1. Plan: De Markiezaten
  2. Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
  3. Status: geconsolideerd
  4. IMRO-idn: NL.IMRO.0748.BP0207-0701
Gemeente Bergen op Zoom

Toelichting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Doel en opzet bestemmingsplan

 

1.1 Aanleiding en doel

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is aangegeven dat gemeentes elke tien jaar hun bestemmingsplannen dienen te actualiseren. Gelet op de periode dat de thans vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied reeds gelden, is een actualisatie aan de orde. Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. Dat wil zeggen dat bij de wijze van bestemmen zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het bestaande (toegestane) gebruik en de (bouw)mogelijkheden die in de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Het accent ligt op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren (verruiming / uniformering) van de bestemmingsregeling. Daarnaast vormt het bestemmingsplan in navolging van het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsrand (Augustapolder)” het kader voor de afronding van het gedeelte van De Markiezaten ten westen van de spoorbaan Bergen op Zoom – Vlissingen.

 

Het bestemmingsplan “Markiezaten” bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het westelijke deel van nieuwbouwwijk de Markiezaten aan de zuidrand van Bergen op Zoom. Het plangebied wordt omsloten door het Benedenbaantje in het noorden, de spoorlijn Roosendaal-Vlissingen in het oosten, de Augustapolder in het zuiden en de Markiezaatsweg en de Laan van Reimerswaal in het westen. De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1.

 

 

 [image]

Afbeelding 1.1: globale begrenzing plangebied (rood omlijnd)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Onderhavig bestemmingsplan “Markiezaten” is een herziening van de volgende geldende bestemmingsplannen:

 

Bestemmingsplan

Vaststellingsbesluit

Goedkeuringsbesluit

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand

29 september 2004

3 mei 2005

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand rep. Ex art. 30 en 1e herziening

20 april 2006

12 december 2006

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 1e wijziging

30 januari 2007

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 2e wijziging

14 juli 2009

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 1e uitwerkingsplan De Klaverwei

30 januari 2007

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 2e uitwerkingsplan De Brug

26 juni 2007

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 4e uitwerkingsplan De Meander fase 1

26 juni 2007

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 6e uitwerkingsplan De Brug

19 augustus 2008

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 7e uitwerkingsplan De Meander fase 1

16 september 2008

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 9e uitwerkingsplan De Meander fase 1B

3 november 2009

n.v.t.

Bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand 10e uitwerkingsplan waterkavels de Meander fase 1

10 mei 2011

n.v.t.

Bestemmingplan Villapark Reimerswaal

18 september 2014

n.v.t.

 

1.4 Opzet

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

 

Ruimtelijk kader (hoofdstuk 2)

In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied geanalyseerd en beschreven. Daarbij wordt eerst ingegaan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van het totale plangebied. Vervolgens worden de uitgangspunten geformuleerd.

 

Beleidsaspecten (hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn de beleidsuitgangspunten in beeld gebracht. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

 

Onderbouwing op onderdelen (hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 4 bevat een andere analyse van het plangebied en beschrijft per onderdeel de consequenties van het voorgestelde ruimtelijk kader.

 

Milieuaspecten (hoofdstuk 5)

In hoofdstuk 5 worden de milieuaspecten als gevolg van het voorgestelde ruimtelijk kader nader omschreven.

 

Bestemmingsregeling (hoofdstuk 6)

Op basis van het voorgaande is de juridische regeling opgesteld (verbeelding en regels). In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de overwegingen en uitgangspunten van de bestemmingsregeling en op de aangegeven bestemmingen en de inhoud van de bijbehorende regels.

 

Uitvoeringsaspecten (hoofdstuk 7)

In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de uitvoering van het plan. Ingegaan wordt op de aspecten economische uitvoerbaarheid en handhaving.

 

Resultaten inspraak en overleg (hoofdstuk 8)

Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop het plan voorgelegd is aan de inwoners en instellingen. De resultaten van de inspraak- en overlegprocedure zijn in dit hoofdstuk vermeld.

HOOFDSTUK 2 Ruimtelijk kader

Dit hoofdstuk beschrijft het ruimtelijk kader. Ingegaan wordt op de bestaande stedenbouwkundige en functionele structuur van het plangebied.

2.1 Beschrijving van het plangebied

Algemeen

Het plangebied omvat het grootste deel van het nieuwe woongebied De Markiezaten. Het gaat om het gedeelte dat is gelegen ten westen van de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal. De wijk De Markiezaten is gelegen in het zuiden van Bergen op Zoom en sluit aan op een aantal bestaande woongebieden. Namelijk ’t Fort/Zeekant in het noorden, Nieuw-Borgvliet en Langeweg in het oosten en de Bergse Plaat in het westen. In zuidelijke richting grenst het plangebied aan het buitengebied. De gehele wijk biedt ruimte voor circa 1600 woningen waarvan een deel al is gerealiseerd.

 

 [image]

Afbeelding 2.1: ontwikkelingsplan De Markiezaten

 

De deelgebieden:

Het plangebied bestaat uit zeven unieke deelplannen, de Klaverwei, Wonen aan de paden (inclusief de Meander), de Brug, de Terpen, de Zonnetrap, Vrij wonen en Villapark Reimerswaal. Een deel van de plannen is reeds gerealiseerd en een andere deel wordt de komende jaren gerealiseerd.

 

 

 

Deelgebied 1: De Klaverwei

De Klaverwei is het meest noordwestelijk gelegen deelplan van de Markiezaten en biedt ruimte aan circa 94 woningen. Het betreft voornamelijk geschakelde en vrijstaande woningen op relatief kleine kavels aan gebogen woonstraten. De woonbuurt is enigszins in de luwte gelegen in de kom, die wordt gevormd door het tracé van het oude spoorbaantje en de Brabantse Wal. Er zijn geen belangrijke doorgaande verbindingen door dit woongebied. Een bijzonder landschappelijk element is het hoogteverschil aan de rand en tegen de Brabantse Wal. Een deel van de woningen is gelegen aan het water. Dit deelplan is grotendeels gerealiseerd.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.2 Deelgebied De Klaverwei

 

Deelgebied 2 Wonen aan de paden (inclusief de Meander)

Dit deelgebied is gelegen ten noorden van de Markiezaatsweg, centraal in De Markiezaten. Het middelpunt van dit deelgebied is de grote waterpartij. Hier zijn voornamelijk grondgebonden woningen voorzien. Het westelijk deel genaamd de Meander is reeds voor ongeveer de helft ontwikkeld met woningen voornamelijk in de traditionele jaren '30 architectuur. Het overige deel ten oosten van de Zuiderdreef dient nog te worden ontwikkeld.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.3 Deelgebied wonen aan de paden (inclusief De Meander)

 

Deelgebied 3 De Brug

De Brug is het op de Zuiderdreef georiënteerde deel van De Markiezaten. Er is ruimte voor circa 120 woningen in 3 tot 5 bouwlagen met accenten tot 9 bouwlagen. Deze voorzieningen zijn gedeeltelijk al gerealiseerd zoals de brede voorziening De Markiezaten waarin twee basisscholen, een peuterspeelzaal, kinderopvang en het centrum voor jeugd en gezin gevestigd zijn. Op de begane grond zijn wijkvoorzieningen beoogd. Binnen het deelplan “De Brug” zijn daarnaast ook andere wijkvoormaatschappelijke voorzieningen, lichte horeca, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsactiviteiten mogelijk.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.4 Deelgebied De Brug

 

Deelgebied 4 De Terpen

De Terpen is het meest water- en natuurlijke gebied van de Markiezaten. Het is gepland voor het deel ten zuiden van de Markiezaatsweg in de overgang tussen de stedelijke bebouwing en de natuur. Het stroomgebied van de meanderende Molenbeek wordt hier hersteld. Tussen de hier geplande verhoogde woonterpen ontstaat een nat gebied waarin bijzondere flora en fauna zich kan ontwikkelen. De overgang van de terpen naar het buitengebied zal bestaan uit een watergang zodat privacy en aansluiting op een groot natuurgebied is gewaarborgd. De terpen zijn nog niet gerealiseerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.5 Deelgebied De Terpen

 

Deelgebied 5 De Zonnetrap

De bebouwing in dit deelgebied vormt een stedenbouwkundige eenheid in het landschap en binnen de wijk. De bebouwing begeleid de Markiezaatsweg en varieert van 3 tot 8 bouwlagen en dient als afscherming van geluidbelasting naar het achtergelegen gebied. Op de hoek van de Zuiderdreef is een hoogteaccent mogelijk met voorzieningen op de begane grond. De zonnetrap is nog niet gerealiseerd.

 

Deelgebied 6 Het vrije wonen

Dit deelgebied ligt tegenover de Zonnetrap en vormt de overgang tussen de Markiezaatsweg en de natuur ten zuiden hiervan. De achterzijde van het vrije wonen biedt dan ook optimaal zicht op dit natuurgebied. De ontsluiting van het vrije wonen loopt via een parallelweg. de woningen krijgen een beperkte bouwhoogte. Het vrije wonen is nog niet gerealiseerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.6 Deelgebieden De Zonnetrap en Het vrije wonen

 

Deelgebied 7 Villapark Reimerswaal

Dit plandeel in het zuidwesten van het plangebied biedt ruimte aan een circa 20 vrijstaande woningen.

Het plan bestaat uit ruim opgezette kavels in een autoluwe omgeving. De woningen worden ontsloten via de Laan van Reimerswaal. Villapark Reimerswaal is voor een deel gerealiseerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2.7 Deelgebied Villapark Reimerswaal

 

 

Overig

Binnen het plangebied zijn ondertussen diverse voorzieningen gerealiseerd. Aan de noordzijde bevindt zich een sportcluster met voetbal- en tennisvelden. Scoutingvereniging Menno van Coehoorn heeft hier zijn basis. Het Avonturijncollege, school voor voortgezet speciaal onderwijs, is hier eveneens gevestigd. Aan de Zuiderdreef is de Brede Voorziening De Markiezaten gerealiseerd. Hier werken basisschool Octopus en de school voor speciaal onderwijs De Kameleon samen. Daarnaast maken de Stichting Peuterspeelzalen, kindercentrum de kleine markies, Kobalt kinderopvang en het centrum voor jeugd en gezin er gebruik van. Het aangrenzende deel van de spoorlijn Roosendaal en Vlissingen maakt ook onderdeel uit van het plangebied.

2.2 Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de in paragraaf 1.3 genoemde bestemmingsplannen. De uit deze plannen voortkomende gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Dit bestemmingsplan maakt buitenom de al bestaande planologische situatie geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

 

HOOFDSTUK 3 Beleidsaspecten

Hoofdstuk 3 behandelt de relevante beleidsaspecten. In eerste instantie wordt ingegaan op het rijks- en provinciaal beleid. Verderop in dit hoofdstuk worden de relevante gemeentelijke beleidsnota’s besproken.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota’s op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte. Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies (‘decentraal, tenzij- principe’). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

 

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, te weten:

 

Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:

 

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn geen rijksbelangen in het geding binnen het plangebied.

 

 

Ladder van duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Met behulp van de handreiking is de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast.

