Toelichting
Inhoudsopgave HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving 7.2 Toepassing Grondexploitatiewet HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel Voor het plangebied Hertespoor is een bouwplan opgesteld voor de bouw van 28 eengezinswoningen, waarvan 4 starterswoningen. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waarin op deze locatie twee appartementencomplexen zijn opgenomen met in totaal 22 appartementen. Omdat de voorgestelde ontwikkeling past binnen de visie van de gemeente Breda voor Ulvenhout, wil de gemeente meewerken aan dit initiatief. Het doel van dit bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. In 2012 en 2013 is al eerder een bestemmingsplan voor de locatie Hertespoor in procedure gebracht, doch het besluit tot vaststelling van dit plan is vernietigd bij uitspraak van de Raad van State van 27 augustus 2014. Reden voor de vernietiging is gelegen in de relatie van het bouwplan tot het aangrenzende, als Natura-2000 aangewezen Ulvenhoutse Bos. De Raad van State heeft geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is gemaakt dat het bouwplan geen significant effect heeft op het Natura 2000-gebied. Om te beoordelen of er al dan geen effecten zijn, is een Passende Beoordeling gemaakt en is een milieueffectrapport opgesteld. De resultaten zijn verwerkt in hoofdstuk 5 "Milieu en Landschap" van deze toelichting. 1.2 Ligging en plangrenzen Het plangebied Hertespoor ligt aan de rand van de dorpskern Ulvenhout in het zuidoosten van Breda. Het gebied ligt ten noordoosten van de Annevillelaan, tussen de wegen Hertespoor, Gebuurdreef en Torendreef. In het noordoosten grenst het gebied aan het Ulvenhoutse Bos. In figuur 1 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven. Figuur 1: Ligging plangebied 1.3 Vigerend bestemmingsplan Het plangebied ligt in zijn geheel binnen het bestemmingsplan Ulvenhout, vastgesteld door de gemeenteraad op 11 februari 2010 en onherroepelijk per 24 augustus 2011. Op onderstaande figuur is een uitsnede van de plankaart weergegeven. Figuur 2: Uitsnede uit bestemmingsplan Ulvenhout Uit de kaart blijkt dat het grootste deel van het plangebied bestemd is als “Wonen”. Binnen de bouwvlakken zijn twee appartementencomplexen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Het noordelijke deel heeft de bestemming “Groen”. Ongeveer de helft van het plangebied heeft de dubbelbestemming “Waarde Archeologie”. In de toelichting van het bestemmingsplan is het volgende opgenomen met betrekking tot dit plangebied: Deze locatie is grotendeels in bezit van een projectontwikkelaar die reeds een bouwplan heeft ontwikkeld voor deze locatie (dat past binnen het vigerende bestemmingsplan). De ontwikkelaar is bereid om aanpassingen aan zijn plan te verrichten. Op verzoek van de gemeente wacht de ontwikkelaar met de verdere realisatie. Omdat er nog geen definitief bouwplan gereed is, kan de ontwikkeling niet in dit bestemmingsplan worden meegenomen. De gronden op de ontwikkelingslocatie Hertespoor worden conform de geldende bestemmingsplannen bestemd, omdat de voorgenomen bouwplannen ter plaatse van deze locatie nog onvoldoende concreet zijn. Zodra dat wel het geval is, zal een apart bestemmingsplan in procedure worden gebracht. In dit plan wordt ook rekening gehouden met de bestaande groenstructuur. 1.4 Planvorm Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch kader voor de ontwikkeling en het beheer van een woongebiedje met 28 woningen en bijbehorende infrastructuur in het gebied tussen de Torendreef, de Gebuurdreef en het Hertespoor. Daar dit bestemmingsplan op een bouwplan is gebaseerd, is er sprake van een zogenoemd ontwikkelingsplan. 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 ‘Gebiedsanalyse’ zijn allereerst een analyse van de archeologie en het cultureel erfgoed opgenomen. Vervolgens wordt een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied weergegeven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de in het plangebied te verwachten ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 ‘Beleid’ wordt het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 komen de doelstellingen van het bestemmingsplan aan bod. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 ‘Milieu en landschap’ de sectorale milieuaspecten zoals m.e.r., water, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot worden in hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening weergegeven, evenals een beschrijving van de verdere procedure. HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. Aansluitend is de geplande ontwikkeling beschreven. 2.2 Cultureel erfgoed Cultureel Erfgoed In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie (cultuurhistorie) en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden. Plangebied Het plangebied ligt in de kern Ulvenhout en wordt globaal begrensd door de straten Hertespoor, Torendreef, Gebuurdreef en de Annevillelaan. De omvang van het terrein is circa 1 hectare. Archeologie Het plangebied is gelegen in een dekzandgebied. Het staat op de geomorfologische kaart gekarteerd als een gebied dat zich kenmerkt door welvingen. Dit betekent dat binnen het plangebied lokaal dekzandkoppen kunnen voorkomen. Dergelijke hoger gelegen delen zijn in de prehistorie vaak aantrekkelijke vestigingsplaatsen geweest. Het gebied is afgedekt door een hoge enkeerdgrond. De archeologische verwachting van dergelijke dekzandgebieden met een enkeerd is over het algemeen hoog. In de omgeving van het plangebied liggen binnen een straal van 1,5 kilometer meerdere archeologisch geregistreerde en waardevolle terreinen. Het gaat daarbij om bewoningsplaatsen uit zowel de prehistorie als de volle en late middeleeuwen. Omdat deze vindplaatsen gerelateerd zijn aan het beekdal dat aan de westzijde van Ulvenhout ligt, zijn deze terreinen voor het plangebied aan het Hertespoor binnen de hier gestelde kaders minder relevant. Uit het gebied rondom het plangebied zijn meerdere vondsten bekend. Deze dateren tussen het laat Paleolithicum en de Nieuwe tijd. Op basis van de gegevens op de Beleidsadvieskaart “Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie” blijkt dat voor het plangebied een overwegend middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Alleen de dreven maken hierop een uitzondering, deze hebben een hoge archeologische verwachting, inclusief een zone direct aan weerszijde van de dreven. Voor het centrale deel geldt dat de middelhoge archeologische verwachtingswaarde niet meer toepasbaar is. In verband met de voorgenomen ontwikkeling heeft het Bureau Erfgoed van de gemeente Breda een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Als gevolg van bovenstaande resultaten wordt het onderzoeksgebied 'Hertespoor Ulvenhout' vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Op basis van een analyse van beschikbare hoogtegegevens en verleende ontgrondingsbeschikkingen is het op de beleidsadvieskaart gearceerde deel (zie figuur 3) vrijgegeven voor het aspect archeologie. Hierdoor is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk in het