layout blokjes
  1. Plan: RvR Fort Pinsenweg
  2. Plantype: bestemmingsplan
  3. Status: vastgesteld
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0226-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Toelichting

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

 

1.1 Aanleiding en doel

Op 27 december 2010 is het bestemmingsplan “Fort Pinsenweg e.o.” onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan is onder andere de realisatie van circa 23 Ruimte voor ruimtekavels planologisch-jurisch geregeld. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de Rood voor Groenregeling. Op 10 maart 2016 heeft initiatiefnemer aangegeven dat zij een aan te kopen perceel (kadastraal bekend onder K 1888) wil betrekken bij deze ruimte voor ruimte ontwikkeling. Daarnaast heeft initiatiefnemer de wens om de percelen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Fort Pinsenweg e.o. te herverkavelen. Om hieraan mee te kunnen werken dient onderhavig bestemmingsplan te worden vastgesteld.

 

Het bestemmingsplan 'RvR Fort Pinsenweg' bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft een klein gedeelte van het plangebied van het bestemmingsplan 'Fort Pinsenweg e.o.' en is gelegen langs de Fort Pinsenweg in het overgangsgebied tussen de kernen Bergen op Zoom en Halsteren. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Randweg Noord, ten westen van het plangebied is een cluster woningen gelegen langs de Halsterseweg. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de Fort Pinsenweg en de Jan Sinkeweg. Het plangebied grenst aan de oostzijde ook aan de Jan Sinkeweg.

 [image]

Afbeelding 1. Globale weergave plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Onderhavig bestemmingsplan vervangt (deels) het vigerende bestemmingsplan 'Fort Pinsenweg e.o.'.

1.4 Opzet

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

 

Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)

In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.

 

Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

 

Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.

 

Milieuaspecten (hoofdstuk 5)

In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.

 

Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)

Op basis van het voorgaande is de juridische regeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels.

 

Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)

In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.

 

Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)

Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.

 

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur

 

2.1 Beschrijving huidige situatie

De naamgeving van de Fort Pinsenweg is afgeleid van het gelijknamige fort dat oostelijk van de weg ligt. De inrichting van het fort, alsmede de omgeving, zijn visueel en historisch waardevol. De Fort Pinsenweg is een oude weg, deels met agrarische bebouwing, deels met woonbebouwing. Met name aan de zuidzijde van de weg is sprake van lintbebouwing.

De ruimte ten noorden van de Fort Pinsenweg is een ruimtelijk en historisch waardevolle groenzone. Het reliëf is karakteristiek, evenals de doorzichten van en naar de kernranden van Halsteren en Bergen op Zoom. De Fort Pinsenweg ligt op een overgang van droge, hoger gelegen gronden zuidelijk van de weg naar een komvormige, nattere laagte noordelijk van de weg. Vandaar ook het asymmetrische bebouwingsprofiel. De bebouwing bestaat overwegend uit woningen, behoudens een enkel bedrijfsmatig pand aan de westzijde en voormalige agrarische opstallen aan de noord- en oostzijde.

Met het vigerende bestemmingsplan zijn op basis van de ruimte voor ruimte-regeling.21 woningbouwkavels mogelijk gemaakt, 7 particulier en 14 door de RVR CV.

2.2 Ontwikkelingen

Door de RVR CV is verzocht om de verkaveling langs de Sinkeweg aan te passen. Door aankoop van een aangrenzend perceel kunnen 3 extra bouwkavels worden toegevoegd en ontstaat een betere kavelafmeting (gemiddeld circa 820 m2). De extra kavels passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

 

[image]Met de herverkaveling wordt tevens mogelijk gemaakt dat een restperceel langs de gerealiseerde grondwal/schanskorf bij de woonkavels kan worden betrokken en een groen aankleding kan krijgen. Tevens wordt met de herontwikkeling bekostigd dat de schanskorf ca 75 cm wordt opgehoogd. Dit verbeterd de geluidafscherming en versterkt het beschutte karakter van het landelijke woonbuurtje. De op te hogen geluidwerende schanskorf zal bij wijze van pilot voor een deel worden aangeplant met een klimplant die de eigenschap heeft om kleine stofdeeltjes uit de lucht te halen (Lonicera ' green junky'). De verwachting van de pilot is dat daarmee een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de luchtkwaliteit en het verminderen van de hoeveelheid fijnstof. De woningen op de kavels moeten blijven voldoen aan de gestelde regels voor de beeldregie (toetsingskader Welstand) in het vigerende plan.

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

 

3.1 Rijksbeleid

 

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota’s op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.

 

Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies (‘decentraal, tenzij- principe’). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

 

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, te weten:

 

Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:

 

Conclusie

Er zijn geen rijksbelangen in het geding binnen het plangebied.

 

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.

 

De structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.

