Plan: | Steegsche Velden-oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0753.bpSteegscheV2011-VG01 |
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2010 en vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010, is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen.
In de structuurvisie benoemt de provincie haar provinciale, ruimtelijke belangen en de wijze waarop zij deze behartigt. De structuurvisie is opgebouwd uit een 'Deel A Visie en Sturing', waarin de ruimtelijke visie, de belangen en de sturingsfilosofie zijn opgenomen. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in 13 provinciale, ruimtelijke belangen:
De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigt, is uitgewerkt in 4 manieren van sturen. Dat zijn:
In 'Deel B Structuren en Beleid' staat op welke wijze de provincie stuurt op de functies in Noord-Brabant. Daarvoor zijn 4 ruimtelijke structuren opgesteld: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. De structuren geven een integrale hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. De manier waarop dit perspectief wordt gerealiseerd is opgenomen in de uitvoeringsparagrafen van de structuren. De ruimtelijke structuren zijn opgenomen in Deel B van de structuurvisie en samen vormen ze de provinciale, ruimtelijke structuur.
Uitsnede visiekaart structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Het laatste onderdeel van de structuurvisie is de uitwerking gebiedspaspoorten. De gebiedspaspoorten geven aan wat het provinciale belang van het landschap is.
Het plangebied is in de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening aangewezen als:
De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de omliggende gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden ten behoeve van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002.
De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het “aansnijden van nieuwe ruimte” voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 17 december 2010 de Verordening Ruimte 2011 Noord-Brabant vastgesteld. Deze planologische verordening stelt eisen aan door gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen en vormt een toetsingskader voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op de intensieve veehouderij. De Verordening is op 1maart 2011 in werking getreden.
De Verordening is in 2 fasen tot stand gekomen. Fase 1 betreft het omzetten in regels van het toen geldende provinciaal beleid en is op 1 juni 2010 in werking getreden. Fase 2 betreft het omzetten van nieuw beleid dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en gdeeltelijk ook een herziening van de Verordening fase 1 en is op 1 juni en 22 juni 2010 vastgesteld.
De Verordening Ruimte 2011 Noord-Brabant bevat in hoofdzaak algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen Daarnaast regelt de Verordening de organisatie van het regionaal ruimtelijk overleg waarin afspraken over woningbouw, bedrijventerreinen en kantorenlocaties worden gemaakt.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Noord-Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Ook wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap en daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Het provinciaal beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het overgrote deel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen (rood)). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoort en dan uitsluitend in de zogenaamde zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling (roze).
De ontwikkeling van onderhavig plan, gelegen binnen de planontwikkeling van Aarle-Steegsche Velden, is aangeduid als 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Voor deze ontwikkeling is de regeling van Verordening Fase 1 nog van toepassing.
Rood-met-groen-koppeling
Sinds 1 juli 2005 vereist het provinciaal ruimtelijk beleid dat wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, deze gepaard moet gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. Dit heet de rood-met-groen-koppeling. De achterliggende gedachte is dat de realisering van stedelijke functies in het buitengebied, zoals woongebieden en bedrijventerreinen, altijd ten koste gaat van (groen in) het buitengebied. Om die aantasting van het buitengebied te compenseren wordt een investering in de kwaliteit van het buitengebied elders geëist, bijvoorbeeld door landschapsontwikkeling en groenaanleg. Bij elk plan voor een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied geldt als uitgangspunt de voorwaarde dat gelijktijdig wordt aangegeven waar en hoe deze rood-met-groen-koppeling inhoud krijgt en op welke wijze wordt zeker gesteld. Om de uitvoering van stedelijke ontwikkeling niet teveel te belasten maakt de Verordening Ruimte het ook mogelijk dat in de grondprijs voor deze stedelijke ontwikkeling een bedrag wordt opgenomen dat gestort wordt in een specifiek fonds ten behoeve van kwaliteitsverbetering in het buitengebied, het zogenaamde groenfonds.
De rood-met-groen-koppeling is in algemene termen in de Verordening Ruimte opgenomen. Deze heeft uitsluitend betrekking op nieuwe ruimtelijke plannen voor stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied.
Onder rood wordt verstaan alle vormen van stedelijke ontwikkeling zoals bepaald in de Verordening Ruimte: wonen, werken en diverse stedelijke voorzieningen die een nieuw ruimtebeslag leggen buiten het bestaand stedelijk gebied. Onder groen wordt verstaan alle projecten die zijn gericht op een wezenlijke en uitvoerbare verbetering van de in de gemeente aanwezige kwaliteiten van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. Ook verbeteringen van de recreatieve mogelijkheden van die omgeving behoren hiertoe. De hier gehanteerde benadering sluit de ontwikkeling van groenprojecten binnen bestaand stedelijk gebied en binnen nieuw stedelijk gebied in principe uit. Grotere uitbreidingsplannen worden vaak in samenhang met het aansluitend gelegen landschap ontwikkeld. In die gevallen kan de beoogde kwalitatieve verbetering van het buitengebied in een samenhangend geheel worden geïntegreerd en kan de beoogde kwalitatieve verbetering van het buitengebied ook in het plangebied zijn gelegen. Dit alles voor zover dat niet in strijd is met de zorgplicht voor kwetsbare natuur of afbreuk doen aan de bestaande landschappelijke kwaliteit. In geval van kleinere projecten kan gekozen worden voor storting van een financiële bijdrage in een groenfonds. Deze wijze van vromgeving van de rood-met-groen-koppeling heeft de voorkeur van de provincie. Overigens sluit de regeling niet uit dat een gemeente een rood-met-groen-koppeling financiert uit de algemene middelen. Deze situatie kan zich voordoen als in een concrete situatie mogelijkheden ontbreken om te kosten te verhalen.