onderzoeksgebied. De directe omgeving van het plangebied kent onverminderd een hoge archeologische verwachting en dient bij voorgenomen bodemingrepen archeologisch onderzocht te worden. Figuur 3: Uitsnede uit de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie Tot slot merken we op dat dit archeologisch onderzoek geen 100% garantie geeft dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de monumentenwet 1988 binnen drie dagen te worden gemeld bij Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' wordt voor onderhavig plangebied niet meer opgenomen. Historische geografie/Cultuurhistorische waarden Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van het Ulvenhoutse Bos, dat vanaf 1750 wordt gekenmerkt door een drevenstelsel. Eén van die dreven is de Torendreef, deze is gericht op de toren van de Grote Kerk van Breda. De Torendreef wordt gekenmerkt door laanbeplanting en ondiepe greppels aan weerszijden. Torendreef De Torendreef is bij de bouw van de wijk Kraaienberg in de jaren ’90 verlengd. De laanbeplanting en greppels zijn niet mee doorgetrokken. Dit verlengde stukje Torendreef vormt de oostgrens van het plangebied. Haaks op de Torendreef bevindt zich de Kerkdreef. De Kerkdreef kent van oorsprong geen laanbeplanting. Aan de noordzijde van de Kerkdreef begint het Ulvenhoutse bos, aan de zuidoostkant ligt een weiland en aan de zuidwestkant van de Kerkdreef ligt een houtwal. Kerkdreef omstreeks 1920 De Kerkdreef liep in het verleden door tot in de noordelijke hoek van het plangebied. Het pad is inmiddels verdwenen, maar er resteert nog een deel van de houtwal. Op dit houtwalrelict staan enkele bomen van ongeveer 80 jaar oud. In de zuidwestelijke hoek grenst het plangebied aan de huidige Annevillelaan, vroeger Steertstraat geheten. De bewoners van landgoed Anneville hadden een bestrate eigenweg naar Ulvenhout, waar de Steertstraat en ook het Laarstraatje (de huidige Gebuurdreef aan de zuidkant van het plangebied) deel van uitmaakten. Conclusie Op het houtwalrelict na kent het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorisch waardevolle infrastructuur - de Torendreef, Kerkdreef, Gebuurdreef en Annevillelaan – ligt rondom het plangebied en maakt hier dus geen deel van uit. Het houtwalrelict is bestemd als 'natuur'en daarmee worden tevens de cultuurhistorische waarden beschermd. De cultuurhistorische waarden van de dreven worden beschermd in het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en het bestemmingsplan Ulvenhout. De verbreding van de watergang vindt ten dele plaats in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Ulvenhout’. De watergang maakt onderdeel uit van het drevenstelsel. Het bestemmingsplan ‘Ulvenhout’ beschermt met de bestemming Natuur de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de cultuurhistorische waarde, het landschappelijk karakteristieke van de dreven, wordt beschermd. Ten behoeve van de berging van het hemelwater van Hertespoor vindt er buiten het plangebied een ingreep plaats.Deze ingreep past binnen het bestemmingsplan Buitengebied Zuid en binnen het plan Ulvenhout.Het betreft het verbreden van de bestaande sloot langs de Kerkdreef. Dit wordt mogelijk gemaakt door het onderhoudspad te versmallen zodat de houtwal aan de zuidzijde van de Kerkdreef en het bos aan de noordzijde van de Kerkdreef intact kunnen blijven. De cultuurhistorische waarde van de Kerkdreef, een kaarsrechte lijn als zuidrand van het bos, blijft hiermee gewaarborgd. De bouw van het buurtje Hertespoor en de verbreding van de sloot langs de Kerkdreef tasten de cultuurhistorische waarden in het plangebied en de directe omgeving, zijnde het houtwalrelict en de belijning van de Kerkdreef, niet aan. Kerkdreef Gebouwd erfgoed In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten. 2.3 Ruimtelijke structuur In figuur 4 is de ruimtelijke structuur van Ulvenhout weergegeven. Het plangebied ligt in een woongebied grenzend aan de rand van Ulvenhout tegen het Ulvenhoutse Bos. Het Ulvenhoutse Bos is een Natura 2000-gebied. Dit betekent dat het een ecologisch waardevol bos is en dat de ecologische waarde hiervan behouden dient te blijven. De bomen aan de rand van het plangebied zijn de uitlopers van het bos. Ten zuiden van het plangebied ligt langs de Annevillelaan een waardevolle boomstructuur. Figuur 4: ruimtelijke structuur Ulvenhout Het gebied wordt omgeven door erfontsluitingswegen. De belangrijkste hiervan is de Annevillelaan die grenst aan de zuidwestelijke hoek van het terrein. De Annevillelaan heeft een verzamelfunctie voor de aanliggende woningen. Hierop verzamelt zich het verkeer naar de wijkontsluitingsweg, in dit geval de Dorpsstraat. Alle wegen in de directe omgeving zijn 30 km-wegen. Het fietsverkeer en het autoverkeer maken gebruik van dezelfde wegen. De planlocatie is momenteel onbebouwd. Behoudens enkele bomen aan de rand van het bos, is er geen opgaand groen op de locatie aanwezig. Het is het enige onbebouwde deel van de dorpsrand langs het bos. Het gebied is omgeven door woongebieden met ruime kavels waarop vrijstaande of geschakelde woningen staan. 2.4 Functionele structuur De belangrijkste en meest voorkomende functie binnen Ulvenhout is wonen. Ter ondersteuning van de woonfunctie zijn verschillende andere functies in Ulvenhout aanwezig zoals bedrijven, kantoren, detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied ligt momenteel braak en vervult daardoor feitelijk geen functie, anders dan een extensief recreatieve functie. De omgeving is in zijn geheel in gebruik ten behoeve van wonen. Het Ulvenhoutse Bos ten noorden van de locatie heeft een natuurfunctie, met daarnaast extensief recreatief medegebruik. Voor de dagelijks voorzieningen is het gebied gericht op de winkels en horeca in het centrum van het dorp langs de Dorpsstraat. HOOFDSTUK 3 Beleid 3.1 Inleiding Bij het maken van een ruimtelijk plan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid voor Hertespoor weergegeven. 3.2 Rijksbeleid 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Het aantal nationale belangen waarvoor ruimte nodig is, is teruggebracht van 39 naar 13. Voor deze 13 belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een groot deel van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. Het kabinet formuleert in de SVIR "ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid". Door het Rijk wordt met de SVIR vooral nadruk gelegd op infrastructuur (bereikbaarheid en mobiliteit) en op de economische kracht (concurrentie en topsegmenten) van Nederland. Hoewel hiermee de indruk lijkt te ontstaan dat, in vergelijking met het voorgaande Rijksbeleid, het belang van vitale en leefbare steden wordt ontkent, is niets minder waar. In de door het Rijk geformuleerde ambities komt de kwaliteit van de stad als woon- en leefmilieu helder naar voren. De kracht van de steden vormt een basisvereiste voor het beleid; de inzet op de economische aspecten en infrastructurele werken heeft immers geen enkele zin als niemand meer in de steden wil leven. Het Rijk zet in op een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit. Voor Brabant