 

Verordening ruimte

De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die voor gemeenten van belang zijn bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 11 mei 2012 de Verordening ruimte 2012 vastgesteld. De Verordening ruimte 2012 betreft een actualisering van de Verordening ruimte 2011 en is op 11mei 2012 vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Met ingang van 1 juni 2012 is de verordening in werking getreden. De actualisatie bevat onder andere de volgende onderwerpen:

 

Op 17 december 2013 hebben Gedeputeerde Staten het Statenvoorstel van de structuurvisie en de Verordening ruimte vastgesteld. De Verordening ruimte 2014 is op 7 februari 2014 vastgesteld. Op 19 maart is de verordening in werking getreden. Ten opzichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de verordening diverse wijzigingen. Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:

 

Conclusie

In het bestemmingsplan Fort Pinseweg e.o. waarin het grootste gedeelte van het plangebied al reeds bestemd is voor ruimte voor ruimte woningen is al aangegeven dat voldaan wordt aan het provinciale beleid. Ook met de drie extra woningen wordt voldaan aan de voorwaarden van de ruimte voor ruimte regeling.

 

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is neergelegd in een veelheid aan (structuur)plannen, stedenbouwkundige plannen, beleidsnotities en andere beleidsstukken. In de onderstaande tekst wordt ingegaan op het voor het plangebied meest relevante beleidsdocument.

 

Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

De in 2000 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert

een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren,

Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. In de Structuurvisie wordt gekozen voor compacte ontwikkeling,

met als uitgangspunt het inzetten op herstructurering en stedelijke vernieuwing van bestaand stedelijk

gebied, inclusief de kernen. De inzet op stedelijke vernieuwing gekoppeld aan het ontwikkelen van uitleggebieden in een verspreid verstedelijkingspatroon resulteert in een veelheid van werk- en woonmilieu’s die

voorzien in de toenemende differentiatie aan woonwensen. De historische kern van Bergen op Zoom

wordt als één van de kwaliteiten van de stad genoemd.

Het bouwen van een burgerwoning in het buitengebied is in zijn algemeenheid uitgesloten. Een uitzondering

hierop wordt gevormd door de Rood voor Groenregeling, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd

dat (beperkt) woningbouw in het buitengebied kan worden toegestaan, mits sprake is van een aanzienlijke

kwaliteitsverbetering en een initiatief planologisch aanvaardbaar is. Ter uitvoering van deze regeling is op

4 oktober 2006 met de provincie de bestuursovereenkomst Rood voor Groen gesloten. De locatie maakt deel uit van de zogenoemde groene geledingszone tussen het stedelijk gebied van Bergen

op Zoom en de kern van Halsteren. De zone heeft met name een landschappelijke betekenis. De ecologische

verbinding tussen de Brabantse Wal aan de oostzijde en de open polders aan de westzijde is beperkt

door de aanwezige bebeouwing langs de Halsterseweg en met name de blijvende aanwezigheid van

Intratuin. Met de beoogde landschapsontwikkeling (bosaanplant op de grens van Intratuin, natuurlijk beheer

van de weilanden op basis van bloemrijk grasland) wordt echter de visuele en ecologische diversiteit

van de geledingszone versterkt. Het toevoegen van vier extra woningen past nog steeds binnen deze uitgangspunten.

 

Beleidsplan Wonen 2014-2018

Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning.

 

Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:

 

Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.

 

Op kwantitatief niveau betekent dit dat we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is (waarbij wordt gewerkt met ca. 150 woningen per jaar voor de komende jaren). De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven, onder duidelijke voorwaarde, medewerking te verlenen. De vier extra woningen passen binnen het beleidsplan Wonen.

 

Waterplan

Voor de gemeente Bergen op Zoom is in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Het opstellen van het plan heeft plaatsgevonden in samenwerking met alle betrokken waterpartners en is in februari 2002 vastgesteld. Op basis van de uitgangspunten van het waterplan is het vigerende Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) van kracht geworden in 2003. Dit plan is geactualiseerd en als verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) in februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.

 

Het waterplan besteedt integraal aandacht aan de ontwikkelingen en problemen op het gebied van watersystemen en waterketen. Het watersysteem bestaat uit hemel-, grond- en oppervlaktewater. De waterketen omvat alle drink- en afvalwater, kortom alle water in de buis. Met het waterplan willen de waterpartners het beleid meer op elkaar afstemmen. Bovendien willen ze gezamenlijk werken aan het herstel van veilige, gezonde, duurzame en veerkrachtige watersystemen en een duurzame, samenhangende waterketen. Daarbij staat centraal de verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant alsmede het evenwicht in economische en ecologische ontwikkelingen.