 

Trede 1 Bepalen regionale vraag naar ruimte

Bij iedere stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Op regionaal niveau hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen en Woensdrecht + Tholen) in samenwerking met de Provincie Noord-Brabant de Regionale Agenda Wonen op gesteld. Deze jaarlijks geactualiseerde woonagenda formuleert vanuit de actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt de gezamenlijke regionale opgaven die de regio met de provincie jaarlijks wil oppakken. De actuele thema’s betreffen regionale woningbouwafspraken voor een periode van ca 10 jaar, waarin gemeenten toewerken naar een programma conform de prognose. Het betreft vooral procesafspraken. Tweejaarlijks informeren gemeenten elkaar over de ontwikkeling van de harde plancapaciteit, vooral in relatie tot de afspraken over harde plancapaciteit. Aan het eind van ieder jaar wordt afspraken geactualiseerd. Als resultaat van de regionale woningbouwafspraken zijn de woningen in de Markiezaten opgenomen in de harde plancapaciteit en opgenomen in het beleidsplan wonen (zie § 3.3).
Gemeenten nemen een regierol op en brengen marktpartijen bij elkaar om (individueel of samen) om vraag en aanbod beter af te stemmen. Met het beleidsplan Wonen geeft Bergen op Zoom invulling aan die afspraak.

 

De in het bestemmingsplan beoogde stedelijke voorzieningen is een voortzetting van bestaande ontwikkelingsmogelijkheden. Deze bestaat uit de afronding van woonwijk de Markiezaten met woningbouw in verschillende woningtypen en bijbehorende voorzieningen op wijkniveau. Met de afronding van de Markiezaten wordt voorzien in een regionale behoefte aan woonruimte. Waarbij de flexibiliteit bestaat om qua woningtype aan te sluiten bij de actuele vraag uit de regio. De overige stedelijke voorzieningen zijn bijbehorend bij de woonfunctie van de wijk en hebben een positieve invloed op de leefbaarheid van de wijk.

 

Voor de 19 gemeenten in de regio West-Brabant is een bevolkings en woningbehoefteprognose uitgevoerd. Hieruit blijkt dat tussen 2011 en 2019 een groei van de woningvoorraad voorzien van 22.800 woningen. Tussen 2020 en 2029 is een groei voorzien van 13.500 woningen. Er ligt voor de regio nog een behoorlijke bouwopgave. Ook in het kader van het beleidsplan wonen is de jaarlijkse effectieve vraag tot 2020 in beeld gebracht. Deze bedraagt tot 2020 gemiddeld 200 woningen per jaar.

 

jaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

vraag nieuwbouw Bergen op Zoom

100

150

200

250

250

250

250

 

Trede 2 Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Bij trede 2 moet de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio inclusief zicht op de haalbaarheid van de intensivering worden vastgesteld. Het betreft een bestaande ontwikkelingsmogelijkheid die voortvloeit uit de geldende planologische kaders. Het voorziet in het afronden van een woonwijk die reeds lange tijd is voorzien. De gronden zijn grotendeels klaar gemaakt voor ontwikkeling.Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dit ook is vastgelegd in de Verordening Ruimte van de provincie Noord Brabant. Omdat de stedelijke ontwikkeling binnen het stedelijk gebied valt kan het bepalen van de financiële haalbaarheid en het ruimteaanbod buiten beschouwing blijven.

 

Trede 3 Bouwen buiten stedelijk gebied

De regionale behoefte is op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Trede drie is niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. Met de structuurvisie vindt de provincie de balans tussen toelatingsplanologie en ontwikkelingsplanologie. Het stellen van heldere kaders biedt daarbij duidelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen of voor een efficiënte uitvoering.

 

De structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Daarnaast beschrijft de structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de beschreven trends en kernkwaliteiten geeft de structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Daardoor dragen ontwikkelingen bij aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven invulling aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang.

 

Op basis van de structuurvisie is het grootste deel van het plangebied aangewezen als stedelijk concentratiegebied. Het betreft het gebied ten noorden van de Markiezaatsweg en het plandeel Villapark Reimerswaal. In het stedelijk concentratiegebied dient het grootste deel van de verstedelijkingsopgaven van de provincie te worden opgevangen. Dit deel maakt onderdeel uit van de stedelijke regio Bergen op Zoom en Roosendaal. Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen, het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dit betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Er worden met dit bestemmingsplan geen extra bouwmogelijkheden gecreëerd. De hier gebouwde en nog te bouwen woningen passen daarom binnen het beleid van de structuurvisie.

 

Het gebied ten noorden van de Markiezaatsweg en het plandeel Villapark Reimerswaal zijn aangewezen als kernrandzone. Hier is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Het overige gebied ten zuiden van de Markiezaatsweg en de Laan van Reimerswaal is aangewezen als gemengd landelijk gebied. Binnen gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt. Hier dienen functies zich te ontwikkelen in evenwicht met elkaar en de omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gemengd landelijk gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. Dit deel van het plangebied is tevens aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking. Binnen de zoekgebieden voor verstedelijking geldt dat zolang binnen deze gebieden nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden daar feitelijk het beleid van gemengd landelijk gebied van toepassing is. Extra aandacht wordt gevraagd voor (het beperken van) de ontwikkelingsmogelijkheden van functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken.

 

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling van ‘De Terpen’ in dit gebied past binnen het beleid van de structuurvisie. Het is een bestaande ontwikkelingsmogelijkheid en betreft de bouw van geconcentreerde woningbouwlocaties waarbij de bestaande natuur rondom behouden blijft en versterkt wordt. De stedelijke ontwikkeling is in samenhang met de natuurontwikkeling uitgewerkt in het ontwikkelingsplan de Markiezaten, zie afbeelding 2.1. De hier geplande ontwikkeling sluit aan op het bestaand stedelijk gebied ten noorden hiervan en gaat onlosmakelijk samen met natuurontwikkeling in de omgeving. Het betreft zowel groene als blauwe landschapsontwikkeling welke voor het grootste deel reeds is uitgevoerd. Het ontwikkelingsplan de Markiezaten is daarbij ingericht als overgangsgebied naar nieuwe stedelijke waterberging, natuur, wandel- en fietspaden en het aangrenzende natuurgebied Augustapolder. De landschapsontwikkeling is in samenspraak met het Brabants landschap tot stand gekomen.

 

Conclusie

Alle bouwmogelijkheden binnen dit bestemmingsplan zijn bestaande ontwikkelingsmogelijkheden. Waarvan het grootste deel binnen het stedelijk concentratiegebied. Het bestemmingsplan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

 

Verordening ruimte

De Verordening ruimte 2014 is op 14 maart 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die voor gemeenten van belang zijn bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.

 

De verordening ruimte 2014 omvat diverse wijzingen ten opzichte van de Verordening 2012. Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:

 

Natuur en Landschap

De provincie kiest voor een vitaal en mooi landelijk gebied in Brabant. Dit is ondermeer uitgewerkt in de ‘'groenblauwe structuur''. In de groenblauwe structuur kiest de provincie voor een koppeling van het water- en natuursysteem van Brabant. Door meer samenhang in natuur en water worden het landschap en recreatiemogelijkheden versterkt. Deze aanpak maakt het ook mogelijk de gevolgen van klimaatveranderingen voor de natuur en het watersysteem beter op te vangen. De ecologische hoofdstructuur maakt deel uit van de kern van de groenblauwe structuur. Om de robuustheid van het systeem te bevorderen, zijn er binnen de groenblauwe structuur ook gebieden opgenomen als verbinding tussen de ecologische hoofdstructuur en het landelijk gebied; de groenblauwe mantel.

 

Een deel van het plangebied is onderdeel van deze groenblauwe mantel (zie afbeelding 3.1). Het meest westelijke deel hiervan is ook onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Het gebied bestaat uit open natuurgebied aansluitend op de Augustapolder. Het deel van de ecologische hoofdstructuur en de Groenblauwe mantel is bestemd met een waterbestemming en natuurbestemming waarbinnen de landschappelijke en natuurwaarden zijn beschermd.

 

Binnen een deel van de groenblauwe structuur is het persstation voor het transport van afvalwater gelegen. Dit is een bestaande nutsvoorziening. De nutsvoorziening is deels gelegen achter een dijk en is door middel van een groenstrook afgeschermd van de omgeving. In het omliggende gebied heeft landschapsontwikkeling plaatsgevonden. Hiermee heeft het omliggende natuurgebied een impuls gekregen. Zie ook hierna bij ‘landschappelijke inpassing’. Hiermee is aan de zorgplicht voldaan.

 

 [image]

Afbeelding 3.1 Natuur en landschap: (Lichtgroen: ecologische hoofdstructuur, Donkergroen: Groenblauwe Mantel.)

 

Bestaand stedelijk gebied – Stedelijk concentratiegebied

Het deel van het plangebied ten noorden van de Markiezaatsweg en de Laan van Reimerswaal (inclusief villapark Reimerswaal) (paars aangegeven in afbeelding 3.2) is aangewezen als “Bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied”. De speerpunten voor dit gebied zijn concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik en meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. De verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie.

In deze gebieden ligt het accent op inbreiden en herstructureren. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In stedelijke gebieden is dit mogelijk door het combineren van functies als wonen, werk en zorg.

 [image]

Afbeelding 3.2: stedelijke ontwikkeling (paars: bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied, bruin: gebied integratie stad-land)

 

Gebied Integratie stad - land

Het gebied ten zuiden van de Markiezaatsweg en de Laan van Reimerswaal (bruin aangegeven in afbeelding 3.2) is aangeduid als “Gebied integratie stad-land”. Dit zijn gebieden met bijzondere landschappelijke kwaliteiten en hierbij is onder specifieke voorwaarden stedelijke ontwikkeling mogelijk. Stedelijke ontwikkeling kan plaatsvinden in samenhang met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. In het algemeen gaat het om gebieden die om landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische redenen bepalend zijn voor de regionale landschappelijk structuur. Het provinciaal belang van een specifieke afweging in relatie tot mogelijke stedelijke ontwikkeling is gelegen in de bescherming van deze landschappelijke structuur, maar soms ook van een bijzondere cultuurhistorische ‘site’. Bijvoorbeeld het behoud van een omvangrijk open en groen gebied. Stedelijke ontwikkeling is mogelijk mits deze geschiedt in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling en mits deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. Een groene landschapsontwikkeling betreft bijvoorbeeld een robuuste duurzame groene geleding of een landschappelijke verbinding, bij een blauwe landschapsontwikkeling kan het gaan om een nieuw of aangepast watersysteem.

 

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling van ‘De Terpen’ in het gebied ‘Integratie stad – land’ past binnen het beleid van de Verordening Ruimte. Het is een bestaande ontwikkelingsmogelijkheid en betreft de bouw van geconcentreerde woningbouwlocaties waarbij de bestaande natuur rondom behouden blijft en versterkt wordt. De stedelijke ontwikkeling is in samenhang met de natuurontwikkeling uitgewerkt in het ontwikkelingsplan de Markiezaten, zie afbeelding 2.1. De hier gerealiseerde natuur is beschermd met een passende natuur bestemming. De hier geplande ontwikkeling sluit aan op het bestaand stedelijk gebied ten noorden hiervan en gaat onlosmakelijk samen met natuurontwikkeling in de omgeving. Het betreft zowel groene als blauwe landschapsontwikkeling welke voor het grootste deel reeds is uitgevoerd. Het ontwikkelingsplan de Markiezaten is daarbij ingericht als overgangsgebied naar nieuwe stedelijke waterberging, natuur, wandel- en fietspaden en het aangrenzende natuurgebied Augustapolder. De landschapsontwikkeling is in samenspraak met het Brabants landschap tot stand gekomen.

