Toelichting
HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan
1.1 Aanleiding en doel
In het kader van het ruimtelijk beleid is in 2001 gestart met de actualisering van bestemmingsplannen in
Bergen op Zoom. Doel en aanpak daarvan zijn vastgelegd in het Plan van Aanpak actualisering
bestemmingsplannen (april 2000). Uitvoering van deze actualiseringsoperatie is noodzakelijk vanwege het
sterk verouderde en gefragmenteerde bestemmingsplannenbestand (zo'n 150 veelal verouderde plannen /
regelingen; voor enkele gebieden ontbreekt een juridisch-planologische regeling). Deze situatie van
versnipperd, verouderd en inhoudelijk verschillend juridisch-planologisch instrumentarium sluit niet meer
aan bij actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen. Door de jaren heen is er een steeds grotere afstand
ontstaan tussen formeel geldend ruimtelijk beleid (vastgelegd in genoemde 150 vigerende plannen) en
actueel / gewenst ruimtelijk beleid.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft deze noodzaak van actualisering verder versterkt. In deze
nieuwe wet is opgenomen het voorstel om bestemmingsplannen niet langer dan 10 jaar geldig te laten
zijn. Besloten is dan ook tot de volgende inhaalslag: het actualiseren van de bestemmingsregelingen zodanig
dat een samenhangend en op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemd geheel aan
bestemmingsplannen ontstaat. De doelstellingen van deze actualiseringsopgave zijn kort samengevat:
reductie van het grote aantal plannen;
samenhang en afstemming in opzet en inhoud van bestemmingsplannen;
rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger duidelijke, toegankelijke en op actuele behoeften en eisen afgestemde plannen (onder andere via een meer globale en flexibele bestemmingsregeling);
in de praktijk (voor de gemeentelijke diensten) toepasbare en hanteerbare plannen.
Vertaald naar programma betekent dit het terugbrengen van het huidige bestand van de circa 150 verouderde regelingen naar 28 nieuwe, actuele bestemmingsplannen. Op basis van de aangegeven prioriteiten in het Plan van Aanpak zijn inmiddels meerdere bestemmingsplannen opgesteld en in procedure gebracht. Het voorliggende bestemmingsplan “Theodorushaven - Noordland” vormt het volgende bestemmingsplan dat voortkomt uit het actualiseringbeleid.
Het onderhavige plan heeft tot doel de industrieterreinen Theodorushaven inclusief De Spie en Noordland, de woningen en lichte bedrijvigheid ten noorden van de Ringersweg alsmede grote delen van het Zoommeer, delen van de Princesseplaat en de Kleine Molenplaat in één bestemmingsplan met één samenhangende en actuele juridisch-planologische regeling en onderbouwing te vatten. In het nieuw op te stellen bestemmingsplan ligt het accent op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren (verruiming /uniformering) van de bestemmingsregeling. Bij dit laatste is ook van belang invulling te geven aan de behoefte aan globaliteit en flexibiliteit in de regeling.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt ten noordwesten van de stad Bergen op Zoom. De begrenzing van het gebied wordt aan de oostkant gevormd door de Randweg West. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de Van Gorkumweg, de Noordlandseweg en de Molenplaat. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de Auvergnepolder en Princesseplaat. De noordelijke grens wordt globaal bepaald door de Nieuw Beijermoerseweg, de Ringersweg en Nieuw Beijmoerpolder.
Afbeelding 1. Globale weergave plangebied (in rood)
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Onderhavig bestemmingsplan “Theodorushaven - Noordland” is een actualisatie van de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan |
Vaststellingsbesluit |
Goedkeuringsbesluit |
BP Theodorushaven/Noordland |
27 oktober 2005 |
27 juni 2006 |
BP Theodorushaven/ Noordland |
16 juli 2009 |
Niet van toepassing |
BP De Spie |
28 juni 2007 |
18 oktober 2007 |
BP De Spie, eerste herziening |
30 oktober 2008 |
Niet van toepassing |
1.4 Opzet
Het bestemmingsplan “Theodorushaven - Noordland” bestaat uit drie delen, een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)
In hoofdstuk 2 wordt de ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij
worden de te onderscheiden deelgebieden nader gekarakteriseerd op ruimtelijke en stedenbouwkundige kenmerken. Dit is met name van belang om inzicht te krijgen in de wenselijkheid van het vastleggen van bepaalde ruimtelijke kwaliteiten.
Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het gaat daarbij om een samenhangend beleidskader voor zowel bevestiging en consolidatie van functies en ruimtegebruik als gewenste ruimtelijke veranderingen en ontwikkelingen. De beleidsbeschrijving vormt samen met het ruimtelijk de onderlegger voor de bestemmingsregeling.
Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)
In hoofdstuk 4 worden de keuzes uit hoofdstuk 2 op onderdelen nader onderbouwd. Deze nadere analyse beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.
Milieuaspecten (hoofdstuk 5)
In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.
Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)
Op basis van de beleidsbeschrijving is de bestemmingsregeling opgesteld (verbeelding en regels). In
hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de
bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels. Wat
betreft de opzet van de bestemmingsmethodiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012
(PRBP 2012).
Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)
In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.
Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)
Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.
HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk structuur
2.1 Beschrijving van het plangebied
De bedrijventerreinen Theodorushaven inclusief de Spie en Noordland beslaan het grootste gedeelte van het plangebied. Daarnaast omvat het plangebied grote delen van het Zoommeer, een deel van de Princesseplaat en de Kleine Molenplaat en maken de bestaande woningen en lichte bedrijvigheid ten noorden van de Ringersweg onderdeel uit van dit bestemmingsplan .
2.1.1 Bedrijventerreinen
Theodorushaven is een ‘echt’ industrieterrein: productiegerichte bedrijven, grote, veelal diepe kavels met grote, stenige bedrijfsgebouwen (tot wel 30/40 meter hoog) en een sobere maar doelmatige inrichting van de openbare ruimte. Door de grootte van de bedrijven en de kavels, door de omvang en hoogte van de productiegebouwen en door het soort bedrijfsactiviteiten (milieucategorie 3 en hoger) heeft dit terrein een gesloten karakter. De dragers van de stedenbouwkundige structuur van het gebied zijn de Lelyweg, de Van Konijnenburgweg en de Theodorushaven. Deze structuren hebben grote invloed op de inrichting en beleving van het bedrijventerrein. Het gebied tussen Nieuw Beijmoerseweg, Lelyweg, Synthesebaan, Van Konijnenburgweg en Plasticslaan inclusief de Theodorushaven is het gebied waar productiebedrijven zijn gevestigd op grote, veelal diepe kavels. Deze bedrijven zijn met de voorkant georiënteerd op de wegen. De bedrijven die gelegen zijn aan het havenkanaal, beschikken veelal over laad- en losfaciliteiten op eigen terrein.
Het terrein van chemisch multinational Sabic Innovative Plastics bepaalt het beeld van het noordelijk deel van het gebied: een grootschalig, niet toegankelijk gebied met grote gebouwen en installaties. Het bedrijf heeft door z'n uniciteit een eigen karakter. Op dit terrein is sinds 2011 de Green Chemistry Campus gevestigd: een broedplaats voor biobased innovaties op het gebied van agro en chemie. Hier werken grote en kleine bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen en overheden samen aan de ontwikkeling van hoogwaardige biobased materialen, chemicaliën en coatings. Centraal hierbij staat het gebruik van agrarische reststromen, waaruit groene bouwstenen worden verkregen.
De Spie is de benaming voor de gronden direct ten westen van het Sabic-terrein. Op deze gronden is een uitbreiding van het bedrijventerrein gedacht. Planologisch is dit reeds mogelijk gemaakt middels de bestemmingsplannen “De Spie” en “De Spie, eerste herziening”. Hier is bedrijvigheid gedacht in de milieucategorieën 3 en 4. Onderdeel van de bedrijfsontwikkeling op dit terrein is een robuuste landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing heeft onder meer tot doel het terrein visueel af te schermen.
Het gebied rond de haven is kleinschaliger van aard. De bedrijven zijn kleiner, hebben naast productie- en opslagruimten ook kantoorachtige bebouwing. Over het algemeen hebben de gebouwen een meer menselijke maat: de gebouwen hebben een maximale hoogte in de orde van grootte van tien, twaalf meter. Het profiel van de wegen is anders, minder breed. Door z'n meer kleinschalige opzet sluit dit gebied aan bij de aangrenzende oudere bedrijventerreinen De Poort en (in mindere mate) Geertruidapolder. In het gebied zijn aan de Vermuidenweg (jachthaven, zeeverkenners) en aan de Ringersweg (fitnesscentrum) publieksgerichte functies opgenomen. Op de hoek Van Gorkumweg, Randweg-West is momenteel een op- en overslagvoorziening voor containers aanwezig.
Op Noordland is voornamelijk grootschalige bedrijvigheid op het gebied van logistiek en distributie gevestigd. Forse gebouwen op grote kavels is de teneur. Het westelijke deel kenmerkt zich op dit moment door enige leegte. Invulling van deze bedrijfskavels is in de nabije toekomst voorzien. Op het uiterst westelijk deel grenzend aan de toegangsroute naar de Theodorushaven is een op- en overslagvoorziening voor zee- en binnenvaart (containerterminal) voorzien.
De kwaliteit van de buitenruimte verschilt per gebied en hangt nauw samen met het al dan niet open karakter
van het gebied. De industrieterreinen Theodorushaven en Noordland ogen doelmatig. Brede wegen met aanliggende fiets- en voetpaden, eenvoudig ingerichte groenstroken (gras, struiken), weinig parkeren op de weg. Het gebied rondom de jachthaven is kleiner van schaal en daardoor ook anders ingericht: smallere wegen, weinig groenelementen in de openbare ruimte, geen parkeren op de weg maar op de parkeerplaatsen op eigen terrein aangrenzend aan de openbare weg, meer en in kleur en vorm uitbundiger borden bij de ingangen van de bedrijfskavels.
2.1.2 Het Zoommeer en omgeving
Naast de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland omvat het plangebied ook:
- grote delen van het Zoommeer;
- delen van het natuurgebied Princesseplaat;
- het natuurgebied van de zogenaamde Kleine Molenplaat.
Het Zoommeer maakte oorspronkelijk deel uit van de Oosterschelde. Het meer, dat via het kanaal de Eendracht (onderdeel van het Schelde-Rijnkanaal) in open verbinding met het Volkerakmeer staat, is een zoet binnenmeer met een vast waterpeil. Het meer is gescheiden van de Oosterschelde door de Oesterdam, die in 1986 werd aangelegd. De aanleg van de Oesterdam was noodzakelijk om een getijloze scheepvaartverbinding tussen Rotterdam en Antwerpen mogelijk te maken. Aan de andere kant vormt de Markiezaatkade (1983) de scheiding met het Markiezaat. Het landschap wordt gedomineerd door waterstaatkundige werken als dammen, dijken en kaden. Een aantal voormalige getijdenplaten zijn inmiddels vergaand begroeid. Voorts bevinden zich in het gebied enkele recent opgespoten eilandjes. De betekenis voor kustvogels als broed- en foerageergebied is door verzoeting en vegetatiesuccessie grotendeels verdwenen. Tegenwoordig zijn er wel veel zwemeenden te vinden en komen steltlopers uit de Oosterschelde geregeld overtijen. Grote waterpartijen, aan de randen omzoomd met rietkragen, bepalen het landschapsbeeld.
Het Zoommeer maakt onderdeel uit van de RijnScheldeverbinding en kent dan ook een druk scheepvaartverkeer tussen twee van 's werelds grootste havens. Tot de sluiting van de Philipsdam bij de Krammer in 1987 bestond nog enige getijdenbeweging via de Eendracht, maar nadien werd het water binnen een paar maanden zoet en werd het peil gefixeerd op 0 cm NAP. Ruim 200 ha van het voormalige intergetijdengebied viel permanent droog, waaronder de Boereplaat, Princesseplaat, Molenplaat en Speelmansplaat. De successie van de vegetatie is op deze platen nog volop gaande. Ten behoeve van de oeververdediging en voor natuurontwikkeling zijn in de loop der jaren diverse nieuwe eilandjes opgespoten, waardoor tijdelijk weer nieuwe broedplaatsen voor pioniersoorten ontstonden.
De genoemde drie deelgebieden zijn in het geheel, met uitzondering van een gedeelte van het Zoommeer gelegen tussen het westelijke deel van Noordland en de Princesseplaat, aangewezen Natura 2000- gebied. Op onderstaande figuur is de begrenzing van het Natura 2000-gebied weergegeven.
Figuur: Begrenzing Natura 2000-gebied
Deze aanwijzing heeft vooral te maken met de bijzondere natuurwaarden van de Princesseplaat. De Princesseplaat is na de afsluiting van het Volkerak-Zoommeer van de Noordzee gedeeltelijk drooggevallen en beslaat zo’n 135 hectare. Het gebied bestaat uit open water, voormalige slikken, schorren en krekenstelsel en een eiland. Het gebied is nog deels onbegroeid en recreatief niet toegankelijk. Hierdoor is het van groot belang voor broedende steltlopers als kluut, strandplevier en bontbekplevier alsmede voor broedende visdieven en dwergsterns. Verder verblijven er grote aantallen eenden en ganzen. Het Zoommeer herbergt in de winter vooral eenden en meeuwen. De Kleine Molenplaat is van belang voor moerasvogels als kleine karekiet, bruine kiekendief, rietgors en blauwborst. Langs de randen foerageren steltlopers als kluut en tureluur.
De Molenplaat ligt buiten het plangebied en bestaat uit een groot droog grasland en ruigtegebied. De beheerder, Het Brabants Landschap heeft vergaande plannen om de natuurwaarden van dit gebied met behulp van een aantal inrichtingsmaatregelen sterk te verhogen. Het betreft het uitgraven van een kreek en het door ontgraven realiseren van een groot areaal plasdrasgebied. Tevens worden kleinschalige recreatieve voorzieningen beoogd zoals wandelroutes, observatiepunten en visplekken.
2.1.3 Het gebied Ringersweg en omgeving
In het verleden vormde de Ringersweg een landelijke weg met een cluster van bebouwing. In de loop der jaren is aan de overzijde van de Ringersweg het grootschalig industrieterrein Theodorushaven gerealiseerd. De
ontwikkelingen in de directe nabijheid hebben de karakteristiek van de omgeving alsmede de functie van de
Ringersweg sterk doen veranderen. De Ringersweg vormt tegenwoordig een belangrijke verbindingsweg met onder meer Halsteren en Tholen. Het betreffende gebied ligt nu in een overgangszone tussen het stedelijk en het landelijk gebied dat geheel binnen de invloedssfeer van het bedrijventerrein ligt.
Op de percelen ten noorden van de Ringersweg zijn woningen aanwezig in combinatie met lichte bedrijvigheid. Verderop bij de Koepel bevindt zich een cluster van woningen. Ten westen, van de aan de Ringersweg gelegen percelen, bevindt zich aan de noordzijde van het bedrijventerrein een brede rand met bomen en andere hoogopgaande beplantingen die mede zijn aangelegd als visuele afscherming van het bedrijventerrein. In het gebied, direct grenzend aan de Randweg West, is een tankstation gelegen.
Het gebied vormt de 'lage zijde' van de Brabantse Wal. De woningen aan De Koepel liggen op het hoge gedeelte. De aandacht voor de geomorfologische waarde van het gebied is de laatste jaren toegenomen. Dit houdt in dat ten aanzien van de bestaande situatie gestreefd wordt naar een verbetering van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en terreininrichting waarbij, zo mogelijk, het zicht op de Brabantse Wal wordt behouden
of hersteld.
2.2 Ruimtelijke visie en ontwikkelingen
2.2.1 Bedrijventerreinen
Het primaire doel van dit bestemmingsplan is om op de bedrijventerreinen ruimte te (blijven) bieden voor zware en grootschalig bedrijvigheid door het bieden van vestigingsmogelijkheden met passende bebouwingsmogelijkheden en het weren voor functies die belemmeringen kunnen opwerpen voor de gewenste bedrijvigheid. De bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland zijn bestemd voor zware en grootschalige bedrijven. Gelet op de beschikbare ruimte en de vraag dient dit vooral zo te blijven. Verkleuring van de bedrijventerreinen, zodat ook andere functies zoals zelfstandige kantoren of perifere detailhandel mogelijk zijn, wordt niet voorgestaan. Ook worden er geen mogelijkheden geboden voor bedrijfswoningen. Bestaande (legale) bedrijfswoningen worden gerespecteerd en positief bestemd.
De bestaande milieuzonering op het terrein voldoet en wordt dan ook niet gewijzigd. Dit betekent dat het bedrijventerrein met name ruimte biedt aan bedrijven tussen categorie 3.1 en 5.2. Het gedeelte direct ten zuiden van de woningen aan de Ringersweg is gericht op bedrijven uit lagere categorieën (2 tot en met 3.2). Dit blijft ook zo. Een verruiming van de milieucategorie in dit gedeelte is niet wenselijk, gelet op de afstand tot de nabijgelegen woningen. Voor de gronden langs het havenkanaal dient met name ingezet te worden op watergerelateerde bedrijven. Om deze ontwikkeling te stimuleren heeft de gemeente geïnvesteerd in de tijdelijke containerterminal, de geleidewerken en de kades van de Theodorushaven.
De ligging van de jachthaven, die momenteel gevestigd is in de Theodorushaven is niet optimaal vanwege de combinatie tussen recreatieve vaart enerzijds en bedrijfsmatige scheepvaart anderzijds. In het kader van het project Schelde Vesting zijn plannen in ontwikkeling om te komen tot een verplaatsing van de jachthaven. De plannen rond deze verplaatsing bevinden zich in een prematuur stadium. In het onderhavige bestemmingsplan vindt, gelet hierop, bestendiging van de jachthaven op de huidige locatie plaats. Indien er gekozen wordt voor verplaatsing zal dit via een separaat plan met bijbehorende procedure plaatsvinden. Na vertrek van de jachthaven wordt, voor het terrein waar nu de watersportvereniging en de scouting is gevestigd, ingezet op watergebonden bedrijvigheid.
In het uiterste westen van Noordland is een nieuwe containerterminal voorzien. De terminal was reeds voorzien in het geldende bestemmingsplan. De nieuwe terminal komt te liggen direct grenzend aan de toegangsgeul van de huidige Theodorushaven. Het enige terrein dat voor dit doel in aanmerking komt is het ondiepe gedeelte van het Zoommeer direct grenzend aan het terrein Noordland. De nieuwe haven dient ter uitbreiding van de bestaande havencapaciteit en -faciliteiten en omvat een laad- en loskade en portaalkranen. Het initiatief voor deze haven is gebaseerd op het verwachte tekort aan ruimte binnen de bestaande Theodorushaven. Daarnaast ziet de gemeente kansen vanwege de gunstige ligging tussen de twee wereldhavens Rotterdam en Antwerpen. Bergen op Zoom is de enige plaats binnen de hoofdstructuurzone Rotterdam- Antwerpen met havenfaciliteiten aan het Schelde-Rijnkanaal. Dit belang is inmiddels erkend binnen Europa en de Theodorushaven heeft de status gekregen van Core inlandport binnen het Transeuropean Network van binnenhavens, welke strategisch is gelegen op de corridor Northsea-Mediteranean. Het voornemen is de op- en overslag van goederen te laten plaatsvinden op verschillende kades die zullen worden afgestemd op de schepen en scheepsladingen (zoals containerschepen).
