direct naar inhoud van 5.3 PlanMER
Plan: Buitengebied 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.Bp01buitengeb2011-onh1

5.3 PlanMER

Omdat de gemeente bij dit bestemmingsplan buitengebied keuzes maakt over de omvang van bouwvlakken van veehouderijen en over de omschakeling naar en uitbreiding en nieuwvestiging van intensieve veehouderij, kan het bestemmingsplan worden aangemerkt als een kader voor latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten, te weten besluiten over milieuvergunningen van veehouderijen met een omvang boven de m.e.r.-drempel (artikel 7.2 Wet milieubeheer: het gaat om de categorieen C14 en D14 van het Besluit m.e.r.).

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 is een planMER met aanvulling opgesteld, dat als separaat rapport bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Hierin zijn de milieugevolgen in beeld gebracht wanneer de bestaande rechten en alle ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan maximaal zouden worden benut.

De planMER is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan in procedure gebracht.

Een andere reden dat er een planMER is opgesteld is dat er een passende beoordeling nodig is, omdat het bestemmingsplan mogelijk significante gevolgen heeft op gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Voor het opstellen van de regels in het nieuwe bestemmingsplan zijn in dit planMER de mogelijke gevolgen van de intensieve veehouderij voor een aantal thema's beoordeeld.

In voorliggend bestemmingsplan is met betrekking tot de uitbreidingsruimte van agrarische bedrijven de provinciale Verordening ruimte 2011 Noord-Brabant van kracht. Uitgaande van een groei tot 1,5 ha IV in verwevingsgebied en behoud van bouwblokken in extensiveringsgebied, is in totaal een oppervlakte van 159 ha IV in Boxtel mogelijk. Conclusie is dat met het nieuwe bestemmingsplan buitengebied het potentieel aan ammoniakemissie uit stallen met ongeveer 30% afneemt op basis van fysieke ruimte, waarbij nadrukkelijk overige aspecten als de reconstructiezonering, natuurbeschermingsbeleid, etc. niet is meegewogen.

In het kader van het planMER is een tweetal alternatieven ontwikkeld (groeialternatief 10% groei rundvee en sturingsalternatief) en is een concrete verplaatsing beoordeeld.

De volgende conclusies zijn te trekken uit het planMER:

  • Op grond van aannamen over de ontwikkeling van de intensieve veehouderij en een inschatting van de twee alternatieven, is voor het grondgebied van de gemeente Boxtel bepaald wat de effecten zijn voor een aantal thema's. Vanwege eventuele verplaatsing van een IV-bedrijf is hier in dit planMER extra detailaandacht aan besteed. Verwacht wordt dat de gekozen aanpak in dit planMER de bandbreedte dekt voor te verwachten ontwikkelingen door de planologische besluiten. Het planMER geeft bovendien antwoord op enkele ontwikkelvragen waar de gemeente bij het opstellen van het nieuwe planologisch beleid tegenaan loopt.
  • Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan biedt het nieuwe bestemmingsplan op grond van fysieke (ontwikkel)ruimte een afname van de milieubelasting in de vorm van ammoniakemissie.
  • Er is sprake van een afname van milieubelasting (geur en ammoniak) door de autonome ontwikkeling, met name door de eisen die de AMvB-Huisvesting stelt. Indien echter in de gemeente Boxtel het aandeel rundvee met 10% zou toenemen (groeialternatief 10% rundvee), dan wordt deze milieuwinst in de gemeente zelf voor een deel tenietgedaan.
  • Ten aanzien van het sturingsalternatief en het groeialternatief 10% rundvee valt te concluderen dat er voor een aantal thema's verschillen zijn. De verschillen tussen de alternatieven zijn te vinden in het aspect natuur, landschap, cultuurhistorie, geluid, licht, verkeer, gezondheid en duurzaamheid. Deze verschillen ontstaan doordat naarmate de ruimtelijke ontwikkeling groter is, het effect op een aantal aspecten negatiever is. Voor deze aspecten scoort het sturingsalternatief dan ook positiever dan het groeialternatief 10% rundvee. Dit komt mede doordat in het sturingsalternatief inrichtingsmaatregelen zijn voorzien op bedrijfsniveau. Deze inrichtingsmaatregelen hebben op een aantal aspecten een positieve invloed. Voor de overige aspecten zijn er geen verschillen tussen het sturingsalternatief en het groeialternatief 10% rundvee.
  • De verplaatsing is vanuit het kader van de Wet geurhinder en veehouderij vergunbaar op basis van geurcontouren. Er is een sterke vermindering van ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.
  • Er is een aantal leemten in kennis aangetroffen waaronder voor fijn stof en gezondheid. Deze leemten in kennis hoeven echter geen belemmering te zijn voor de verdere besluitvorming. Er is voldoende informatie voorhanden om het bestemmingsplan op te baseren.

Op 13 oktober 2011 heeft de commissie m.e.r. over de planMER een concept-advies uitgebracht waarin wordt geconstateerd dat in de planMER de volgende essentiële informatie ontbreekt:

  • in de MER en de Passende beoordeling is niet uitgegaan van de ontwikkelingen met aanzienlijke milieugevolgen die het bestemmingsplan Buitengebied mogelijk maakt (de zogenaamde worst case situatie)
  • de referentiesituatie in de MER is onvoldoende onderbouwd
  • in de Passende beoordeling zijn de effecten op de Natura 2000 gebieden niet vergeleken met de huidige situatie.


Naar aanleiding van dit advies is een aanvulling op de planMER opgesteld waarin wordt ingegaan op de adviezen van de commissie. Deze aanvulling vormt een onderdeel van het bestemmingsplan.


In deze aanvulling zijn voor wat betreft de worst case situatie de volgende varianten onderzocht:

  • variant A : bestaande uit opvullen van de bestaande bouwblokken (de rechtstreekse bouwmogelijkheden);
  • variant B : het uitbreiden van de bestaande bouwblokken (voor intensieve veehouderij tot maximaal 1,5 hectare in verwevingsgebied en voor melkveehouderijen tot maximaal 2 hectare in gehele buitengebied);
  • variant C : zijnde variant B aangevuld met :
    • 1. omschakelingsmogelijkheden naar intensieve veehouderij en naar melkveehouderij.
    • 2. realisatie (co-) vergistingsinstallatie bij intensieve veehouderijen en melkveehouderijen met een omvang van 140 nge of meer.
    • 3. stikstofdepositie vanuit glastuinbouwsector.


Uit de effectenvergelijking komt naar voren dat de worst case variant C leidt tot zeer negatieve effecten op het Natura 2000 gebied voor wat betreft de ammoniakdepositie. Ook leidt met name deze variant tot een belangrijke verslechtering van het woon- en leefklimaat.


Op 23 januari 2012 heeft de commissie m.e.r. geadviseerd over de planMER inclusief aanvulling. De commissie is van oordeel dat het MER en de aanvulling daarop voldoende informatie bevatten voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over het bestemmingsplan.


De planMER heeft geen aanleiding gevormd om de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan op voorhand in te perken. Bij elke ontwikkeling dient de milieuhygiënische uitvoerbaarheid aan de hand van de sectorale wetgeving te worden onderzocht waarbij de uitkomsten van de planMER zullen worden betrokken.