 

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan bestaat grotendeels uit bestaand woongebied en de hierin aanwezige overige functies. Voor dit deel van het plangebied is er sprake van een conserverende regeling. Het accent ligt op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren (verruiming / uniformering) van de bestemmingsregeling. Verder zijn de al bestaande ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan overgenomen. Dit woongebied was reeds voorzien in het voorgaande bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsrand (Augustapolder)”. Het onderhavige plan voorziet in een voortzetting van de mogelijkheden die het voorgaande bestemmingsplan al bood. In zoverre is er geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. De verdere ontwikkeling van het woongebied De Markiezaten en de hierin opgenomen voorzieningen is vastgelegd in de gemeentelijke Structuurvisie. Het beleid in de Verordening ruimte vormt geen belemmering voor de doorgang van dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

De op 22 september 2011 door de gemeenteraad van Bergen op Zoom vastgestelde Structuurvisie voor het grondgebied van de gemeente levert een integrale samenhangende ruimtelijke visie voor de stad Bergen op Zoom en de kernen Halsteren, Lepelstraat, Heimolen, Klutsdorp en Kladde. De planhorizon van de structuurvisie reikt tot 2030. Binnen die termijn moet rekening worden gehouden met een lichte bevolkingskrimp als geheel, maar vooral ook met een daling van de beroepsbevolking door een toenemende vergrijzing. In het document wordt onder meer ingegaan op hoe verder te gaan met de reeds in gang gezette woonprojecten, de toekomst van de bedrijventerreinen, de fysieke infrastructuur, de recreatieve potenties, het water en het groen in en rondom de stad.

 

De verschillende delen van het plangebied hebben op basis van de structuurvisie de volgende aanduidingen:

 

 [image]

Afbeelding 3.2: integrale structuurvisiekaart Structuurvisie Bergen op Zoom 2030

 

Woonwijk in afbouw of oprichting

Ingezet wordt op afbouw van onder andere de woonwijk De Markiezaten. Onderlinge afstemming en monitoring tussen de wijken dient plaats te vinden om complementariteit te doen ontstaan.

 

Steilrand

De steilrand van de Brabantse Wal, een abrupte overgang van de hoger gelegen zandgronden met de lagere

zeekleipolders die aangemerkt is als aardkundig waardevol, kan verder benut worden voor de recreatieve kwaliteit van de gemeente. Het beleid is erop gericht de steilrand als beeldmerk van de Brabantse Wal meer zichtbaar en beleefbaar te maken bijvoorbeeld door de aanleg van een langslopend wandel- en fietspad.

 

Parken en groenstructuur

De parken dienen beter toegankelijkheid en beleefbaar te worden gemaakt waardoor het gebruik toeneemt. Daar waar mogelijk worden verbindingen gezocht met andere groenstructuren en het buitengebied. Recreatieve routes in de vorm van wandel- en fietspaden kunnen de verbinding met het buitengebied vormgeven. Het doel is een sterkere verwevenheid van stad en land en het groen in de wijken, waardoor groene eenheden een meer structurele waarde krijgen. In de binnen het plangebied gelegen groenstructuur zijn al dergelijke verbindingen en routes aanwezig.

 

Coulissenlandschap

Het zuidwestelijk deel van het plangebied is aangeduid als Coulissenlandschap. Binnen het coulisselandschap (een afwisselend beeld van velden, akkers en houtwallen) is de verwevenheid van de landbouwfunctie en groene landschapselementen kenmerkend. Het blijven faciliteren en ondersteunen van de landbouwfunctie is van belang om de karakteristieke kwaliteit te behouden. De kleinschaligheid van dit landschap en de bijpassende cultuurhistorische kwaliteiten zijn karakteristiek voor de ligging op de Brabantse Wal. Verdere verstening van het platteland is niet wenselijk. Wel worden mogelijkheden geboden voor nieuwe landgoederen volgens de provinciale rood-voor-groen regeling. De realisatie van Ruimte-voor-Ruimtewoningen blijven faciliteren is gewenst om tegelijk gelden te genereren voor landschapsverbetering. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe rode functies de verdere ontwikkeling van de landbouwfunctie in de daarvoor aangewezen gebieden niet beperken. De landbouw blijft de drager van het gebied. Specifieker gebiedsgericht beleid zal verder worden uitgewerkt in het bestemmingsplan buitengebied.

 

Hoofdwegenstructuur

Het verdelen van het wegennet in twee aders staat centraal: wegen voor doorstroming (hoofdwegennet) en wegen voor verblijfsgebieden. Door het beter benutten van wegen wordt de doorstroming van het verkeer verbeterd. Daarbij hoort het versterken van duurzame vervoerswijzen en het ontwikkelen van een duurzaam veilig verkeerssysteem. Waar het wegennet onvoldoende capaciteit heeft worden oplossingen gezocht door een betere inrichting van de weg, door het inzetten van openbaar vervoer en/of het stimuleren van fietsverkeer.

 

Gemengde functie

Op de terreinen met gemengde functies is het mogelijk diverse andere functies te mengen met de bedrijfsfuncties. Dit wordt mede ingezet om de werkgelegenheid te verbreden. Het is van belang ruimte te bieden voor functies die niet eenvoudig in monofunctionele gebieden zijn in te passen. Inmiddels is voor het betreffende deel met het bestemmingsplan 'Villapark Reimerswaal' de mogelijkheid voor bedrijfskavels komen te vervallen en geldt een bestemming enkel gericht op vrijstaande woningen.

 

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van opzet. Dit betekent dat de opgestelde planologische regeling aansluit bij de feitelijke situatie en het voormalige planologische regime. Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid uit de Structuurvisie.

 

Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan ‘Bergen op Zoom 2007-2017’ is een kadernota die gebruikt dient te worden bij de ontwikkeling van plannen en projecten in de ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen op Zoom. Het doel van deze nota is het ontwikkelen van een duurzame groenstructuur voor de kernen van de gemeente. De opgave is de structuren te verbinden en te (her)structureren zodanig dat zij samen de robuuste groene structuur gaan vormen. Het Groenstructuurplan beschrijft sfeerbeelden voor het groen in wijken en buurten, waarop het beheer afgestemd wordt. Het groenstructuurplan kan als bouwsteen dienen voor het bestemmingsplan. Er ligt vanuit het groenstructuurplan geen concrete opgave voor het plangebied.

 

Verkeersplan

Het Verkeersplan dat door de gemeenteraad op 30 januari 2014 is vastgesteld geeft een visie voor het verkeersbeleid van de komende jaren. De gemeente Bergen op Zoom heeft als belangrijk doel dat zij de bereikbaarheid in de woongebieden, centra en bedrijventerreinen in en naar de gemeente in stand wil houden en waar nodig verbeteren. Tegelijkertijd wil de gemeente de verkeersdruk in de woongebieden en op de centrumwegen verminderen. Om de negatieve verkeersgerelateerde milieueffecten te beperken en de verkeersveiligheid te vergroten moet zoveel mogelijk het (doorgaande) verkeer via de weg van de hoogste categorie (gebiedsontsluitings- en stroomwegen) worden afgewikkeld. De voorkeur gaat hierbij uit naar het (beter) benutten van de reeds bestaande infrastructuur in tegenstelling tot de aanleg van geheel nieuwe infrastructuur (uitzondering hierop vormt de Randweg Zuid en de nieuwe afrit 29). In dit Verkeersplan komen de aspecten bereikbaarheid en leefbaarheid samen in het streven naar een evenwichtige verkeerstructuur, waarin alle weggebruikers (inwoners, werknemers en bezoekers) zich veilig over een goed uitgeruste structuur voor alle verkeerssoorten kunnen begeven. De hinder van verkeer moet tot een minimum worden beperkt. Verder verplaatsen mensen zich op een zo schone, veilige en efficiënte manier, wat net zo goed geldt voor het transport van goederen. Fiets en openbaar vervoer spelen hierin een belangrijke rol. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan een duurzaam Bergen op Zoom. Er ligt vanuit het Verkeersplan geen concrete opgave voor het plangebied. In hoofdstuk 4.2 wordt nader ingegaan op de relevante verkeersaspecten.

 

Waterplan

Met het Waterplan Bergen op Zoom is in 2002 het beleid voor alle aspecten van het water binnen de gemeente optimaal op elkaar afgestemd. Het betreft zowel oppervlaktewater, grondwater, waterbodem en –oever met bijbehorende flora en fauna (ecologie), als aspecten van waterleiding, riolering en waterzuivering en de wijze van omgang met regenwater daarbij. Tevens vindt afstemming plaats van het water met andere ruimtelijke functies zoals natuur, landschap en openbaar groen alsmede recreatie en toerisme etc. In het waterplan is de visie beschreven voor zowel het watersysteem als de waterketen voor de lange termijn. In het watersysteem van de gemeente Bergen op Zoom zijn 7 stroomgebieden te onderscheiden. Vervolgens is op basis van acht ambities de visie vertaald voor de korte en middellange termijn naar diverse maatregelen. De genoemde ambities zijn achtereenvolgens:

 

Voor elk stroomgebied is de huidige situatie bepaald en een toetsing aan de ambities uitgevoerd om de maatregelen te formuleren. In de stedelijke wateropgave van de gemeente uit 2009 is het betreffende waterbeleid herbevestigd en geactualiseerd met betrekking tot de beleidsdoelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de gestelde normen met betrekking tot het voorkomen van wateroverlast in relatie tot de klimaatverandering. Alle te nemen maatregelen zijn vervolgens nader omschreven in het vijfjaarlijks te actualiseren rioleringsplan van de gemeente.

 

Er ligt vanuit het Waterplan geen concrete opgave voor het betreffende plangebied. In de waterparagraaf in hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect water.

 

Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen

In het kader van het uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2011 is een gevoeligheidsanalyse groepsrisico voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgevoerd. In de analyse, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 maart 2012, zijn de toekomstplannen van de gemeente uit de structuurvisie getoetst op ‘groepsrisico’; dit wel zeggen dat per Bevi-bedrijf - bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken – is berekend wat in de toekomst de gevolgen zijn voor de omgeving van het bedrijf, als er een incident zou plaatsvinden.

 

Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de toekomstplannen niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast blijkt dat diverse grootschalige ontwikkelingen tegelijkertijd mogelijk zijn zonder dat een knelpunt voor groepsrisico ontstaat. Zolang nieuwe of herziene bestemmingsplannen passen binnen de structuurvisie, zal het plan geen gevolgen hebben voor het groepsrisico. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

 

Beleidsplan Wonen 2014-2018

Op 27 februari 2014 heeft de raad het Beleidsplan Wonen 2014-2018 vastgesteld. Het beleidsplan heeft het motto ‘Goed wonen voor iedereen’ waarbij vraag en aanbod op elkaar moeten aansluiten en zorgen voor een realistische woningbouwplanning. Met het Beleidsplan Wonen 2014-2018 wordt aangesloten bij actuele ontwikkelingen en wordt ingezet op:

 

Het uitgangspunt is om de stad te ontwikkelen tot een complete stad. Hierbij zal vooral wordt ingezet op de bestaande stad en kernen. De grote uitleglocaties hebben geen prioriteit, maar moeten wel een goede afronding krijgen. Met het bieden van een compleet aanbod aan woonmilieus probeert de gemeente een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te creëren, waardoor het samen met flankerend beleid voor bedrijvigheid en onderwijs ook aantrekkelijker wordt om zich in de gemeente te vestigen.

 

Op kwantitatief niveau betekent dit dan we voorkeur geven aan locaties die passen bij bovenstaande visie. In dit beleidsplan wordt geconstateerd dat er tot 2020 ruimte is voor ca. 1.400 woningen, waarbij de gemiddelde afzet per jaar 200 woningen is (waarbij wordt gewerkt met ca. 150 woningen per jaar voor de komende jaren). De ambities liggen echter hoger. Door voorkeursontwikkelingen te benoemen die gezamenlijk ca 1.400 woningen behelzen en door te adviseren om bepaalde ontwikkelingen later in de tijd uit te faseren, creëren we een realistischer programma en ontstaat er zelfs wat ruimte om aan nieuwe initiatieven –onder duidelijke voorwaarden- medewerking te verlenen.