Figuur: Transeuropean Network vna Binnenhavens
Op Noordland en Theodorushaven is sprake van overlast van vrachtwagens die parkeren langs de wegen. Om deze overlast tegen te gaan is het wenselijk om een voorziening te creëren waar de chauffeurs hun vrachtwagen kunnen parkeren en kunnen overnachten. Deze voorziening is geprojecteerd op een gemeentelijk perceel aan de Conradweg. Hier wordt de mogelijkheid geboden voor een logiesfunctie, waarbij overnachting in (eigen) vrachtwagens plaats kan vinden. Tevens wordt de mogelijkheid geboden voor enkele ondersteunende voorzieningen zoals sanitaire ruimtes. Om ervoor te zorgen dat er geen beperkingen ontstaan voor omliggende bedrijven dient een maximum gesteld te worden aan het aantal personen dat hiervan gebruik mag maken. Dit maximum is, gelet op de hiervoor geldende regelgeving op het gebied van externe veiligheid, gesteld op 50 personen. Daarnaast geldt er een verbod voor de opslag van gevaarlijke stoffen op dit terrein.
Uit het voorgaande blijkt dat de structuur van de industrieterreinen Theodorushaven en Noordland grosso
modo voldoet. De bedrijven op de terreinen functioneren goed en de terreinen als geheel nemen een belangrijke
plaats in de Bergse en West-Brabantse economie. Er is geen noodzaak tot ingrijpende herstructureringen, afgezien van de reeds genoemde investering in de “natte” infrastructuur en de realisatie van een vrachtwagenparkeerplaats. Het bestemmingsplan kan gezien worden als een ruimtelijk kader dat bescherming biedt tegen ongewenste ontwikkelingen. Het bestemmingsplan kan echter veel minder de rol vervullen als aanjager van nieuwe initiatieven. Om de kwaliteit van de industrieterreinen Theodorushaven en Noordland ook in de toekomst te handhaven en zo mogelijk te vergroten, verdient het aanbeveling om samen met de bedrijven continu te zoeken naar verbeteringsmogelijkheden. Verbeteringen kunnen vervolgens projectsgewijs gestalte krijgen. Het beheer is er op gericht de kwaliteit en uitstraling van de terreinen naar de toekomst toe verbeteren. Een structurele communicatie tussen de gemeente en het bedrijfsleven is daarbij essentieel.
Het gezamenlijk belang van bedrijven en gemeente vraagt ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor
het beheer. Bedrijven kunnen als dagelijkse gebruikers van beide industrieterreinen waardevolle informatie
aanleveren over de gewenste kwaliteit van het terrein. Op het moment dat in gezamenlijkheid het beheer van
de industrieterreinen ter hand genomen wordt, zullen bedrijven ook eerder genegen zijn particuliere investeringen in te passen in het streefbeeld van de terreinen en daarmee de werkgelegenheid ook voor de langere termijn te bevorderen. Essentieel daartoe is dat de coördinatie van de beheertaken in overleg wordt gerealiseerd. Een eerste stap heeft betrekking op het vaststellen van de gewenste (realistische) intensiteit. In het algemeen hechten bedrijven vooral grote waarde aan het onderhoud van verhardingen en het sneeuwvrij
houden van wegen. Reeds geruime tijd wordt in overleg met het lokale bedrijfsleven gewerkt aan de realisatie van een bepaalde vorm van parkmanagement op een aantal bedrijventerreinen binnen de gemeente. Intentie daarbij is onder meer het bedrijfsleven ervan te overtuigen dat door samen te werken allerlei voordelen zijn te behalen.
Conclusie
Geconstateerd is dat de vigerende planologische regeling weinig aanpassing behoeft om het hierboven beschreven primaire doel te bereiken en de ruimte te bieden voor de voorgestane ontwikkelingen. Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in hoofdzaak consoliderend van aard. Dit betekent dat het bestaande (toegestane) gebruik en de (bouw)mogelijkheden uit het bestaande planologische regime als basis zijn genomen voor de opgestelde regeling, waarbij wel is aangesloten bij de actuele wijze van bestemmen.
2.2.2 Het Zoommeer en omgeving
Het Zoommeer is aangewezen als Natura2000-gebied. Er is echter nog geen beheerplan beschikbaar. Dit hangt namelijk samen met de keuze voor een zoet dan wel zoutwatersysteem. In de huidige situatie heeft het Zoommeer een beperkte betekenis voor trek- en wintervogels als Fuut, Krakeend, Wintertaling en Pijlstaart. De toekomstige betekenis voor deze soorten zal afhangen van de keuzen die gemaakt worden: blijft het watersysteem zoet of wordt een eventueel herstel van de zoetzoutgradiënt in het VolkerakZoommeer nagestreefd? Omdat de aanwijzing tot Natura2000-gebied is geschied op grond van "zoete" waarden, zal in geval van een zoute toekomst bij een aantal soorten het ambitieniveau lager moeten liggen dan de huidige situatie, terwijl aan de andere kant nieuwe waarden zullen ontstaan die aanvullende bescherming verdienen.
In het voorgaande planologische regime is de mogelijkheid gecreëerd om een containerterminal aan te leggen in het uiterste westen van Noordland. De gronden, waarop de containerterminal is voorzien, behoorden tot de ecologische hoofdstructuur. Om het areaalverlies te compenseren is een natuureiland geprojecteerd in het Zoommeer, ten noorden van de Molenplaat. Het aan te leggen natuureiland komt ook voort uit het gegeven dat de ecologische kwaliteiten van het water van het Zoommeer momenteel gering zijn. Recente tellingen laten zien dat de aantallen vogels de afgelopen vijf jaar sterk gedaald zijn, vooral als gevolg van de slechte waterkwaliteit. Voor geen enkele soort kwalificeert het Zoommeer zich momenteel nog als Natura-2000-gebied. Een nieuw moeraseiland in het Zoommeer kan daarom een belangrijke ecologische meerwaarde in het gebied genereren en het gebied bovendien visueel aantrekkelijker maken voor de toekomstige waterrecreanten. Deze compensatiemaatregel is tot op heden niet uitgevoerd. Dit houdt nadrukkelijk verband met de lopende ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer (zoet of zout Zoommeer). De uitkomst van deze procedure is bepalend voor de aard van de treffen compensatiemaatregelen. Een nadere uitwerking van die natuurinrichting wacht onder meer op de planvorming, voortkomend uit de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer. Het onderhavige bestemmingsplan zet vooralsnog in op het behoud van de reeds overeengekomen compensatiemaatregelen, waaronder de mogelijkheid tot aanleg van het natuureiland.
Conclusie
De natuurwaarden van het Zoommeer moeten worden behouden en beschermd. Dit geldt ook voor het gedeelte van de Princesseplaat en Kleine Molenplaat die eveneens in het plangebied van dit bestemmingsplan zijn gelegen. In het bestaande planologische regime zijn hier maatregelen voor getroffen. In het onderhavige bestemmingsplan vindt voortzetting van deze bescherming plaats. Ook de in het geldende plan opgenomen compensatiemaatregelen (natuureiland, natuurvriendelijke oevers) in relatie tot de containerterminal worden gehandhaafd. Er zijn, overeenkomstig het geldende plan, vaarroutes aangewezen voor de beroeps- en pleziervaart. Deze zoneringsmaatregel zorgt ervoor dat verstoring van het gebied rondom de Kleine Molenplaat en het voorziene natuureiland wordt tegengegaan. Het overige gedeelte van het Zoommeer blijft beschikbaar voor de beroeps- en pleziervaart .
Samengevat is er voor het deelgebied Zoommeer sprake van een voorzetting van de huidige planologische regeling.
2.2.3 Het gebied Ringersweg en omgeving
Voor dit deelgebied zijn geen ontwikkelingen voorzien. De ruimtelijke visie is gericht op het behoud van de bestaande bebouwing en functies in het gebied en de bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied. De planologische regeling voor dit gebied is consoliderend van aard.
HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten
3.1 Rijksbeleid
3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota’s op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte. Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiervoor is een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene brengen die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
Een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen
Efficiënt gebruik van de ondergrond
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijvigheid. Gelet op de toegestane bedrijfscategorieën met bijbehorende bouwmogelijkheden is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De in het plangebied aanwezig buisleidingen worden beschermd. Ook met de aanwezige waarden in het gebied (archeologische, cultuurhistorische en natuurwaarden) is nadrukkelijk rekening gehouden. Het onderhavige plan is daarmee in lijn met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen, die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Het onderhavige plan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het toepassen van de ‘ladder’ is in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
3.1.3. Rijksinpassingsplan waterberging Volkerak-Zoommeer
Het Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak-Zoommeer maakt het mogelijk het Volkerak-Zoommeer te gebruiken voor berging van water in het kader van het Programma Ruimte voor de Rivier. De berging van water op het Volkerak-Zoommeer en de bijbehorende voorzieningen zijn noodzakelijk voor de veiligheid van het Benedenrivierengebied. Het fysiek geschikt maken van het Volkerak-Zoommeer daarvoor betekent aanpassing van een deel van de 127 km aan dijken en dammen rondom het meer. Over een totale lengte van circa 21 km wordt dijkbekleding vervangen. Daarnaast worden over een totale lengte van circa 1 km dijken aan de binnenzijde versterkt. Op enkele locaties zijn aanpassingen aan kunstwerken nodig.
De maatregel Waterberging Volkerak-Zoommeer kent twee doelstellingen die voortvloeien uit de PKB Ruimte voor de Rivier. Op de eerste plaats bijdragen aan de bescherming tegen overstromingen van het Benedenrivierengebied, door het verlagen van de maatgevende hoogwaterstand (MHW) met 10 cm op het Haringvliet ter hoogte van Middelharnis en met 3 cm op de Oude Maas bij Dordrecht. Op de tweede plaats bijdragen aan verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Bij eventuele planherzieningen worden de gemeenten en de provincies geacht de planologische regeling van de Waterberging Volkerak-Zoommeer mee te nemen. Het onderhavige bestemmingspan voorziet hierin.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.
De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Binnen het stedelijk concentratiegebied is een aantal specifieke aanduidingen opgenomen die richting geven aan stedelijke ontwikkelingen, in relatie tot de infrastructuur. De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen).
Op basis van de Structuurvisie is het plangebied gelegen in het stedelijk concentratie gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Afbeelding: uitsnede Structuurvisie
Het beleid is gericht op het ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken, stimuleren van bedrijven, voorzieningen en wonen ten behoeve van:
concentratie van verstedelijking;
Inspelen op demografische ontwikkelingen;
zorgvuldig ruimtegebruik;
meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
versterking van de economische kennisclusters.
Ad 1. Concentratie van verstedelijking
De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Rond de steden is de schaal van de verstedelijkingsopgave van een andere orde, dan in de gebieden aan de randen van Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.
Ad 2. Inspelen op demografische ontwikkelingen
Naar verwachting zal overal in Brabant de komende decennia de bevolkingsgroei afnemen en zullen steeds meer gemeenten te maken krijgen met een afname van de bevolking. Eerst vooral 'aan de randen' van de provincie en in het landelijk gebied, later ook elders. De demografische ontwikkelingen hebben voor vele beleidsterreinen gevolgen. Hierbij zijn ook de aan krimp voorafgaande (sterke) veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling van de bevolking van belang. Bij de veranderingen in leeftijdsopbouw springen de afname van de potentiële beroepsbevolking (effecten op de arbeidsmarkt) en de sterke toename van het aantal ouderen (effecten op de 'zorgmarkt') in het oog. De provincie vindt het belangrijk dat tijdig wordt ingespeeld op de (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen en dat de bewustwording rond deze thematiek wordt vergroot. Daarbij gaat het er ook om de concurrentie tussen gemeenten en regio's, overproductie en leegstand te voorkomen. Het belang van regionale afstemming en afspraken, bijvoorbeeld met betrekking tot de programma's voor wonen en werken, neemt dan ook toe.
Ad 3. Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het 'aansnijden van nieuwe ruimte' voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte betekent ook dat er aandacht is voor de kwalitatieve vraag naar woon- en werklocaties; het is soms nodig nieuwe ruimte aan te snijden om in de kwalitatieve vraag te voorzien. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.
Ad 4. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke regionale kwaliteiten de provincie belangrijk vindt. Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water. Dit om de groei van verstedelijking langs deze infrastructuren beter op elkaar af te stemmen en in te passen in het landschap. De provincie maakt onderscheid in de manier van verstedelijking langs infrastructuur in de steden en daarbuiten. Zo wordt de identiteit van Noord-Brabant, als provincie met sterke steden én een landelijk groen karakter versterkt.
Ad 5. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur
Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant. Verstedelijking en infrastructuur worden in onderlinge samenhang ontwikkeld. Daarbij wordt bestaande infrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied wil de provincie zoveel mogelijk voorkomen. Ook wil de provincie de ontwikkeling van bezoekersintensieve voorzieningen, kantorenlocaties, werklocaties en grootschalige recreatieve voorzieningen concentreren op goed ontsloten, multimodale plekken.
Ad. 6 Versterking van de economische kennisclusters
Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband. Daarnaast stimuleert de provincie nieuwe ruimtelijke concepten op het gebied van de kennisinnovatieve economie (campussen, broedplaatsen). Als gevolg van de verdienstelijking van de economie en het thematiseren van werklocaties ontstaat er steeds meer menging van verschillende soorten bedrijven en functies. Hierdoor wordt het onderscheid tussen de verschillende soorten werklocaties diffuser en ontstaan er nieuwe soorten werklocaties. Deze menging heeft niet alleen positieve gevolgen. De provincie wil de negatieve effecten van deze menging tegen gaan door voldoende ontwikkelruimte te bieden aan bedrijven met een hinder- en risicoprofiel die zich niet laten mengen met andersoortige bedrijven en functies.
3.2.2 Verordening ruimte 2014
De Verordening ruimte 2014 is op 14 maart 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die voor gemeenten van belang zijn bij het opstellen van hun bestemmings-plannen.
De Verordening ruimte 2014 omvat diverse wijzingen ten opzichte van de Verordening 2012. Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:
vereenvoudiging en verduidelijking: de opbouw is gewijzigd waardoor ze beter aansluit bij de systematiek van de bestemmingsplannen. Daarnaast is er gekozen voor een directer taalgebruik met meer opsommingen, eenvoudigere zinnen en herkenbare formuleringen.
wijzigingen vanwege het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen.
wijzigingen vanwege het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking.
wijzigingen vanwege het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid.
overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.
Stedelijk concentratiegebied
Het plangebied ligt met uitzondering van het Zoommeer, de Princesseplaat en Kleine Molenplaat in stedelijk concentratiegebied. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Voor het plan zijn de speerpunten concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit aan de orde. De verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt.
In het provinciale ruimtelijk beleid voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties ligt het accent op een meer duurzame inrichting van deze terreinen/locaties. In dit verband verstaat de provincie onder duurzaamheid dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan, dat de inrichting van het bedrijventerrein bijdraagt aan de milieudoelstellingen, dat er bijzondere aandacht besteed wordt aan de beeldkwaliteit en dat de economische kwaliteit van het terrein optimaal is. Zuinig ruimtegebruik betekent ruimtelijk gezien dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties beter wordt benut, in het bijzonder door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Mede daarom zet de provincie sterk in op de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Bij een herziening van een bestemmingsplan, gericht op een bestaand bedrijventerrein dienen deze aspecten aan bod te komen. Daarnaast dient verantwoord te worden in hoeverre het in stand houden van de geldende bestemming met inbegrip van het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik noodzakelijk is mede gelet op de afspraken die gemaakt zijn in het regionaal planningsoverleg over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van bestaande terreinen en locaties.
Afbeelding: uitsnede kaart Veordening Ruimte
Natuur en landschap
De delen van de Princesseplaat en Molenplaat, die zijn gelegen in het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de ecologische hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Het doel van het EHS-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor biodiversiteit. Gemeentes zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen aan te sluiten bij de ecologische kenmerken en waarden die in het voor het betreffende gebied van toepassing zijnde natuurbeheerplan zijn beschreven. Binnen de EHS geldt het ‘nee,tenzij principe’. Nieuwe plannen of projecten zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Wel worden bestaande belangen en rechten gerespecteerd.
Het Zoommeer is aangeduid als groen-blauwe mantel. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het landelijk gebied, alsook het stedelijk gebied. De mantel beschermt het kerngebied groenblauw en zorgt voor verbinding met het omliggende gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals
landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de
'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).
Binnen de groen-blauwe mantel zijn watergebonden voorzieningen toegestaan. Hieronder worden verstaan voorzieningen die ruimtelijk en functioneel gebonden zijn aan water in de vorm van: (kunst)werken ten behoeve van waterstaatkundige en waterhuishoudkundige doeleinden, zoals bruggen, sluizen, stuwen, gemalen en waterkeringen met bijbehorende voorzieningen; voorzieningen ten behoeve van een betere en veilige afwikkeling van de beroeps-, recreatie- en toervaart, evenals voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie en watersport zijn verbonden, zoals aanlegkades en -steigers, insteekhaventjes en jachthavens met bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van watergebonden bedrijvigheid (zoals scheepswerven, overslagbedrijven, bedrijfshavens, e.d.) worden hier niet toe gerekend. Nieuwvestiging van een watergebonden voorziening is mogelijk, vanwege de specifieke binding aan water waar niet altijd een bestaand bouwperceel voorhanden is. Hierbij dient wel een nadere afweging gemaakt te worden, waarbij nadrukkelijk het principe van zorgvuldig ruimtegebruik dient te worden betrokken.
Afbeelding: uitsnede kaart Verordening Ruimte
Cultuurhistorie
Het gebied ten noorden van de Ringersweg is onderdeel van een cultuurhistorisch vlak. Voor deze gebieden moet in bestemmingsplannen een beschermende regeling worden opgenomen.
Afbeelding: uitsnede kaart Verordening Ruimte
Conclusie
De onderhavige bestemmingsplanregeling is conserverend van aard. Het betreft in feite een voortzetting van bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden. Voor de bedrijventerreinen wordt, gelet op de gehanteerde bedrijfscategorieën met bijbehorende bouwmogelijkheden, invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De delen van het plangebied, die gelegen zijn binnen de ecologische hoofdstructuur zijn voorzien van een natuurbestemming, waarbij voor het beschermingsregime is aangesloten bij de aanwezige waarden. Voor het Zoommeer dat onderdeel is van de groen-blauwe mantel worden mogelijkheden geboden voor beroeps- en recreatievaart met de daarbij behorende voorzieningen. Reeds bestaande ontwikkelmogelijkheden uit het huidige bestemmingsplan, zoals de containerterminal, worden gerespecteerd en voortgezet. Door onder meer het aanwijzen van vaarroutes wordt recht gedaan aan de aanwezige waarden in dit gebied. Voor het gebied dat in de Verordening is aangewezen als Cultuurhistorisch vlak is een dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” opgenomen. Hieraan is een beschermingsregime gekoppeld, passend bij de te beschermen waarden.
Samengevat wordt geconcludeerd dat het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
De op 22 september 2011 door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt ondermeer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad. Het plangebied is voor het grootste gedeelte gekarakteriseerd als bedrijventerrein.
Afbeelding: uitsnede plankaart behorende bij Structuurvisie Bergen op Zoom 2030
Bergen op Zoom beschikt over een tweetal bedrijventerreinen die bestemd zijn voor grootschalige en zwaardere bedrijven (Noordland en Theodorushaven). Het bedrijventerrein De Poort is samen met De Lage Meren-Meilust en Oude Molen bedoeld voor meer kleinschalige en lichtere vormen van bedrijvigheid. Belangrijk is het bieden van doorgroeiruimte aan bestaande bedrijven. De gemeente zet in op de verbetering van de beeldkwaliteit, vooral waar de terreinen grenzen aan de representatieve zijden van de stad zoals de snelweg A4 en langs de Randweg. Dit kan uitgevoerd worden door representatieve zijden een kwaliteitsimpuls te geven. Ook wil de gemeente op langere termijn meer aandacht voor duurzaamheid en klimaatverandering door de aanleg van meer structureel groen en water op bedrijventerreinen. Impulsen zoals de ontwikkeling van een groene campus voor biobased economy op bedrijventerrein Theodorushaven kunnen aanjagers zijn voor een schonere bedrijvigheid. Via parkmanagement trekken overheid en ondernemers samen op, dit platform biedt mogelijkheden om ambities gezamenlijk te realiseren.