Vanuit de gezamenlijke beleidsplannen is een visie voor de gewenste situatie in 2050 (streefbeeld) ontwikkeld voor het waterplan. Vervolgens zijn aan de hand van het streefbeeld de ambities voor de lange, korte en middellange termijn vastgelegd. Kernelementen van het streefbeeld c.q. de lange termijn ambitie zijn:

 

In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.

 

Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect water.

 

 

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

 

4.1 Cultuurhistorie en Archeologie

Ligging, geologie, bodem

Het landschap van West-Brabant behoort tot het Kempisch Hoog. In het Tiglien (2,45 miljoen jaar -1,8 m.j. BP) werd door de grote rivieren zoals de Rijn een dik pakket van fijn zand afgezet (Formatie van Tegelen). In de toplaag ervan bevindt zich zware klei. Gedurende het Midden- en Laatpleistoceen (850.000-130.000 jaar BP) ontstond reliëf door periglaciale erosie (vorming van de Brabantse Steilrand). In het Eemien (130.000-115.000) vormde zich een vegetatielaag. In het Weichselien (115.000-10.000 jaar BP) ontstonden periglaciale zandafzettingen in zuidwest tot noordoost gevormde ruggen (Formatie van Twente). Dit zijn zowel eolische (wind-) als fluvioperiglaciale (smeltwater-) afzettingen. Hierin komt op wisselende diepte een zware leemlaag voor met plaatselijk dunne veenlagen: de laag van Wouw.

De zandafzettingen van het Laat-Weichselien worden onderverdeeld in oud dekzand van gelaagd lemig zand (30.000-13.000) en jong dekzand (13.000-10.000) in de vorm van paraboolduinen. Deze duinen zijn nog goed herkenbaar aan de oostzijde van het bosgebied tussen Halsteren en Huijbergen.

In het Holoceen (vanaf 10.000 BP) steeg de gemiddelde temperatuur. In de beekdalen vormden zich afzettingen van zand en klei en ook trad veenvorming op (Formatie van Singraven).

In de volgende warme periode, vooral vanaf 3500 v.Chr., steeg de grondwaterspiegel en ontstond op grote schaal veen (Griendtsveen). In het noorden en noordwesten van West-Brabant ontstond ook veengroei op het pleistocene zand (Hollandveen). Bijna alle hoogveen op het zand is vanaf de 13de eeuw als turf ontgonnen en verdwenen. Het Hollandveen is gedeeltelijk ontgonnen voor zoutwinning en deels met rivierklei overdekt.

In de late middeleeuwen kwamen opnieuw zandverstuivingen voor (Formatie van Kootwijk). Grote gebieden waren lange tijd, tot de komst van de kunstmest, alleen als heide bruikbaar. Een groot deel van het (stuif)zandgebied tussen Halsteren en de Belgische grens werd vanaf de 17de eeuw beplant met bos. In de 19de eeuw gebeurde dat vooral door systematische aanleg van plantages met naaldhout.

 

Op de geomorfologische kaart wordt het gebied aangeduid als een hoge terrasafzetting. De gemiddelde hoogte is 9.10 meter boven NAP. Noordwaarts, achter Intratuin, bevindt zich een zandwinningsgebied. In de jaren ’60 is er 2 tot 3 meter grond ontgraven.

 

Volgens de bodemkaart maakt het gebied deel uit van dikke eerdgronden. Dit zijn gronden die zich bevinden rondom de oude dorpen of nederzettingen en worden gekenmerkt door een humeuze bovengrond (esdek) van 50 cm of dikker. Dit esdek is ontstaan door eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stalmest. Vaak is onder het esdek nog de oorspronkelijke opbouw van de bodem (de podzol) bewaard. Ook bevinden zich daar vaak oudere archeologische sporen.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2. Bodemkaart

 

Historie

Het gebied maakte vroeger deel uit van de nederzetting Noordgeest, waarvan de kern op de kruising Halsterseweg-Staakberg lag. Dit dorp of nederzetting had geen eigen kerk of echte woonkern. De aanwezige eerdgronden geven globaal de omvang van de nederzetting aan. De zuidelijke grens is niet meer vast te stellen vanwege de bebouwde kom van Bergen op Zoom, maar aangenomen wordt dat ook een flink deel van Tuinwijk bij de nederzetting hoorde.

 

In de archieven wordt dit gebied, dat ten noorden aan de stad grensde, al in de 13de eeuw de Noordakker genoemd. Het was een gebied met een relatief hoge vruchtbaarheid en al vroeg in cultuur was gebracht. Noordgeest grensde aan deze Noordakker. De oudste betrouwbare kaarten van het gebied zijn de cijnskaarten van de landmeterfamilie Adan uit de 18de eeuw. Goed te zien is, dat in die periode het gebied in akkerpercelen was opgedeeld. Aan de noordzijde van de Pinsenweg is een oude boerderij afgebeeld. Ook nu staat daar nog een boerderij.