en Limburg is een aantal opgaven van nationaal belang genoemd. Prioriteit krijgen de in het gebied gelegen brainport Eindhoven en greenport Venlo. Specifiek voor Breda kan het volgende worden opgemerkt. Breda hoort samen met Tilburg, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom tot een samenhangende "stedelijke regio met een concentratie van topsectoren". Hierbij worden met name de sectoren ‘Chemie’ en ‘High Tech Systemen en Materialen’ genoemd. Ook het Nieuw Sleutelproject Breda (nieuwe stationsomgeving) wordt expliciet vermeld. Verder geldt, ook voor Breda, dat de ecologische hoofdstructuur beschermd moet worden. Locatie Hertespoor Grenzend aan het gebied ligt het Ulvenhoutse Bos dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS). De natuurwaarden in dit gebied dienen behouden te blijven. De bebouwing is in zijn geheel buiten de EHS gesitueerd. Dit betekent dat het areaal bos niet wordt aangetast. De natuurwaarden van het Ulvenhoutse Bos zijn voor een groot deel afhankelijk van lokale kwel. Daarom is het van belang dat de waterhuishouding niet wordt aangetast. Hierin wordt in hoofdstuk 5 nader op ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de ecologische waarde van het Ulvenhoutse Bos niet wordt aangetast door dit plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met een van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in lijn met de structuurvisie, aangezien geen nationale belangen in het geding zijn. 3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 1 oktober 2012) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn: de mainportontwikkeling van Rotterdam; de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren; de bescherming en behoud van de Waddenzee; de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam; de uitoefening van defensietaken; veiligheid rond rijksvaarwegen; toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet; de elektriciteitsvoorziening; de ecologische hoofdstructuur (EHS); de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament; toekomstige rivierverruiming langs de Maas; verstedelijking in het IJsselmeer; duurzame verstedelijking. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden. Locatie Hertespoor In het Barro zijn,met uitzondering van de EHS die bij het provinciaal beleid aan de orde komt, geen regels en onderwerpen van toepassing die betrekking hebben op het plangebied. Er hoeven dus geen regels juridisch verankerd te worden in onderhavig bestemmingsplan. Bovendien zijn in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met een van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. 3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De ontwikkeling van nieuwe studentenhuisvesting valt onder deze definitie. Dat betekent onder andere dat de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' moet worden toegepast. De 3 stappen in de duurzaamheidsladder In het artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening staan de drie stappen van de ladder beschreven: De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder Stap 1: Behoefte aantonen: De ontwikkeling voorziet in een actuele én regionale behoefte. Stap 2: Inbreiden eerst: De behoefte wordt gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied. Stap 3: Goede ontsluiting: deze toetsing kan achterweg blijven omdat de locatie voldoet aan de tweede stap van de ladder. Omdat het plangebied zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied hoeft geen nadere invulling te worden gegeven aan treden 2 en 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is uitsluitend lid 2 onder a, de zogenaamde eerste trede van de ladder, van toepassing. In dat kader dient de regionale behoefte voor de woningen te worden aangetoond. De eigenaar heeft reeds een bouwvergunning voor 22 appartementen. Op verzoek van de gemeente is dit plan niet uitgevoerd, maar veranderd in een plan met 28 grondgebonden woningen in diverse prijsklassen. Hieraan is meer behoefte in Ulvenhout. Per saldo worden derhalve 6 woningen toegevoegd. Woningbouwprogrammering Jaarlijks worden door de provincie samen met de regiogemeenten afspraken gemaakt over de woningbouwopgave voor de komende 10-jaarsperiode, uitgesplitst per gemeente. Onderlegger van deze woningbouwafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. Op 28 oktober 2014 hebben Provinciale Staten de geactualiseerde prognose bevolkings- en woningbehoefte vastgesteld. Deze prognose heeft een doorvertaling gekregen ten behoeve van de regionale woningbouwafspraken voor specifiek de regio West-Brabant. Hierin is per gemeente de benodigde toevoeging aan de woningvoorraad voor de periode 2014 tot en met 2023 opgenomen. De provincie heeft hierbij brandbreedtes gehanteerd. Wanneer de lage bandbreedte als uitgangspunt wordt genomen, betekent dit dat het huidige woningtekort blijft bestaan. Wordt uitgegaan van de hoge bandbreedte dan wordt het woningtekort op termijn ingelopen. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) is de afspraak gemaakt dat gemeenten voor hun woningbouwprogrammering uitgaan van de hoge bandbreedte voor de komende 10-jaarsperiode, waardoor het woningtekort op termijn volledig wordt ingelopen. Voor Breda betekenen deze nieuwe afspraken een (netto) toevoeging van 8.115 woningen in de periode 2014 tot en met 2023. Het gaat daarbij om toevoegingen aan de bestaande voorraad (netto aantal). Wanneer deze opgave geleidelijk over de 10-jaarsperiode verdeeld wordt, betekent dit een opgave om jaarlijks netto 810 woningen aan de bestaande woningvoorraad toe te voegen. Door de bijgestelde levensverwachting, een hoger buitenlands migratiesaldo en de vergrijzing en individualisering is de opgave hoger dan eerder voorzien. Van het aantal te realiseren woningen (8115) is het overgrote deel al opgegaan in de zogenaamde harde plancapaciteit en verankerd in bestemmingsplannen. Locatie Hertespoor is opgenomen in de harde plancapaciteit voor totaal 28 woningen en sluit aan bij de Nota van Uitgangspunten Ulvenhout Hierin staat verwoord dat voor Ulvenhout ongeveer 230 woningen toegevoegd moeten worden in de periode 2009-2020 om aan de behoefte en natuurlijke groei te voldoen. De behoefte voor Ulvenhout zal door de nieuwe bevolkingscijfers nog iets toenemen. Met de nu bekende projecten wordt nog niet voldaan aan de behoefte van Ulvenhout en is de woningbouw aan het Hertespoor noodzakelijk om aan de woonbehoefte te voldoen. Naar aanleiding van de Nota van uitgangspunten Ulvenhout is besloten om de vergunde appartementen om te buigen naar grondgebondenwoningen welke beter aansluiten bij de woningbouwbehoefte in Ulvenhout,alsmede het dorpse karakter van Ulvenhout. 3.3 Provinciaal beleid 3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 1 oktober 2010 de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Per 1 januari 2011 is deze in werking getreden. In deze structuurvisie is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Belangrijk is dat Brabant zich verder ontwikkelt tot een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied. Dit alles met respect voor de natuurlijke leefomgeving en de landschappelijke en cultuurhistorische rijkdom. Een contrastrijk Brabant wordt daarbij nagestreefd. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn twee belangrijkste beleidslijnen. In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen uit de structurenkaart van de Structuurvisie. Figuur 5: uitsnede uit de structurenkaart van de structuurvisie ruimtelijke ordening provincie Noord-Brabant Uit de kaart blijkt dat Ulvenhout in de structuurvisie is opgenomen als “Kern in het landelijk gebied”. Volgens de structuurvisie maken deze kernen meer deel uit van het omliggende landschap dan de grotere plaatsen en hebben zij nog een natuurlijke overgang naar het landschap. Nieuwe ontwikkelingen dienen zich te beperken tot de eigen behoefte van de kern. De ontwikkeling dient voor zover mogelijk het eigen karakter van de kern en de relatie met het landschap te versterken. Het plangebied grenst aan een “Kerngebied groenblauw”. Het ruimtelijke beleid hiervoor is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Ontwikkelingen binnen deze gebieden en de directe omgeving hiervan mogen niet ten koste gaan van deze kwaliteiten. Locatie Hertespoor De ontwikkeling voldoet aan de Structuurvisie omdat: deze voorziet in de behoefte van de kern Ulvenhout, hoewel de gemeente geen voorkeursbeleid t.a.v. kopers kan voeren. Eenieder kan zich voor het plan inschrijven; de ontwikkeling past binnen het karakter van Ulvenhout; de kwaliteiten van het omliggende landschap (het Ulvenhoutse Bos) niet worden aangetast. 3.3.2 Verordening ruimte De 'Verordening ruimte 2014' (vastgesteld op 7 februari 2014 en per 19 maart 2014 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn: ruimtelijke kwaliteit; stedelijke ontwikkelingen; natuurgebieden en andere gebieden met waarden; agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij; overige ontwikkelingen in het landelijk gebied. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening ruimte zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. Figuur 6: stedelijk gebied zoals beschreven in de Verordening ruimte De regels van de Verordening ruimte zijn, in lijn met het beleid van de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio’s zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de Verordening ruimte zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. In de Verordening zijn voor de verschillende onderwerpen gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. Figuur 7: Gebied EHS en attentiegebied EHS zoals beschreven in de Verordening ruimte De regionale afspraken ten aanzien van de woningbouw zijn verankerd in de Verordening ruimte. In de gemeente Breda zijn projecten aangewezen met een zogenaamde harde plancapaciteit. Deze projecten zijn juridisch verankerd en zullen de komende 10 jaar gerealiseerd gaan worden. Locatie Hertespoor De locatie Hertespoor behoort tot de groep met een harde plancapaciteit. De eigenaar heeft reeds een bouwvergunning voor 22 appartementen. Op verzoek van de gemeente is dit plan niet uitgevoerd, maar veranderd in een plan met 28 grondgebonden woningen in diverse prijsklassen. Hieraan is meer behoefte in Ulvenhout. Onder andere zijn er 4 woningen opgenomen in een bereikbare (lage) prijsklasse. Het programma van 28 nieuwe woningen is passend binnen de gemaakte regionale afspraken. Het gebied Hertespoor ligt volgens de Verordening ruimte grotendeels binnen bestaand stedelijk gebied. Alleen aan de zijde van het Ulvenhoutse Bos, nabij de Torendreef, is een deel van de planlocatie aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. Omdat de bebouwing in zijn geheel buiten de EHS is gesitueerd en het hemelwater wordt geïnfiltreerd, wordt aan de gestelde eisen in de Verordening voldaan. Provinciaal waterbeleid. Het provinciaal waterbeleid is opgenomen in de Verordening ruimte en het plan is hiermee in overeenstemming. Specifieke bescherming van watersystemen in de Verordening ruimte 2014 toe aan gebieden met de aanduiding '' Behoud en herstel watersystemen'. Het plangebied heeft deze aanduiding niet. Er is ook om deze reden geen sprake van strijd met provinciaal beleid. 3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd De 'Structuurvisie Breda 2030' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren: Realistisch programmeren; Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen; Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen; Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties; Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw); Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken; Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering); Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt); Huisvesten van jonge huishoudens; Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen; GWI en bereikbaarheid voorzieningen; Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt. Vertaald naar de bestaande en nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het woonbeleid het volgende beeld: Bestaande voorraad: Verduurzaming; Bevorderen doorstroming; Beleid rond woningsplitsing/ kamerverhuur/ inwonen/ samenwonen; Renovatie en groot onderhoud in plaats van sloop (vooral op de langere termijn); Sloop/ vervanging (vooral op de lange termijn); Verdunnen in compact stedelijke woonmilieus en verdichten in centrum stedelijk en dorpse woonmilieu (nabij voorzieningen). Nieuwbouw: Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus; Ruimte voor zelfbouw; Inzetten op functiemenging; Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd); Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam; Faseren en doseren grootschalige locaties; Verzamelopgave vitaliteit dorpen. Woningvermeerdering kan worden toegelaten wanneer sprake is van verbetering van de (ruimtelijke) kwaliteit van de locatie door de woningbouwontwikkeling. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke kaders van de stedelijke programmering zoals vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2030. De locatie ligt in Ulvenhout. Dit woonmilieu is in de Structuurvisie aangewezen als 'dorps'. Het nieuwe plan aan Hertespoor heeft woningen met een dorps karakter en sluit aan op de behoefte in dit deel van Breda. 