 

Conclusie

Er worden binnen die bestemmingsplan geen nieuwe bouwmogelijkheden gegeven. Afronding van de wijk zal plaatsvinden zoals al vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Daar waar mogelijk zal qua prijscategorie en typologie worden aangesloten bij de wensen uit het beleidsplan wonen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Beleidsplan Wonen 2014-2018.

 

Nota Detailhandel 2003

In 2003 heeft de gemeente Bergen op Zoom haar vigerende detailhandelsbeleid vastgesteld. De gemeente stelt zichzelf met haar detailhandelsbeleid tot doel een optimale detailhandelsstructuur te garanderen. Dit vertaalt zich naar een visie voor de verschillende type (winke1)centra.

 

Binnenstad

Zo moet de binnenstad van Bergen op Zoom zich qua aanbod, uitstraling en comfort positief onderscheiden van

de wijk- en buurtcentra en blijven concurreren met vergelijkbare binnensteden in de regio. Daarbij wordt

gestreefd naar een compact en goed beloopbaar winkelgebied met een aantrekkelijk verblijfsklimaat.

 

Buurt-, wijk- en kernniveau

De centra op buurt- en wijkniveau blijven behouden en kunnen zich op onderdelen verder versterken. Solitaire

detailhandelsvestigingen zijn daarbij niet gewenst. In de kern Halsteren wordt voornamelijk ingezet op

versterking van het zuidelijk deel van de Dorpsstraat. Voor Lepelstraat wordt ingezet op behoud waar mogelijk versterking van het voorzieningenniveau, mogelijk gecombineerd met andere functies.

 

Perifere detailhandel

De perifere locatie aan de Van Konijnenburgweg is aangewezen als de locatie voor grootschalige detailhandel

in de gemeente Bergen op Zoom. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten. Eventuele nieuwe perifere ontwikkelingen mogen niet structuurverstorend zijn.

 

Conclusie

Binnen dit bestemmingsplan bestaat in plandeel ‘De Brug’ de mogelijkheid voor het oprichten van voorzieningen, waaronder detailhandel. Dit betreft detailhandel op wijkniveau. Het gaat om een bestaande ontwikkelingsmogelijkheid.

3.4 Conclusie

Het onderhavige plan legt de bestaande (planologische) situatie vast. Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoering geeft aan het beleid zoals dat is verwoord is in het nationaal- provinciaal en gemeentelijk beleid en hiermee niet strijdig is.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Onderbouwing op onderdelen

 

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komt cultuurhistorie en archeologie, verkeer, woonomgeving, groen, flora en fauna en water.

4.1 Geomorfologie en Archeologie

Geomorfologie

De ondergrond van het plangebied bestaat voor een deel uit pleistocene zandgronden en voor een deel uit holocene klei-op-veen gronden. De Augustapolder vormt een inham in de steilrand van het pleistocene zand, dat enkele miljoenen jaren geleden werd gevormd door rivierafzettingen van zand en leem (formatie van Waalre). In het zuidoosten sluit de inham aan op een oud beekdal (Molenbeek), een zogenaamd droogdal. Op het einde van de laatste IJstijd werd veel zand onder invloed van de wind van west naar oost getransporteerd. Op sommige plaatsen, vooral aan de oostrand van de polder, ligt dit zand als een deken op de oudere pleistocene ondergrond (formatie van Boxtel). De noordelijke en oostelijke rand van de polder zijn duidelijke afbraakwanden met hoogteverschillen van enkele meters. De zuidelijke rand valt buiten het plangebied.

 

De ondergrond van de polder zelf bestaat uit pleistoceen zand op meer dan 4 meter diepte, waarop een veenbodem is ontstaan (Basisveen en Hollandveen, formaties van Nieuwkoop en Naaldwijk). Dit veen werd in de middeleeuwen grotendeels afgegraven. Op het veen liggen zeer jonge afzettingen van zand en klei, daterend uit de periode 1530-1787 (laagpakket van Walcheren). Midden in de polder ligt een opduiking of donk, waar het zand aan het oppervlak komt. Ten noorden daarvan bevindt zich ook een dergelijke verhoging maar die reikt niet tot het maaiveld. Na 1530 ontstond in de polder een krekenlandschap, dat echter na 1787 grotendeels verdween. De polder wordt ook gekenmerkt door sterke kwel. Deze is vooral aanwezig in het oostelijke en noordoostelijke gedeelte, waar grondwater vanuit de hogere leemlagen wordt aangevoerd en ter plaatse aan het oppervlak komt.

 

De bodem van het plangebied bestaat in de polder grotendeels uit zandige klei, met uitzondering van de hiervoor vermelde donk. De afbraakwand in het noorden bestaat uit dikke sliblagen, die ontstonden door afslibbing van de hoger gelegen formatie van Boxtel. De oostelijke afbraakwand bestaat vooral uit pleistoceen zand met veel klei. Deze klei ligt op het hogere plateau aan het oppervlak. In het zuidoostelijke deel (voormalig sportpark) werd in 1953 veel grond afgegraven om de spoorlijn naar Zeeland te herstellen. Daarbij werden oudere eerdgronden (humeuze bodems, ontstaan door bemesting) verwijderd.

 

Archeologie

In de 13de eeuw vermelden de bronnen voor het eerst de verschillende inpolderingen ten westen van de steilrand bij Bergen op Zoom. Ter hoogte van het plangebied lagen de polders Borgvlieterland en Oostmoer. De polder Oostmoer omvatte onder meer de latere Augustapolder. De moer-namen wijzen op de voormalige veenbedekking. Het is niet precies bekend hoe oud de eerste inpolderingen bij Bergen op Zoom zijn. Mogelijk werden de gronden langs de rivier de Schelde al in de 12de eeuw bedijkt. Aan de noordrand van de Augustapolder lag het dorp Borgvliet. Het was tot 1795 een eigen heerlijkheid en tot 1810 een afzonderlijke gemeente. Het maakte oorspronkelijk deel uit van de parochie van Bergen op Zoom. Indirect werd het dorp genoemd in 1214 toen een Witto van Borgvliet aanwezig was bij het opstellen van een huwelijksverdrag tussen Floris van Holland en Mechteld van Brabant.

 

Het gebied van de schepenbank werd in het zuiden begrensd door de Molenbeek. De huidige Augustapolder ten noorden van deze beek behoorde vanouds tot het Neerland van Borgvliet, ofwel Borgvlieterland. Ten zuidwesten van de nederzetting (buiten het plangebied) stond het kasteel Borgvliet, dat zijn naam blijkbaar ontleende aan de vliet of beek die er langs stroomde. In 1481 werden alle goederen en rechten van Borgvliet verkocht aan Jan van Glymes, de heer van Bergen op Zoom. Daarmee werd Borgvliet deel van Bergen op Zoom. In de economische bloeitijd aan het einde van de 15de eeuw (1498) stonden er 75 huizen in Borgvliet. Rondom het kasteel bevonden zich boomgaarden en akkers.

 

Verder naar het zuiden lag de “Warande”, een hoger gelegen donk, waar werd gejaagd. Het kasteel en het omringende land kregen het zwaar te verduren bij de stormvloeden van 1530, 1552 en 1570. Een stormvloed in 1530 (St. Felixvloed) overspoelde de Wilde Moer bij Beveland, waardoor de Schelde tegenover Borgvliet ineens tot een gevaarlijke zeearm werd verbreed. Op raad van de Markies werd een nieuwe dijk gemaakt van Woensdrecht tot aan Borgvliet. Verschillende nieuwe stormen tussen 1532 en 1543 vernielden deze herstellingen. Op verzoek van de weduwe van de markies gaf Karel V in 1545 toestemming tot het maken van een geheel nieuwe zeedijk. In 1552 trof een nieuwe ramp het polderland: de Pontianusvloed. De Markies probeerde de ingelanden tevergeefs over te halen om gezamenlijk geld op te brengen voor herstel van de dijken.

 

Een storm in 1568 veroorzaakte grote schade aan het kasteel. De genadeklap kwam met de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. De Schelde veranderde in één grote zeearm (Oosterscheldebekken), die alle schamele resten van herbedijkt land definitief verzwolg. De magistraat van Bergen op Zoom drong bij de overheid aan op een spoedige herbedijking. Deze vond plaats in 1571 voor de polders Zuidland, het Neerland van Borgvliet en Heveland. Ze liepen echter een paar jaar later weer onder en bleven voor lange tijd onbedijkt. In de 17de eeuw was de westrand van het dorp, dat toen direct aan zee lag, aantrekkelijk voor pottenbakkers, die er hun leem haalden. Ze groeven kleiputten in de steilrand, ondanks een verbod uit 1679. In 1787 kreeg de polder een definitieve bedijking, die van de zuidwestelijke punt van het dorp naar de Kraaijenberg liep. De dijk volgde vrijwel hetzelfde tracé als in 1661. De naam veranderde in Augustapolder, genoemd naar Maria Elisabeth Augusta van de Paltz, echtgenote van markies Karel Theodoor van Sultzbach.

 

 [image]

Afbeelding 4.1 De nieuw bedijkte Augustapolder, door J.B.Adan, 1788.

 

Het voormalige dorp Borgvliet bestond in de 19de eeuw uit niet meer dan een groepje vervallen boerderijen. Relicten van Oud-Borgvliet zijn thans nog het Benedenbaantje en de straten ter hoogte van de oude dorpskern. De zuidelijke flankhelling langs het Benedenbaantje heeft eeuwenlang een agrarische bestemming gehad. Van de oude dijk van 1787 is de noordelijke helft verdwenen bij de aanleg van de Markiezaatsweg en een goederenspoorlijn in de jaren ‘80. De oostelijke steilrand van de polder wordt thans ingenomen door de wijk Langeweg en wat oudere bebouwing uit 1923 nabij de gelijknamige straat. Deze laatste bestond al in de 18de eeuw als verbinding tussen de dijk van 1787 en de Antwerpsestraatweg. De nieuwbouwwijk Langeweg zelf werd tussen 1974 en 1978 gerealiseerd op de helling van de polder. Iets zuidelijker liggen de sportvelden van voetbalvereniging “de Brombeer”. Deze velden werden na de watersnoodramp van 1953 afgegraven om de spoorlijn naar Zeeland te herstellen. De omgeving ten noorden van deze velden werd in de 20ste eeuw gedeeltelijk afgegraven en geëgaliseerd voor de bouw van kassen. Het Molenbeekdal vormde in de Tweede Wereldoorlog onderdeel van een verdedigingslinie. Daar werd een antitankgracht gegraven, die van betonblokken was voorzien. Deze gracht verdween omstreeks 2008 bij de aanleg van de rotonde.

 

Onderzoek

In 2005 werd in de voorbereiding van het aanleggen van de woonwijk De Markiezaten een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op drie locaties in het plangebied: langs de zuidflank van het Benedenbaantje, op de donk in het midden van de polder en tegen de oostelijke steilrand tussen de Langeweg en de Molenbeek. Op al deze plaatsen werden sporen van bewoning uit de 10de-13de eeuw gevonden. In de lagere delen van de polder bleek vooral sprake van restanten van sterk ingeklonken veen op een diepte van 3 tot 4 meter onder maaiveld. Daarop bevond zich sporadisch enig vondstmateriaal uit de late middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Aan de voet van de helling tegen het Benedenbaantje werden resten gevonden van een houten kadeconstructie op ruim 190 cm diepte onder de klei.