 

Bekende archeologische waarden

Uit het plangebied zelf zijn geen archeologische vondsten of meldingen bekend. Wel is er een uitvoerige beschrijving van een waarneming bij het afgraven van de grond achter Intratuin, ten noorden van het plangebied. In 1965 vond een grote afgraving plaats waarbij de huidige laagte achter Intratuin ontstond. Tijdens het ontgronden signaleerde dr. Piers uit Halsteren een bewoningslaag met scherven, daterend uit de IJzertijd (700 v.Chr.- 0 v.Chr.). De vondst is door de toenmalige provinciale archeoloog onderzocht en gefotografeerd.

[image]Onder de cultuurlaag werden ook fragmenten van bewerkte vuursteen gevonden (Late Steentijd). De vondst is gepubliceerd in het Nieuwsbulletin van de Nederlands Oudheidkundige Bond 1966. Het is niet duidelijk of de vindplaats zich verder uitstrekte buiten het ontgrondingsterrein. De vinders dachten dat dit wel het geval was en wezen op het aansluitende westelijke terrein waar mogelijk nog meer kan zitten.

 

 

Afbeelding 3: De vindplaats ten noorden van de Pinsenweg; de rode cirkel markeert het centrum van de vindplaats

 

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is een deel van het plangebied (het westelijke deel) aangeduid als een terrein met een hoge indicatieve archeologische waarde. Ook op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (RACM) is dit het geval.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 4: Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, detail.

 

Verwachtingsmodel en vraagstelling

Het westelijke deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting. Waarschijnlijk kan een parallel getrokken worden met de vindplaats achter Intratuin en wordt ook hier het oorspronkelijke bodemprofiel afgedekt door een esdek en/of door stuifzand. Onder het esdek kan zich nog de oorspronkelijke stratigrafie uit de IJzertijd bevinden, met complete bodemsporen en vondsten. Het esdek fungeerde dus als een bescherming voor deze sporen. Zelfs als het natuurlijke profiel onder het esdek verploegd of vergraven is, kunnen eventueel diepere sporen zoals putten en kuilen nog bewaard zijn gebleven. Behalve uit de IJzertijd is het mogelijk om ook sporen uit andere cultuurperioden aan te treffen, zoals Steentijd, Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt een lagere waarde, vanwege het ontbreken van de eerdgronden. Oudere sporen kunnen daar echter bedekt zijn met stuifzand.

 

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Met een inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek) is inzicht verkregen in de gaafheid van het bodemprofiel en de aanwezigheid van de archeologische waarden. Daarbij is ook het als ‘laag’ gewaardeerde oostelijke deel van het plangebied betrokken. Het terrein is onderzocht door middel van grondboringen met een Edelmanboor, uitgaande van 25 boringen per hectare. Het sediment wordt gezeefd op 4 mm. Aangezien het terrein deels is bebouwd (met name de kassen) kon ruim 2,2 ha worden beboord. In totaal zijn er 48 boringen gezet, verdeeld over de diverse percelen. De exacte locaties zijn in het veld bepaald maar hebben een voldoende spreiding over de terrein, met name op de te bebouwen percelen. Het inventariserend onderzoek geeft antwoord op de volgende vragen:

Het onderzoek, uitgevoerd door het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Bergen op Zoom, resulteert in het selectieadvies hoe om te gaan met de geconstateerde archeologische sporen:

 [image]

Afbeelding 5: Deelgebieden bepaling archeologische waarden

 

In de oranje deelgebieden 1, 2, 4, 5 en 6 is geen sprake van archeologische waarden. Voor het rode gebied met nummer 3 (woonzorgvoorziening en mogelijk hospice) geldt, dat nog een proefsleuvenonderzoek moet plaatsvinden alsmede inmeting van de resten van de afgebrande boerderij.

4.2 Verkeer

Ontsluiting en bereikbaarheid

De gebiedsontsluiting kan blijven lopen via de Halsterseweg en via de Melanenweg richting de Randweg-Noord. De verkeerstoename wordt derhalve verdeeld over twee aansluitingen waardoor de intensiteit met maximaal 200 mvt/etmaal zal toenemen. De Halsterseweg kent sinds de aanleg van de A4 veel lagere intensiteiten, van gemiddeld 9.000 naar ongeveer 4.500 voertuigen per etmaal. De wettelijk toegestane maximale rijsnelheid op de Pinsenweg zelf is inmiddels teruggebracht naar 50 km/uur.

 

Parkeren

Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering. Ook in de nieuwe verkaveling zal het parkeren overwegend op eigen erf plaatsvinden. Door het realiseren van een hofje ontstaat echter ook meer ruimte voor enkele plaatsen voor bezoekers.

