Plan: | Boxmeer- Oost |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0756.BP09BmrOostBmr-OH01 |
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', halfvrijstaande of geschakelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een', gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' en woningen in gesloten bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de opge-nomen aanduidingen, alsmede de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden gebouwd;
b. de hoofdgebouwen moeten met één gevel in, danwel tot maximaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
c. per bouwvlak mogen ter plaatse van de aanduiding:
- 'vrijstaand';
- 'aaneengebouwd';
- 'gestapeld';
- 'twee- aaneen';
- vrijstaande, aaneengebouwde, gestapelde of twee-aan-een gebouwde woningen worden gebouwd.
d. ten aanzien van de goot- en nokhoogte gelden de, ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' opgenomen maximale hoogten;
e. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan beide zijden ten minste 3 meter te bedragen;
f. de afstand van een blok van twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan één zijde ten minste 3 meter te bedragen;
g. ter plaatse van de aanduiding 'minimum breedte' dient voldaan te worden aan de als zodanig aangeduide minimale breedte van de bebouwing.
13.3.1. Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij woningen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' gelden de volgende bepalingen:
a. de bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' niet mag worden gebouwd;
b. de bijgebouwen en aan- en uitbouwen dienen minimaal 2 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
c. achter de voorgevelrooilijn moet een aaneengesloten open ruimte van ten minste 30 m² aanwezig zijn;
d. in afwijking van het bepaalde onder 13.3 sub a en 13.3 sub b geldt, dat vóór de naar de weg toegekeerde zijde (voorgevel) van de woning een aanbouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
(1) de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceels-grens minimaal 1,5 meter bedraagt;
(2) de goot en/of nokhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning mag bedragen;
(3) de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de voorgevel van de woning;
(4) de diepte maximaal 1,5 meter mag bedragen gemeten vanaf de voorgevel van de woning;
e. het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag per bouwperceel ten hoogste 60 m² bedragen;
f. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m² mag de onder e. geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot maximaal 90 m²;
g. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
h. in afwijking van het bepaalde onder sub g. geldt bij vrijstaande woningen binnen een strook van 17 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van de woning, dat slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelsgrens(zen) ten minste 3 meter dient te bedragen. Buiten voornoemde strook van 17 meter mogen de bijbouwen tot in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
i. de goot- en nokhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag respectievelijk niet meer dan 3 meter en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat;
(1) de hoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag in de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 3 meter bedragen en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,5 meter, behoudens het bepaalde onder sub 2 van dit lid;
(2) indien bijgebouwen en aan- en uitbouwen aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten worden gebouwd, mag de hoogte niet meer dan 5,5 meter bedragen.
j. naast het bepaalde onder sub e. en sub f. mag bij iedere woning een overkapping worden gebouwd waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
(1) de overkapping dient minimaal 1 meter achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het woning te worden gebouwd;
(2) de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen;
(3) de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
13.3.2. Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij woningen, voor zover gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', gelden de volgende bepalingen:
a. ten aanzien van de goot- en nokhoogte gelden de, ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' opgenomen maximale hoogten.
13.4. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen;
b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt, dat:
(1) de hoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen;
(2) de hoogte van erf-/terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de situering en/of afmetingen van bouwwerken;
b. de situering en/of afmetingen van bouwwerken indien dit noodzakelijk is met het oog op bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
c. de kapvorm van gebouwen;
d. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein;
De toepassing van nadere eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
e. het straat- en bebouwingsbeeld;
f. de woonsituatie (wooncomfort kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
g. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
h. de milieusituatie;
i. de verkeersveiligheid;
j. de parkeerruimte op eigen terrein;
k. de sociale veiligheid;
l. de brandveiligheid.
Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied 3' ontheffing verlenen van het be-paalde in 13.2.a voor het oprichten van een nieuwe woning met dien verstande dat:
a. er maximaal 1 nieuwe woning mag worden opgericht;
b. de nieuwe woning, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor wat betreft de bouwregels dienen te voldoen aan hetgeen beschreven is in artikel 13, 'Wonen';
c. het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied 3';
d. de milieuhinder afkomstig van de omliggende functionerende bedrijven zodanig is dat enerzijds ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en anderzijds het heersende bedrijfsklimaat voor deze bedrijven niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
e. de nieuwe woning dient vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt inpasbaar te zijn en aan de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse geen onevenredige afbreuk wordt gedaan;
f. van de nieuwe woning dient de economische uitvoerbaarheid verzekerd te zijn;
g. er dient inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek voor het gehele perceel behorende bij die gebouwen;
h. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
i. er mogen geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan;
j. ten aanzien van het aspect water is overleg met de waterbeheerder gevoerd;
k. de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
l. het meest recent vastgestelde gemeentelijke volkhuisvestingsbeleid dient in acht te worden genomen;
m. de nieuwe woning op minimaal 5 meter van de als zodanig aangeduide 'hartleiding riool' gelegen is, mits een bouwkundige voorziening wordt getroffen in de vorm van een damwand.
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik:
a. van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
b. van gebouwen en gronden voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca-, ambachtelijk-, industrieel en/of escortbedrijf en/of seks-inrichting;
Bij woningen zijn aan huis gebonden beroepen toe-ge-staan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
a. de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de ge-meentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
b. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;
c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
d. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op ei-gen terrein worden gerealiseerd;
e. het beroep wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het be-paalde in 13.1. voor het uitoefenen van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
a. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
b. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
c. de bedrijven vallen onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de tot de regels behorende Bedrijvenstaat of bedrijven die niet voorkomen in de Bedrijvenstaat, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 of 2;
d. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
e. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
f. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 13.1. voor het gebruik van woonbebouwing voor gemengde doeleinden, met dien verstande dat:
a. ontheffing alleen verleend kan worden ter plaatse van de aanduiding 'WRO-zone-ontheffingsgebied 2';
b. het gestelde in artikel 6 'Gemengd' van overeenkomstige toepassing is;
c. op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, conform het stelde in de gemeentelijke parkeernota;
d. maximaal 25% van het perceel achter de voorgevelrooilijn ten behoeve van deze functie mag worden bebouwd;
e. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de directe omgeving.
Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.16 Wet ruimtelijke ordening, van burgemeester en wethouders:
a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c. het vellen of rooien van houtgewas.
Het in 13.7. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en werkzaamheden, welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
b. werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
Werken en werkzaamheden als bedoeld in 13.7. zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.