De aangetroffen sporen werden daarna opgenomen in het bestemmingsplan als archeologisch belangrijke zones. Het bleek dat de archeologische resten voornamelijk bestonden uit bewoningssporen (paalkuilen, greppels, putten) op de flanken van de hellingen: de zuidelijke helling van het Benedenbaantje, behorend bij het gebied van Borgvliet; de zuidelijke helling van de donk in het midden van de polder, en de zuidwestelijke voet van de helling langs de Molenbeek. De oostelijke steilrand langs de Langeweg en omgeving bleek zeer lemig en rijk aan kwelwater, wat bewoning ter plekke onmogelijk maakte. De top van de helling in de omgeving van sportpark de Brombeer bleek in het verleden grotendeel afgegraven en geëgaliseerd. De diepere delen van de polder bevatten weliswaar sporen van menselijke activiteit, maar deze sporen lagen zo diep en de wateroverlast was zo groot, dat hier geen vooronderzoek mogelijk was.

 

In 2006 werd de zuidelijke flank van het Benedenbaantje over een lengte van ruim 200 meter geheel opgegraven. Het onderzoek kreeg nog een kort vervolg in 2008-2009. Dat leverde de sporen op van enkele boerderijen met erven, sloten, hooimijten en voorraadschuren uit de periode 11de-begin 13de eeuw. In deze nederzetting werd vooral rogge verbouwd, op de zone tussen zand en veen. De dieper liggende sporen langs de zuidrand van de nederzetting dateerden uit een jongere periode, toen het veen werd ontgonnen. Ze lagen dermate diep dat ze niet bedreigd werden door de bouwplannen. De donk in het midden van de polder bleek alleen aan de zuidelijke rand bewoond te zijn geweest. Daar werden sporen van enkele kleine schuren of huizen gevonden. Op de top van de helling en aan de andere zijden ontbraken sporen. De sporen nabij de Molenbeek besloegen een klein oppervlak aan de voet van de helling en lagen bovendien anderhalve meter onder het maaiveld. Ze werden niet direct bedreigd door woningbouw, waardoor onderzoek aanvankelijk niet nodig leek. Later werd de Markiezaatsweg echter noordwaarts verlegd en werden de sporen, ondanks de dubbelbestemming in het bestemmingsplan, alsnog vernietigd. Een aanvullend verkennend onderzoek in het gebied van de Brombeer toonde aan dat de hoge heuvelrug waarschijnlijk nooit bewoond was geweest vanwege de zeer lemige ondergrond. Aan de zijde van de Antwerpsestraat ligt de leem weer veel dieper, maar juist daar hebben in 1953 ontgrondingen plaatsgevonden.

 

De thans nog aanwezige archeologische waarden zijn eveneens in drie gebieden geconcentreerd. Het eerste is het gebied van het voormalige dorp Oud Borgvliet. Het terrein ten westen en zuidwesten van de Ploegstraat en ten zuiden van het Benedenbaantje heeft een hoge trefkans voor sporen uit de IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen. Er bevinden zich sporen van het dorp en van de nederzetting, waarvan in 2006 al een gedeelte werd opgegraven. Een deel van de sporen ligt onder de huizen en erven aan het Benedenbaantje. De meest zuidelijke rand van dit gebied bevat sporen die dieper dan anderhalve meter onder het maaiveld liggen en in 2006 niet werden onderzocht, omdat ze niet door graafwerkzaamheden werden bedreigd. Ter plaatse bevinden zich resten van houten kadewerken.

 

Het tweede gebied ligt ten zuiden van de Markiezaatsweg en bestaat uit twee terreinen. Op het oostelijke van de twee geldt een hoge trefkans voor sporen uit de Late Middeleeuwen. Een deel ervan werd in 2006 al opgegraven. Hier gaat het om sporen van dezelfde nederzetting, gelegen op de zuidelijke flank van de donk, die meer dan anderhalve meter onder maaiveld liggen en die in 2006 niet door graafwerkzaamheden werden bedreigd. Het aangrenzend westelijker gelegen terrein, dat tot tegen de dijk van 1787 strekt, heeft een middelhoge trefkans voor sporen uit de Late Middeleeuwen. Dit terrein maakt ook deel uit van dezelfde donk, maar ligt iets lager. Ook dit werd in 2006 niet onderzocht omdat het niet bedreigd werd.

 

Het derde archeologische gebied betreft de oostelijke flank van de steilrand langs de Antwerpsestraat. Grote oppervlakken werden daar in het verleden al afgegraven, waardoor de kans op het aantreffen van sporen beperkt is gebleven tot het meest noordelijke deel van de sportvelden en de oostelijke flank tussen de voormalige voetbalvelden en de Antwerpsestraat. Het nog noordelijker gelegen wijkje “Zeeheldenbuurt” werd op een vrij steile helling aangelegd, waarbij trapsgewijs geëgaliseerd moest worden. De ondergrond zal daar sterk geroerd zijn.

Van de voormalige sportvelden ligt het uiterst noordelijke gedeelte op hetzelfde niveau als de straat. Hier werd vrijwel geen grond afgegraven. In de hoge zandrug naast de Antwerpsestraat bevindt zich nog een intacte podzol, die met boringen werd aangetoond. Voor dit gebied geldt een middelhoge verwachting voor sporen uit de Late Middeleeuwen.

 

 [image]

Afbeelding 4.2 Archeologisch waardevol gebied (rood=hoog, groen=middelhoog)

 

Conclusie

Binnen het plangebied zijn archeologisch waardevolle gebieden aanwezig (zie afbeelding 4.2). In het kader van de eerdere afgravingen en proefsleufonderzoek is de waarden voor enkele delen komen te vervallen. Voor de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie - 1” voor hoog en 'Waarde-Archeologie - 2' voor middelhoog opgenomen. De Archeologische verwachtingswaarden zijn hiermee voldoende gewaarborgd.

 

 

 

4.2 Verkeer

Wegenstructuur en ontsluiting

De Markiezaatsweg snijdt het plangebied in twee delen en vervult als stedelijke randweg een belangrijke rol als ontsluitingsweg. In oostelijke richting verbindt deze weg het plangebied met Bergen op Zoom Oost en de Rijksweg A58. In noordelijke richting met name de Bergse Plaat en Fort Zeekant en verder naar het centrum van Bergen op Zoom. Ook de Laan van Reimerswaal ontsluit de wijk Bergse Plaat. De Laan van Reimerswaal en de Markiezaatsweg zijn beide gebiedsontsluitingswegen en hebben een rijsnelheid van maximaal 50km/h. De overige wegen binnen het plangebied zijn woonstraten met een 30km/h regime en een hierop ingericht profiel. De Zuiderdreef is de centrale as van het de wijk en fungeert als wijktoegangsweg. De Sportlaan sluit aan op de Markiezaatsweg en vormt een wijktoegangsweg voor de hier geplande woningbouw. De Terpen krijgen aparte aansluitingen op de Markiezaatsweg.

 

Parkeren

Het parkeren voor de woningen vindt grotendeels plaats in het openbaar gebied. Zowel door middel van langs parkeren aan de woonstraten als in daarvoor bestemde parkeerterreinen. Afhankelijk van het woningtype is ook sprake van deels parkeren op het eigen terrein. De appartementengebouwen aan de Zuiderdreef hebben een eigen parkeerplaats op het achterterrein. Ook voor de sportvoorzieningen is parkeerruimte gerealiseerd door middel van haaks parkeren op de ‘Langs de Lijn’. Ten aanzien van parkeernormen gaat de gemeente Bergen op Zoom uit van de (actuele) Nota Parkeernormering.

 

Langzaam verkeer

In het verkeersplan is het fietsnetwerk voor Bergen op Zoom opgenomen. In het plangebied zijn langs de Markiezaatsweg vrij liggende fietspaden gepland waarvan een deel is gerealiseerd. Fietsverkeer rijdt verder op de erftoegangswegen gemengd met het autoverkeer. Op verschillende plaatsen binnen het plangebied zijn bruggen voor langzaam verkeer aanwezig en gepland. Vanaf de Sportlaan is een tunnelverbinding onderdoor het spoor waarmee De Markiezaten is verbonden met de wijk Langeweg. De twee geplande langzaam verkeersverbindingen zijn inmiddels gerealiseerd.

 

Openbaar vervoer

In het plangebied zijn geen busverbindingen aanwezig. De dichtstbijzijnde bushaltes zijn te vinden aan de Antwerpsestraatweg en de Laan van Hildernisse.

4.3 Flora en Fauna

Toetsingskader

In een bestemmingsplan worden de beschermde natuurwaarden planologisch-juridisch veiliggesteld en wordt de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling getoetst aan de aanwezige natuurwaarden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Gebiedsbescherming is geregeld via de natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening.

 

Situatie ter plaatse

Gebiedsbescherming

In het zuiden grenst het plangebied aan de ecologische hoofdstructuur. In het zuidwesten ligt een klein gedeelte van de ecologische hoofdstructuur binnen het plangebied. Het plangebied is niet beschermd onder de Natuurbeschermingswet. Het gebied is gelegen nabij de Natura 2000 gebieden Brabantse Wal, Zoommeer en Markiezaat. Gezien de aanwezige habitats kunnen met name vogelsoorten van het Zoommeer en Markiezaat gebruik maken van het plangebied. Voor deze gebieden zijn de volgende kwalificerende soorten benoemd:

 

Gezien de huidige successie stadia is het gebied niet meer geschikt voor soorten van open zand en slikken. Wel kunnen een aantal andere vogelsoorten van het gebied gebruik maken. Het zal hier echter steeds om zeer beperkte aantallen gaan, waarbij voor de meeste van deze soorten geldt dat de bebouwing die door de geldende ontwikkelingsmogelijkheden mogelijk wordt gemaakt niet of nauwelijks effect zal hebben op het gebruik doordat juist de soorten van open zand en slikken gevoelig zijn voor verstoring door aantasting van de openheid. Er worden dan ook geen effecten verwacht op de kwalificerende soorten voor de Vogelrichtlijngebieden Brabantse Wal, Zoommeer en Markiezaat. Externe effecten op de Natura 2000-gebieden Brabantse Wal, Zoommeer en Markiezaat zijn niet te verwachten.

 

Natuurwaarden

Het onderhavige deel van de Markiezaten bestaan uit nieuwbouwwoningen, ontsluitingswegen, een sportveldencomplex en stedelijke groen- en waterstructuren. Het zuidelijk deel van De Markiezaten is nu natuur, waarbij de natuurwaarden toenemen naarmate men naar het zuiden gaat. Het gaat hierbij grotendeels om een mozaiek van vrij droge riet(gras)velden met grazige vegetaties. Deze worden doorsneden door oude kreken met bijbehorende moerasvegetaties.

 

Planten

Beschermde planten zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek op 25 juni 2014. Binnen de geraadpleegde bronnen zijn geen beschermde planten vermeld voor dit gebied wel komen zeldzame planten voor als goudknopje en de op de rode lijst vermelde beemdkroon. Gezien de aanwezige habitats is het mogelijk dat beschermde soorten als rietorchis en moeraswespenorchis in de delen met bestemming natuur voorkomen.

 

Zoogdieren

Binnen het gebied werden tijdens het veldbezoek haas en sporen van mol aangetroffen. Deze soorten zijn ook uit de beschikbare bronnen bekend. Dit betreft soorten die (niet strikt) beschermd zijn. Naast deze soorten zijn ook laatvlieger, ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, watervleermuis en rosse vleermuis uit het gebied bekend. Van deze soorten kunnen gewone dwergvleermuis en laatvlieger ook voorkomen in het bebouwde gebied.