4.3 Groen

Er blijft sprake van een landelijk woonbuurtje waarbij door de gemiddelde kavelgrootte van ruim 800 m² sprake is van een groen omgevingsbeeld. Met de beeldregie wordt bovendien gestreefd naar groene erfscheidingen. Met de herverkaveling wordt een strook langs de grondwal/schanskorf als groenaanplant meegenomen. Hiermee wordt ook het aanzicht vanaf de Randweg Noord landschappelijk versterkt.

4.4 Flora en Fauna

In het kader van bestemmingsplan Fort Pinsenweg e.o. is een quick scan Flora- en faunawet uitgevoerd door Natuurwetenschappelijk Centrum Dordrecht. Aangezien dit inmiddels zes jaar geleden is, is opnieuw een quick scan uitgevoerd.

 

Huidige situatie

Het betreffende terrein is deel van de grote tuin bij een bestaande villa. De delen die vrijkomen voor bebouwing zijn daartoe goeddeels ontruimd. Op het terein bevinden zich nog een aantal volgroeide bomen. Het zijn met name spar en berk.

 

Conclusie

De bomen zelf hoeven niet gespaard te worden. Indien ze verwijderd worden, moet dit buiten het vogelbroedseizoen gebeuren. Dit geldt ook voor het verwijderen van struiken en hagen.

Sperwer is bij het veldbezoek niet aangetroffen. Volgens mondelinge informatie van een buurman is het nest verplaatst naar een belendende tuin (ter hoogte van de Rijsselbergseweg).Bij een voorgenomen kap moet gecontroleerd worden of er zich in de bomen nesten van sperwer bevinden.

De bestaande beukenhagen dienen zoveel mogelijk te worden ontzien vanwege broedgelegenheid voor vogels.

Beschermde flora- en fauna zijn in het gebied niet aangetroffen. De duurzame instandhouding van plant- en diersoorten wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Aanvullend ecologisch onderzoek is niet nodig.

4.5 Water

Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

 

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en in een aantal gevallen ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.

In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

 

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals onder meer veiligheid, waterpeil, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader voeren waterschap en gemeente vooroverleg, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

 

Beschrijving huidige situatie

De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavige gebied betreft een aanpassing in de grootte en daarmee omvang van de kavels waarmee een gebruik volledig gericht op woondoeleinden is beoogd. De te bebouwen ruimte blijft hetzelfde, maar door een kleinere grootte van de kavels dan oorspronkelijk voorzien, ontstaat er ruimte voor drie extra kavels. In fysiek opzicht verandert de voorziene ruimte met toepassing voor bebouwing en daarmee voor verharding niet of nauwelijks. Met betrekking tot de waterhuishouding blijft de situatie verder onveranderd. Daarom is voor water in feite sprake van een neutrale situatie.

Het water wordt gescheiden ingezameld door een gescheiden rioleringsstelsel in de openbare ruimte. Door aanleg van een IT-riool voor het afstromend regenwater, wordt het regenwater grotendeels in de bodem geborgen. De overmaat aan regenwater voor zover berging niet in de bodem plaats heeft, zoals bij extreme regenbuien, verlaat het gebied uiteindelijk via aansluiting op het aanwezige oppervlaktewater dan wel door aansluiting op het vuilwaterstelsel. Alle verontreinigde water wordt afgevoerd door aansluiting op het vuilwaterstelsel van de riolering (DWA).

 

Beschrijving toekomstige situatie

De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavige gebied betreft een aanpassing in de grootte en daarmee omvang van de kavels waarmee een gebruik volledig gericht op woondoeleinden is beoogd. De te bebouwen ruimte blijft hetzelfde, maar door een kleinere grootte van de kavels dan oorspronkelijk voorzien, ontstaat er ruimte voor drie extra kavels. In fysiek opzicht verandert de voorziene ruimte met toepassing voor bebouwing en daarmee voor verharding niet of nauwelijks. Met betrekking tot de waterhuishouding blijft de situatie verder onveranderd. Daarom is voor water in feite sprake van een neutrale situatie.

Het water wordt gescheiden ingezameld door een gescheiden rioleringsstelsel in de openbare ruimte. Door aanleg van een IT-riool voor het afstromend regenwater, wordt het regenwater grotendeels in de bodem geborgen. De overmaat aan regenwater voor zover berging niet in de bodem plaats heeft, zoals bij extreme regenbuien, verlaat het gebied uiteindelijk via aansluiting op het aanwezige oppervlaktewater dan wel door aansluiting op het vuilwaterstelsel. Alle verontreinigde water wordt afgevoerd door aansluiting op het vuilwaterstelsel van de riolering (DWA).