Voor zover nog beschikbaar kan er nog grond uitgegeven worden op de bestaande terreinen. De huidige terreinen worden zo optimaal mogelijk uitgegeven. Hierdoor kan de ontwikkeling van nieuw terrein zo lang mogelijk worden uitgesteld. Op bedrijventerrein Noordland is nog capaciteit beschikbaar. Verdere uitgifte van bedrijventerrein Noordland kan gecombineerd worden met een de aanleg van een containerterminal. Aanvullend wordt tot 2020 voorzien in de verdere ontwikkeling en uitbreiding van bedrijventerreincapaciteit met de locaties ‘De Schans 6e fase’ en de ‘Ster van Lepelstraat’. Op deze terreinen is geen zware bedrijvigheid voorzien. Van belang op deze locaties is een hoogwaardige en representatieve uitstraling van bedrijvigheid richting de A4.
Afbeelding: projectkaart behorende bij Structuurvisie
3.3.2 Toekomstvisie Bergen op Zoom 2025
In de Toekomstvisie 2025 van de gemeente Bergen op Zoom is onder andere een strategische keuze voor duurzaamheid gemaakt. Vertaald naar bedrijventerreinen betekent dit een wens voor een duurzame inrichting en beheer, echter ook een wens voor duurzame werkgelegenheid. De strategische keuze betekent ook dat geen grootschalige uitbreiding van bestaande c.q. toevoeging van nieuwe grootschalige terreinen plaatsvindt. In de plaats daarvan komt een intensivering van ruimtegebruik op beschikbare locaties. Dat vergt anderzijds een extra inzet op het gebied van samenwerking met andere gemeenten om in gezamenlijkheid aan de regionale behoefte aan bedrijventerreinen te voldoen.
Het gemeentelijk beleid voor bedrijventerreinen is mede gericht op herstructurering. De aspecten duurzame inrichting en intensivering van ruimtegebruik vormen daarbinnen belangrijke uitgangspunten. Eén en ander speelt niet alleen bij nieuw uit te geven bedrijventerreinen, maar evenzeer bij bestaande bedrijventerreinen. Naast het voorkomen van herstructurering is uitgangspunt van het gemeentelijk bedrijventerreinenbeleid dat bedrijventerreinen zorgen voor voldoende werk voor de inwoners van de stad in een passende ruimtelijke omgeving. Meer concreet gaat het om het terugdringen van werkloosheid, het aantrekken van extra arbeidsplaatsen en het benoemen van kansrijke sectoren.
Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad de Strategische visie Theodorushaven vastgesteld. In deze visie is een scenario uitgewerkt dat aansluiting vindt bij de uitgangspunten en randvoorwaarden uit de Toekomstvisie Bergen op Zoom 2025. De volgende nader uit te werken actielijnen zijn geformuleerd:
Vergroten van de nautische gebruiksruimte;
Zorgvuldig acquireren van nieuwe bedrijven;
Intensiveren van ruimtegebruik bij bestaande bedrijven;
Stimuleren van goederenvervoermanagement;
Stimuleren van veilig vervoer over de weg;
Versterken van samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs;
Realiseren containerterminal (locatie Buitenhaven).
3.3.3 Nota Integraal bedrijventerreinenbeleid Bergen op Zoom 2013-2025
Op 30 januari 2013 is de Nota Integraal bedrijventerreinenbeleid Bergen op Zoom 2013-2025 door de raad vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om nu en in de toekomst te kunnen voorzien in de ruimtebehoefte van bedrijven door het aanbieden van voldoende, kwalitatief passende en duurzame bedrijventerreinen. Samengevat valt de ambitie van de gemeente ten aanzien van bedrijventerreinen uiteen in de volgende hoofdpunten:
Optimaal en duurzaam ruimtegebruik: de bestaande terreinen worden gekenmerkt door een goede kwaliteit en effectief ruimtegebruik. Duurzaamheid wordt gestimuleerd.
Een gedifferentieerd aanbod van kavels op bedrijventerreinen is van belang om aantrekkelijk te zijn voor lokale en bovenregionale markt. Het beleid van de gemeente dient eraan bij te dragen dat er voldoende en een gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen zal zijn tot 2025. In principe dient de gemeente alle bedrijven te kunnen huisvesten binnen ruimtelijke en planologische kaders;
Ruimte voor bestaande bedrijven om te groeien, zowel op bestaande bedrijventerreinen als ook op nieuw te ontwikkelen gebieden;
Aantrekken van nieuwe economische activiteiten om de economie duurzaam te versterken en te verbreden;
Ruimte voor nieuwe economische functies op bedrijventerreinen, waar dat kan;
Samenwerking met bedrijfsleven en partners bij de uitvoering van het bedrijventerreinenbeleid.
De ontwikkelingsstrategie van deze nota bestaat uit een doelgericht en afgestemd gemeentelijk beleid, doorvertaald in een uitvoeringsprogramma dat is gericht op de volgende strategische lijnen:
Bergen op Zoom investeert in het bestaande vestigingsklimaat;
Bergen op Zoom zet in op sterke identiteit en segmentering van bedrijventerreinen, functiemenging alleen waar het kan;
Bergen op Zoom zet in op de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein;
Bergen op Zoom focust op de speerpunten Value Added Logistics en Biobased Economy en de spin off van het regionale speerpunt Maintenance.
Aan de nota is een uitvoeringsplan gekoppeld, waarin speerpunten voor beleidsuitvoering tot 2025 zijn opgenomen. Als actiepunten zijn onder meer opgenomen het verkennen van de wenselijkheid en mogelijkheid tot herstructurering/revitalisering/modernisering van bestaande bedrijventerreinen, het bevorderen van duurzaamheid en het opstellen van een leidraad voor verkleuring van bedrijventerreinen (ten aanzien van detailhandel, kantoren, zorg, leisure, etc.) en aanwijzen van locatie die mogen verkleuren.
Vanuit de Nota Bedrijventerreinenbeleid wordt ingezet op een sterk vestigingsklimaat. Hierbij wordt gestreefd naar het juiste bedrijf op de juiste plek. In het profielenboek geeft de bedrijventerreinen van Bergen op Zoom ‘kleur’. Hierin wordt duidelijk gemaakt waar een terrein voor staat en welke bedrijven zich er kunnen vestigen. Per bedrijventerrein is gekozen voor een identiteit en segmentering. De bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland zijn gericht op grootschalige en zwaardere industrie. Vanaf 2019 wordt een tekort verwacht voor logistiek en hogere milieucategorie bedrijven (Bron: Ontwikkelstrategie bedrijventerreinen Bergen op Zoom, Stecgroep). Gezien de beperkingen in het aanbod wordt voor de logistieke bedrijven een nieuw bedrijventerrein ontwikkeld. Dit betekent dat voor de hogere categorieën de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland gereserveerd moeten blijven.
3.3.4 Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan Bergen op Zoom 2007-2017 is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente voor de komende tien jaar. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt.
Er ligt vanuit het Groenstructuurplan geen concrete opgave voor het onderhavige plangebied. Bestaande groenstructuren worden in stand gehouden en waar mogelijk versterkt.
3.3.5 Verkeersplan
Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 januari 2014 is vastgesteld, geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur. Er is gekozen (Visie Verkeer en Parkeren, 2012) voor de aanleg van een randwegenstructuur met inprikkers. Onderdeel hiervan is het doortrekken van de randwegenstructuur van Bergen op Zoom via de Randweg West en de Van Gorkumweg.
In het Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom.
3.3.6 Waterplan
Met het Waterplan Bergen op Zoom is in 2002 het beleid voor alle aspecten van het water binnen de gemeente optimaal op elkaar afgestemd. Het betreft zowel oppervlaktewater, grondwater, waterbodem en –oever met bijbehorende flora en fauna (ecologie), als aspecten van waterleiding, riolering en waterzuivering en de wijze van omgang met regenwater daarbij. Tevens vindt afstemming plaats van het water met andere ruimtelijke functies zoals natuur, landschap en openbaar groen alsmede recreatie en toerisme etc. In het waterplan is de visie beschreven voor zowel het watersysteem als de waterketen voor de lange termijn. In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Vervolgens is op basis van acht ambities de visie vertaald voor de korte en middellange termijn naar diverse maatregelen. De genoemde ambities zijn achtereenvolgens:
Schoon oppervlaktewater en waterbodem;
Schoon grondwater;
Evenwichtige flora en fauna;
Water vasthouden en bergen;
Voorkomen wateroverlast;
Alleen zuiveren van afvalwater;
Duurzame watervoorziening;
Optimaal gebruik en beleving van water
Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.
Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf (hoofdstuk 4) wordt nader ingegaan op het aspect water.
3.3.7 Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen / Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013 - 2016
Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen
In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken - is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.
Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico.
Beleidsvisie Externe Veiligheid 2013 - 2016
De gemeente Bergen op Zoom wil zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving. De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:
de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;
de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in Bergen op Zoom te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.
Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Hieronder wordt de essentie van het gemeentelijk beleid bedrijventerreinen samengevat. Voor de bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven moet er binnen de gemeentegrenzen plaats blijven. Nieuwe Bevi-bedrijven worden echter uitsluitend toegelaten op de bedrijventerreinen Theodorushaven en Noordland. De gemeente streeft er naar dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ook wordt ernaar gestreefd dat er geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals kinderen, bejaarden en zieken binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of transportas worden gerealiseerd. Bij bestaande kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebieden van risicobronnen wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.
Om de gekozen beleidslijnen te vertalen naar concrete acties en maatregelen is een uitvoeringsprogramma opgesteld met een looptijd van vier jaar. Samenwerking tussen verschillende gemeentelijke disciplines en de brandweer staat bij de uitvoering centraal.
HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen
4.1 Cultuurhistorie en Archeologie
Geologie, bodem
Vrijwel het gehele plangebied ligt ten westen van de Brabantse Wal (steilrand). De ondergrond bestaat uit holocene afzettingen van zand, veen en klei, op een pleistocene ondergrond van zand. De grens waar het pleistocene zand verdwijnt onder de holocene afzettingen wordt gevormd door de lijn Slingerweg-Kruisakkers- Groenewoudseweg/Moerweg- Koepel-Noordzijde- Nieuw Beijmoerseweg. Het pleistocene zand duikt westwaarts meters diep onder het maaiveld en bestaat uit afzettingen van klei en zand met een ouderdom van 2,6 tot 0,8 miljoen jaar (formatie van Waalre). Het reliëf werd in het midden-pleistoceen gevormd door insnijdingen van de voorloper van de Schelde. Een klein deel van het plangebied, ten noorden van de Randweg West, behoort nog tot het hoge zand van het pleistocene zand. Plaatselijk is hierop door de wind fijn zand afgezet (formatie van Boxtel).
Na de laatste IJstijd trad een stijging van de zeespiegel op. Door transgressie vanuit de zee vormden zich afzettingen ten westen van de steilrand, de zogenaamde Formatie van Naaldwijk. Na het herstel van de strandwallen langs de Noordzeekust trad een verzoeting van het milieu op, dat leidde tot grootschalige veengroei. Het gebied tussen de steilrand en de rivier de Schelde en het Lange Water werd uiteindelijk geheel met veen bedekt (Formaties van Nieuwkoop). Dit veen wordt tot het Hollandveen gerekend en werd vanaf de 13de eeuw op grote schaal ontgonnen. In de 16de eeuw gingen grote gebieden verloren aan stormvloeden, waardoor zeer jonge klei werd afgezet (laagpakket van Walcheren). In de 18de eeuw werd een deel van het plangebied ingepolderd (Theodoruspolder en Nieuw-Beijmoerpolder); de rest bleef getijdegebied.
Volgens de geomorfologische kaart bestaat het plangebied grotendeels uit strandvlakten en getijdeafzettingen. Langs de westzijde van de steilrand, in de getijdeafzettingen, komen enkele kleine geïsoleerde dekzandwelvingen voor. De bodem van het plangebied bestaat grotendeels uit poldervaaggronden en ophogingszand.
Historie
Het plangebied bestond in de Romeinse tijd uit een veenvlakte met daarin een rivier (de Schelde) en enkele kleine kreken. Slechts ten noorden van de Randweg West was een terrein met een zandondergrond.
De Schelde maakte ter hoogte van Bergen op Zoom een scherpe bocht westwaarts. Uit onderzoek is gebleken dat de Schelde een belangrijke transportroute voor de Romeinen was. De rivier werd vanuit Bergen op Zoom bereikt via een meanderende kreek, waar thans het havenkanaal is gesitueerd. Over de vorm en ligging van deze kreek is echter niets bekend. Aangenomen wordt dat de meanderbochten zich ook gedeeltelijk onder het Noordland uitstrekten. Over andere mogelijke kreken is bij gebrek aan onderzoek niets bekend. Zo is evenmin duidelijk of het Lange Water, dat al in de 13de eeuw genoemd werd, een restant is van een oudere (Vroeg-middeleeuwse of zelfs Romeinse) kreek.
De vroegste sporen van bewoning op de grens van zand en veen dateren uit de Vroege Middeleeuwen (8e-9e eeuw), zoals in de Oud Beijmoerpolder en op andere plaatsen aan de voet van de Brabantse Wal is aangetoond. Uit het plangebied zijn tot op heden geen vroegmiddeleeuwse vondsten bekend, hoewel de terreinomstandigheden identiek zijn.
Het plangebied strekt zich uit over een aantal voormalige middeleeuwse polders. De polders langs de oostelijke Scheldeoever werden in de 12de of 13de eeuw bedijkt. Het grootste deel van het plangebied valt samen met het Noordland, dat later onder de jurisdictie van Bergen op Zoom kwam. Het noordwestelijke deel hoorde gedeeltelijk bij de Nieuw-Beijmoerpolder (eveneens een middeleeuwse bedijking) en gedeeltelijk bij Der Jannenland (1468 bedijkt). In de 13de eeuw werd het nieuwe land als “terra recens” aangeduid. Het veen in de polders werd vanaf het midden van de 13de eeuw ontgraven voor turfwinning. Langs de oevers van de Schelde ontstonden verschillende gehuchten en dorpjes, waarvan er een gedeeltelijk in het plangebied ligt en waarschijnlijk identiek is met het gehucht Vijfhuizen(thans omgeving Molenplaat). Bij graafwerken voor de insteekhaven van de Molenplaat werden funderingen van (mogelijk) een kerktoren gevonden. De Groenewoudseweg en de Koepel zijn relicten van de oudste weg van het dorp Noordgeest naar Tholen.
Het huidige havenkanaal van Bergen op Zoom werd in 1480-1481 rechtgetrokken. In 1529 werd ten noorden ervan (nu industrieterrein Noordland) een tweede kanaal gegraven dat uitmondde in de Schelde, nabij een nederzetting van zoutzieders, die ‘Vanckput’ werd genoemd. In de periode 1530-1570 ging de infrastructuur van de polders volledig verloren door grote stormvloeden. Daarbij verdwenen ook tal van dorpen en gehuchten.
Na 1570 werd een deel van het Noordland opnieuw bedijkt, maar dat ging weer verloren door de moedwillige inundatie van de polders langs de eendracht in 1583. Die diende om Tholen en Zeeland te beschermen tegen aanvallen uit het zuidoosten. Zo kwam de steilrand direct tegen de vloedlijn te liggen. Ten westen van de rand, nabij Noordgeest, bevond zich de hoge zandrug “Konijnsberg”, die als een schiereiland in het natte landschap stak. Die werd om strategische redenen omstreeks 1600 afgegraven. De zuidgrens van het plangebied werd gevormd door de havendijk en de nieuw gebouwde Waterschans (1584). Ter hoogte van de zoutziederijen werd een tweede fort gebouwd, de Noordschans. Dat verdween echter weer in de 17de eeuw. Enkele honderden jaren lang bleef het plangebied een strandvlakte met schorren en slikken. Pas in 1692 werd de Auvergnepolder bedijkt en in 1786 de Theodoruspolder. De grond werd in cultuur gebracht vanuit diverse boerderijen zoals Vossenberg en Jagersrust (nu industrieterrein).
Vanaf 1960 volgden grootschalige vernieuwingen, zoals het graven van de Theodorushaven en de bouw van een sluisverbinding met de Schelde. Door de aanleg van de Oesterdam (met Molenplaat) ruim 20 jaar later verdween ook het getij en ontstond het Zoommeer. Inmiddels was ook het Noordland bedijkt en opgespoten voor de vestiging van industrie.
Archeologische waarden
In het gehele plangebied bestaat in principe een kans op het aantreffen van bewoningsresten op het oude veen, daterend uit de IJzertijd tot en met de late middeleeuwen. De vraag is echter of dit veenoppervlak nog aanwezig is. Waarschijnlijk werd een aanzienlijk deel in de middeleeuwen afgegraven voor turfwinning. Het restant zal geërodeerd zijn door de eeuwenlange inwerking van de zee. Vanwege die twee factoren is de archeologische verwachting op de getijdeafzettingen naar laag bijgesteld. Uitzonderingen zijn de locaties van de verdronken dorpen, zoals afgebeeld op diverse oude kaarten. Hier geldt een hoge verwachting voor de late middeleeuwen. Een van deze dorpen/gehuchten valt binnen het plangebied, namelijk het westelijke deel van de Molenplaat. Vanwege de onzekerheid omtrent de exacte locatie is deze plaats binnen een cirkel aangeduid.
Ook de plaats van de voormalige Vanckput met het havenkanaal van 1529 hoort bij deze dorp- en gehuchtlocaties. Ter plaatse bevindt zich nu een bedrijventerrein, maar onder het opgespoten zand kunnen nog sporen van de nederzetting bewaard zijn gebleven.
De dekzandruggen die ten westen van de Randweg West voorkomen, komen overeen met de voormalige “Konijnsberg” nabij Noordgeest. Later stond daar de boerderij ‘Vossenberg’. Ook hier is thans industrie. Voor zover de ondergrond niet diep werd verstoord, is er een middelhoge kans op het aantreffen van sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. In de bedding van de voormalige Schedelrivier geldt een middelhoge verwachting voor het aantreffen van ‘natte archeologie’ in de vorm van scheepswrakken uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe Tijd. Daarbij is uitgegaan van de middeleeuwse stroomgeul, gebaseerd op een reconstructie door Rijkswaterstaat aan de hand van oude kaarten en geologische gegevens. Voor de Romeinse rivierloop zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar.
Jongere relicten in het plangebied bestaan uit voormalige militaire fortificaties en boerderijen. De plaats van de verdwenen Noordschans onder bedrijventerrein Noordland valt vrijwel samen met de Vanckput en is als cirkellocatie opgenomen. In 1999 werden er bij proefonderzoek talrijke baksteenresten aangetroffen. Onder het industrieterrein (Lelyweg e.o.) kunnen resten van de boerderijen Jagersrust en Vossenberg liggen. Hun locatie is vrij nauwkeurig bekend. Of er daadwerkelijk nog resten liggen, hangt af de mate waarin de bodem werd verstoord. Deze plaatsen hebben een middelhoge verwachting voor de Nieuwe Tijd.
Tenslotte heeft het gedeelte van het plangebied dat binnen de steilrand van het pleistocene zand valt (ten noorden van de Randweg West) een hoge verwachting voor sporen uit alle cultuurperioden. Bij eerder onderzoek in het kader van de tracevarianten van de A4, alsook bij onderzoek op de Staakberg, zijn aan weerszijden van de randweg vindplaatsen uit de 11de en 12de eeuw aangetroffen.