 

Boven de wateren in het gebied kunnen naast voornoemde soorten vleermuizen ook watervleermuizen en meervleermuizen foerageren. Dit betreft alle strikt beschermde soorten. Hiervan heeft de meervleermuis rustplaatsen in gebouwen. Op basis van de aanwezige habitats worden met name in de natuurgebieden ook de algemene soorten bosmuis, bosspitsmuis, aardmuis en veldmuis verwacht. Daarnaast is het gebied geschikt als leefgebied van de strikt beschermde waterspitsmuis. Deze, lastig te inventariseren, soort is echter uit de wijde omgeving niet bekend.

 

Vogels

Tijdens het veldbezoek werden in het zuidelijke deel diverse soorten vogels gezien en gehoord zoals meerkoet, grauwe gans, wilde eend, kleine karekiet, kievit en bruine kiekendief. In de reeds bebouwde delen waren nog weinig vogels aanwezig waarbij karakteristieke vogels van stedelijk gebied zoals huismus en gierzwaluw ontbraken. Dit heeft deels te maken met de geringe ouderdom van de wijk en mogelijk met het ontbreken van geschikte nestplaatsen. Andere soorten zoals merel, koolmees en ekster werden wel waargenomen.

 

Binnen de geraadpleegde bronnen zijn in het plangebied onder meer waarnemingen gedaan van de vooral broedvogelsoorten van grazige gebieden, moeras en struweel als patrijs, kievit, tureluur, veldleeuwerik, graspieper, winterkoning, heggenmus, roodborst, blauwborst, roodborsttapuit, bosrietzanger, kleine karekiet, spotvogel, braamsluiper, grasmus, tuinfluiter, zwartkop, tjiftjaf. Daarnaast zijn ook soorten bekend die ook in stedelijk gebied kunnen voorkomen zoals knobbelzwaan meerkoet, merel en koolmees.

 

Uit de waarnemingen en bronnen blijkt dat de niet bebouwde delen van het gebied hoge natuurwaarden kennen. Hierbij zijn ze met name belangrijk voor foeragerende vogels. Ondermeer bruine kiekendief en lepelaar foerageren in het gebied. Daarnaast zullen ook broedvogels van met name oevers en graslanden aanwezig zijn. Hierbij valt te denken aan soorten als wilde eend, grauwe gans, rietgors, kleine karekiet, meerkoet, kievit en scholekster. Ook meer bijzondere soorten zullen naar verwachting met name langs de watergangen in het gebied tot broeden kunnen komen.

 

Amfibieën, vissen en ongewervelden

Het plangebied is geschikt voor algemene amfibieën als meerkikker, bastaardkikker, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Er zijn alleen waarnemingen van groene kikkers bekend. Beschermde soorten vissen zijn niet bekend uit het gebied. Geschikte habitats lijken aanwezig voor de soorten bittervoorn en kleine modderkruiper. Op grond van de verspreiding van deze soorten is het echter maar de vraag of deze soorten in het gebied voorkomen daar geen waarnemingen uit de omgeving bekend zijn. Beschermde ongewervelden worden op grond van de aanwezige habitats niet binnen het plangebied verwacht. Meer bijzondere maar niet beschermde ongewervelden die in het gebied zijn waargenomen zijn vuurlibel, tengere grasjuffer en kleine roodoogjuffer.

 

Terpen

Binnen de terpen zijn geen groeiplaatsen van strikt beschermde planten, verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten dieren dan wel nesten van jaarrond beschermde vogels aangetroffen. Het realiseren van de stedelijke functies in het gebied zal hier naar verwachting dan ook geen effect op jaarrond beschermde soorten hebben mits terughoudend met verlichting wordt omgegaan. Dit om te voorkomen dat foeragerende vleermuizen worden verstoord. Wel zal er een negatief effect zijn op foeragerende vogels en niet jaarrond beschermde broedvogels doordat de verstoring toeneemt en openheid afneemt. De ligging van de bouwvlakken temidden van de natuur betekent dat hier verstorende werkzaamheden in het broedseizoen vermeden dienen te worden.

 

Conclusie

Deze paragraaf geeft een algemene beschrijving van de natuurwaarden van het bestemmingsplangebied en het hier oostelijk aan grenzende gebied De Markiezaten en Borgvliet. Ingegaan is op de aanwezige habitats, de aanwezige soorten en hun eventuele beschermingsstatus. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en bevat reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden. Gelet op voorgaande beschrijving worden geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.

 

Naar aanleiding van de zienswijze is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vogelsoorten en de mogelijke effecten van de ontwikkelingen. Ook op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd er geen nadelige effecten worden verwacht op de beschermde gebieden dan wel beschermende soorten. Het aanvullend rapport is opgenomen in de bijagen bij deze toelichting.

4.4 Water

Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

 

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen. In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

 

Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

 

Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

 

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Vanaf 1 maart 2015 is een geactualiseerde Keur met bijbehorende beleidsregels in werking getreden.

 

De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’.

 

Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

 

Beschrijving huidige situatie

Het plangebied omvat een gedeelte van de stad Bergen op Zoom, waarvan de functionele inrichting en bebouwing als woonwijk deels is gerealiseerd en deels nog in ontwikkeling. Het gebied, zuidelijk van de bestaande stad en aansluitend in het westen bij de Bergse Plaat, heeft aan de oostzijde de grens bij de spoorlijn. Het noordelijk deel van het gebied vormt de nieuwe woonwijk. In het zuidelijke deel van het gebied beperkt de nog te ontwikkelen bebouwing zich tot enkele woonterpen temidden van het inmiddels ingerichte en daarmee gerealiseerde natuurontwikkelingsgebied.

 

Door de historische ontwikkeling als polder en vervolgens voor invulling van het plangebied deels als woonwijk (noorden) deels als natuur met enkele woonterpen (zuid), is de oorspronkelijke afwatering of oppervlaktewatersituatie ingrijpend aangepast. De oppervlakkige afwatering is inmiddels in afstemming met de (water)beheerder verbeterd. Dit is gedaan via inrichting van aangelegd oppervlaktewater in de omgeving. Hierbij is tevens uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste eisen ten aanzien van een waterneutrale ontwikkeling met voldoende waterberging ten aanzien van het totale plan. Dit dus mede, zoals is benodigd voor de toekomstig voorziene ontwikkeling vanuit onderhavige plan(actualisatie). Afwatering van het woongebied geschied met name door een gescheiden rioleringsstelsel. De afvoer van het schone hemelwater gebeurt via het HWA-stelsel. Middels de vuilwaterriolering (DWA) wordt het huishoudelijk afvalwater van de woningen en vrijkomend afvalwater van overige functies ingezameld en afgevoerd naar de rioolwaterzuivering te Bath. Het overtollige (schone) regenwater wordt na lozing op het aanwezige oppervlaktewater vanuit het gebied afgevoerd via de Plaatvliet richting Schelde-Rijnverbinding. Het gebied ligt zodanig dat in hydrologisch opzicht sprake is van kwel. Door ophoging van het te bewonen gebied en kruipruimteloos bouwen bevind het grondwater zich aldaar in voldoende mate onder het maaiveld en is er ook geen sprake van grondwateroverlast.

 

Beschrijving toekomstige situatie

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van betreffende gebied van het ontwikkelde bestemmingsplan voor de zuidelijke stadsrand uit 2004/2005 (Raadsbesluit, 29 sept. 2004, besluit GS 3 mei 2005). In fysiek opzicht verandert de mate van bebouwing en verharding niet of nauwelijks en is met betrekking tot de reeds gerealiseerde waterhuishouding daarom een neutrale situatie aan de orde.

 

In het plangebied is de aanleg van een oppervlaktewatersysteem voorzien om de berging van regenwater afstromend uit het plangebied in voldoende mate te kunnen ondervangen. Momenteel wordt uitvoering gegeven aan realisatie van betreffende oppervlaktewatersysteem op basis van de rapportage 'Afvoer Watersysteem Markiezaten en Plaatvliet' uit 2009, hetgeen in opdracht van de gemeente en het waterschap is opgesteld.

 

De uiteindelijke omvang van het oppervlaktewatersysteem in het gebied zal aan de hand van de invulling van de bestemmingen in overleg met het waterschap tot stand worden gebracht, evenals de te hanteren peilen. Na realisatie zal beheer en onderhoud van het watersysteem worden overgedragen aan het waterschap.

 

Alwaar ontwikkeling voor realisatie van het plan wordt aangepakt zal nauwgezet worden toegezien op de aansluitingen van schoon en vuil water. Daarbij is het de bedoeling om enerzijds de garantie omtrent aansluiting van schoon regenwater op de schoonwatervoorziening te waarborgen en anderzijds deze in de richting van het aanwezige oppervlaktewater te laten afstromen. Waar de kwaliteitszekerheid van het (regen)water voor aansluiting als schoon regenwater niet of onvoldoende is gegarandeerd, zoals drukke wegen e.d., worden maatregelen genomen dan wel is aansluiting op het vuilwatersysteem voorzien. Centrale doelstelling blijft dat alleen slechts het afvalwater wordt geloosd op de vuilwaterriolering (DWA-stelsel).

 

Mede gelet op genoemde risico’s bij het regenwater en eventuele aansluiting van verontreinigd hemelwater op het DWA-stelsel zal daarom steeds in overleg met het waterschap in de meest passende en doelmatige maatwerkoplossing(en) worden voorzien.

 

Gevolgen voor het water

Aangezien sprake is van een actualisatie van het bestemmingsplan, betreft het voor water in principe een neutrale situatie. In het gebied is en wordt al voorzien in een gescheiden rioolwaterstelsel. Het aanwezige oppervlaktewater voorziet in ruime mate in de benodigde berging passend bij de functie/bestemming.

 

Voor zover het afstromend regenwater niet ter plaatse in de grond zakt, zal dit via het schone waterafvoersysteem in het aanwezige oppervlaktewater worden geloosd en afgevoerd richting Plaatvliet. De afvoer van dit oppervlaktewater gebeurt volgens gedoseerde normering in afstemming met het waterschap. Het waterschap stelt vanuit de keur een eis aan retentie voor het lozen van regenwater afkomstig van een toename van verhard oppervlak van 2.000 m² of groter om het afwentelen van een bui van T=100 te kunnen voorkomen. Momenteel wordt daartoe als uitgangspunt gehanteerd een berging van 780 m³/ha aan retentie in relatie tot genoemde acute buien. Met de actualisatie van dit plan is echter geen uitbreiding van de verharding voorzien en is dit dus vooralsnog ook niet aan de orde.

 

Bij elk gebouw is de afvoer van het (huishoudelijke) afvalwater op systematische wijze gescheiden van het (schone) regenwater. De afvoer van het (huishoudelijk) afvalwater is aangesloten op de vuilwaterriolering (DWA). Om verontreiniging van hemelwater te voorkomen, is voor zowel nieuwbouw als bij renovatie de (uitwendige) toepassing van uitlogende materialen, zoals koper, lood, zink en zacht PVC niet gewenst; aangezien deze stoffen zich kunnen ophopen in het water(bodem)systeem en daarmee een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en –ecologie. Door gerichte communicatie, waar mogelijk met de ontwikkelaar/eigenaar zelf, zal informatieverstrekking over de mogelijkheden van duurzaam bouwen en het toepassen van duurzame en milieuvriendelijke bouwmaterialen plaats hebben.

 

Juridische vertaling

Ruimtelijk zijn de voorzieningen, die aanwijsbaar zijn in relatie tot het water, met de benodigde aanduiding op de verbeelding aangeduid ten behoeve van de waterhuishouding. De als oppervlaktewater dienst doende ruimte is als zodanig benoemd en aangeduid op de verbeelding.

