Gemeente Breda

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Heuvel, omgeving Montessoristraat.

Regels


 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan Heuvel, omgeving Montessoristraat met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2015213002-VG01 van de gemeente Breda.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

 

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;

 

1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

 

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7 aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

 

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

 

1.9 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11 bed & breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

 

1.12 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

 

1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.17 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw

 

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

 

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

1.26 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;

 

1.27 dove gevel

Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten;

 

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.29 geluidgevoelig object

een woningen en een andere geluidgevoelig gebouw, alsmede geluidgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder;

 

1.30 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

 

1.31 groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;

 

1.32 grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;

 

1.33 hoekperceel

een perceel, gelegen aan twee wegen of dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied;

 

1.34 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

 

1.35 kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

 

1.36 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 22° en maximaal 38°.

 

1.37 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

 

1.38 nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken;

 

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;

 

1.40 selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies;

 

1.41 voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

1.42 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

1.43 wonen

het voeren van een huishouden in een woning

 

1.44 zadeldak

Een zadeldak bestaat uit twee tegen elkaar geplaatste dakschilden die elkaar in de nok snijden.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

 

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

2.3 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

 

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.6 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

 

2.7 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

[image] 

 

2.8 hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

 

2.9 hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

 

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.12 peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Verkeer

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden,

  2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-3 : luifels, erkers of aan- en uitbouwen ten dienste van de aangrenzende bestemming Wonen;

 

bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:

 

  1. groen;

  2. kunstobjecten;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. parkeren;

  5. speelvoorzieningen,

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

  1. Voor de in lid 3.1 onder a bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

  2. Voor de in lid 3.1 onder b bedoelde erkers of aan- en uitbouw gelden de volgende regels:

  1. overschrijding van de bestemmingsgrens is uitsluitend toegestaan aan de zijde van de voorgevel en op de tweede en derde bouwlaag;

  2. overschrijding is toegestaan over 2 bouwlagen.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  2. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter.

  3. De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 8 meter.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

 

met daarbij behorend(e):

 

  1. achtererfgebied en tuinen;

  2. groen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. achterpaden en verhardingen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mogen over een breedte van minimaal 20 meter over de hele diepte van het bouwblok geen gebouwen worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' mogen over een breedte van minimaal 15 meter over de hele diepte van het bouwblok geen gebouwen worden gebouwd;

  4. Het totaal aantal woningen in het plangebied mag niet meer dan 78 bedragen.

  5. Uitsluitend grondgebonden woningen en gestapelde woningen mogen worden gebouwd.

  6. uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.

 

4.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De minimale en maximale goothoogten van hoofdgebouwen zijn conform de aanduidingen 'minimum-maximum goothoogte (m)' of 'maximale goothoogte (m)' aangegeven maximumhoogte op de verbeelding.

  2. Hoofdgebouwen worden over de volledige oppervlakte voorzien van een zadeldak met een dakhelling van minimaal 22° en maximaal 38°;

  3. Van een hoofdgebouw mag de diepte van een bouwlaag ten hoogste bedragen:

  1. een bouwlaag op de begane grond: 12 meter.

  2. een bovenliggende bouwlaag ten hoogste 0,77 x de werkelijke goothoogte.

  1. Woningen die worden gebouwd langs de Fröbelstraat, Montessoristraat en de Jan Ligthartstraat worden met hun voorgevel georiënteerd op deze straten danwel op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' en 'specifieke bouwaanduiding-2'.

  2. De voorgevel van de woningen aan weerszijden van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1' en 'specifieke bouwaanduiding-2' liggen in één lijn.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

  1. Een aan- en uitbouw en een bijgebouw mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimum afstand van 1 meter van deze grens.

  2. De maximum goot- en bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw bedraagt 3,3 meter.

  3. De maximum bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter.

  4. .De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 50% van het bij die woning behorende achtererfgebied met een maximum van 60 m².

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkapping zijnde

  1. Erf- en terreinafscheidingen langs het achtererfgebied en grenzend aan het openbaar gebied hebben per bestemmingsvlak één bouwhoogte; deze bouwhoogte is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw.

  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag niet meer bedragen dan 2 meter.

  3. De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. In aanvulling op artikel 4.1 wordt onder strijdig gebruik met deze bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van vrijstaande bijgebouwen:

  2. als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;

  3. voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. voor een bed & breakfast.

  5. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding-1' en 'specifieke bouwaanduiding-2' zijn geen parkeerplaatsen toegestaan.

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3 voor:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.

 

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het plangebied. Dit karakter wordt bepaald door:

  • de schaal en het collectieve karakter van de bouwblokken,

  • het expliciet stedelijke karakter dat vooral tot uitdrukking komt in het toegepaste bebouwingstype,

  • de lengte en de hoogte van de vrijwel noord-zuid gerichte bouwstroken,

  • de architectuur van de woonblokken, in het bijzonder de oorspronkelijk aanwezige kaphelling en - richting van de gebouwen en de gevelindeling van de gebouwen;

  • de ruime straatprofielen met plantsoenstroken.

 

De kwaliteiten bestaan uit de combinatie van moderne en traditionele stedenbouw en architectuur, de grote samenhang tussen structuren, woonblokken en het groen, alsmede de hoge kwaliteit van architectuur en inrichting van de openbare ruimte en groen als een collectieve ruimte.

 

5.2 Bouwregels

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 teneinde:

  1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in lid 5.1 beschreven cultuurhistorische waardevolle karakter;

  2. alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in lid 5.1 beschreven cultuurhistorische waardevolle karakter.

  3. Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

 

Artikel 8 Overige regels

 

8.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig de parkeernormering uit de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, herijkt in 2013, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd.

  2. De onder a bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  3. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.

  4. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder c, (financiële) voorwaarden verbinden.

  5. Indien het onder a. bedoelde Parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde parkeernormering.

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 9 Overgangsrecht

 

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  4. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

  5. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Heuvel, omgeving Montessoristraat".