3.4.2 Wonen Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd De 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. De stip aan de Bredase horizon van de Structuurvisie Breda 2030 geeft richting. Landelijke trends en onderzoek zijn nog eens onder de Bredase loep genomen. Breda is een complete woongemeente, nu en in de toekomst, met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus voor de diverse bewoners. In Breda is voor iedereen een Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk; Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. We zetten in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw; Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien. Om deze ambities waar te maken, werkt de gemeente samen met bewoners en partners op het terrein van wonen. De woonconsument staat centraal. Breda streeft naar een kwalitatief goede en gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners. Centraal staat de opgave om de keuzevrijheid van de consument op de huur- en koopmarkt te vergroten. Om dit te bereiken is flexibiliteit vereist, in plannen, programmering en procedures. De gemeente bewaakt, stimuleert en faciliteert de aansluiting van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving op de veranderende behoeften en wensen. In dit verband vraagt de particuliere woningvoorraad extra aandacht. Conclusie Bij de start van het plan is gekeken naar de behoefte in Ulvenhout. Met dit plan wordt de bouw van 28 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt, waarvan 4 starterswoningen. De overige woningen worden “levensloopbestendig” gebouwd. Hiermee zijn deze geschikt voor senioren. De nieuwe woningen komen in de plaats van de twee appartementengebouwen die in de oorspronkelijke plannen waren opgenomen. Eengezinswoningen sluiten beter aan bij de wens om het dorpse karakter van Ulvenhout te behouden. Geconcludeerd kan worden dat deze ontwikkeling binnen het beleid van de gemeente past. HOOFDSTUK 4 Doelstellingen van het bestemmingsplan 4.1 Doelstelling De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van 28 nieuwe woningen zonder de ecologische waarden van het Ulvenhoutse bos aan te tasten. Met deze ontwikkeling wordt de rand van Ulvenhout langs het Ulvenhoutse Bos afgerond. Deze afronding bleek niet mogelijk binnen de mogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan biedt (twee appartementencomplexen). 4.2 Beschrijving plan Binnen het plangebied worden 28 eengezinswoningen gebouwd, waarvan 4 starterswoningen. Figuur 8 plantekening De ambitie van het stedenbouwkundig en architectonisch plan is het maken van een helder ensemble met een duidelijk afleesbare identiteit. In stedenbouwkundig opzicht maakt het de wijk Kraaijenberg af en sluit het door de meer losse bebouwing aan de westzijde aan op de Hertespoor. Architectonisch geeft het de Kraaijenberg een nieuw en fris elan door de lichte en heldere architectuur van de woningen. De woningen krijgen daarbij een hoog afwerkingsniveau met een duurzaam karakter. Door de hoge mate van differentiatie ontstaat een gevarieerd beeld. De nieuwe woningen worden op enige afstand van de omliggende bestaande wegen gebouwd. De hoofdbebouwing bestaat grotendeels uit twee verdiepingen, met een aantal keren een accent in drie verdiepingen. De woningen zijn geschakeld door garages of geheel vrijstaand. De ontsluiting van de woningen aan de oostzijde van het plan gebeurt via de Torendreef. In het plangebied ligt een weg die aansluit op de Hertespoor. Deze weg ontsluit de middelste twee stroken en wordt uitgevoerd met een waterbergende fundering in verband met de waterretentie. De twee vrijstaande woningen op de kop van het plan worden ontsloten via de Gebuurdreef en de Hertespoor. De kavels die grenzen aan de openbare ruimte zijn afgewerkt met een beukenhaag, overeenkomstig de hagen in de Kraaijenberg. De belangrijkste groenstructuur aan de zijde van het Ulvenhoutse bos blijven behouden. Aan de kant van de Hertespoor ligt daarnaast een groene berm met nieuw te planten bomen. Een bestaande monumentale boom (zomereik) wordt in het plan behouden en maakt een mooie overgang met het Ulvenhoutse Bos. Het hemelwater, komende van de dakvlakken, zal bij hevige regenbuien worden afgevoerd naar de twee sloten langs de Kerkdreef. Eén woning voert het water af op het bestaande rioolstelsel. Parkeren Het benodigd aantal parkeerplaatsen bedraagt 1,9 per woning,op grond van de Herijking Nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004 van degemeente Breda, waarvan het grootste deel op eigen terrein wordt aangelegd. De 22 vrijstaande woningen en geschakelde woningen hebben ieder zowel een garage als een opstelplaats op eigen terrein, waarmee 44 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De 6 rijwoningen hebben geen parkeergelegenheid op eigen terrein. In het plangebied worden wel 12 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Voor de 28 te realiseren woningen worden in totaal 56 parkeerplaatsen gerealiseerd, dus 2 parkeerplaatsen per woning. Er wordt derhalve voldaan aan de parkeernorm uit de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004. Aan de Torendreef liggen momenteel 16 openbare parkeerplaatsen. Hier worden ook inritten naar woningen gesitueerd. De strook wordt heringericht, maar er blijven 16 parkeerplaatsen gehandhaafd. HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap 5.1 Inleiding Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. 5.2 Milieueffectrapport 5.2.1. Milieueffectrapport Via uitspraken van de Raad van State (201297675/1/R3; 201310592/1/R3) is het bestemmingsplan eerder twee maal vernietigd omdat niet duidelijk is gemaakt dat het bouwplan geen significant effect heeft op het Natura 2000 gebied Ulvenhoutse Bos. Daarom is volgens artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling verplicht en daarmee is het plan eveneens m.e.r.-plichtig. Een milieueffectrapport is opgesteld ('MER en passende beoordeling bestemmingsplan Ulvenhout, Hertespoor 2014, project nummer 078088790 d.d. 6 februari 2015', alsmede de 'Aanvulling op het Milieueffectrapport' d.d. 1 mei 2015) en er is de verplichte uitgebreide m.e.r.-procedure doorlopen. In de consultatie vooraf zijn drie zienswijzen ingediend en heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta, als enig bestuursorgaan, gereageerd. 5.2.2. Onderzoek Voor de ontwikkelingen in het bestemmingsplan is een plan-MER opgesteld. Voor dit MER zijn er geen locatie-alternatieven of inrichtingsvarianten aan de orde omdat de locatie is aangewezen in de Structuurvisie Breda 2030 en de ruimte te beperkt is voor ontwerpmogelijkheden met voldoende ruimtelijke variatie voor onderscheidende inrichtingsalternatieven. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de onderzochte thema’s en de resultaten in het plan-MER. Tevens is aangegeven of er sprake is van een effect (++ positief, + enigszins positief, 0 positief noch negatief, - enigszins negatief en - negatief). Omdat geen effecten optreden kan met zekerheid worden vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos niet worden aangetast. Eveneens kan daarmee worden uitgesloten dat cumulatieve significante gevolgen optreden. Aangezien het regenwater via de Kerkdreef wordt geïnfiltreerd naar het Ulvenhoutse Bos is hier zelfs sprake van een licht positief effect op het Natura 2000-gebied (0/+). Het voornemen scoort licht negatief (0/-) op bodemstructuur en geomorfologie bij het aspect bodem. Dit komt door een beperkte aantasting van de bodemopbouw en de kans op het vergraven van dekzandkoppen. Het effect is licht negatief omdat de voorgenomen activiteit maar een beperkt aantal woningen betreft. Het effect van het voornemen op het grond- en oppervlaktewatersysteem is zeer beperkt vanwege de maatregelen uit het rioleringsplan. Echter vanwege de toename aan verhard oppervlak is een licht negatief effect (0/-) niet uit te sluiten ten opzichte van de referentiesituatie. Op de overige