 

Advies waterbeheerder

Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 14 april 2015 onder voorbehoud een positief wateradvies afgegeven. Het voorbehoud heeft betrekking op verduidelijking van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet en de gevolgen hiervan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf is op basis van het wateradvies aangevuld.

HOOFDSTUK 5 Milieuaspecten

 

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) heeft in opdracht van de gemeente Bergen op Zoom een milieuonderzoek uitgevoerd. Uitgangspunt hierbij is dat het bestemmingsplan onserverend van aard is. Dat betekent dat bij de wijze van bestemmen zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij het bestaande (toegestane) gebruik en de (bouw)mogelijkheden die in de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Er is sprake van een beheerregeling voor het bestaande gebruik en aanwezige bebouwing en een voortzetting van de geldende ontwikkelingsmogelijkheden voor niet gerealiseerde delen binnen het plangebied.

 

In deze milieuparagraaf worden de bevindingen en conclusies van het door de Omgevingsdienst uitgevoerde onderzoek weergegeven. Het onderzoek is opgesteld voor de milieuaspecten bedrijven en milieuzonering, lucht, geluid, externe veiligheid en bodem.

5.1 Bedrijven en milieuzondering

Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de VNG van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ in 2009 een geheel herziene uitgave opgesteld. Deze publicatie is geraadpleegd ten behoeve van dit advies.

 

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

 

Tabel: Milieucategorieën en richtafstanden

Milieucategorie

Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters

1

10

2

30

3.1

50

3.2

100

4.1

200

4.2

300

5.1

500

5.2

700

5.3

1000

6

1500

* indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).

 

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

 

* Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.

Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

 

* Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

 

Situatie ter plaatse

Het plangebied betreft een rustige woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen van de Laan van Reimerswaal, Markiezaatsweg en de spoorlijn is echter sprake van verstoring door verkeer. De gebieden binnen het invloedsgebied van deze wegen en de spoorlijn kunnen worden aangemerkt als gemengd gebied. De woningen in de directe nabijheid van sportpark De Markiezaten, de scholen en de scouting liggen eveneens in een gemengd gebied. De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het verlagen met één afstandsstap geldt niet voor het aspect gevaar. De bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn geïnventariseerd en opgenomen in onderstaande tabel.

 

Tabel 1: Bedrijfsactiviteiten in het plangebied (richtafstanden omgevingstype rustige woonwijk)

Adres

Nr.

Bedrijfsnaam

Omschrijving

SBI code 2008

Milieu cat.

Grootste richtafstand

Zuiderdreef

322

De Markiezaten brede school

Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs

852, 8531

2

30

Zuiderdreef

322

De Markiezaten brede school

Kinderopvang

8891.2

2

30

Langs de Lijn

5

Sportpark De Markiezaten

Veldsportcomplex (met verlichting)

931.G

3.1

50

De verlenging

12

Tennisvereniging Olympia

Tennisbanen (met verlichting)

931.F

3.1

50

De verlenging

10

Aventurijn College

Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs

852, 8531

2

30

Buitenspel

21

Scoutinggroep Menno van Coehoorn

Buurt- en clubhuizen

94991.A

2

30

Binnenbandijk

3

Evides

Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: 1 - 15 MW

36B2

3.2

100

Binnenbandijk

5

Waterschap Brabantse Delta

Persstation

/

4.1

200

 

Naar de milieubelasting van het persstation van Waterschap Brabantse Delta is eind 2003 specifiek onderzoek gedaan. De milieucategorie van het persstation is hierop gebaseerd. Het persstation van Waterschap Brabantse Delta fungeert als laatste doorpompstation bij het transport van al het huishoudelijk en industrieel afvalwater van Bergen op Zoom en West-Brabant naar het zuiveringsstation Rilland Bath. De volgende rapportages zijn destijds opgesteld:

 

Op basis van de onderzochte hinderaspecten wordt geconcludeerd dat woningbouw op 200 meter van het persstation verantwoord is. Op basis van de risicoanalyse wordt geconcludeerd dat bij verstoring van normale bedrijfssituaties significant hogere geuremissies kunnen optreden. Hierbij kan niet worden uitgesloten dat hierdoor geurhinder ontstaat ter plaatse van de toekomstige woningbouw. De omstandigheden en duur van deze situaties vallen echter binnen de vigerende normen. Daarmee is ook vanuit de risicoanalyse de conclusie dat woningbouw tot op 200 meter uit het persstation verantwoord is. In het vigerende bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand (Augustapolder) is de contour van 200 meter vastgelegd en is woningbouw direct buiten de 200 meter contour mogelijk gemaakt. In het plangebied van het bestemmingsplan De Markiezaten kan derhalve bij verstoring van normale bedrijfssituaties geurhinder optreden ter hoogte van woonbestemmingen.

 

De bedrijven opgenomen in voorgaande tabel zijn ten tijde van de verlening van de milieuvergunning/omgevingsvergunning voor de activiteit milieu of de behandeling van de melding in het kader van de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 8.40 Wet milieubeheer getoetst aan de fysieke bestaande situatie waarbij per milieuaspect een afweging is gemaakt met het oog op de omgeving. Bij vergunningplichtige bedrijven in het kader van milieu is de milieubelasting op basis daarvan door middel van voorschriften begrensd. Bij meldingsplichtige bedrijven zijn eventueel, naast de algemeen geldende voorschriften, maatwerkvoorschriften gesteld.

 

Naast de bestaande bedrijfsactiviteiten in het plangebied kunnen nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd in het plangebied. Deze nieuwe voorzieningen betreffen bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 2. Bedrijven met milieucategorie 1 en 2 zijn in het algemeen goed verenigbaar met woningen, vanwege de beperkte impact op milieugevoelige functies.

 

Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Een bedrijf dat uitbreidt of zich vestigt zal moeten voldoen aan de bepalingen in het bestemmingsplan en de milieuvoorschriften die verbonden zijn aan het Activiteitenbesluit milieubeheer of aan de omgevingsvergunning voor de milieu-inrichting.

 

Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend, doch nog niet alle ontwikkelingsmogelijkheden zijn gerealiseerd. Naast woningen kunnen er voorzieningen worden gerealiseerd. Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in en om het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van de het betreffende bestemmingsplan.

5.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

 

Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden van de genoemde stoffen zijn reeds ingegaan, met een uitzondering: voor stikstofdioxide (NO2) gaat de grenswaarde in op 1 januari 2015.

 

Voor de kleinere fractie van de zwevende deeltjes, die met PM2,5 wordt aangeduid, zal de grenswaarde (een jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3) op 1 januari 2015 ingaan. Tot 1 januari 2015 blijft het toetsen aan die grenswaarde buiten beschouwing bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift (zie Wm artikel 5.16, lid 2 een opsomming van deze bevoegdheden en wettelijke voorschriften). Dit is ongeacht of een besluit van vóór 1 januari 2015 ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2 voorschrift 4.4, lid 2).

 

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wm die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  1. als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);

  2. als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);

  3. als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);

  4. als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of

  5. het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister (NSL) of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).

 

Situatie ter plaatse

In dit geval gaat het om het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan, dat wil zeggen dat in het plan de huidige bestemmingen, met inbegrip van de reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden, worden vastgelegd en dat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Gelet op artikel 5.16, eerste lid, sub b van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, waarbij toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is.

 

De reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden dragen overigens niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn namelijk categorieën van gevallen aangewezen die niet in betekenende mate bijdragen. Een woningbouwlocatie valt onder de in deze regelgeving aangewezen categorieën indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Daarbij is door het toenmalige ministerie van VROM, zo blijkt uit het rapport ‘Bepaling van IBM planomvang op basis van herziene uitgangspunten’ van december 2006, uitgegaan van gemiddeld 2,6 voertuigbewegingen per woning per weekdag. Een toename van de verkeersintensiteit met maximaal 3.900 voertuigbewegingen per weekdag (1.500 woningen * 2,6 voertuigbewegingen per woning per weekdag) draagt dus niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De toename van de verkeersintensiteit van de reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden is beduidend lager dan de maximaal 3.900 voertuigen per weekdag. Bovendien is er sprake van meerdere ontsluitingswegen.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

Akoestisch onderzoek

Het bestemmingsplan De Markiezaten is conserverend van aard. Dit betekend dat de planoligische regeling een voortzetting is van de regeling uit het geldende bestemmingsplan. Voor de woningbouwlocatie direct ten zuiden van de Markiezaatsweg is geconstateerd dat de uitgangspunten van het destijds uitgevoerde akoestische onderzoek niet langer actueel zijn. In verband hiermee is voor deze locaties waar woningbouw is voorzien in het kader van de actualisatie een nieuw akoestisch onderzoek gewenst.

 

Het akoestisch onderzoek richt zich op deze nog te ontwikkelen gedeelten van het plangebied. In dit onderzoek worden de gevolgen voor de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai beschouwd. Industrielawaai is niet opgenomen, aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de zonegrens van een krachtens de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein.

Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt volstaan met het vermelden van de conclusies uit dit onderzoek.

 

Conclusies

Uit het onderzoek is gebleken dat zowel voor wegverkeerslawaai als spoorweglawaai de van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarden worden overschreden. Voor de geluidbelasting vanwege de aanwezige wegen / spoorwegen moet daarom onderzocht worden welke geluidreducerende maatregelen kunnen worden getroffen. Na afweging van belangen is geconstateerd dat het treffen van maatregelen vanuit financieel dan wel stedenbouwkundig oogpunt als niet haalbaar en/of niet wenselijk worden beschouwd.

 

Er is geen overschrijding van de maximale ontheffingswaarde geconstateerd. Voor de ontwikkelingslocatie moet in het kader van de bestemmingsplanprocedure hogere waarden vastgesteld worden. De hogere waarden worden verleend per geluidsbron. Voorwaarde voor het verlenen van een hogere waarde is dat de geluidbelasting binnen de geluidgevoelige ruimten de maximaal toelaatbare waarden niet overschrijdt.

 

Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de te verlenen hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder is er vanuit het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van de woningen op de onderzochte locatie.

 

5.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

In het Bevi zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe situaties moet worden getoetst aan de risiconormen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR)1 en regels voor het groepsrisico (GR)2. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) strekt tot uitvoering van het Bevi. In het Revi staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

 

Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

Binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van een inrichting mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen. In principe geldt dat ook voor beperkt kwetsbare objecten tenzij er “gewichtige redenen” zijn om daarvan af te wijken. Indien het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting, dan dient het groepsrisico te worden verantwoord bij vaststelling van het bestemmingsplan.

 

Transport externe veiligheid

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 31 juli 2012” (Circulaire), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen .

 

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn vaste afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is bebouwing (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) in beginsel niet toegestaan. Bij omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs basisnet routes dient wel een berekening van het groepsrisico plaats te vinden.

 

Wat de berekening van het groepsrisico betreft dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die na 1 juli 2012 ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de circulaire genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

 

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

  1. Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen.

  2. Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof.

  3. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

  4. Op het moment dat de Wet Basisnet in werking treedt (naar verwachting 1 juli 2014) zullen de tabellen zoals deze in de circulaire zijn opgenomen, worden opgenomen in de Regeling Basisnet.

  5. De Risicokaart geeft weer waar risicobronnen zich bevinden.

  6. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

  7. Invloedsgebied: Dit is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

 

Situatie ter plaatse

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

In onderstaande figuur is een deel van de risicokaart weergegeven van de plaats Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is in deze figuur weergegeven.