Afbeelding: Weergave archeologische waarden Rood: archeologische waarden hoog / Groen: archeologische waarden middelhoog
4.2 Verkeer
Wegenstructuur en ontsluiting
Vanaf de A58-A4 vormt de noordelijke ontsluiting de aangewezen toevoerroute naar de westelijke bedrijventerreinen. Via het randwegenstelsel Randweg-Noord, Randweg-West en Van Gorkumweg zijn de bedrijventerreinen met drie toegangswegen (Ringersweg, Lelyweg en Van Konijnenburgweg) ontsloten. In 2015 en 2016 wordt gewerkt aan het reconstrueren van de Randweg West en de Van Gorkumweg. Doel van de reconstructie is het doortrekken van de Randweg Bergen op Zoom en het beter ontsluiten van de bedrijventerreinen Noordland en Theodurushaven richting de snelweg A4. De kruising Randweg West – Van Gorkumweg was tot 2015 vormgegeven als rotonde, in de nieuwe situatie zijn deze twee wegen verbonden als doorgaande route met 2x2 rijstroken. De Van Gorkumweg zelf wordt doorgetrokken als weg met 2x2 rijstroken. De kruising tussen de Van Gorkumweg-Van Konijnenburgweg-Noordlandseweg-Vierlinghweg wordt ook totaal gereconstrueerd, waarmee de aansluiting van het bedrijventerrein op de Randweg ook op dit punt zal verbeteren. De reconstructie van de weg past binnen de vigerende verkeersbestemming. De bedrijfsterreinen Noordland en Theodorushaven worden hierdoor met twee belangrijke toegangspoorten aangesloten op de Randweg, te weten de Lelyweg en de Van Konijnenburghweg. De aansluiting Randweg West met de Ringersweg is de belangrijkste verbinding tussen Bergen op Zoom en de N286 richting Tholen.
Het gebied Theodorushaven/Noordland wordt ontsloten middels een gebiedsontsluitings'lus' (bestaande uit Lelyweg, Plasticslaan, Van Konijnenburgweg en Van Gorkumweg). In de lus is de beweegbare brug over de Theodorushaven opgenomen. Aansluitend zijn ook de Blankenweg en Conradweg en (gedeeltelijk) de Noordlandseweg aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. De wegen zijn zodanig ingericht dat de doorstroming voor het zware vrachtautoverkeer is gegarandeerd. Het parkeren op de openbare weg wordt ontmoedigd, dat de verkeersveiligheid ten goede komt. De fietser is op de ontsluitende wegen gescheiden van het gemotoriseerd verkeer door de aanwezigheid van vrijliggende (aanliggende) fietspaden. Op een gedeelte van de Van Konijnenburgweg-Plasticlaan ontbreekt een voorziening voor fietsers.
Het gewenste ruimtegebruik op de Theodorushaven en Noordland kan plaatsvinden op basis van de bestaande hoofdstructuur in samenhang met de hierboven genoemde reconstructie. Bij de verdergaande ontwikkeling van de braakliggende kavels op Noordland, worden de nieuwe bedrijfstoegangswegen ingericht conform Duurzaam Veilig.
Op moderne hoogwaardige industrie- en bedrijventerreinen wordt steeds meer aandacht besteed aan de verfraaiing van de presentatie in de vorm van groenvoorzieningen, entreefuncties en reclame. Het presentatie-element wordt op Theodorushaven en Noordland vormgegeven door veel groen en een accent op veiligheid (openbare verlichting en vrijliggende voet- en fietspaden). Het bovenstaande uitgangspunt is ook gehanteerd bij de ontwikkeling. Daarbij is gekozen voor een grote lusvormige ontsluitingsstructuur voorzien van een wegprofiel dat frequent gebruik door zwaar transport mogelijk maakt. Bedrijfstoegangen van enkele grote bedrijven vinden direct op deze lusvormige ontsluitingsstructuurplaats, de overige bedrijfstoegangen zijn te vinden langs zijwegen van voldoende ruime maat en omvang. De ruime en verzorgde wegprofielen passen bij de aard en schaal van de bedrijvigheid.
Parkeren
In de gebieden Theodorushaven en Noordland is parkeren op de gebiedsontsluitingswegen niet toegestaan. Op de zogenaamde erftoegangswegen is het wel toegestaan, maar in de meeste gevallen uit verkeersveiligheidsoogpunt niet wenselijk. Laden en lossen dient dan ook zoveel mogelijk op eigen terrein te gebeuren. De gemeente Bergen op Zoom hanteert op het industrieterrein Theodorushaven en Noordland het uitgangspunt dat het parkeren van werknemers en bezoekers plaatsvindt op eigen terrein. Parkeren op de openbare weg wordt vanwege de verkeersveiligheid en de doorstroming niet wenselijk geacht. Bouwplannen worden onder meer beoordeeld op dit uitgangspunt. Om de parkeeroverlast van vrachtwagens langs de openbare weg tegen te gaan is een vrachtwagenparkeerplaats geprojecteerd aan de Conradweg.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer op en naar de beide bedrijventerreinen is beperkt. Er is een bushalte op de Randweg-
West (kruising Lelyweg-Burgerhout). De gemeente heeft de ambitie om het openbaar vervoer richting Theodorushaven en Noordland uit te breiden. De verantwoordelijkheid van het openbaar vervoer ligt echter bij de vervoerder. Mocht de vervoerder besluiten tot uitbreiding van de dienstlijnen, dan is de gemeente ten zeerste bereid medewerking te verlenen aan de benodigde faciliteiten, zoals de realisatie van een bushalte.
Vervoer over water
Het goederenvervoer over het water zal in de toekomst verder toenemen. Het initiatief tot uitbreiding van de
havencapaciteit middels een nieuwe containerterminal is gebaseerd op het verwachte tekort aan ruimte in de bestaande Theodorushaven in de toekomst. Uitbreiding is onder meer nodig voor het verstevigen van de economische positie van de haven in de regio. Daarnaast bestaan er kansen vanwege de ligging van Bergen op Zoom ten opzichte van twee wereldhavens: Rotterdam en Antwerpen. Bergen op Zoom is namelijk de enige plaats binnen de hoofdstructuurzone Rotterdam-Antwerpen met havenfaciliteiten aan het Schelde-Rijnkanaal.
4.3 Groen
Binnen het plangebied zijn enkele waardevolle groenstructuren aanwezig, die mede de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein vormgeven. Deze zijn als zodanig bestemd en beschermd.
Verder is van belang dat het wensbeeld voor groen op de industriegebieden steeds meer verschuift van verhullen met groen naar aankleden met groen. Bedrijven zien groen als een belangrijk onderdeel van de bedrijfspresentatie. Dit vraagt om een andere groen invulling en dus ander beheer. Het omvormen van het huidige aanwezige groen, veelal bosplantsoen en heesterbeplanting naar intensief beheerd gras en bodembedekkers vraagt een flinke investering. Door de bedrijven zelf wordt steeds vaker op dit gebied samengewerkt. Het beleid is gericht op het beter benutten van de ruimte voor laanbeplanting en aankledinggroen. Daarbij zal in overleg (via parkmanagement) het beheer langzaam omgevormd moeten worden naar een representatiever beeld.
4.4 Natuur
4.4.1 Toetsingskader
Voor de bescherming van de natuur in en om het plangebied zijn met name de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) en de Flora- en faunawet (Ff-wet) aan de orde. Nationale wet- en regelgeving is zowel beleidsmatig als juridisch van toepassing voor het in stand houden van waardevolle natuur en het beschermen van (de dier- en planten)soorten in en om het plangebied. Gezien het specifieke belang van het aanwezige water voor de natuur is eveneens in beleidsmatig opzicht de Kaderrichtlijn Water met de bijbehorende stroomgebiedbeheerplannen voor de (Maas en) Schelde aan de orde. Hoewel het Zoommeer als water in het betreffende beheerplan het stempel “sterk veranderd” heeft gekregen, is het doel van het beheerplan uitgaande van de huidige waterhuishoudkundige situatie gericht op het bereiken van een ‘Goed Ecologisch Potentieel’ GEP (uiterlijk voor 2027). Tenslotte verdienen hier de Natura-2000-gebieden nog aparte vermelding met de bijbehorende beheerplannen voor gebieden waar in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn bijzondere natuurwaarden wettelijke bescherming genieten. De regelgeving voor aanwijzing van een gebied, opstellen van beheerdoelen en beoordelen van potentiële bedreigingen voor de beschermde natuur is opgenomen in de Nb-wet.
Natuurbeschermingswet (Nb-wet 1998)
De Natuurbeschermingswet (Nb-wet 1998) biedt de juridische basis voor de aanwijzing van te beschermen gebieden en landschapsgezichten, vergunningverlening, schadevergoeding, toezicht en beroep. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR), maar ook verdragen als bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn hiermee in nationale regelgeving verankerd. De Nb-wet 1998 heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Nb-wet 1998 voor wat betreft Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.
Nederland past een vergunningstelsel toe bij de bescherming van Natura 2000-gebieden. De provincie is bevoegd gezag voor de vergunningverlening. Projecten of andere handelingen, die gelet op de instandhoudingdoelen, verslechterende of significant verstorende gevolgen hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied, zijn volgens artikel 19d, lid 1 Nb-wet 1998 vergunningplichtig.
Flora en faunawet (Ff-wet)
Een groot deel van de inheemse dier- en plantensoorten is beschermd door de Flora- en faunawet (2002). In deze wet is bepaald dat, voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die van invloed kunnen zijn op de bestaande flora en fauna, onderzoek plaats dient te vinden naar de aanwezige flora en fauna. Als de ruimtelijke ingrepen significant negatieve gevolgen hebben ten aanzien van de instandhouding van beschermde soorten zullen mitigerende, dan wel compenserende maatregelen getroffen moeten worden. Indien schade aan beschermde soorten niet te voorkomen is, is mogelijk een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van toepassing.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een
zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer
passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet alle gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden, bijvoorbeeld bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.
4.4.2 Natura2000-gebieden
In en in de omgeving van het plangebied liggen vier Natura 2000-gebieden. Het betreffen in toenemende afstand het Zoommeer (VR-gebied), Markiezaat (VR-gebied), Oosterschelde (HR- en VR-gebied) en Brabantse Wal (HR- en VR-gebied). Voor de laatste drie kan worden gesteld dat er, gelet op de afstand tot het plangebied in samenhang met de voor het plangebied opgestelde conserverende regeling, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat deze gebieden negatief zullen worden beïnvloed. Nadere bespreking hiervan blijft derhalve achterwege. Op het Zoommeer wordt hieronder vanwege de ligging in het plangebied en de lopende zoet-zoutdiscussie in het kader van de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer nader ingegaan.
Het Zoommeer
Het Volkerak-Zoommeer is al wel aangewezen als Natura-2000 gebied, maar voor zowel het Zoommeer als het Volkerak zijn nog geen doelen (in de vorm van een zogenaamd (ontwerp) aanwijzingsbesluit) vastgesteld. Als toetsingskader gelden dan de natuurwaarden die de reden vormen om een dergelijk gebied als Natura-2000 gebied aan te wijzen (in afwachting van de bevindingen uit de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer).
De situatie in en bij het Zoommeer, als onderdeel van een oorspronkelijk open delta, is sinds de Deltawerken ingrijpend veranderd. Na een aanvankelijk gunstig lijkende start voor ontwikkeling tot een meer met zoet en nagenoeg stilstaand water, ontstond na verloop van enkele jaren aanzienlijke problemen met waterkwaliteit en natuur. Door de aanvoer van voedselrijk water uit het Hollandsch Diep, de Brabantse beken Dintel en Vliet en het vrijkomen van fosfaten uit de bodem, kreeg het (Volkerak-)Zoommeer 5 jaar na afsluiting last van een slechte waterkwaliteit. Troebel water en de bloei van giftige blauwalg zorgen voor stank, vissterfte en zuurstofloosheid. De blauwalgenoverlast heeft ook geleid tot beperking van de gebruiksfuncties en zelfs tot vogelsterfte.
De afgelopen jaren is sprake van een beperkte verbetering van de waterkwaliteit door de opkomst van de exotische quaggamossel. De mossel zorgt voor filtering van het aanwezige watervolume in korte tijd, waardoor de waargenomen afname van algen en het toenemende doorzicht is te verklaren. Het optreden van de blauwalgbloei verschuift nu naar het eind van de zomer, waardoor de schade van de blauwalg afneemt. Hoewel de overlast van de blauwalgen daarmee momenteel beperkt is tot het eind van de zomer door de komst van deze exotische mosselsoort, is het uiterst onzeker of dit effect blijvend zal zijn. Vooralsnog is het watersysteem niet als stabiel te karakteriseren.
Door de eutrofiëring en vertroebeling is momenteel sprake van ernstige waterkwaliteitsproblemen in het Zoommeer. Voor diverse fysisch-chemische kwaliteitselementen voldoet de toestand van het water dan ook niet aan de kwalificatie ‘Goed Ecologisch Potentieel”. De situatie voor het kwaliteitselement fytoplankton voldoet evenmin aan de GEP-kwalificatie, ondanks de verbetering die de laatste jaren is opgetreden in de overlast door blauwalgen met de komst van de quaggamossel. De toestand van de macrofauna is mede door de blauwalg en de geringe zichtdiepte slechts matig. De waterflora en de visstand zijn ontoereikend om te kunnen voldoen aan de gestelde GEP-kwalificatie.
Bij een autonome ontwikkeling waarin de quaggamossel niet zorgt voor een blijvende verbetering van de waterkwaliteit voor het Zoommeer, zal de toestand naar verwachting ontoereikend tot slecht blijven. Bij een autonome ontwikkeling waarin de quaggamossel wel voor een blijvende verbetering zorgt, kan de toestand binnen een aantal jaren voor een aantal kwaliteitselementen (doorzicht en fytoplankton) aanzienlijk verbeteren met verbeterde kansen voor de daarvan afhankelijke kwaliteitselementen (waterplanten, macrofauna en visstand). Desondanks is onduidelijk of de verbetering zal leiden tot het behalen van de GEP-kwalificatie. Naar verwachting zal de toestand in 2027 zowel voor fysisch-chemische als voor biologische kwaliteitskenmerken matig zijn.
Sinds de afsluiting van de rest van de Delta, wordt het (Volkerak-)Zoommeer als afgesloten zeearm gekenmerkt door een overgang naar zoete vegetatie met de vogelsoorten die bij een dergelijke overgangssituatie horen. Op landelijke schaal is de betekenis van het Zoommeer bij de niet-broedvogels het grootst voor fuut, krakeend, wintertaling en pijlstaart. Geen enkele soort bereikt echter gemiddeld een aandeel van meer dan 1% van de Nederlandse populatie. Daarnaast is het Zoommeer belangrijk als rustgebied voor overtijende vogels die bij laag water foerageren in de Oosterschelde, zoals scholekster, bontbekplevier en steenloper. Als broedgebied is het Zoommeer van beperkte betekenisvoor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier en visdief) en voor de zwartkopmeeuw. Hoewel diverse kenmerken van het voormalige intergetijdengebied weliswaar fysiek bewaard zijn gebleven, is met de overgang naar zoete vegetatie de betekenis hiervoor inmiddels sterk verminderd.
De waternatuur in het Zoommeer ondervindt nog steeds een sterke invloed van de hoge concentraties aan voedingsstoffen in het water. Als gevolg hiervan zijn en blijven de ecologische kwaliteiten momenteel gering. De aanwezigheid van de quaggamossel lijkt de laatste jaren weliswaar te leiden tot een toename van waterplanten en veranderingen in het visbestand. De biologische kwaliteitskenmerken blijven desondanks vooralsnog onvoldoende tot matig.
In de huidige situatie en bij een autonome ontwikkeling die blijvend is gericht op een afgesloten zeearm, zullen de Natura 2000-doelen voor het (Volkerak-)Zoommeer niet haalbaar zijn of is het twijfelachtig of deze doelen gehaald kunnen worden. De zoute habitattypen die nog als relicten aanwezig zijn in het gebied, zullen in elk geval langzaam verder worden verdrongen door de zoete vegetatie en uiteindelijk verdwijnen. De betreffende instandhoudingsdoelstellingen hiervoor zijn daarom niet langer waarschijnlijk. Daarmee ontstaat tevens een knelpunt voor de instandhoudingsdoelen van de kustbroedvogels (o.a. kluut, bontbekplevier, strandplevier en kleine mantelmeeuw). Echter ook bij de niet-broedvogelsoorten is een dalende trend waar te nemen, die bij het Zoommeer in belangrijke mate samenhangt met de hierboven genoemde beperkte waterkwaliteitskenmerken.
Met name deze twijfelachtigheid omtrent de haalbaarheid van de Natura-2000-doelen voor het Zoommeer tezamen met het Krammer-Volkerak en Grevelingen is voor de rijksoverheid de aanleiding geweest voor de opstelling van de Rijksstructuurvisie voor dit gebied met de lopende zoet/zoutdiscussie.
4.4.3 Conclusies
Bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan en de hierbij behorend eerste herziening is uitgebreid aandacht besteed aan de toetsing aan de Nb-wet. Met name ten aanzien van de activiteiten met mogelijke (uitstralings)effecten naar en in het aangrenzende Natura 2000-gebied Zoommeer. Uit dit onderzoek zijn enkele mitigerende en compenserende maatregelen naar voren gekomen, die ook in het onderhavige plan zijn opgenomen (aanleg natuureiland, zonering Kleine Molenplaat en natuuroevers zuidzijde Noordland). Doordat deze maatregelen opnieuw onderdeel vormen van dit verder conserverende bestemmingsplan kan de conclusie uit het onderzoek uit 2009 dat de industriële ontwikkelingen geen significant negatief effect op de beschermde gebieden en er geen sprake is van onaanvaardbare verslechtering of verstoring van de gebieden en beschermde soorten nog steeds stand houden.
Voor de betreffende mitigerende en compensatiemaatregelen is in afwachting van de vaststelling van de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer vooralsnog uitgegaan van de momenteel vigerende - dus zoete - omstandigheden bij het Zoommeer. In het geval er nog voor de start van de uitvoering van deze maatregelen door vaststelling van de Rijksstructuurvisie een andere situatie de voorkeur krijgt, zal hier vervolgens met passend maatwerk op worden aangesloten, teneinde een optimale invulling van de compensatie tot stand te (kunnen) brengen. Over deze alternatieve invulling zijn in beginsel afspraken gemaakt tussen gemeente, provincie en natuurterreinbeheerder. Hierbij is de intentie uitgesproken om te bekijken of in de plaats van een natuureiland ingezet kan worden op natuurontwikkelingsmaatregelen op de Molenplaat. De aanleg van het natuureiland wordt dan gekapitaliseerd en dezelfde (financiële) inspanning wordt gedaan op de Molenplaat. De gedachte is dat vanuit ecologisch oogpunt een investering op de Molenplaat een meerwaarde kan hebben. Het voorstel hiertoe wordt verder uitgewerkt in samenhang met de Rijkstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer en de daarmee samenhangende maatregelen en gebiedsontwikkelingen.
Vanwege het conserverende karakter van het onderhavige bestemmingsplan is nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Bij nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij het bebouwen van braakliggende terreinen) geldt een onderzoeksverplichting. Hieruit blijkt vervolgens of er sprake is van beperkingen vanuit de Flora- en faunwet en zo ja of er ontheffingen benodigd zijn. Voor vogels geldt, uitzonderingen daargelaten, dat ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet is vereist indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden opgestart. De Flora- en faunawet vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht al uitgewerkt in het vigerende GRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een en ander is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid waterbeheeder
Het waterschap Brabantse Delta is grotendeels verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Voor de grote wateren in ons land is Rijkswaterstaat verantwoordelijk, waaronder het (Volkerak-)Zoommeer en het daarmee in open verbinding staande water in de Theodorushaven. Het beheer voor de rijkswateren, gebaseerd op het beleid uit het Nationale Waterplan, is verwoord in het Beheer- en Ontwikkelplan Rijkswateren.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de oppervlaktewateren en waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
Een zo optimaal mogelijke ontvlechting van schoon en vuil water.