aspecten heeft de voorgenomen activiteit geen effecten en scoort daarom neutraal. Ook op de EHS worden geen negatieve effecten verwacht. Alleen bij de watergang vindt een ingreep plaats (verbreden watergang van gemiddeld 1,15 meter naar gemiddeld 3.18 meter), maar dit heeft geen gevolgen voor de robuustheid en het ecologisch functioneren van het EHS-gebied. De watergang maakt onderdeel uit van een grotere eenheid van de EHS, waarbij het ecologisiche systeem/eenheid intact blijft. Effecten vanuit het plan zijn derhalve niet te verwachten. De ontwikkeling leidt mogelijk tot een verstoring van beschermde planten en/of dieren. Echter als bij de werkzaamheden rekening gehouden wordt met de gedragsrichtlijnen ten aanzien van vogels en het eventueel voorkomen van de alpenwatersalamander, wordt verstoring voorkomen en treden er geen negatieve effecten op. Voor het monitorings- en evaluatieprogramma is het van belang om de licht negatieve effecten op het grond- en oppervlaktewatersysteem en de invloed hierop met maatregelen uit het rioleringsplan goed te monitoren. Als het gewenste effect niet wordt gehaald zijn wellicht extra maatregelen nodig. 5.2.3. Conclusie De conclusie uit het milieueffectrapport is dat, omdat er geen effecten optreden, met zekerheid kan worden vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos niet worden aangetast. Eveneens kan daarmee worden uitgesloten dat cumulatieve significante gevolgen qua stikstofdepositie optreden. Voor de overige milieueffecten geldt dat ze er niet of zeer minimaal zijn. De resultaten van de Plan-MER vormen geen belemmering om onderhavig bestemmingsplan vast te stellen. 5.2.4. Advies Commissie m.e.r. Tijdens de terinzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan (van 12 februari t/m 25 maart 2015) is aan de Commissie voor de milieueffectrapportege (Commissie m.e.r.) advies gevraagd over de milieu-effecten. Zij heeft in haar conceptadvies tekortkomingen geconstateerd, welke de grondwaterstromingen en de -kwaliteit betroffen en heeft de gemeente om aanvullende gegevens gevraagd. Deze zijn verstrekt in de Aanvulling op het milieueffectraport d.d.1 mei 2015, alsmede een geactualiseerd rioleringsplan d.d. 14 april 2015. De Commissie m.e.r. heeft vervolgens haar definitieve toetsingsadvies op 28 mei 2015 uitgebracht. De Commissie m.e.r. constateert dat de gemeente antwoord heeft gegeven op haar vragen. Hieruit blijkt hoe het huidige grondwatersysteem functioneert en dat de regenwaterafvoer vanuit Kraaijenberg en Hertespoor in de toekomstige situatie met de infiltratiesloot een verbetering geeft van de waterkwaliteit richting het Ulvenhoutse bos. Aangezien daarmee minder regenwater richting het Ulvenhoutse Bos stroomt kunnen de voorgestelde hydrologische maatregelen ook gezien worden als mitigatie voor de kleine toename van stikstofdepositie als gevolg van het plan. Daarbij is, zo vervolgt de Commissie m.e.r., ook inzichtelijk gemaakt dat de invloed van de infiltratiesloot reikt tot in het bovenstroomse woongebied en tot periodieke grondwaterstandstijding leidt, maar dat deze periodieke stijging niet leidt tot overschrijding van de ontwateringsnorm van de gemeente Breda. Daarmee is de Commissie m.e.r. van oordeel dat het MER en de aanvulling daarop tezamen de essentiële informatie geven om het milieubelang volwaardig mee te wegen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. Aanbeveling De Commissie m.e.r. doet tenslotte nog wel een aanbeveling, gezien de leemte in kennis van de grondwaterstanden het grondwaterstandsverloop in het totale gebied. De Commissie m.e.r. adviseert derhalve, voorafgaand aan de realisatie van de woonlocatie, een monitoringsnetwerk in te richten zodat zowel het verloop van de grondwaterstanden in de aangrenzende woongebieden als in het Ulvenhoutse Bos goed in beeld is. Dit helpt ook bij eventuele discussies achteraf, mochten er bewoners zijn die menen schade te ondervinden als gevol van grondwateroverlast door de realisatie van het woongebied Hertespoor. Daarbij wordt tevens aanbevolen om een aantal peilbuizen zo in te richten dat er tevens monsters kunnen worden genomen ten behoeve van waterkwaliteitsanalyses. Aan deze aanbeveling zal worden voldaan in het kader van de gebruikelijke grondwatermonitoring. 5.3 Bodem Door Agel adviseurs is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een bodemonderzoek verricht (rapportnummer: 20110074-00, 6 mei 2011). Bij dit onderzoek zijn geen verontreinigingen aangetroffen die een belemmering vormen voor de geplande woningbouw. 5.4 Water 5.4.1 Huidige situatie Binnen het bestemmingsplangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Volgens de keurkaart ligt ten oosten van plangebied op de rand van het Ulvenhoutse Bos ten noorden van de wijk Kraaijenberg een categorie B-waterloop. Figuur 9 uitsnede uit keurkaart. Het Ulvenhoutse Bos is in de Waterverordening Water van de provincie Brabant opgenomen als een zogenaamd ”beschermd gebied waterhuishouding”. Het plangebied ligt voor een klein deel binnen dit gebied. Het overige deel van het plangebied ligt binnen het attentiegebied dat rond het beschermde gebied ligt. Volledig beschermde gebieden zijn gebieden waarin een strikte waterhuishoudkundige bescherming wordt nagestreefd. Deze bescherming is in het Provinciaal Waterplan (PWP) voor gebieden met de functie GHS-natuur bepaald. De GHS-natuur bestaat met name uit bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden en omvat onder meer de Ecologische Hoofdstructuur. Dezelfde strikte waterhuishoudkundige bescherming is ook bepaald voor de natte natuurparels die gelegen zijn binnen de GHS-natuur en een beschermingszone (attentiezone/ attentiegebied) van gemiddeld 500 meter rondom de natte natuurparels. De attentiezones hebben tot doel het tegengaan van verdere verdroging van de natte natuurparel door ingrepen in de waterhuishouding in de directe omgeving. Fig 10 Uitsnede uit kaart bij Verordening water In deze gebieden worden nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen niet toegestaan, tenzij deze gericht zijn op het verbeteren van de condities voor de natuur. In stedelijke gebieden (bestaand dan wel nieuw) kunnen aanpassingen in het watersysteem wel worden toegestaan ten behoeve van stedelijke ontwikkelingen of ter voorkoming van ernstige grondwateroverlast, mits de waterafvoer niet meer bedraagt dan ten hoogste de landbouwkundige afvoer (zoals deze zijn vastgelegd in de beleidsregel hydraulische randvoorwaarden) en de maatregelen passen binnen een natuurlijk functionerend watersysteem. 