 

Gevolgen voor het water

De aanpassing van het bestemmingsplan voor onderhavig terrein betreft een beperkte toename van het aantal kavels met een woning. Daar het te bebouwen gebied in omvang niet wijzigt, betreft het voor water in principe een neutrale situatie. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 600 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. In samenspraak met het waterschap is voor dit gebied op de meest doelmatige wijze invulling gegeven aan de voor dit gebied benodigde retentie/berging.door aanleg van een IT-riool voor het regenwater, zodat het schone regenwater de grond in kan dringen. Alleen bij extreme buien is voor de dan optredende overmaat van afvoer van regenwater aansluiting voorzien op het vuilwaterstelsel van de riolering.

Op basis van een doelmatige toepassing zal bij elke woninig de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden zijn van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de (vuilwater)riolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). Het schone regenwater dient gescheiden van het vuil water te worden aangeleverd zodat dit door het gescheiden stelsel via de hemelwaterafvoer (HWA) kan worden afgevoerd.

Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen niet gewenst. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame bouwmaterialen plaats hebben.

 

Juridische vertaling

Ruimtelijk zijn in het betreffende plangebied de bermsloten als direct aanwijsbare voorzieningen aangewezen voor het water. Alle overige oppervlaktewater ligt buiten het plangebied. Als zodanig ontbreekt bij dit plan elke verdere benodigde aanduiding op de kaart ten behoeve van de waterhuishouding. Met betrekking tot de genoemde voorzieningen als het gescheiden (riool)stelsel wordt verwezen naar het vigerende rioleringsplan van de gemeente.

 

Advies waterbeheerder

p.m.

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

 

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ in 2009 een geheel herziene uitgave opgesteld. Deze publicatie is geraadpleegd ten behoeve van dit advies.

 

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

 

Tabel 1 Milieucategorieën en richtafstanden

Milieucategorie

Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters

1

10

2

30

3.1

50

3.2

100

4.1

200

4.2

300

5.1

500

5.2

700

5.3

1000

6

1500

* indien de omgeving te typeren is als 'gemengd gebied', gelden kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (zie paragraaf 2.3 van de VNG-publicatie)

 

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

 

  1. Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.

Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

 

  1. Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

 

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemmings)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 

Situatie ter plaatse

Het plangebied grenst in het zuiden aan de Randweg Noord en in het noorden aan een tuincentrum en een autogarage. Het plangebied ligt daarmee direct langs de hoofdinfrastructuur van de gemeente en er is sprake van functiemenging, omdat naast woningen bedrijvigheid voorkomt. Conform de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ kan het plangebied worden aangemerkt als een gemengd gebied.

 

Voor de bedrijven in de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van de milieuparagraaf van het bestemmingsplan uit 2010. Hieruit volgt dat de volgende bedrijven nabij het plangebied liggen:

Het betreft bedrijven in milieucategorie 2. In een omgevingstype gemend gebied geldt voor de bedrijven in milieucategorie 2 een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

 

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.2 Lucht

Toetsingskader

De vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wm die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  1. als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);

  2. als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);

  3. als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);

  4. als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of

  5. het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister (NSL) of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).

 

Situatie ter plaatse

In artikel 5.16 Wm is tevens bepaald dat in bepaalde categorieën van gevallen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, geen directe toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. In het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn deze categorieën van gevallen aangewezen.

 

Zo valt een woningbouwlocatie onder de in deze regelgeving aangewezen categorieën indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Daarbij is door het toenmalige ministerie van VROM, zo blijkt uit het rapport ‘Bepaling van IBM planomvang op basis van herziene uitgangspunten’ van december 2006, uitgegaan van gemiddeld 2,6 voertuigbewegingen per woning per weekdag. Een toename van de verkeersintensiteit met maximaal 3.900 voertuigbewegingen per weekdag (1.500 woningen * 2,6 voertuigbewegingen per woning per weekdag) draagt dus niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

 

Het aantal woningen van voorliggend initiatief ligt ruimschoots onder de 1500 woningen per ontsluitingsweg. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In een dergelijk geval is een nader onderzoek naar de concentratie en toetsing van de luchtkwaliteitgrenswaarden niet aan de orde.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het initiatief.

5.3 Geluid

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

Situatie ter plaatse

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Fort Pinsenweg, ten noorden van de Randweg-Noord en ten oosten van Halsterseweg. Voor het plangebied is op 27 december 2010 het bestemmingsplan Fort Pinsenweg eo. onherroepelijk geworden.

Een deel van dit bestemmingsplan voorzag in de bouw van vrijstaande woningen. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan bouwvlakken opgenomen. Voor deze bouwvlakken zijn tezamen met het vaststellen van het bestemmingsplan tevens hogere waarden in de zin van de Wet geluidhinder vastgesteld.

De huidige ontwikkeling voorziet in in de toevoeging van drie woningen, waardoor er een herverkaveling noodzakelijk is.

 

In het akoestisch onderzoek wat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan in 2010 is er vanuit gegaan dat het verkeer op de Fort Pinsenweg een maximumsnelheid had van 80 km/uur. In de tussentijd is de situatie veranderd en is de Fort Pinsenweg grotendeels een 30 km/uur weg geworden. Ten behoeve van een ‘worst-case’ benadering is de gehele Fort Pinsenweg in het voorliggende onderzoek beschouwd als gezoneerde weg, dus ook het 30 km/uur gedeelte.

In de toelichting ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat langs de Randweg-Noord een geluidscherm wordt opgericht met een hoogte van ten minste 3 meter. Deze afscherming is inmiddels gerealiseerd en heeft een hoogte van 3,5 meter gekregen. De gemeente heeft aangegeven dat de recent gerealiseerde afscherming met nog eens 0,75 meter wordt verhoogd naar 4,25 meter.

 

Gecumuleerde geluidsbeslasting 2010 vs 2016

In de rapportage van het akoestisch onderzoek wat hoort bij het bestemmingsplan van 2010 is de geprognosticeerde geluidbelasting vanwege het wegverkeer voor het horizonjaar 2020 in beeld gebracht. Ten behoeve van de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan in 2016 is de geprognosticeerde geluidbelasting voor het horizonjaar 2030 in beeld gebracht.

In de onderstaande figuren zijn de gecumuleerde geluidbelastingen voor een beoordelingshoogte van 5,0 meter naast elkaar weergegeven.[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit een vergelijking van beide figuren kan worden opgemaakt dat de geprognosticeerde geluidbelasting voor het horizonjaar 2030 lager is dan de prognose voor het jaar 2020. Dit verschil wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de voorgenomen verhoging van de afscherming langs de Randweg-Noord.

 

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 Lden ten gevolge van de volgende wegen:

 

Er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de:

 

Woningbouw op deze locaties is niet zonder meer mogelijk. Het treffen van bonmaatregelen of maatregelen in de overdracht binnen het huidige plan niet doelmatig zijn. Voor de bouwvlakken is het mogelijk om een hogere waarde aan te vragen. De geluidwering van de gevels van de toekomstige woningen worden dan afgestemd op de verleende hogere waarde.

 

5.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen.

 

Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

Transport en externe veiligheid

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

 

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

 

Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

 

Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

 

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

 

Situatie ter plaatse

Op basis van de uitgevoerde risico inventarisatie blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van meerdere Bevi-bedrijven ligt die op het industrieterrein Theodorushaven liggen, te weten: Sabic Innovative Plastics B.V., Nuplex Resins B.V. en Mepavex Logistics B.V.

 

In het kader van het uitvoeringsprogramma externe veiligheid is in 2011 een “Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen” uitgevoerd (rapportage 6 januari 2012). In de gevoeligheidsanalyse is voor het berekenen van het groepsrisico uitgegaan van de aanwezigen in de bestaande bebouwing. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat grote ruimtelijke ontwikkelingen niet of nauwelijks invloed hebben op het groepsrisico van o.a. Sabic, Nuplex en Mepavex. Op basis van de gevoeligheidsanalyse kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling niet (significant) bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico.

 

In de directe omgeving van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen. Het betreft het LPG-tankstation Heijmans, gelegen aan de Randweg Noord 1. Het LPG-tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation op een afstand van circa 250 meter.

 

Omdat het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen is het groepsrisico verantwoord. Hiervoor is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de veiligheidsregio en de standaardverantwoording van de gemeente. Daarbij is rekening gehouden met een incident met toxische stoffen.

 

Transport externe veiligheid

Het plangebied ligt formeel binnen de 200 meter van een weg welke is opgenomen in de bijlage van de Regeling Basisnet. In de bijlage van de regeling Basisnet zijn de Halsterseweg en de Randweg Noord opgenomen. Uit de regeling volgt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour. Door de doortrekking van de A4 vindt het transport van gevaarlijke stoffen naar en vanaf Zeeland niet langer plaats over de Halsterseweg. Daarmee is het transport van gevaarlijke stoffen over de Randweg Noord afgenomen. Als gevolg van de aanwezigheid van het industrieterrein Theodorushaven vindt er over de Randweg Noord tevens transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het bestemmingsplan Fort Pinsenweg e.o. zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Uit de berekeningen volgde dat er voor de Randweg Noord geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Tevens volgde uit de berekeningen dat zowel in de huidige als ook de toekomstige situatie het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Voorliggend initiatief maakt de bouw van enkele extra woningen mogelijk. Door deze ontwikkeling neemt het groepsrisico niet significant toe. Het groepsrisico is verantwoord. Hiervoor is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de veiligheidsregio en de standaardverantwoording. De overige wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en welke zijn opgenomen in de bijlage van de Regeling Basisnet liggen op ruim 200 meter van het plangebied. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet relevant en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied. Uit het Basisnet volgt dat over de snelweg en spoorweg transport van toxische stoffen plaatsvindt met een invloedsgebied van enkele kilometers.

 

Omdat geen sprake is van een toename van het groepsrisico kan worden volstaan met een zogenaamde beperkte verantwoording groepsrisico voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar het standaardadvies van de veiligheidsregio en de standaardverantwoording van de gemeente. Daarbij is rekening gehouden met een incident met toxische stoffen.

 

Buisleidingen

Het plangebied ligt op circa 750 meter van de aardgasleiding ten westen van het plangebied. De invloedsgebieden van de buisleidingen reiken niet tot het plangebied. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet relevant en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

 

Conclusie

Met betrekking tot de Bevi-bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van diverse Bevi-inrichtingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg ligt, is het groepsrisico verantwoord. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de veiligheidsregio en de standaard groepsrisicoverantwoording. Het standaard advies en standaard verantwoording zijn opgenomen in de bijlage.

5.5 Bodem

Toetsingskader

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

 

Situatie ter plaatse

Het initiatief heeft betrekking op een plangebied dat in het vigerend bestemmingsplan reeds is bestemd voor wonen. Voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie wordt de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond gevonden in de Wabo en de gemeentelijke bouwverordening.

 

Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor het initiatief.

 

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

 

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (het karakter van het plan, de verbeelding en de regels).

6.2 Verbeelding

Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).

6.3 Regels

De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2012. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

 

Voor de regels wordt aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Fort Pinsenweg e.o.'. Het grootste gedeelte van de regels, voor zover van toepassing, zijn een op een over genomen.

 

6.3.1 Inleidende regels

 

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.

 

6.3.2 Bestemmingsregels

 

Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:

In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.

Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.

In een aantal gevallen zijn voor de bestemming specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming bouwactiviteiten worden toegelaten, welke niet bij recht zijn toegestaan.

In de bestemmingen komt ook een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden voor. Met toepassing van een afwijkingsmogelijkheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming gebruiksvormen worden toegelaten, die niet bij recht zijn toegestaan.

Ten behoeve van het behoud van in het plan voorkomende waarden is de uitvoering van bepaalde werken en/of werkzaamheden aan een vergunning gebonden (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

De wijzigingsbevoegdheid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om via een voorgeschreven procedure, voor een specifieke situatie of geval, af te wijken van de bestemmings- en bebouwingsregels.

 

De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

 

Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is opgenomen voor (voor)tuinen, waarvoor het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het hoofdzakelijk open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze bestemming is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.

 

Verkeer

Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen) vallen binnen deze bestemming. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van straatmeubilair toegestaan. Hier geldt bovendien een vergunningenstelsel ten aanzien van het uitvoeren van werken en werkzaamheden op, in, boven of onder deze gronden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of de bestemming ‘Tuin’, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.

 

Wonen

Als woningtypen zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.

Ten aanzien van de nieuwe woningen wordt een minimale afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens aangehouden. Richting de al gerealiseerde rvr woningen blijft de vigerende minimale afstand van 5 meter gehandhaafd.

 

Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen en kamerverhuur toe te staan.

 

6.3.3 Algemene regels

 

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.

 

Algemene bouwregels

Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.

 

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht. Binnen deze zone geldt een beperking van de bouwhoogte. Er geldt een bouwverbod voor bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan 85 meter boven NAP.

 

Algemene afwijkingsregels

Deze afwijkingsmogelijkheden, gebaseerd op artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening, hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

 

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.

 

6.3.4 Overgangs- en slotregels

 

Overgangsrecht

De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.

 

Slotregel

Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).

 

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

 

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;

  2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;

  3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

 

Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. De plankosten, planschaderisico’s en kosten voorzieningen openbaar nut (aanleg verharding, groenaanplant, ophoging schanskorf) zijn daarmee ten laste van het initiatief gebracht. Daarnaast wordt door de initiatiefnemer voorzien in een afdracht aan het gemeentelijk groenfonds waarmee voldaan wordt de vereiste verevening van rood naar groen (nieuwe woningbouw draagt bij aan investeringen in landschapsversterking).

7.2 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.

 

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

 

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.

 

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt.

 

De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.

 

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

 

8.1 Inleiding

Het bestemmingsplan “RvR Fort Pinsenweg” heeft tot doel om de percelen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Fort Pinsenweg e.o. te herverkavelen. Ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraaktraject gevolgd. Wel is er een overlegprocedure gevolgd.

8.2 Resultaten vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties. Het vooroverleg heeft gelijktijdig met de ontwerpprocedure plaatsgevonden. De reactie van het waterschap is tevens als zienswijzen meegenomen. De provincie heeft geen opmerkingen op het plan.

 

8.3 Vaststellingsprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 23 januari 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze in te dienen. Hiervan hebben vier personen/instanties gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn betrokken bij het vast te stellen bestemmingsplan.