Plan: Binnenstad
Idn: NL.IMRO.0758.BP2010001001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Binnenstad.

Artikel 17 Wonen

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. Algemeen:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. Ter plaatse van de betreffende aanduidingen tevens voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'atelier' voor een atelier;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' voor een bedrijf in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' voor detailhandel op de begane grond;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' voor dienstverlening op de begane grond;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4' voor horeca behorend tot de categorieën 1 tot en met 4 op de begane grond;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' voor kamerverhuur aan meer dan vier personen;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' voor kantoren op de begane grond, met uitzondering van de panden Mauritssingel 8, Mauritssingel 11, Seeligsingel 13 en Seeligsingel 27 t/m 36, waar kantoren tevens op de verdiepingen zijn toegestaan;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' voor maatschappelijke voorzieningen;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' voor een ondergrondse parkeergarage;

  1. Met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. verkeer;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. groen;

  5. water;

  6. speelvoorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

 

 

17.2.1 Gebouwen

  1. Het bestaande aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  2. Per bouwperceel mag slechts één hoofdgebouw worden gebouwd.

  3. Per hoofdgebouw is maximaal 1 woning toegestaan.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

  5. In afwijking van het bepaalde onder b en c, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een maximum aantal woningen worden toegevoegd zoals aangeduid.

  6. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  7. In afwijking van het bepaalde onder c, mogen bij gestapelde woningen geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m2 en balkons tot een maximum van 10 m2 per balkon.

  8. De bouw-en/of goothoogte van gebouwen mag niet meer of minder bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding, 'minimale-maximale goothoogte (m)' , 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en 'maximale bouwhoogte' is aangegeven, met inachtneming van het onder i. bepaalde.

  9. Daar waar geen maximale bouwhoogte is aangegeven bij de aanduiding minimale-maximale goothoogte (m), mag de bouwhoogte maximaal 4 meter meer bedragen dan de goothoogte.

  10. Voorzover geen maatvoeringaanduidingen zoals bedoeld in het vorige lid zijn aangegeven, mag maximaal één bouwlaag worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 0,30 meter boven de vloer van de eerste verdieping.

  11. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn, met dien verstande dat vrijstaande bijgebouwen tevens buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

  12. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  13. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 50 m2 bedragen mits het bebouwingspercentage niet meer dan 60% bedraagt.

  14. Vrijstaande bijgebouwen dienen achter de achtergevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  15. De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen of maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning liggen.

  16. De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

  17. Vrijstaande bijgebouwen mogen tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter.

  18. indien de bestaande maatvoering van gebouwen hetgeen hiervoor is bepaald overschrijdt, geldt de bestaande maatvoering voor deze gebouwen als maximum.

 

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering ter plaatse van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

17.2.3 Onderdoorgangen

Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dienen de bestaande onderdoorgangen te worden gehandhaafd.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 17.2.1 sub h. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' voor het verhogen van de maximale bouwhoogte ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw met een plat dak op woningen met een plat dak, met dien verstande dat:

  1. de dakopbouw uit maximaal 1 bouwlaag mag bestaan met een hoogte van maximaal 3 meter;

  2. de dakopbouw geen grotere oppervlakte mag hebben dan 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van hoofdgebouwen voor meer dan één woning of kamerverhuur voor meer dan vier personen, tenzij:

  1. het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw, dan mag het bestaande aantal worden gehandhaafd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een maximum aantal woningen is aangeduid dat mag worden toegevoegd.

  1. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien:

  1. ten hoogste 5 bedden in ten hoogste 2 kamers worden gebruikt ten behoeve van de bed & breakfast;

  2. de hoofdbewoner minimaal 60% van de woning in gebruik houdt voor het wonen.

 

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 17.1, onder b.2, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

  1. artikel 23, voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit in een bijgebouw met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn;

  1. van het bepaalde in artikel 23 voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.