5.4.2 Ontwikkeling Binnen het plangebied worden 28 woningen gebouwd met de bijbehorende infrastructuur. Het gebied wordt voorzien van een gescheiden riolering, zodat het vuile afvalwater gescheiden blijft van het schone hemelwater. Het grondwaterniveau in het plangebied zit ondiep in de ondergrond, zodat de mogelijkheden tot infiltratie beperkt zijn. Om geen grondwateroverlast te krijgen zal het dakoppervlak van de nieuwe woningen zoveel mogelijk via een nieuw regenwaterafvoerstelsel (RWA-stelsel) afgevoerd worden. De twee nieuwe woningen aan de Annevillelaan kunnen hier niet op aangesloten worden, deze krijgen beide een eigen krattensysteem. Het RWA-stelsel zal gaan lozen op de watergangen langs de Kerkdreef. Ten gevolge van de ontwikkeling zal het verharde oppervlak met circa 4.282 m2 toenemen, bestaande uit dakoppervlak van de te verwezenlijken woningen, openbare verharding en de (extra) parkeerplaatsen. De retentiecapaciteit, dus de opslag die nodig is vanwege de verhardingstoename, is gebaseerd op een formule die door de waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta. Hieruit volgt dat voor dit plan een berging van 257 m3 nodig is. Hierin wordt door middel van het Rioleringsplan voorzien. Het hemelwater van bijna alle verharding binnen het plangebied (van de percelen en de nieuwe weg) wordt afgevoerd via een hemelwaterriool op de te verbreden sloot langs de Kerkdreef. Het regenwater van de woningen langs de nieuwe weg wordt eerst tijdelijk geborgen in de waterbergende fundering onder deze weg en vertraagd afgevoerd naar de sloot. Een woning op de hoek Hertespoor/Annevillelaan voert het hemelwater en vuilwater af op het gemengde riool in Hertespoor. Het hemelwater van de bestaande woonwijk Kraaijenberg wordt nu afgevoerd naar de sloot langs de Kerkdreef. Hier is een constructie geplaatst die het water in droge perioden buffert. In de toekomst wordt dit water geborgen en geïnfiltreerd in de hoger gelegen sloot langs de woonwijk. Het hemelwater van Hertespoor kan daardoor in de sloot langs de Kerkdreef geborgen en geïnfiltreerd worden. Deze sloot wordt verbreed van gemiddeld 1,15 m naar gemiddeld 3,18 m zodat voldaan wordt aan het waterschaps- en gemeentelijk beleid om overlast te voorkomen door voldoende ruimte voor hevige buien te creëren. De sloot en de weg met waterbergende fundering hebben voldoende ruimte om een bui die 1 keer in de 100 jaar valt te kunnen bergen. Hierbij is goedgekeurd dat er niet gerekend is met de hoge grondwaterstanden in de winter maar dat gerekend is met grondwaterstanden in de zomer. De breedte van het zandpad tussen fietspad en sloot blijft minimaal 3 m. Overtollig water uit de sloten zal het bos inlopen. Het vuilwater wordt deels afgevoerd op het gemengde riool in Hertespoor en deels op het vuilwaterriool van Kraaijenberg. Om te voorkomen dat de bodem en/of het (grond)water verontreinigd worden, wordt bij voorkeur gewerkt met milieuvriendelijke bouwmaterialen. Het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt zoveel mogelijk beperkt. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het (water)bodemsysteem en hebben hierdoor een nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. 5.4.3 Conclusie In het kader van de mer/Passende Beoordeling is de waterhuishouding onderzocht. In paragraaf 4.5.5. van de Passende Beoordeling is vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos niet worden aangetast als gevolg van eventuele veranderingen in de hydrologie. Hoewel het verbreden van de sloot al mogelijk is op grond van de vigerende bestemmingsplannen (met de bestemming Natuur), is in de regels de verbreding vastgelegd als een voorwaardelijke verplichting. De planolgische uitvoerbaarheid is daardoor verzekerd. 5.5 Ecologie 5.5.1. Natuurbeschermingswet Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. Voor alle Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Als er ontwikkelingen plaatsvinden die mogelijk effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden, dan dient dit passend te worden beoordeeld. Figuur 11: Begrenzing Natura 2000 gebied Aanleiding voor het opstellen van een Passende Beoordeling zijn de uitspraken van de Raad van State (201207675/1/R3; 201310592/1/R3) waarmee het bestemmingsplan twee maal is vernietigd omdat niet duidelijk is gemaakt dat het bouwplan geen significant effect heeft op het Natura 2000 gebied Ulvenhoutse bos dat grenst aan het plangebied ( zie figuur 11). Daarom is volgens artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, een Passende Beoordeling verplicht. De Passende Beoordeling is in zijn geheel opgenomen in de MER. In deze Passende Beoordeling is in kaart gebracht wat de effecten (kunnen) zijn van het plan op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen de initiatiefnemer van het plan kan nemen. Uit de beoordeling blijkt dat alleen mogelijk effecten zijn voorzien op het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos en niet op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden of Beschermde natuurmonumenten. Uit de beoordeling blijkt verder dat de werkzaamheden in de aanlegfase niet leiden tot extra verstoring met wezenlijke effecten voor kritische soorten en dat effecten als gevolg van mogelijke (zeer beperkte) veranderingen in recreatief gebruik zijn uit te sluiten. Dit komt doordat verstoring van kritische soorten geen bestaand knelpunt is en de impact vanuit het plan verwaarloosbaar is. Met name de hydrologie in het Ulvenhoutse Bos veroorzaakt een knelpunt in de huidige situatie. Als gevolg daarvan zijn er ook knelpunten op gebied van verzuring en vermesting. Uit de effectbeoordeling blijkt ook dat de effecten van extra vermesting en verzuring, door de zeer geringe toename aan stikstofdepositie, niet significant zijn en daarmee is aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse bos, uit te sluiten. Dit kan door deze zeer geringe toename aan stikstofdepositie te relateren aan de toestand van het gebied, drijvende processen in het gebied en maatregelen die inmiddels genomen zijn, danwel op korte termijn genomen gaan worden (mede in kader van sense of urgency). Omdat het infiltratieoppervlak van neerslag beperkt afneemt zal de grondwaterhuishouding lokaal veranderen. Het effect hiervan op beschermde habitattypen is echter uitgesloten omdat in het plan maatregelen zijn opgenomen die lokale infiltratie van neerslag mogelijk maken via de watergang Kerkdreef en daarmee zorgen voor een directe infiltratie richting het Ulvenhoutse Bos. 5.5.2. Ecologische Hoofdstructuur Het Ulvenhoutse Bos is een gebied dat tevens onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. In figuur 12 is de begrenzing van EHS zoals deze is opgenomen in de Verordening ruimte weergegeven. Deze begrenzing is iets ruimer dan de begrenzing van het Natura 2000 gebied. Een deel van de EHS ligt binnen het plangebied. De ecologische waarde van het EHS-gebied dient gewaarborgd te zijn. Ontwikkelingen in en rond deze gebieden mogen niet ten koste gaan van de ecologische waarde van deze gebieden. Figuur 12: Begrenzing EHS Ook op de EHS worden geen negatieve effecten verwacht. Dit staat zowel beschreven in de MER als in het onderzoeksrapport van Staro. Alleen bij de watergang vindt een ingreep plaats (verbreden watergang), maar dit heeft geen gevolgen voor de robuustheid en het ecologisch functioneren van het gebied dat behoort tot de EHS. Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur vastgesteld (zie onderstaande figuur). Het beleid is erop gericht deze groenstructuur zoveel mogelijk in stand te houden en waar mogelijk uit te breiden. Het doel hiervan is om de natuur meer in de stad te krijgen zodat deze ook hier beleefd kan worden. In het plan worden aan de gronden de bestemming 'Natuur' toegekend waarmee wordt bijgedragen aan de voornoemde doelstelling. Figuur 13: Uitsnede Ecologische groenstructuur, uit Elementplan openbaar groen, Deelplan Ecologische Groenstructuur uit 2000. 5.5.3. Flora- en faunawet Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Eén van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die reeds in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt, is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen. In verband met de ontwikkeling is door bureau Staro een quickscan uitgevoerd (rapportnr: 15-0016). Uit dit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot een blijvende verstoring van beschermde planten en/of dieren. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met gedragsrichtlijnen ten aanzien diverse dieren. 5.6 Bedrijven Binnen het plangebied of de directe omgeving hiervan zijn geen bedrijven gevestigd. Er is dan ook geen sprake van hinder in het te ontwikkelen woongebied ten gevolge van bedrijfsactiviteiten. De geplande woningen leveren evenmin beperkingen op voor eventueel aanwezige bedrijven. 5.7 Geluid Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Daarom dient het aspect geluid bij de ontwikkeling van gevoelige objecten meegewogen te worden. Om te bepalen of een ontwikkeling mogelijk is zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl geluid ook daar als storend kan worden ervaren. Het plangebied Hertespoor wordt omgeven door relatief rustige 30 km-wegen. Verder ligt het niet in de buurt van een spoorweg, bedrijf en/of vliegveld. Derhalve zal de geluidsbelasting binnen het plangebied relatief laag zijn en is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. 5.8 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxide en stikstofdioxide, fijn stof (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Naast de Wet luchtkwaliteit zijn bij de beoordeling van de luchtkwaliteit de handreiking NIBM (Niet in Betekenende Mate), het Besluit gevoelige bestemmingen en rekenregels projectschildering van toepassing. In het algemeen kan gesteld worden dat nieuwe ontwikkelingen er niet toe mogen leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien deze niet mogelijk zijn kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen. In het plangebied worden 28 nieuwe woningen gebouwd. Gezien de beperkte omvang zal dit plan vrijwel geen invloed hebben op de luchtkwaliteit. De totale toename aan woningbouw en/of overige bebouwing voldoet dan ook ruim aan het criterium Niet In Betekenende Mate (NIBM), zoals gedefinieerd in de Handreiking Besluit NIBM (500 woningen). In het kader van de Wet luchtkwaliteit zijn geen verdere berekeningen noodzakelijk. In het kader van Natura 2000-wetgeving is wel de stikstofdepositie verder onderzocht. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat er geen effect is op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied als gevolg van de stikstofdepositie (zie hiervoor paragraaf 4.5.3.) 5.9 Geur Rond Ulvenhout liggen diverse veehouderijen met een geurcontour. Indien in de directe omgeving hiervan nieuwe ontwikkelingen worden geprojecteerd dient rekening gehouden te worden met deze contour. In de directe omgeving van dit plangebied zijn geen intensieve veehouderijen gelegen. 5.10 Externe veiligheid Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving. In en rond het plangebied zijn geen bedrijven, en/of transportleidingen met gevaarlijke stoffen of (spoor) wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, aanwezig. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit plangebied. HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen. 6.2 Hoofdopzet 6.2.1 Bestemmingsplan Algemeen Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden. 6.2.2 Indeling Planregels De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten: Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels. Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 6.3 Bestemmingen In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen. Woongebied Het plangebied is primair een woongebied. Binnen de bestemming ‘Woongebied’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privéruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van de woningen. De planregels bieden ook ruimte voor het beperkt uitbreiden van de woning. De bouwhoogte van de nieuwbouw mag 6,6 of 10 meter bedragen, zoals aangeduid op de verbeelding. Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels. Gebruik Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. In de begripsbepaling van 'aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit’ is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Groen Binnen deze bestemming is het openbaar groen opgenomen aan de Torendreef en Hertespoor. Natuur Aan de gronden die deel uitmaken van de EHS en de gemeentelijke groenstructuur aan de rand van het plangebied is de bestemming ‘Natuur’ toegekend ter bescherming van en waar mogelijk het ontwikkelen van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Bebouwing is niet toegestaan. Verkeer Alle wegen en het verblijfsgebied binnen het plangebied krijgen de bestemming ‘Verkeer‘. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan. HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid 7.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan. 7.2 Toepassing Grondexploitatiewet In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk: de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen; de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt; de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m². Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. 7.3 Financiële haalbaarheid Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen, waaronder de kosten voor de verbreding van de sloot. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is op deze manier verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. HOOFDSTUK 8 Communicatie 8.1 Inleiding In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht. 8.2 Procedure 8.2.1 Vooroverleg In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vooroverleg gevoerd op het eerste conceptplan in 2011/2012. Het vooroverleg heeft destijds plaatsgevonden met: Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, VROM-inspectie Zuid, Brandweer Midden en West-Brabant, Staatsbosbeheer, Regio Zuid. De reacties van deze instanties zijn destijds verwerkt in de toelichting en allen hebben ingestemd met de voorgestane ontwikkeling. Nu het plan stedenbouwkundig ongewijzigd is gebleven is het vooroverleg op het ontwerpplan Ulvenhout, Herniet opnieuw gevoerd. 8.2.2 Inspraak Gelet op de proceduretijd is voorliggend bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzage periode heeft eenieder de mogelijkheid om te reageren op dit plan. 8.2.3 Zienswijzen Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. 8.2.4 Beroep Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit behouden en versterken door uitvoering te geven aan drie ambities: