Artikel 30 Algemene bouwregels
30.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
-
a. de richtlijnen voor het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;
-
b. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
-
c. de ruimte tussen bouwwerken.
30.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa, afmetingen en visuele karakteristieken van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De nadere eisen regeling wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:
-
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing zoals integraal opgenomen in de welstandsnota met aandacht voor:
- een goede verhouding tussen bouwmassa’s en gevelbeelden;
- de samenhang tussen bebouwing;
- de hoogtedifferentiatie;
- een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
-
b. de woonsituatie:
het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze bestemming, voor zover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
- de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
- het uitzicht;
- de aanwezigheid van voldoende privacy;
-
c. de verkeersveiligheid:
ter waarborging van de verkeersveiligheid voor alle deelnemers in het verkeer en in het bijzonder de benodigde uitzichtshoeken op hoeken van wegen;
-
d. de sociale veiligheid:
ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
30.3 Aanduiding veiligheidszone
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg” dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van kwetsbare objecten en/of inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico’s.