Beschrijving huidige situatie
Het plangebied omvat het noordwestelijke gedeelte van de stad Bergen op Zoom, met functionele inrichting en bebouwing voor met name bedrijvigheid en werken. In relatie hiermee zijn grote delen van het gebied volledig verhard. De bedrijventerreinen bevinden zich aan weerszijden van de Theodorushaven, waarvan het gelijknamige bedrijventerrein noordelijk is gelegen en Noordland ten zuiden van de haven. Het oppervlaktewater bevindt zich grotendeels in het Zoommeer, dat (gedeeltelijk) tot het plangebied behoort, en de Theodorushaven. Het overige oppervlaktewater, aanwezig op de zojuist genoemde bedrijventerreinen, bestaande uit (berm)sloten of als waterberging ingerichte plassen, watert het (overtollige en afstromende regen)water af naar de haven, alwaar het vervolgens uitstroomt in het Zoommeer.
Bij de bebouwing en verharding zorgt de riolering middels een (verbeterd) gescheiden stelsel voor de afvoer van schoon en vuil water. Het schone (regen)water wordt afgevoerd naar en vervolgens via het zojuist genoemde oppervlaktewater. Het vuile water wordt over het algemeen afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Bath.
Voor zover regenwater in het (overige) onverharde deel van het gebied valt, kan het wegzijgen naar het grondwater dat zich in ruime mate onder het maaiveld bevind. Voor zover bekend is er geen sprake van (grond)wateroverlast; met uitzondering van inundatie door gestremde afvoer bij enkele sloten op bedrijventerrein Theodorushaven gedurende zeer hevige regenval.
Om overstroming van het land vanuit de grote (Rijks)wateren te voorkomen, bevindt zich in het gebied op de grens van het water (Zoommeer) en het land (bedrijventerrein) een primaire waterkering. Bij de Theodorushaven is (het buitenste deel van) de Burgemeester Peterssluis onderdeel van deze primaire waterkering. Voor betreffende waterkering is waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk als beheerder van de dijk, m.u.v. de Burgemeester Peterssluis, waarvoor de gemeente de verantwoordelijkheid draagt.
Beschrijving toekomstige situatie
Met de actualisatie van het bestemmingsplan is vooral consolidatie van de huidige bestemmingen voorzien, en is het plan dus met name conserverend van aard. In fysiek opzicht verandert de mate van bebouwing en verharding niet of nauwelijks en is met betrekking tot de waterhuishouding dus een neutrale situatie aan de orde.
Bij bedrijventerrein Noordland betreft het door vestiging van de laatste bedrijven en aanleg van de containerterminal de daadwerkelijke realisatie van de fysieke inrichting van de bestemming voor de afrondende fase. Tevens wordt daarbij invulling gegeven aan de laatste aldaar aan te brengen waterberging. De mate van omvang en wijze van inrichting zal in overeenstemming met het waterschap (mede in verband met toestemming en benodigde vergunning vanuit de keur) tot stand komen. Bovendien zal in overleg met het waterschap worden bezien in hoeverre een volledig gescheiden stelsel van de riolering voor het hele gebied doelmatig en haalbaar is, ten behoeve van een optimale scheiding van schoon en vuil water. Hierin zal worden voorzien met de meest zowel passende als doelmatige maatwerkoplossing(en).
Om de veiligheid (voor de functies) op het land in het gebied te waarborgen is de functionele inrichting en bestemming met betrekking tot de primaire waterkering integraal overgenomen vanuit het vigerende rijksinpassingsplan, behorende bij het genomen besluit voor de waterberging Volkerak-Zoommeer in het kader van Ruimte voor de Rivier. Om volwaardig vanaf 2016 voor genoemde waterberging te kunnen functioneren zal voor die tijd aan alle benodigde functionele inrichtingseisen van de dijk (en sluis) zijn voldaan. Tijdens waterberging op het Volkerak-Zoommeer zal als gevolg van sluiting van de deuren bij de Burgemeester Peterssluis de waterafvoer in de haven zijn gestremd. Ondanks inzet van een pomp bij de sluis, zal het waterpeil in de haven in meer of mindere mate stijgen. De stijging van het peil zal met name afhankelijk zijn van de hoeveelheid regen die in de omgeving (betreffende stroomgebied) valt tijdens het optreden van de waterberging op het Volkerak Zoommeer.
Gevolgen voor het water
Aangezien sprake is van een actualisatie van het bestemmingsplan, betreft het voor water in principe een neutrale situatie. Wel zal met het waterschap nog zorg gedragen worden voor een passende afvoer van het schone regenwater. In het bijzonder betreft het de afronding van de benodigde en voorziene waterberging op het bedrijventerrein Noordland, waarbij met name de functionele invulling tot stand zal worden gebracht. Dit vooral in verband met de uiteindelijke lozing op het oppervlaktewater, hetgeen dient te voldoen aan gedoseerde normering volgens de eisen van het waterschap. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 780 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien.
Op basis van een doelmatige toepassing zal, in het geval van nieuwbouw of verbouwing, bij elk gebouw de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden worden van het (schone) regenwater. De afvoer van het afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (de zogenaamde droogweerafvoer, DWA). De afvoer van het schone regenwater dient te gebeuren via aansluiting op het systeem van hemelwaterafvoer (HWA).
Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor nieuwbouw en of renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen, zoals koper, lood, zink en zacht PVC niet gewenst; aangezien deze stoffen zich kunnen ophopen in het water(bodem)systeem en daarmee een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en –ecologie.. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame en milieuvriendelijke bouwmaterialen plaats hebben. Middels integrale overname van de primaire waterkering conform het vigerende inpassingsplan bij de Waterberging Volkerak-Zoommeer is de veiligheid in het gebied in voldoende mate gewaarborgd.
Juridische vertaling
Ruimtelijk zijn de zojuist genoemde voorzieningen, zoals vermeld bij de gevolgen voor het water, met de benodigde aanduiding op de kaart aangeduid ten behoeve van de waterhuishouding. Ook de voor het oppervlaktewater dienst doende ruimte is als zodanig benoemd en aangeduid op de plankaart.
Advies waterbeheerder
Op 12 maart 2015 is advies ontvangen van waterschap Brabantse Delta. De in de reactie genoemde punten zijn verwerkt in het onderhavige bestemmingsplan.
4.6 Buisleidingen
In het plangebied lopen diverse leidingen. Het gaat om industriële leidingen voor het vervoer van stoffen van en naar bedrijven, aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen. De bestaande (pijp)leidingen zijn met inbegrip van de hierbij behorende belemmeringenstroken in het bestemmingsplan opgenomen.
4.7 Nutsvoorzieningen
Windmolens
Op de Zeedijk aan de westzijde van het plangebied is een rij windmolens geplaatst. Eén van de windmolens staat in het plangebied. Door de gemeenteraad is op 28 april 2004 de Beleidsnota Windenergie besproken. Deze beleidsnota had ten doel beleid te formuleren met betrekking tot windenergie in de gemeente Bergen op Zoom. De locatie Theodorushaven / Noordland is in genoemde nota niet als voorkeurslocatie gepresenteerd voor het plaatsen van windturbines. De gemeenteraad heeft bij de behandeling van de beleidsnota het voorstel om deze vast te stellen, verworpen. Dit impliceert dat er geen voorkeurslocaties voor het plaatsen van windturbines zijn benoemd. Het raadsbesluit is voor het college van burgemeester en wethouders aanleiding deze beleidsnota niet verder uit te werken en vooralsnog geen nieuwe initiatieven te ontplooien op het gebied van windenergie. Eén en ander heeft tot gevolg dat in dit bestemmingsplan geen specifieke regeling is opgenomen om de realisatie van nieuwe windturbines mogelijk te maken.
Zendmasten
Tussen de Koepel en de Randweg West is een zendmast opgericht ten behoeve van het mobiele telefoon-verkeer. Voor dergelijke zendmasten hoeven geen straalpaden e.d. vastgelegd te worden.
Hoogspanningsverbinding
Aan de westrand van het plangebied loopt bovengronds van het noorden naar het zuiden een hoogspanningsverbinding van 380 kV. De leiding heeft meerdere masten in het plangebied. De hoogspanningleiding maakt deel uit van het landelijke elektriciteitstransportnet. De fysieke beheerder is TenneT. Aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding dient een bebouwingsafstand van 36 meter te worden aangehouden.
HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft in opdracht van de gemeente Bergen op Zoom onderzoek gedaan naar de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Hieronder worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven.
5.1 Bedrijven en milieuzonering
Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ in 2009 een geheel herziene uitgave opgesteld. Deze publicatie is geraadpleegd ten behoeve van dit advies.
Richtafstanden In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel 1 Milieucategorieën en richtafstanden
|
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemmings)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. |
Situatie ter plaatse
Het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plangebied betreft grotendeels een industrieterrein en kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. In het plangebied bevinden zich logistieke bedrijven (distributie en op- en overslag), groothandelsbedrijven, constructiewerkplaatsen en chemische productiefabrieken. Het overgrote deel van de bedrijven valt onder milieucategorie 3, diverse bedrijven onder milieucategorie 4 en enkele bedrijven onder milieucategorie 5. Er is derhalve sprake van relatief zware bedrijvigheid.
Voor het bedrijventerrein is een inwaartse milieuzonering gehanteerd. In de omgeving van milieugevoelige functies zijn de milieubelastende activiteiten maximaal voorzien van milieucategorie 3.2. De hoogte van de toegestane milieucategorie van de bedrijven loopt op naarmate de bedrijven op grotere afstand van de milieugevoelige functies liggen. Ten oosten van het industrieterrein Theodorushaven-Noordland ligt het bedrijventerrein De Poort-Staakberg. Hier is sprake van relatief lichte bedrijvigheid, waardoor het bedrijventerrein De Poort-Staakberg bijdraagt aan een gelijkmatige overgang van milieubelastende naar milieugevoelige functies.
De bedrijven zijn ten tijde van de verlening van de milieuvergunning/omgevingsvergunning voor de activiteit milieu of de behandeling van de melding in het kader van de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 8.40 Wet milieubeheer getoetst aan de fysieke bestaande situatie waarbij per milieuaspect een afweging is gemaakt met het oog op de omgeving. Bij vergunningplichtige bedrijven in het kader van milieu is de milieubelasting op basis daarvan door middel van voorschriften begrensd. Bij meldingsplichtige bedrijven zijn eventueel, naast de algemeen geldende voorschriften, maatwerkvoorschriften gesteld.
Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Een bedrijf dat uitbreidt of zich vestigt zal moeten voldoen aan de bepalingen in het bestemmingsplan en de milieuvoorschriften die verbonden zijn aan het Activiteitenbesluit milieubeheer of aan de omgevingsvergunning voor de milieu-inrichting.
Conclusie
Het bestemmingsplan is conserverend van karakter. Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.2 Geur
Toetsingskader
Ondernemingen hebben te maken met milieuvoorschriften. Deze zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer en staan in algemene milieuregels zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer of in een omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting. Bestaande bedrijven in en om het plangebied zullen moeten voldoen aan de genoemde milieuvoorschriften, zodat er een aanvaardbaar hinderniveau is. Vestiging van nieuwe bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch, onder andere qua geur, acceptabel zijn.
Situatie ter plaatse
In het plangebied bevinden zich bedrijven met geuremissies, bijvoorbeeld bedrijven die voedingsmiddelen fabriceren, zetmeel verwerken, chemische producten vervaardigen, asfaltbeton produceren, kunststof verwerken of auto’s spuiten. Er zijn geen bestaande bedrijven te noemen, die in het plangebied bovengemiddeld aanleiding geven tot klachten over geurhinder. Voor zover er buiten het plangebied bedrijven zijn, waarbij geur een aandachtspunt is, wordt met behulp van het instrumentarium van de Wet milieubeheer erop toegezien dat het hinderniveau aanvaardbaar is.
Uitbreiding van bestaande bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Een bedrijf dat uitbreidt zal moeten voldoen aan de bepalingen in het bestemmingsplan en aan de milieuvoorschriften die verbonden zijn aan het Activiteitenbesluit of aan de omgevingsvergunning voor de milieu-inrichting.
Conclusie
Het aspect geur is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan
5.3 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wm die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister (NSL) of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
In dit geval gaat het om de vaststelling van een bestemmingsplan dat conserverend is, dat wil zeggen dat in het plan de huidige functies/mogelijkheden worden vastgelegd en dat er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent voor het aspect luchtkwaliteit dat er naast de autonome groei niet wordt vooruitgelopen op eventuele ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien daartoe geen concrete plannen bestaan. Het is aannemelijk dat de concentratie van stoffen in de buitenlucht als gevolg van het plan per saldo gelijk blijft. Gelet op artikel 5.16, eerste lid, sub b van de Wm is vaststelling van een conserverend bestemmingsplan mogelijk, waarbij toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is.
Overigens kan worden opgemerkt dat, gezien het landelijke beeld van dalende achtergrondconcentraties en de specifieke plaatselijke situatie, kan worden aangenomen dat ruimschoots aan de van toepassing zijnde luchtkwaliteitsnormen kan worden voldaan. Zie ter illustratie de uiteenzetting onder de kop ‘Situatie ter plaatse’.
Situatie ter plaatse
Om een indruk te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied, zijn de concentraties van de twee belangrijkste stoffen bepaald met behulp van de monitoringstool 2014 van het ministerie van infrastructuur en milieu. Dit is gedaan op vier punten aan de rand van het plangebied: aan de noordzijde, de oostzijde, de zuidzijde en de westzijde.
In navolgende tabellen 1 en 2 wordt voor NO2 en PM10 en PM2,5 inzicht gegeven in de concentraties voor 2015 en 2020, overgenomen uit de monitoringstool 2012. Het rekenjaar 2015 is gekozen omdat in dit jaar de grenswaarde voor NO2 van kracht is geworden en het rekenjaar 2020 is gekozen om een indruk te geven van de luchtkwaliteit verder in de toekomst (de monitoringstool biedt de keuze tussen de toekomstige rekenjaren 2015 en 2020). In deze tabellen zijn de resultaten voor PM10 weergegeven inclusief de zeezout-aftrek voor fijnstof (voor de gemeente Bergen op Zoom bedraagt deze aftrek 2 ug/m3 voor het jaargemiddelde van PM10 en twee dagen voor het etmaalgemiddelde van PM10). In de onderste rij van de tabellen 1 en 2 zijn de grenswaarden vermeld.
Tabel: Cocentratie 2015 Theodorushaven - Noordland (incl. zeezoutcorrectie)
Locatie |
NO2 jaargem. µg/m³ |
PM10 jaargem. µg/m3 |
PM2.5 jaargem. µg/m3 |
PM10 etmaalgemiddelde aantal dagen per jaar* |
(noordzijde plangebied) |
20,5 |
22,8-2 |
14,7 |
11-2 |
(oostzijde plangebied) |
23,3 |
24,0-2 |
14,9 |
14-2 |
(zuidzijde plangebied) |
22,6 |
22,9-2 |
14,6 |
12-2 |
(westzijde plangebied) |
20,7 |
30,8-2 |
16,4 |
33-2 |
grenswaarden |
40,0 |
40,0 |
25,0 |
35 |
Tabel: Cocentratie 2020 Theodorushaven - Noordland (incl. zeezoutcorrectie)
Locatie |
NO2 jaargem. µg/m³ |
PM10 jaargem. µg/m3 |
PM2.5 jaargem. µg/m3 |
PM10 etmaalgemiddelde aantal dagen per jaar* |
(noordzijde plangebied) |
17,4 |
21,8-2 |
13,8 |
10-2 |
(oostzijde plangebied) |
19,6 |
22,0-2 |
13,9 |
12-2 |
(zuidzijde plangebied) |
19,4 |
21,0-2 |
13,7 |
10-2 |
(westzijde plangebied) |
17,7 |
29,7-2 |
15,4 |
29-2 |
grenswaarden |
40,0 |
40,0 |
25,0 |
35 |
* hier is het aantal dagen per jaar vermeld, waarop de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 µg/m³
Conclusie
De concentraties in het plangebied Theodorushaven-Noordland voor de stoffen NO2 en PM10 en PM2,5 zijn relatief laag, aanzienlijk lager dan de grenswaarden, zodat luchtkwaliteitsknelpunten niet te verwachten zijn. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.4 Geluid
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen. Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit het industrieterrein Theodorushaven-Noordland. Aan de noordoostzijde van het industrieterrein zijn binnen het plangebied verschillende woningen gelegen. Het bestemmingsplan Theodorushaven-Noordland is conserverend van aard. Er zijn derhalve geen ontwikkelingen in het plangebied. Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen op het industrieterrein, of woningen buiten het industrieterrein mogelijk worden gemaakt is uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten behoeve van dit plan niet nodig.
Situatie ter plaatse
Bedrijven
Voor de in het plangebied gelegen inrichtingen in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelden de geluidvoorschriften, verbonden aan de Wabo vergunning voor het aspect milieu of de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 8.40 Wet milieubeheer. In deze voorschriften zijn maxima gesteld aan de geluidniveaus die een inrichting mag veroorzaken, ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige bestemmingen van derden, dan wel ter plaatse van vastgestelde referentiepunten. Zo wordt geluidhinder voorkomen.
Industrielawaai
Het bedrijventerrein Theodorushaven – Noordland is een zogenaamd gezoneerd industrieterrein. Een gezoneerd industrieterrein is een industrieterrein of een gedeelte daarvan, waarop zich bedrijven bevinden of worden toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Het gaat om de bedrijven die zijn aangewezen in het derde lid van artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Rondom een gezoneerd industrieterrein wordt een gebied aangewezen waarbuiten het geluidniveau ten gevolge van de activiteiten van alle bedrijven op het industrieterrein de 50 dB(A) niet mag overschrijden. De 50 dB(A)-contour vormt de grens van dit gebied.
De 55 dB(A)-contour geeft de grens aan tot waar in principe gevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd. Indien de gevelbelasting als gevolg van activiteiten op het gezoneerd industrieterrein meer bedraagt dan 50 dB(A), maar maximaal 55 dB(A), dan is voor realisatie van een geluidgevoelige bestemming een ontheffing nodig. Deze ontheffing wordt door burgemeester en wethouders verleend. Verleende hogere waarden worden ingeschreven in het kadaster.
Het plangebied is, afgezien van het industrieterrein zelf, gelegen binnen de geluidszone vanwege het industrieterrein Theodorushaven-Noordland. In de navolgende figuur is de zonegrens vanwege het industrieterrein grafisch weergegeven.
Figuur: Weergave grens gezoneerd industrieterrein en de zonegrens (50 dB(A)-contour)
Aangezien er binnen het plan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt is er geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van industrielawaai uitgevoerd. Op de plankaart duidelijk is een gebiedsaanduiding opgenomen voor gronden die binnen de zone van het industrieterrein zijn gelegen.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de zone van een aantal bestaande wegen, waarvan de Randweg West en de Ringersweg ten aanzien van de geluidgevoelige bestemmingen binnen het plangebied de belangrijkste zijn. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Derhalve is geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone vanwege een spoorweg. Derhalve is geen akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van spoorweglawaai uitgevoerd.
Conclusie
Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5 Externe veiligheid
Toetsingskader
Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
In het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe situaties moet worden getoetst aan de risiconormen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) (Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen) en regels voor het groepsrisico (GR) (Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof). De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) strekt tot uitvoering van het Bevi. In het Revi staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie. Binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van een inrichting mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen. In principe geldt dat ook voor beperkt kwetsbare objecten tenzij er “gewichtige redenen” zijn om daarvan af te wijken. Indien het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (Het invloedsgebied is het gebied waain personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het groots mogelijke ongeval waar nog 1% van de blootgestelde personen dodeljke letsle optreedt) van een inrichting, dan dient het groepsrisico te worden verantwoord bij vaststelling van het bestemmingsplan.
Transport en externe veiligheid
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden en daarmee het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet Basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling Basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling Basisnet zijn opgenomen.
Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage II de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden moet voor bepaalde (spoor)wegen rekening worden gehouden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Over die(spoor)wegen worden veel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel). Bij een ongeval kan zo’n stof uit een tankwagen of tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo’n 30 meter langs de spoorbaan of weg tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachtsgebied (PAG), en wordt gemeten vanaf de buitenste kantstrepen (weg) en vanaf de buitenste spoorstaven (spoor). In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.
Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Situatie ter plaatse
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant (De Risicokaart geeft weer waar risicobronnen zich bevinden.);
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS ) (Het RRGS is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen);
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op basis van de uitgevoerde risico inventarisatie blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van de in navolgende tabel opgenomen Bevi-bedrijven.
Tabel : Inventarisatie Bevi en overige risicovolle inrichtingen binnen plangebied Theodorushaven-Noordland
Bedrijf |
cat |
BG |
PR 10-6 buiten terrein in richting |
PR 10-6 buiten indrustrieterrein |
GR Boven OW |
Invloedsgebied buiten industrieterrein |
Invloedsgebied (m) |
scenario |
Sabic Innovative Plastics BV |
Brzo |
P |
Ja |
Nee |
Nee |
Ja |
8700 |
Toxisch |
Crealis Nederland BV |
Brzo |
P |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
639 |
Toxisch |
Nuplex Resisns BV |
Brzo |
P |
Ja |
Nee |
Nee |
Ja |
2052 |
Toxisch |
Obot BV |
Brzo |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
84 |
Brand |
Mepavex |
Brzo |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
3260 |
Toxisch |
Cargille BV |
Bevi |
P |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
60 |
Explosie |
Van den Bosch transporten BV |
Bevi |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
Nee |
85 |
Brand |
BP Tankstation Heijmans |
Bevi |
G |
Ja |
Ja |
Nee |
Ja |
150 |
Explosie |
Akkermans Techniek BV |
Bevi |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
nvt |
nvt |
nvt |
Lamb Weston/Meijer vof |
Bevi |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
Ja # |
140 |
Toxisch |
Markiezaat Container Terminal |
Bevi |
G |
Ja |
Nee |
Nee |
Ja # |
165 |
Toxisch |
CNG tankstation |
overig |
G |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
75 |
Explosie |
# Ligt over wegen en/of groenstroken
Uit deze inventarisatie van alle risicovolle inrichtingen blijkt dat het plaatsgebonden risico van BRZO-inrichtingen, Bevi-inrichtingen en overige risicovolle inrichtingen in alle gevallen is gelegen buiten de grens van de inrichting. In het oosten van het plangebied zijn enkele woonbestemmingen opgenomen. Het betreft hier kwetsbare objecten omdat in dit specifieke deelgebied sprake is van meer dan 2 woningen per hectare. Betreffend gebied is gelegen ten westen van het tankstation Heijmans. De plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6) van het LPG-tankstation zijn niet gelegen over het deelgebied met kwetsbare objecten (woningen). Voor het overige deel van het plangebied geldt (ook) dat geen sprake is van (geprojecteerde) kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar als gevolg van risicovolle inrichtingen. Geen van de risicovolle inrichtingen veroorzaakt een groepsrisico gelegen boven de oriënterende waarde. In alle gevallen is het groepsrisico gelegen ruim onder de oriënterende waarde. De hoogte van het groepsrisico wordt niet beïnvloed door het conserverend bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan laat in principe nieuwe risicovolle inrichtingen toe. Op grond van het Bevi gelden hiervoor grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Nieuwe risicovolle inrichtingen kunnen ook nieuwe bronnen zijn voor het groepsrisico. Dit heeft mogelijk effect op het plangebied en daarbuiten.
Transport en externe veiligheid
Omdat de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied ligt is dit aspect niet relevant voor de ruimtelijke ordening.
Nabij het plangebied Theodorushaven-Noordland zijn de Randweg Noord en de Randweg West gelegen. De Randweg Noord sluit aan op de A4/A17 en maakt onderdeel uit van het Basisnet Weg. De Randweg Noord gaat over in de Randweg West. De Randweg West maakt geen onderdeel uit van het Basisnet. De Randweg-Noord ligt ten oosten van het plangebied en de Randweg West grenst ten oosten parallel aan het plangebied. Beide randwegen liggen (net) buiten het plangebied. Het invloedsgebied van de randwegen ligt daardoor over een belangrijk deel van het plangebied. Dit betekent dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de randwegen voor deze ruimtelijke ontwikkeling risicorelevant is.
Zoals gezegd maakt de Randweg Noord onderdeel uit van het Basisnet. Het betreft wegvak B24, waarvoor op basis van de tabel uit bijlage I van de Regeling Basisnet geen sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Voor wegvak B24 is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Derhalve behoeft met dit aspect geen rekening te worden gehouden.
Voor de berekening van het groepsrisico dient op basis van de tabel uit bijlage I van de Regeling Basisnet rekening te worden gehouden met maximaal vervoer van GF3 (Propaan/LPG) van 1000 transporten per jaar. Met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport, versie 1.0 d.d. 17 juni 2014, wordt geconcludeerd dat het groepsrisico is gelegen (ruim) onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Voor de overige transporten gevaarlijke stoffen is hierbij uitgegaan van tellingen van Rijkswaterstaat uit 2006: brandbaar LF1 2612 per jaar en LF2 4608 per jaar; Toxisch LT1 160 per jaar en LT2 214 per jaar.
Voor de Randweg West en de wegen op het industrieterrein kan in principe als maximum (worst-case) van deze transportcijfers worden uitgegaan. Met toepassing van de vuistregels uit de handleiding wordt op basis hiervan geconcludeerd dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Tevens wordt geconcludeerd dat het groepsrisico eveneens is gelegen (ruim) onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
In de haven(einde) worden aan de loskade gevaarlijke stoffen geladen en gelost. Deze activiteiten genereren transporten van gevaarlijke stoffen van en naar het industrieterrein Theodorushaven-Noordland. Het betreft hier uitsluitend transport van gevaarlijke stoffen in boxcontainers. Uit onderzoek is gebleken dat het vervoer van stukgoed niet bijdraagt aan het risico op enige afstand van de transportas. Bij een ongeval met stukgoed zijn de afstanden tot waarop dodelijke effecten kunnen optreden en het groepsrisico van de vervoerde gevaarlijke stoffen immers klein. In risicoberekeningen wordt/is het transport van stukgoed dan ook niet beschouwd.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd en zijn gegevens opgevraagd bij de betreffende leidingbeheerders. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van hogedruk aardgasleidingen en buisleidingen voor overige stoffen.
Hogedruk aardgasleidingen
In het kader van het bestemmingsplan Theodorushaven-Noordland is voor aardgasleidingen een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd: QRA hogedruk aardgas buisleidingen gemeente Bergen op Zoom ten behoeve van bestemmingsplan Theodorushaven, d.d. 12 november 2014. De rapportage van de QRA is opgenomen in de bijlage. De ligging van de aardgasleidingen in en nabij het plangebied is in navolgende figuur weergegeven. Een overzicht van de risico’s per aardgasleiding is gegeven in navolgende tabel.
Tabel: Plaatsgebonden risico en groepsrisico van aardgasleidingen
Eigenaar |
Leidingnaam |
Diameter [mm] |
Druk [bar] |
PR10-6 |
Max.GR t.o.v. OW |
N.V. Nederlandse Gasunie |
356_leiding-Z-526-10-deel-1 |
323.90 |
40.00 |
NEE |
<0,1 |
N.V. Nederlandse Gasunie |
345_leiding-Z-526-01-deel-1 |
323.90 |
40.00 |
NEE |
<0,1 |
N.V. Nederlandse Gasunie |
345_leiding-Z-526-08-deel-1 |
114.30 |
40.00 |
NEE |
<0,1 |
Zebra Gasnetwerk BV |
A573 |
101.60 |
79,90 |
NEE |
<0,1 |
Zebra Gasnetwerk BV |
A526 |
254.00 |
79.90 |
Ja |
<0,1 |
Figuur: Hogedruk aardgasleiding Theodorushaven-Noordland
De hogedruk aardgasleidingen hebben in geen enkel geval een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 per jaar. Het groepsrisico bedraagt maximaal 0.1 of minder dan 0.1 van de oriënterende waarde. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van toename van het groepsrisico.
Overige buisleidingen
Daarnaast is sprake van aanwezigheid van buisleidingen voor overige stoffen. Het betreft buisleidingen van Air Liquide B.V. voor het vervoer van stikstof (N2, 13 inch, 64 Bar), waterstof ( 1 x H2, 7 inch, 74 Bar) en koolmonoxide (CO, 7 inch, 70 Bar). Deze gassen zijn gekwalificeerd als “inert” respectievelijk “brandbaar” en “giftig”. Stikstof is wel een gas dat zuurstofverdringend werkt. Op deze buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op 1 juli 2014 van kracht geworden. Sinds 1 juli 2014 is het Bevb namelijk naast op aardolie- en aardgasleidingen ook van toepassing op overige buisleidingen.
Voor stikstof, waterstof en koolmonoxide zijn risico- of effectafstanden bekend. Voor stikstof zijn deze inmiddels berekend door Air Liquide (rapport 15 januari 2015). Hieruit blijkt dat voor de oostelijk gelegen stikstofleiding (N2) er geen sprake is van een PR 10-6 en de effectafstand is kleiner dan een meter.
Wat betreft de westelijk gelegen buisleidingen (koolmonoxide en waterstof), blijkt uit berekeningen uitgevoerd door Air Liquide dat de buisleiding voor koolmonoxide geen PR 10-6 heeft. De naastgelegen waterstofleiding heeft wel een PR 10-6 welke enkele meters buiten de belemmeringenstrook van de buisleiding ligt. De risicocontour is op ca. 8 meter afstand gelegen van de buisleiding. De risicocontour van de waterstofleiding is in onderstaande figuur weergegeven. De effectafstand (invloedsgebied) voor waterstof reikt tot 95 meter vanaf de buisleiding. Beide buisleidingen veroorzaken geen groepsrisico. Indien sprake is van een plaatsgebonden risicocontour die leidt tot een saneringssituatie dan dient de exploitant deze situatie binnen drie jaar, na het van kracht worden van het Bevb op overige buisleidingen, te saneren. Geconstateerd is dat er zich geen kwetsbare objecten bevinden dan wel geprojecteerd zijn binnen de risisocontour.
Figuur: Risicocontour westelijk gelegen waterstofleiding
Naast bovenstaande leidingen ligt er in het plangebied tevens een leiding voor het transport van zuurstof. Zuurstof blijkt onder de gegeven omstandigheden geen relevante risico’s te veroorzaken, dat wil zeggen dat in de toekomst geen sprake is van een PR 10-6 en eveneens geen sprake van een effectafstand en/of groepsrisico.
Conclusie
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor het gehele plangebied Theodorushaven-Noordland geldt dat geen sprake is van (geprojecteerde) kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar van risicovolle inrichtingen. Geen van de risicovolle inrichtingen veroorzaakt een groepsrisico gelegen boven de oriënterende waarde. In alle gevallen is het groepsrisico gelegen ruim onder de oriënterende waarde.
Overeenkomstig het Bevi is een verantwoording groepsrisico noodzakelijk. Hiertoe is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor verdere uitwerking hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico waarin dit aspect is meegenomen.
Transport en externe veiligheid
Het plangebied ligt binnen 200 meter van een risicorelevante Basisnet weg. Daarnaast zijn in of in de nabijheid van het plangebied buisleidingen gelegen die relevant zijn voor het aspect externe veiligheid.
Bij zowel het transport van gevaarlijke stoffen over de weg als door buisleidingen is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Eveneens is geen sprake van een relevant groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico wordt niet beïnvloed door het conserverend bestemmingsplan. Dit aspect levert derhalve geen belemmeringen op voor de ruimtelijke ordening.
De belemmeringenstrook voor overige buisleidingen zal in ieder geval, analoog aan aardgas en aardolieleidingen, 2 x 5 meter bedragen, gemeten vanaf het hart van de leiding, aan weerszijden van de leiding.
In verband met mogelijke effecten in geval van een calamiteit op de weg of vanwege een buisleiding is de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Voor verdere uitwerking hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico waarin dit aspect is meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Inleiding
Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Dit advies, ontvangen op 22 april 2015, is betrokken bij onderstaande verantwoording.
Scenario’s
In het advies van de Veiligheidsregio wordt in het kader van de verantwoording aandacht besteed aan de volgende scenario’s:
Vrijkomen van brandbare vloeistoffen en een plasbrand (LF1 en LF2). Dit scenario kan zicht voordoen op de wegen en bij de VR en BRZO bedrijven;
Vrijkomen van Toxische vloeistoffen (LT2). Dit scenario kan zicht voordoen op de wegen en bij de VR en BRZO bedrijven;
Explosie van brandbare gassen (GF3. Dit scenario kan zicht voordoen bij het LPG tankstation, de wegen en bij enkele VR en BRZO bedrijven;
Hoge druk gasleiding. Dit scenario kan zich voordoen bij de gasleiding;
Brand PGS lood;
Vrijkomen van toxische gassen.
Hieronder worden de in het advies genoemde maatregelen opgesomd, waarbij wordt aangegeven op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven.
Mogelijkheden voor de rampenbestrijding
1. Aanrijtijden
Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat de brandweer voldoende snel ter plaatse kan komen. Het plangebied kent voor zover bekend geen knelpunten voor wat betreft de opkomsttijd. De opkomsttijd bedraagt ca. 6 minuten in het gehele plangebied.
2. WAS-dekking
De WAS-dekking binnen de bebouwde kom van de gemeente Bergen op Zoom is in orde. Daarnaast is NL-alert voor het gehele grondgebied operationeel via mobiele telefonienetwerk.
3. Bluswatervoorziening
De benodigde bluswatercapaciteit voor de primaire bluswatervoorziening op het industrieterrein bedraagt minimaal 2 x 90 m3/h op specifieke locaties dient dit 4 x 90 m3/h te zijn. Dit voldoet voor de huidige bebouwde oppervlakte. Het secundair bluswater dient te worden aangebracht in de wegenstructuur of in de directe nabijheid van de wegstructuur door geboorde putten, of een onafhankelijk secundaire bluswaterleiding, of open water, of combinaties van deze drie systemen. Tertiaire bluswatervoorziening kan op regionaal niveau binnen 60 minuten ingezet worden en open water is in ruime mate voorradig.
Op dit moment is de bluswatervoorziening redelijk op orde, indien nieuwe objecten worden gebouwd of wegen worden aangelegd kan het noodzakelijk zijn de bluswatervoorzieningen te actualiseren en uit te breiden dan wel specifiek af te stemmen op het totaal aantal voertuigen en mogelijke incidenten bij de bedrijven. Binnen de gemeente is een overzicht beschikbaar van de bluswatervoorziening. Daarmee is inzichtelijk gemaakt waar er tekorten zijn. Er is een programma opgesteld om de tekorten weg te werken. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ontwikkelt op verzoek van de gemeente beleid op het gebied van bluswater. Op grond van het Bouwverordening worden eisen gesteld omtrent de benodigde bluswatervoorziening.
4. Bereikbaarheid
De gemeente Bergen op Zoom heeft een hoofdwegenstructuur voor de brandweer vastgesteld. Deze hoofdwegenstructuur voldoet aan de eisen die de brandweer hieraan stelt. Bij de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen wordt hier rekening mee gehouden.
Mate van zelfredzaamheid van de aanwezigen
De zelfredzaamheid wordt onvoldoende geacht zonder een vorm van Parkmanagement, BHV organisaties dienen op de hoogte te zijn van alle risicovolle bedrijven op het industrieterrein. Op het industrieterrein werken ruim 3000 mensen en kunnen daarnaast enkele honderden onderhoudswerknemers en andere personen aanwezig zijn. Al deze personen worden door de brandweer niet direct beoordeeld als niet of minder zelfredzaam, maar juist hier geldt dat parkmanagement noodzakelijk is. Schuilen van grote groepen mensen is niet wenselijk in bedrijfspanden of oude kantoorpanden in verband met de aanwezige ventilatievoud; dit is vaak groter dan 1 tot 4 voor bedrijfspanden. Met deze ventilatie-voud is binnen schuilen geen veilige optie. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de onderstaande internetlink voor alle bedrijven op het industrieterrein zich aan te melden voor het CBIS/Alert4omgevingen: https://vrmwb.alert4omgevingen.nl/registercompany/requesttoken
De gemeente Bergen op Zoom geeft uitvoering aan de ‘Denk vooruit- campagne’. Verder werkt de gemeente samen met de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant aan beleid met betrekking tot risicocommunicatie.
Risicocommunicatie verbetert de zelfredzaamheid voor wat betreft de inschattingsmogelijkheden van gevaar.
Mogelijkheden voor hulpverlening
De gemeente Bergen op Zoom en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn ingericht om tijdig een eerste en adequate hulpverleningscapaciteit te leveren. Uit de analyses van het regionaal dekkingsplan blijkt dat de huidige post is gesitueerd om binnen 6 minuten aanwezig te zijn op het gehele industrieterrein.
Het betreft hier een standaard Tankautospuit (TAS) met 6 personen bezetting. Een hoogwerker om hulp te bieden voor bijvoorbeeld het ontruimen van een schip of te dienen als blusplatform bij grote brandcompartimenten en het Schuimblusvoertuig (SB) staan op de post Bergen op Zoom.
Overige specialistische taken zoals het gaspakteam en technische hulpverlening zijn regionaal beschikbaar.. Een industrieel voertuig met 5000 lr. Schuimvormend middel (SVM) is binnen de regio Midden en West Brabant aanwezig en wordt op termijn ook in Bergen op Zoom gestationeerd. Daarnaast heeft de bedrijfsbrandweer van Sabic ook specialistische taken en voertuigen. Voor worst case scenario’s is met name voor de medische hulpverlening buiten regionale steun noodzakelijk. In alle overige gevallen is het regionaal beheersplan van toepassing.
Conclusie
Het bevoegd gezag is zich bewust van de externe veiligheidsrisico's. De hierboven genoemde maatregelen dragen bij aan het verminderen van de gevolgen die zich kunnen voordoen bij één van de besproken scenario’s. Er is hiermee invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
5.6 Bodem
Toetsingskader
Het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de bodemkwaliteitsaspecten binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat de bodemkwaliteit moet (kunnen) voldoen aan de in het plan beoogde functies.
Regionale bodemopbouw en grondwaterbeschermingsgebied
De regionale bodemopbouw van de locatie Theodorushaven-Noordland kan als volgt worden omschreven:
De bovenste meter bestaat voornamelijk uit middelgrof zand, terwijl tussen 1,0 en 2,0 meter minus maaiveld (m-mv.) voornamelijk zandige klei wordt aangetroffen. Vanaf 2,0 m-mv. tot ongeveer 4,0 m-mv. worden afwisselend zand en leemlaagjes aangetroffen. Het grondwater bevindt zich ongeveer rond de 1,5 á 2,0 m-mv. De locatie Theodorushaven-Noordland is niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen.
Bodemkwaliteitsgegevens
Uitgevoerde bodemonderzoeken
Ter plaatse van de “Theodorushaven-Noorland” zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit enkele onderzoeken blijkt dat er sprake is van vier grond- en grondwaterverontreinigingen en/of een restverontreiniging.
In het zuidoosten van het plangebied zijn restverontreinigingen met minerale olie in de grond aanwezig. Mogelijk heeft de aanwezige restverontreiniging onder de openbare weg de locatie opnieuw verontreinigd.
Het grondwater is in het zuidoostelijk deel plaatselijk sterk verontreinigd met vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen (cis1,2-trichlooretheen en trichlooretheen), zoals blijkt uit de analyseresultaten van eerder uitgevoerd onderzoek. De verontreiniging is aanwezig vanaf grondwaterniveau tot ca. 6,5 m-mv. Naar schatting is in totaal 3915 m³ (bodemvolume) grondwater verontreinigd in gehalten boven de streefwaarden. Hiervan is ca 690 m³ (bodemvolume) verontreinigd in gehalten boven de interventiewaarden. De oorzaak/bron van de verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen is niet eenduidig vast te stellen. Mogelijk liggen de activiteiten die in het verleden op de onderzoekslocatie hebben afgespeeld hieraan ten grondslag. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op basis van het volume verontreinigd grondwater met gehalten aan vluchtig gechloreerde koolwaterstoffen boven de interventiewaarde. Met behulp van het programma SUS zijn modelmatig voor de huidige situatie geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico's vastgesteld.
Ter plaatse van het westelijke deel van het plangebied komt plaatselijk een sterke verontreiniging met nikkel (6.000m³) voor. Naast nikkel zijn ook lichte tot sterke verontreinigingen met antimoon, arseen, barium, chroom, kobalt, koper, kwik, molybdeen en zink aangetoond in het grondwater in een grillig patroon. Dit versterkt het beeld dat op diverse plaatsen en tijdstippen verontreinigingen zijn ontstaan door proceswater van wisselende samenstelling. De aangetoonde verontreinigingen kunnen direct gerelateerd worden aan de bedrijfsactiviteiten. Er zijn nauwelijks verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen in de grond aangetoond. Op basis van deze resultaten is het waarschijnlijk dat de verontreiniging in opgeloste vorm in de bodem is terechtgekomen. Een uitzondering hierop vormt vanadium.
Op een terreindeel westelijk gelegen binnen het plangebied zijn verontreinigingen aangetroffen. De verontreinigingen op het terreindeel dateren voornamelijk uit het begin van de jaren zeventig, toen de fabriek op het terrein werd gebouwd. Vooral in deze beginperiode zouden relatief grote spills zijn opgetreden. In de loop der jaren hebben zich van tijd tot tijd kleine spills voorgedaan. In verband hiermee zijn in overleg met de overheid drainagesystemen onder de fabriek aangelegd. Op het bedrijfsterrein is sprake van een bodemverontreiniging met fenol, bisfenolaceton (BPA), benzeen, tolueen, aceton en dichloormethaan (DCM). Deze verontreiniging wordt beheerst door geohydrologische beheersmaatregelen en biologische afbraak. De werking van deze saneringsmaatregelen wordt periodiek gecontroleerd en jaarlijks gerapporteerd aan het bevoegd gezag.
Het rioolonderhoud ter plaatse van V-21170 en V-2110 is gelegen buiten het boven
genoemde saneringsgebied. In het verleden is het riool ter plaatse van V-21170 en V-2110 plaatselijk waarschijnlijk defect geraakt. Op basis van analyseresultaten zijn waarschijnlijk hierdoor fenolen en BPA in het grondwater terechtgekomen. Ter plaatse van beide
rioolrenovatie locaties (V-21170 en V-2110) op de BPA-plant is de ondergrond maximaal licht verontreinigd met fenolen. Uit de analyseresultaten blijkt verder dat eind 2012 in het grondwater ter plaatse van de riool renovatielocaties en peilbuis 25 matig tot sterk verhoogde waarden aan BPA worden aangetroffen. Ter plaatse van rioolrenovatie locatie V-21170 is een sterk verhoogd gehalte aan fenolen gemeten.
Eind 2013 blijkt dat riool renovatielocaties zijn aangevuld met grond en dat het grondwater rondom deze locaties nog maximaal licht verontreinigd is met BPA. Ter plaatse van
peilbuis 25 wordt nog wel een sterk verhoogd gehalte aan BPA gemeten. Het sterk
verhoogd gehalte aan BPA bevindt zich alleen rondom peilbuis 25. Het betreft een relatief kleine verontreinigingspot ^100 m3). De verontreiniging is zowel verticaal als horizontaal in voldoende mate vastgesteld.
Historische informatie (HBB2 en HBB3)
Uit de historische bodembestanden (HBB2) zijn gegevens naar voren gekomen die duiden op voormalige bodembedreigende (bedrijfs)activiteiten. Uit het tankenbestand blijkt dat er diverse ondergrondse tanks hebben gelegen. Een aantal van deze tanks is conform KIWA gesaneerd en een aantal tanks is nog aanwezig en of is de status onbekend. Deze tanklocaties zijn bij (her)ontwikkeling van deze locaties verdacht op eventuele bodemverontreiniging met o.a. minerale olie.
Conclusie bodemkwaliteit
De locatie Theodorushaven-Noordland is een haven/industrie gebied. Op grond van een eerste verkenning wordt deze locatie als diffuus licht verontreinigd aangemerkt (PAK, zware metalen, minerale olie) met daarbinnen een viertal sterke verontreinigingen. Momenteel vinden er monitoringen plaats en zijn er bedrijfsgerelateerde bodembedreigende activiteiten welke de bodem te allen tijde nadelig kunnen beïnvloeden. Indien er ontwikkeling gaat plaatsvinden, dient vooraf een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn uiteindelijk maatgevend of de bodem geschikt is voor de (toekomstige) ontwikkeling.
Aangenomen kan worden dat de algemene bodemkwaliteit binnen het plangebied geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (het karakter van het plan, de verbeelding en de regels).
Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is bestemd en dat het plan erop is gericht deze hoofdstructuur te behouden. Daartoe is in het plan een gedetailleerde regeling van bestemmingen en bouw- en gebruiksregels opgenomen. Indien een bouwaanvraag past binnen de bestemming en de bijbehorende regels, ontstaat een directe bouwtitel. Daarnaast kent het bestemmingsplan enige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om in de planperiode in te spelen op ontwikkelingen, zonder dat de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt aangetast.
6.2 Verbeelding
Welke bestemming gronden binnen het plangebied hebben is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding (bestaande uit meerdere kaartbladen). Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).
6.3 Regels
De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2008. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels, met daarin begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, met daarin per bestemming onder meer een bestemmingsomschrijving, bouwregels en afwijkingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, met daarin algemene regels en bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, met daarin het overgangsrecht en de slotregel.
6.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.
6.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “als recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
Afwijking van de bouwregels
In een aantal gevallen zijn voor de bestemming specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming bouwactiviteiten worden toegelaten, welke niet bij recht zijn toegestaan.
Afwijking van de gebruiksregels
In de bestemmingen komt ook een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden voor. Met toepassing van een afwijkingsmogelijkheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming gebruiksvormen worden toegelaten, die niet bij recht zijn toegestaan.
Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Ten behoeve van het behoud van in het plan voorkomende waarden is de uitvoering van bepaalde werken en/of werkzaamheden aan een vergunning gebonden (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Wijzigingsbevoegdheid
De wijzigingsbevoegdheid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om via een voorgeschreven procedure, voor een specifieke situatie of geval, af te wijken van de bestemmings- en bebouwingsregels.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Agrarisch
Deze bestemming heeft betrekking op het noordwestelijk deel van het plangebied. Dit gebied is bestemd voor
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden en agrarisch grondgebruik. De bebouwingsmogelijkheden op deze gronden zijn minimaal.
Bedrijf
De bedrijventerreinen in het plangebied zijn als zodanig bestemd. Op de bedrijventerreinen is een milieuzonering aangebracht. Hiermee wordt aangegeven welke milieucategorie aan bedrijvigheid is toegestaan. Middels de bij de regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten wordt verder richting gegeven aan de toegestane bedrijfstypen. Binnen de bedrijfsbestemming zijn een aantal functies specifiek aangeduid (bijvoorbeeld: fitness, bedrijfswoningen, kantoren). Voor deze functies geldt een verbijzondering op de algemene regeling.
Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen het bouwvlak. Hierbij dienen de bepaalde afstanden tot de perceelsgrenzen in acht t worden genomen. Er is een maximum bebouwingspercentage van 80% per bouwperceel opgenomen. De maximaal toegestane bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.
Gemengd
Voor percelen direct ten noorden van de Ringersweg is gekozen voor een gemengde bestemming. De bestemmingsregeling is afgestemd op de gebruiksfunctie, waarbij als hoofdfunctie wordt uitgegaan van wonen. Binnen de bestemming zijn tevens beperkte bedrijfsmatige activiteiten toegestaan (maximaal milieucategorieën 1 en 2). Dit houdt in dat bij de woning (bedrijfs)gebouwen mogen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 250 m² of, als dat meer bedraagt, zoveel als aangegeven.
Groen
De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven dan wel van landschappelijke waarde zijn. De in het plangebied aanwezige groenvoorzieningen zijn voornamelijk bedoeld voor de afscherming en inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving. Het groen fungeert als buffer tussen de omgeving en het bedrijventerrein. De bebouwingsmogelijkheden op deze gronden zijn minimaal. Er is een vergunningsstelsel opgenomen om de landschappelijke waarden en natuurwaarden te beschermen. Voor delen, die binnen de Ecologische Hoofdstructuur zijn gelegen, is een nadere aanduiding ‘ecologische waarde’ opgenomen.
Natuur
De bestemming 'Natuur’ is toegekend aan een aantal gronden gelegen binnen het Zoommeer, delen van de Kleine Molenplaat en een gedeelte van de Princesseplaat. Het gebruik van deze gronden is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden. De bebouwingsmogelijkheden op deze gronden zijn minimaal. Er geldt een vergunningstelsel voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden.
Overig - Waterstaatswerken
De bestemming 'Overig - Waterstaatswerken' is toegekend aan gedeelten van het plangebied ten behoeve van
waterkeringen en waterbeheersing. Binnen deze bestemming zijn een aantal functies specifiek aangeduid. De belangrijkste is de containerterminal. Voor deze functies geldt een verbijzondering van de algemene regeling. In zijn algemeenheid zijn de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming minimaal, met uitzondering van de specifiek aangeduide functies.
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen) vallen binnen deze bestemming.
Water
Het grootste deel van het Zoommeer en de Theodorushaven vallen binnen deze bestemming. Ook retentievoorzieningen op het bedrijventerrein zijn als zodanig aangeduid. Binnen deze bestemming zijn een aantal functies specifiek aangeduid. Voor deze functies geldt een verbijzondering van de algemene regeling. Binnen het Zoommeer zijn de natuurwaarden en de vaarwegen specifiek aangeduid.
Wonen
De in het plangebied gelegen woningen zijn ondergebracht in één hoofdbestemming. Als woningtypen zijn toegestaan: vrijstaande en twee-aan-een gebouwde woningen. Rijwoningen komen in het plangebied niet voor.
Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Ieder bouwvlak mag geheel worden bebouwd. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken.
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen en kamerverhuur toe te staan.
Leidingen
Voor het veiligstellen van de in het plangebied gelegen leidingen zijn stroken ter weerszijden van de op de
plankaart aangegeven leidingen aangewezen als beschermingszone. In de voorschriften is bepaald dat op
deze gronden slechts gebouwd mag worden na afwijking, met uitzondering voor bouwwerken, geen gebouwen
zijnde ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding(en). Voorts is er een vergunningenstelsel van kracht, om te voorkomen dat diepwortelende beplantingen of bomen worden aangebracht, dan wel heiwerkzaamheden of werkzaamheden betreffende het ophogen of egaliseren, bodemverlagen of afgraven worden verricht. De afwijking respectievelijk de aanlegvergunning wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en nadat advies is ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding(en).
Waarde - Archeologie 1
Voor een gedeelte van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor het uitvoeren van andere werken geldt een vergunningstelsel, die deze waarden beschermen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m2 en dieper dan 0,5 meter werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
Voor een gedeelte van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor het uitvoeren van andere werken geldt een vergunningstelsel, die deze waarden beschermen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m2 en dieper dan 2 meter werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.
Waarde – Cultuurhistorie (WR-C)
In verband met de ligging van de Brabantse Wal aan de noordoostzijde van het plangebied en de daarbij behorende geomorfologische en historisch landschappelijke waarde van dit gebied, is gekozen voor een dubbelbestemming tot behoud van deze waarde. Door middel van o.a. een vergunningenstelsel wordt de
bescherming van genoemde waarde geëffectueerd.
6.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.
Algemene bouwregels
Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.
Algemene aanduidingsregels
In het plangebied zijn diverse gebiedsaanduidingen aan de orde. Zo zijn plaatsgevonden risicocontouren en invloedsgebieden van LPG-tankstations aangeduid en is de geluidszone industrielawaai van Theodorushaven-Noordland op de plankaart terug te vinden. Ook het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht en de vrijwaringszones rond de dijken in het plangebied zijn aangegeven. Binnen deze gebieden gelden beperkingen, die in de regels nader zijn beschreven.
Algemene afwijkingsregels
Deze afwijkingsmogelijkheden, gebaseerd op artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening, hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel tenslotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).
HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het onderhavige bestemmingsplan in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan is, gericht op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Gelet hierop is kostenverhaal niet aan de orde. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in voldoende mate aangetoond.
Er is, gelet op het bovenstaande geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
7.2 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt.
De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg
8.1 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de onderstaande instanties.
Directie ROH van de Provincie Noord-Brabant
Waterschap Brabantse Delta
Brandweer Midden- en West-Brabant
Bedrijfsbelangenvereniging Theodorushaven, Noordland en De Poort
Kamer van Koophandel Zuidwest-Nederland
Rijkswaterstaat dienst Noord-Brabant
Dienst Vastgoed Defensie directie Zuid van het ministerie van Defensie
Ministerie van Energie, Landbouw en Innovatie
KPN
Delta
N.V. Nederlandse Gasunie
TenneT
Air Liquide
Zebra
1VN Groene Zoom
Brabants Landschap
LSNED Leidingenstraat
8.2 Resultaten vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan “Theodorushaven - Noordland” heeft vanaf 2 februari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn was het mogelijk om een vooroverleg dan wel inspraakreactie in te dienen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. Hieronder zijn de vooroverleg- en inspraakreacties samengevat en van een reactie voorzien.
VOOROVERLEGREACTIES
Waterschap Brabantse Delta, d.d. 12 maart 2015
Samenvatting:
Het waterschap geeft aan dat een deel van het plangebied in beheer is bij Rijkswaterstaat. Dit verdient nadere aandacht in de waterparagraaf. Verder stelt het waterschap dat de op de verbeelding opgenomen zonering van de primaire waterkering aan de westzijde van Noordland afwijkt van de door het waterschap gehanteerde zonering. Verzocht wordt dit aan te passen. Tot slot geeft het waterschap aan graag op betrokken te blijven bij de verdere uitwerking van de plannen van de containerterminal en het Zoommeer.
Beantwoording:
Bij het waterschap is navraag gedaan over de juiste ligging van de zonering van de primaire waterkering aan de westzijde van Noordland. Uit de door het waterschap toegezonden stukken en nadere informatie blijkt dat het een concept zonering betreft. Medio 2015 zal deze zonering aan inspraak worden onderworpen. Zodra de definitieve zonering is vastgesteld zal, indien de zonering afwijkt van de zonering zoals nu opgenomen in het bestemmingsplan, deze worden aangepast. Naar aanleiding van de opmerking dat een deel van het plangebied in beheer is bij Rijkswaterstaat zal hier de toelichting op worden aangepast.
Tot slot wordt opgemerkt dat bij de verdere uitwerking van de plannen voor de containerterminal het waterschap hierover op de hoogte zal worden gehouden.
Provincie Noord-Brabant, d.d. 9 maart 2015
Samenvatting:
Aan de oostkant van het bedrijventerrein ligt een strook grond die behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gronden zijn in het voorontwerp bestemd als ‘Groen’. Uit de planregels behorende bij deze bestemming blijkt dat ook de binnen deze bestemming gelegen natuur wordt beschermd, maar niet duidelijk is welke percelen worden bedoeld. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn onder meer plantsoenen en speelgelegenheden inclusief bijbehorende bouwmogelijkheden mogelijk. Dat betekent dat deze bestemming voor wat betreft de in de EHS gelegen percelen gebruiks- en bouwmogelijkheden kent die niet gericht zijn op de bescherming en ontwikkeling van de EHS. Op dit punt is het voorontwerp in strijd met artikel 5.1 van de Verordening ruimte.
Voor een gebied, dat wordt omsloten door de weg Stapelakker en de Nieuw Beijermoerseweg ontbreekt, gelet op ligging in een cultuurhistorisch vlak, de dubbelbestemming ‘Waarde- Cultuurhistorie’. Hiermee is het voorontwerp in strijd met artikel 22 van de Verordening.
Beantwoording:
Wij erkennen dat de huidige redactie van de bestemming “Groen” strijdig is met de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur. Het plan wordt zodanig aangepast dat de gronden met de bestemming “Groen”, die gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur voorzien worden van een aanduiding ‘ecologische waarden’. In de planregels wordt vervolgens bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding geen bouwwerken mogen worden gebouwd met uitzondering van andere bouwwerken die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke en natuurwaarden, waar bij de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Wij wijzen verder nog op het in artikel 6.3 opgenomen vergunningstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden. Dit vergunningstelsel strekt mede tot bescherming van de aan de gronden toegekende waarden in relatie tot de ligging binnen de Ecologische Hoofdstructuur.
Geconstateerd is dat het genoemde stuk grond inderdaad gelegen is binnen de aanduiding ‘cultuurhistorisch vlak’. Het plan wordt zodanig aangepast dat ook voor dit gebied de dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ van toepassing is.
Rijkswaterstaat, d.d. 16 maart 2015
Samenvatting:
Rijkswaterstaat Zee en Delta geeft aan vooralsnog geen op- of aanmerkingen te hebben.
Beantwoording:
De reactie vormt geen aanleiding om het plan aan te passen.
Delta Infra B.V., d.d. 2 maart 2015
Samenvatting:
Delta wijst op de ligging van een tweetal waterleidingen binnen het plangebied. Ten behoeve van deze leidingen zijn zakelijke rechten c.q. vergunningen verleend met een minimale strookbreedte van 2 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Gezien het belang van deze waterleidingen en kwetsbaarheid hiervan, alsmede de (drink)waterleveringszekerheid wordt verzocht de belangen van de leidingen te voorzien van een dubbelbestemming.
Beantwoording:
De twee waterleidingen van Evides N.V., die in beheer zijn bij Delta Infra B.V. zijn van een zodanig belang dat opname op de verbeelding dient plaatst te vinden. De leidingen zullen zowel op de verbeelding en in de regels worden voorzien van de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ met een bijbehorende belemmeringenstrook van 2 meter aan weerszijden van de hartlijn.
Zebra Gasnetwerk B.V., d.d. 4 maart 2015
Samenvatting:
Zebra wijst op de aanwezigheid van een hoge druk aardgasleiding binnen het plangebied (A573 en A526). Deze buisleiding valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Zebra constateert dat deze leiding met bijbehorende belemmeringenstrook niet in het voorontwerp is opgenomen. Verzocht wordt dit alsnog te doen.
Beantwoording:
Aan de hoge druk aardgasleiding van Zebra (A573 en A526) is in de milieuparagraaf van de bestemmingsplantoelichting aandacht besteed. Om onduidelijke redenen is verzuimd om een doorvertaling te laten plaatsvinden naar de verbeelding. Voornoemde leiding zal alsnog met de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ en de bijbehorende belemmeringenstrook op de verbeelding worden opgenomen.
IVN Groene Zoom, d.d. 13 maart 2015 (de in de reactie opgenomen punten zijn in een overleg op 24 april 2015 met IVN besproken)
Samenvatting:
IVN geeft aan dat ook de vaargeulen onderdeel uitmaken van het Natura 2000 gebied Zoommeer. In het voorontwerp is een deel van de vaargeul naar de Theodorushaven buiten dit gebied gehouden. Dit is volgens IVN onjuist. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2.8 van de Nota van Antwoord Inspraakprocedure aanwijzing Natura 2000-gebieden.
In paragraaf 4.4 van de toelichting wordt geconcludeerd dat ontheffing op basis van de Flora- en faunawet niet vereist is indien werkzaamheden buiten het broedseizoen worden opgestart. Onduidelijk is op grond waarvan die conclusie wordt getrokken. Bovendien is de conclusie niet juist, omdat er binnen het plangebied wellicht jaarrond beschermde nesten voorkomen. Een uitvoeriger beschouwing welke soorten binnen het plangebied voorkomen of te verwachten zijn en welke overtredingen van de Flora- en faunawet bij een verdere ontwikkeling van het plan kunnen optreden en hoe daar vervolgens omgegaan wordt, is nodig.
IVN wijst op de gewenste verplaatsing van de jachthaven en plannen die hierover in ontwikkeling zijn in het kader van het project Schelde Vesting. IVN leest hierover niets terug in het voorontwerp en achten dit wel van belang, omdat een nieuwe locatie en ontsluiting van de jachthaven effecten heeft op onder meer het Natura 2000-gebied Zoommeer.
IVN is van mening dat het ter compensatie van de aan te leggen containerterminal geplande natuureiland te dicht bij de vaargeulen en is het daardoor in verband met aan te houden verstoringsafstanden ongeschikt voor de vogels waarvoor het bedoeld is. IVN merkt verder op dat er binnenkort mogelijk ook meer duidelijkheid is over aanpassing van de natuurdoelen voor een te verzilten Zoommeer met beperkt getij zodat ook daarmee rekening gehouden kan worden bij een gewenste compensatieoptie. Verzocht wordt om aan te geven welke rol de gemeente ziet voor IVN m.b.t. natuurcompensatie en hoe de gemeente dat vorm denkt te geven. In het overleg wordt door IVN aangegeven dat zij op deze vraag in het kader van het vorige bestemmingsplan, waarin deze locatie planologisch is vastgelegd, geen duidelijk antwoord heeft ontvangen. Vandaar dat dit punt nogmaals wordt aangekaart. Zij willen hiermee graag opnieuw aandacht vragen voor het natuureiland en dit op de agenda houden. IVN begrijpt het standpunt om de ligging van het geprojecteerde natuureiland over te nemen uit het huidige plan.
Beantwoording:
Uit het gevoerde overleg is gebleken dat de begrenzing van het Natura 2000-gebied in het bestemmingsplan bij nader inzien juist is weergegeven, maar dat er verwarring is ontstaan over de tekstuele uitleg in paragraaf 2.2.1. Deze paragraaf zal worden aangepast, zodat de begrenzing van het Natura2000-gebied duidelijk is.
Uit het overleg is duidelijk geworden dat dit punt zich met name richt op de nog onbebouwde bedrijfslocaties. Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht, waarbij toetsing plaatsvindt aan de Flora- en fauna wetgeving. In de toelichting zal in paragraaf 4.4.3 nader worden omschreven hoe omgegaan wordt met de nog onbebouwde delen van het bedrijventerrein in relatie tot deze regelgeving.
Dit punt is ingegeven vanuit de wens van IVN om nadrukkelijk betrokken te worden in het proces rondom de verplaatsing van de jachthaven. De ligging van de jachthaven, die momenteel gevestigd is in de Theodorushaven is niet optimaal vanwege de combinatie tussen recreatieve vaart enerzijds en bedrijfsmatige scheepvaart anderzijds. In het kader van het project Schelde Vesting zijn plannen in ontwikkeling om te komen tot een verplaatsing van de jachthaven. De plannen rond deze verplaatsing bevinden zich in een prematuur stadium. In het onderhavige bestemmingsplan vindt, gelet hierop, bestendiging van de jachthaven op de huidige locatie plaats. Indien er gekozen wordt voor verplaatsing zal dit via een separaat plan met bijbehorende procedure plaatsvinden. Gelet op het belang dat IVN vertegenwoordigd, zal zij in dit traject worden betrokken.
De gemeente onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor ‘kapitalisatie’ van het geprojecteerde natuureiland, waarbij de verkregen middelen worden ingezet voor natuurontwikkeling op de Molenplaat. Bij dit onderzoek worden ook de ontwikkelingen in verband met de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak Zoommeer (zoet- zout discussie) betrokken. IVN is nadrukkelijk in beeld als gesprekspartner bij dit onderzoek. Er wordt op korte termijn echter nog geen besluit verwacht over de wijze waarop er invulling wordt gegeven aan de compensatieopgave. In het onderhavige bestemmingsplan vindt, gelet hierop, bestendiging van het natuureiland op de huidige locatie plaats.
Brandweer Midden – en West-Brabant d.d. 22 april 2015
Samenvatting:
In het advies zijn enkele maatregelen opgenomen, waarvan geadviseerd wordt deze te betrekken bij het onderhavige bestemmingsplan. De brandweer concludeert dat de bluswatervoorziening binnen het plangebied redelijk op orde is. Indien nieuwe objecten worden gebouwd of wegen worden aangelegd kan het noodzakelijk zijn de bluswatervoorziening te actualiseren en uit te breiden dan wel specifiek af te stemmen op het totaal aantal voertuigen en mogelijke incidenten bij de bedrijven.
Beantwoording:
Het advies van de brandweer is betrokken bij de verantwoording van het groepsrisico zoals deze is opgenomen in de paragraaf over externe veiligheid van de toelichting.
INSPRAAKREACTIES
Samenvatting:
In het kader van gemeentelijke besluitvorming over het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting" zijn door de gemeente in relatie tot het perceel van inspreker afspraken gemaakt over het aankomende, nu aan de orde zijnde, bestemmingsplan " Theodorushaven-Noordland'. De afspraken zijn neergelegd in de gemeentelijke nota over de zienswijzen tegen het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting". Het voorontwerp is niet geheel in overeenstemming met deze afspraken. Verzocht wordt het voorontwerp op de volgende punten aan te passen:
ten aanzien van het toelaten van internetverkopen. In de overeengekomen tekst is opgenomen: "(eigen) koeriersdiensten". In artikel 4.3, aanhef en onder sub b van de planregels is het onderdeel: "(eigen)" niet opgenomen. Nu zou transport alleen door derden mogen plaatsvinden en niet door middel van de transportmiddelen van het bedrijf zelf.
ten aanzien van het toelaten van ondergeschikte detailhandel. Artikel 4.1, aanhef en onder sub e van de planregels bevat de met inspreker overeengekomen tekst. Echter, ook artikel 4.3, aanhef en onder sub b van de planregels geeft een regeling voor ondergeschikte detailhandel. Daar met de voorwaarde dat het aantal m² bedrijfsvloeroppervlak dat in gebruik is voor ondergeschikte detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte. Indien artikel 4.3, aanhef en onder sub b van de planregels meer zou toelaten dan het bepaalde in artikel 4.1, aanhef en onder sub e van de planregels, wordt verzocht om toepassing van de ruime(re) regeling. Echter, het lijkt erop dat het bepaalde in artikel 4.3, aanhef en onder sub b van de planregels minder toelaat dan is toegelaten op basis van de in artikel 4.1, aanhef en onder sub e van de planregels neergelegde afspraken. In dat geval wordt verzocht in artikel 4.3, aanhef en onder sub b van de planregels te bepalen, dat het daarin bepaalde niet van toepassing is in het geval ex artikel 4.1, aanhef en onder sub e van de planregels.
Beantwoording:
Wij zijn van mening dat het opnemen van de gewenste aanpassingen bijdragen aan een verduidelijking van de planregels, waarbij tevens uitvoering wordt gegeven aan de gemaakte afspraken in het kader van het bestemmingsplan “Nieuwe Vesting”. De planregels worden conform de reactie aangepast.
Samenvatting:
Geconstateerd wordt dat binnen de bestemming ‘Water’ geen bouwwerken zijn toegestaan. Dit betekent dat voor een uitbreiding van losvoorziening aan de Van Konijnenburgweg 80 geen ruimte is voor een lossteiger of kade over de gehele breedte van het perceel. Dit heeft tot gevolg dat het perceel niet volledig in lijn met haar bestemming gebruikt zal kunnen worden. Verzocht wordt het plan aan te passen zodat uitbreiding van de losvoorziening over de gehele breedte tot de mogelijkheden behoort.
Beantwoording:
De constatering dat de bestaande losvoorziening niet in het bestemmingsplan is opgenomen is juist. Daarmee valt de bestaande losvoorziening onder het overgangsrecht en is uitbreiding niet aan de orde. Langs de ‘Theodorushaven’ zijn op diverse locaties, grenzend aan de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen aanwezig. De gemeente is bezig om langs een groot gedeelte van de haven nieuwe damwanden te plaatsen. De aanwezige taluds worden afgegraven, waardoor de vaarbreedte wordt vergroot. De bedrijven hebben de mogelijkheid om, grenzend aan een bedrijfsperceel, binnen de bestemming ‘Bedrijf’ laad- en losvoorzieningen te realiseren. Hiermee wordt voorzien in het verzoek om een losvoorziening te kunnen realiseren over de volle breedte van het bedrijfsperceel. Het realiseren van laad- en losvoorzieningen aan de vaarroutezijde van de damwand, zou de vaargeul versmallen en is daardoor ongewenst. Gelet op het vorenstaande heeft de reactie mede gezorgd voor aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de bedrijfsbestemming bij alle bedrijven langs de vaarroute is verlegd tot de buitenzijde van de nieuwe damwanden.
Samenvatting:
Voor het perceel van inspreker aan de Lelyweg, is een bedrijfsbestemming opgenomen waar bedrijven tot en met categorie 4.2 zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte is gesteld op 18 meter. Deze regeling is een beperking ten opzichte van hetgeen in het geldende bestemmingsplan voor het onderhavige perceel is toegestaan. De geldende regeling gaat uit van een bedrijfscategorie tot en met 5.2 en een maximale bouwhoogte van 40 meter. Een dergelijke beperking is niet in lijn met het conserverende karakter van de actualisatie en is niet in overeenstemming met het in het voorontwerp genoemde beleid voor het bedrijventerrein Theodorushaven – Noordland. Verzocht wordt om de bestaande planologische mogelijkheden te respecteren en het voorontwerp hierop aan te passen.
Beantwoording:
Abusievelijk is aan onder meer het onderhavige perceel een onjuiste aanduiding met betrekking tot de maximaal toegestane milieucategorie gegeven. De in het voorontwerp opgenomen milieucategorie is onnodig beperkend en op dit punt ook niet in lijn met het geldende bestemmingsplan. Gelet hierop zal de aanduiding op de verbeelding worden aangepast in ‘bedrijf tot en met milieucategorie 5.2’. Met het aanpassen van de juiste aanduiding op de verbeelding is daarmee tevens een maximale bouwhoogte van 40 meter van toepassing.
Samenvatting:
In het voorontwerpbestemmingsplan is voor het hele perceel Synthesebaan 2 een maximale bouwhoogte van 18 meter opgenomen, terwijl de op het terrein aanwezige mengsilo's ongeveer 23 meter hoog zijn. Hoewel de bestaande mengsilo’s via artikel 24.2.1 planregels niet onder het overgangsrecht zijn gebracht, is een eventuele herbouw hierdoor alleen mogelijk op exact dezelfde plaats. Inspreker vindt dit een aanzienlijke beperking. Bij een eventuele vernieuwing zal vanuit de milieuregelgeving moeten worden voldaan aan de op dat moment geldende best beschikbare technieken. Om hieraan te kunnen voldoen, is enige vrijheid nodig wat betreft de locatie van de mengsilo's om deze vanuit het oogpunt van geluid en energiezuinigheid zo goed mogelijk neer te kunnen zetten. Een beperking in de locatie voor de mengsilo's, maakt het erg moeilijk en soms zelfs onmogelijk om nog aan de best beschikbare technieken te voldoen. Om te voorkomen dat in de toekomst eerst een afwijking van het bestemmingsplan nodig is, wordt verzocht voor een gedeelte van het perceel al een passende bouwhoogte op te nemen van minimaal 25 meter, maar bij voorkeur 30 meter.
Beantwoording:
Het verzoek kan niet op zichzelf worden bekeken. Bij de beoordeling van de ingediende reactie is nagegaan of een verhoging van de bouwhoogte voor alle gronden met dezelfde bestemming als het betreffende perceel wenselijk is. Het rechtstreeks toestaan van een dergelijke bouwhoogte voor deze gronden, gaat, gelet op de impact hiervan, te ver. Het is belangrijk om bij het toestaan van een dergelijke bouwhoogte per geval een afweging te kunnen maken. Daarnaast dient het plan voldoende flexibiliteit te bevatten om bedrijven uitbreidingsruimte te bieden voor de toekomst en om ervoor te zorgen dat zij niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Gelet hierop vindt aanpassing van de in artikel 4.5.1 lid c en onder 1 van de planregels opgenomen binnenplanse afwijking plaats. Deze komt dan als volgt te luiden:
4.5.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
c. lid 4.2, sub d voor het verhogen van de aangegeven maximale bouwhoogte volgens onderstaand schema:
1. van 18 meter tot 30 meter;
Met deze aanpassing wordt tegemoet gekomen aan de wensen van inspreker. Deze regeling zorgt voor de nodige flexibiliteit en voorkomt dat zich ongewenste ontwikkelingen kunnen voordoen door de hieraan gestelde voorwaarden.
Samenvatting:
Voor inspreker is niet duidelijk of onder "voorzieningen" in artikel 4.1 aanhef en onder o van het voorontwerp hetzelfde wordt verstaan als onder "andere werken, werkzaamheden en andere bouwwerken" in artikel 3 lid 3 aanhef en onder e van het vigerende bestemmingsplan. Zij vragen zich met name af of het onder het voorontwerp nog is toegestaan ter plaatse bouwwerken te bouwen. Verzocht wordt artikel 4.1 onder o als volgt aan te passen:
“bij deze bestemming behorende voorzieningen, werken, werkzaamheden en andere bouwwerken, zoals ontsluitingswegen, raccordementen met bijbehorende voorzieningen, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen.”
Beantwoording:
Om de onduidelijkheid, die is ontstaan is over de term ‘voorzieningen’, weg te nemen wordt conform het gedane voorstel met betrekking tot artikel 4.1. onder o, hieraan ’werken, werkzaamheden en andere bouwwerken’ toegevoegd.
Samenvatting:
De opgenomen regeling voor de jachthaven zou betekenen dat bij een toekomstige verhuizing van de jachthaven naar een nieuwe locatie, de overige activiteiten, zoals stalling van boten en de horecavoorziening niet meer zouden kunnen plaats vinden op de huidige locatie. Verzocht wordt het plan zodanig aan te passen dat, ook in het geval de jachthaven niet meer op Theodorushaven gevestigd zal zijn, het terrein toch als een reparatie- en stallingterrein voor schepen met horecavoorziening voor de watersportvereniging kan worden gebruikt.
Beantwoording:
Voor het onderhavige perceel is, in lijn met het geldende bestemmingsplan, een bedrijfsbestemming met de aanduiding ’jachthaven’ opgenomen. Hier is, naast bedrijvigheid behorende tot categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, een jachthaven met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Wij merken op dat stallings- en reparatieactiviteiten van schepen vallen onder de ter plaatse toegelaten bedrijvigheid. Een koppeling met de jachthaven is voor deze bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk. Op grond van de bestemmingsplanregels zijn de verenigingsgebouwen en de horecavoorziening wel onlosmakelijk verbonden met de jachthaven. Dit is een bewuste keuze geweest. Een bedrijventerrein is er immers in de eerste plaats voor bedrijven, die vanwege hun bedrijfsvoering, elders niet passend zijn. Het toestaan van zelfstandige functies op het gebied van horeca en verenigingsleven kan belemmerend werken voor de aanwezige en toekomstige bedrijvigheid en leidt tot oneigenlijk en onzorgvuldig gebruik van bedrijventerreinen. Daarnaast ontbreekt ons inziens de noodzaak voor de aanwezigheid van deze functies na beëindiging/verplaatsing van de jachthaven.
Voor het gebied, waar de jachthaven is gevestigd, is in het geldende plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de aanduiding ‘jachthaven’ te schrappen bij beëindiging of verplaatsing hiervan. Bij toepassing van deze bevoegdheid kan het betreffende perceel weer in gebruik worden genomen voor de toegelaten categorieën bedrijvigheid. Het gebruik van het terrein voor stalling en reparatie van bedrijven valt, zoals al aangegeven, binnen de toegelaten categorieën en is na verplaatsing/beëindiging van de jachthaven op het perceel toegestaan.
Gelet op de ligging aan het water wordt het wenselijk geacht dit perceel, na beëindiging van de jachthaven, enkel voor watergebonden bedrijvigheid te benutten. In de huidige wijzigingsbevoegdheid is dit niet specifiek geregeld. Om deze wens te borgen is in het ontwerpbestemmingsplan de wijzigingsbevoegdheid zodanig aangepast dat, bij beëindiging van de jachthaven, het terrein enkel mag worden gebruikt voor watergebonden bedrijvigheid. Ook na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijft het voor de watersportvereniging mogelijk om het perceel te gebruiken voor stalling en reparatie van schepen. Dergelijke activiteiten zijn immers watergebonden. Een mogelijkheid voor zelfstandige horeca wordt ook bij het toepassen van de wijzigings-bevoegdheid, gelet op het bovenstaande, niet voorgestaan.
Samengevat betekent dit dat reparatie en stalling van schepen mogelijk is en blijft, maar dat horeca en het clubhuis enkel toegestaan zijn in relatie tot de jachthaven. Deze functies mogen dus, bij een beëindiging van de jachthaven, niet worden voortgezet op de betreffende locatie.
Samenvatting:
Voor het bedrijfsverzamelgebouw aan de Witteveenweg 1 t/m 19 is een bestemming opgenomen, die bedrijfsactiviteiten toestaat behorende tot categorie 3.1 tot en met 4.2. Dit is niet in lijn met het feitelijke gebruik en sluit niet aan bij de verschijningsvorm van het gebouw. Verzocht wordt ook bedrijvigheid toe te staan uit lagere milieucategorieën. Dit sluit beter aan bij de feitelijke situatie en komt de verhuurbaarheid van de bedrijfsunits ten goede.
Beantwoording:
Gelet op het karakter van het bedrijfspand aan de Witteveenweg 1 t/m 19 en de hiervoor verleende vergunning is een verlaging van de toegestane bedrijfscategorie, zodat ook bedrijvigheid behorende tot categorie 2 mogelijk wordt, aanvaardbaar. Het plan wordt conform de reactie aangepast, waarbij op de verbeelding voor het betreffende pand een aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – bedrijfsverzamelgebouw’ wordt opgenomen. In de planregels wordt vervolgens bepaald dat hier tevens bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan behorende tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Samenvatting:
Voor het bedrijfsverzamelgebouw aan de Witteveenweg 1 t/m 19 is een bestemming opgenomen, die bedrijfsactiviteiten toestaat behorende tot categorie 3.1 tot en met 4.2. Dit is niet in lijn met het feitelijke gebruik en sluit niet aan bij de verschijningsvorm van het gebouw. Verzocht wordt ook bedrijvigheid toe te staan uit lagere milieucategorieën. Dit sluit beter aan bij de feitelijke situatie en komt de verhuurbaarheid van de bedrijfsunits ten goede.
Beantwoording:
Gelet op het karakter van het bedrijfspand aan de Witteveenweg 1 t/m 19 en de hiervoor verleende vergunning is een verlaging van de toegestane bedrijfscategorie, zodat ook bedrijvigheid behorende tot categorie 2 mogelijk wordt, aanvaardbaar. Het plan wordt conform de reactie aangepast, waarbij op de verbeelding voor het betreffende pand een aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – bedrijfsverzamelgebouw’ wordt opgenomen. In de planregels wordt vervolgens bepaald dat hier tevens bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan behorende tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
8.3 Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 31 augustus 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn was het voor een ieder mogelijk schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze in te dienen. Bij besluit van 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Theodorushaven - Noordland' gewijzigd vastgesteld. Vanaf 22 februari 2016 kon gedurende zes weken beroep in worden gesteld tegen het besluit van de gemeenteraad. Hiervan is geen gebruik gemaakt waardoor het bestemmingsplan op 5 april 2016 onherroepelijk is geworden.