 

 

 [image]

Afbeelding 5.1: Globaal plangebied bestemmingsplan De Markiezaten

 

Het bestemmingsplan De Markiezaten is conserverend van aard. De huidige situatie met inbegrip van de reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op basis van de uitgevoerde risico inventarisatie blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van de een tweetal Bevi-bedrijven, te weten: Sabic Innovative Plastics B.V. en Mepavex Logistics B.V.

 

Sabic innovative plastics B.V.

Met betrekking tot Sabic is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 3200 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8700 meter en ligt hierdoor volledig over van het plangebied.

Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriënterende waarde.

 

Mepavex Logistics B.V.

Met betrekking tot deze inrichting is de gemeente Bergen op Zoom het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 2300 meter van de inrichtingsgrens van Mepavex ligt. Het invloedsgebied van Mepavex bedraagt 3260 meter en ligt hierdoor gedeeltelijk over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar net (10 m) buiten de inrichtingsgrens, maar niet over het plangebied ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.15 van de oriënterende waarde.

 

In het kader van het uitvoeringsprogramma externe veiligheid is in 2011 een “Gevoeligheidsanalyse groepsrisico Bevi-inrichtingen” uitgevoerd (rapportage 6 januari 2012). In de gevoeligheidsanalyse is voor het berekenen van het groepsrisico uitgegaan van de aanwezigen in de bestaande bebouwing. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat grote ruimtelijke ontwikkelingen niet of nauwelijks invloed hebben op het groepsrisico van o.a. Sabic en Mepavex.

 

Op basis van boven genoemde gevoeligheidsanalyse kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico niet significant zal toenemen. Ook de reeds geldende ontwikkelingsmogelijkheden, zoals opgenomen in de uit te werken woonbestemmingen binnen het plangebied, zullen geen significante invloed hebben op het groepsrisico.

 

Transport externe veiligheid

 

Vaarwegen, snelwegen

Het bestemmingsplan ligt op meer dan 200 meter afstand van vaarwegen, de snelweg A4/A17 en andere wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen voor wegen niet relevant en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

 

Spoor

De spoorlijn Bergen op Zoom-Vlissingen is gelegen binnen het plangebied. De oostelijke grens van het bestemmingsplan wordt begrensd door de spoorlijn. Ter hoogte van het plangebied ligt het traject 11010-27: Sloehaven-Roosendaal-West waarvoor op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geen veiligheidsafstand (of plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar geldt.

 

Uit het eindrapport Basisnet spoor blijkt dat ter hoogte van het betreffende traject het groepsrisico is gelegen onder de oriënterende waarde. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid is voor het spoor een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma RBMII voor het spoor (d.d. 27 februari 2012) waaruit blijkt dat het hoogste groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde (OW) ligt. Deze berekening is opgenomen als bijlage 2. Het groepsrisico bedraagt namelijk 0.09 x OW. Rekening houdend met de bestemmingsplancapaciteit ligt het groepsrisico mogelijk iets hoger. Omdat het een conserverend plan betreft is geen sprake van een toename van het groepsrisico.

 

Binnenkort zal het Basisnet wettelijk worden verankerd waarbij de veiligheidsafstanden, nu nog opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, worden opgenomen in de regeling behorende bij het Besluit externe veiligheid transportroutes. Tevens wordt het fenomeen Plasbrandsaandachtgebieden geïntroduceerd. Langs bepaalde (spoor)wegen moeten gemeenten in de toekomst rekening gaan houden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Over die (spoor)wegen worden veel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel). Bij een ongeval kan zo’n stof uit een tankwagen of tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo’n 30 meter langs de spoorbaan of weg tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachtsgebied (PAG). In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen. Overigens geldt voor het traject ter hoogte van het plangebied geen PAG. Derhalve behoeft met dit aspect geen rekening te worden gehouden.

 

Buisleidingen

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van een groot aantal buisleidingen. Het betreft buisleidingen gelegen in of direct grenzend aan het plangebied en buisleidingen gelegen in de Buisleidingenstraat BSL die grenst aan het meest zuidoostelijke gelegen deel van het plangebied. De invloedsgebieden van de buisleidingen, gelegen in de BSL, liggen over een deel van het bestemmingsplan. De ligging van de buisleidingen in de nabijheid van het plangebied is weergegeven in onderstaand overzicht.

 

[image]Afbeelding 5.2: Buisleidingen in of nabij het plangebied

 

De buisleidingen van Gasunie en Zebra betreffen hogedruk aardgasleidingen. De buisleidingen van Air Liquide bevatten Stikstof en Waterstof. De binnen de BSL gelegen buisleidingen zijn opgenomen in onderstaand overzicht.

 

Buisleidingen gelegen in BSL

Exploitant Buisleiding

Aard

Air Liquide

Waterstof

Air Liquide

Stikstof

Zebra

Aardgas (A-526 en A-503)

Shell

Ethyleen

Shell

Propyleen

DPO (Defensie Pijpleiding)

Aardolie (K3: dieselolie)

 

In het kader van eerder vastgestelde bestemmingsplannen zijn voor de aardgasleidingen kwantitatieve risicoanalyses uitgevoerd. En voor de leiding A-503 heeft een actualisatie plaatsgevonden. Deze QRA berekeningen zijn opgenomen als bijlagen bij de toelichting. Kortheidshalve wordt hierna verwezen:

 

De aardgasbuisleidingen, al dan niet gelegen in de BSL, hebben in geen enkel geval een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 per jaar. Het groepsrisico bedraagt in alle gevallen minder dan 0.01 van de oriënterende waarde of een groepsrisico is in z’n geheel niet aanwezig. Hierbij is (nog) geen rekening gehouden met de nog nader uit te werken (woon)gebieden in het plangebied. Door het lage groepsrisico en de afstand van de buisleidingen tot de uit te werken (woon)gebieden is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de haalbaarheid van de uit te werken (woon)gebieden. Een overzicht van de risico’s per buisleiding is gegeven in navolgend overzicht.

 

Plaatsgebonden risico en groepsrisico van buisleidingen

Exploitant Buisleiding

aanduiding

stof

PR10-6

Max. GR t.o.v. OW

Gasunie

Z-526-01

aardgas

Nee

<0.01

Gasunie

Z-526-12

aardgas

Nee

0

Zebra

A-503

aardgas

Nee

<0.01

 

Zebra

Z-526

aardgas

Nee

0

Air Liquide

N2

stikstof

Nee

0

Air Liquide

H2

waterstof

Nee

0

Shell

E

ethyleen

Ja

nb

Shell

P

propyleen

Ja

nb

DPO (Defensie Pijpleiding)

K1

aardolie

Nee

0

 

Naast aardgasbuisleidingen is sprake van één aardoliebuisleiding. Het betreft de pijpleiding (DPO) van Defensie. Defensie heeft in 2012 gemeenten schriftelijk geïnformeerd dat betreffende buisleiding alleen wordt toegepast voor K3-brandstoffen. Als gevolg hiervan is geen sprake meer van een plaatsgebonden risico. K3-brandstoffen veroorzaken in z’n algemeenheid geen significant groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat de risico’s van de DPO geen belemmeringen voor het plangebied opwerpen.

 

Daarnaast is sprake van aanwezigheid van buisleidingen voor overige stoffen. Het betreft buisleidingen van Air Liquide B.V. voor het vervoer van Stikstof (N2, 13 inch, 64 Bar) en Waterstof (H2, 7 inch, 74 Bar). Deze gassen zijn gekwalificeerd als “inert” en “brandbaar”. Geen van beide gassen heeft toxische effecten. Stikstof is wel een gas dat zuurstofverdringend werkt. Op deze buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op 1 juli 2014 van kracht geworden. Sinds 1 juli 2014 is het Bevb namelijk naast op aardolie- en aardgasleidingen ook van toepassing op overige buisleidingen. Voor waterstof en stikstof zijn risico- of effectafstanden bekend. Voor stikstof zijn deze inmiddels berekend door Air Liquide (rapport 19 januari 2015). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een PR 10-6 en de effectafstand is kleiner dan een meter. Voor Waterstof is geen berekening uitgevoerd omdat deze leiding in de nabije toekomst voor Zuurstof gebruikt zal gaan worden. Zuursof blijkt onder de gegeven omstandigheden geen relevante risico’s te veroorzaken, dat wil zeggen dat in de toekomst geen sprake is van een PR 10-6  en eveneens geen sprake van een effectafstand en/of groepsrisico.

Voor Waterstof kan vooralsnog worden uitgegaan van de gegevens op de Risicokaart. Op basis van bestaande berekeningen is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De verwachting is dat berekeningen met toepassing van de nieuwe rekenmethodiek hierin geen verandering brengt. Indien desondanks toch sprake is van een plaatsgebonden risicocontour die leidt tot een saneringssituatie dan dient de exploitant deze situatie binnen drie jaar, na het van kracht worden van het Bevb op overige buisleidingen, te saneren. De belemmeringenstrook van aardgas en aardolieleidingen bedraagt 5 meter, gemeten vanaf het hart van de leiding, aan weerszijden van de leiding.

 

Conclusie

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Met betrekking tot de Bevi-inrichtingen Sabic Innovative Plastics B.V. en Mepavex Logistics B.V. blijkt uit de QRA berekeningen dat het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar niet binnen het plangebied ligt. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het voor de inrichtingen berekende groepsrisico wordt niet beïnvloed door dit conserverende bestemmingsplan. Overeenkomstig het Bevi is een verantwoording groepsrisico noodzakelijk. Hiertoe is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor verdere uitwerking hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico waarin dit aspect is meegenomen.

 

Transport externe veiligheid

Het plangebied ligt binnen 200 meter van een risicorelevante Basisnet spoorweg. Daarnaast zijn in of in de nabijheid van het plangebied buisleidingen gelegen die relevant zijn voor het aspect externe veiligheid. Het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en door buisleidingen reikt niet over (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. De hoogte van het groepsrisico wordt niet beïnvloed door dit conserverende bestemmingsplan.

 

Er is rekening gehouden met de mogelijke effecten in geval van een calamiteit op de spoorlijn. Hiertoe is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor verdere uitwerking hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico waarin dit aspect is meegenomen.

 

Ook is rekening gehouden met de mogelijke effecten in geval van een calamiteit bij de buisleidingen. Hiertoe is de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor verdere uitwerking hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico waarin dit aspect is meegenomen.

 

Verantwoording groepsrisico

Inleiding

Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.

 

Scenario’s

Voor het plangebied zijn de volgend scenario’s van toepassing:

 

Toxisch

Er komt een wolk met giftige stoffen vrij die zich verspreid in de omgeving. Deze kan ontstaan als gevolg van een brand bij een inrichting met gevaarlijke stoffen (giftige verbrandingsproducten, rookwolk) en/of het lek raken van een container/tankwagen/etc met gevaarlijke stoffen (door uitdamping verspreiding in de omgeving).

Aanwezigen in het plangebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk kunnen ernstige gezondheidsschade oplopen en kwetsbare groepen (longpatiënten) kunnen in de ‘worstcase scenario’ overlijden. Overige gevolgen zijn last van de luchtwegen en branderige ogen.

 

 

Explosie

Een explosie kan optreden bij een LPG tankstation, bij een inrichting of bij het transport van onder druk vervoerd gas (weg, water en/of spoor). Door het instantaan falen, bijvoorbeeld als gevolg vaneen ongeluk, komt de inhoud spontaan en explosief vrij. De stof zal waarschijnlijk ontbranden wat eveneens voor schade zorgt.

Het ‘worstcase scenario’ is dat de tank door een externe brand wordt opgewarmd, waardoor deze door de oplopende interne druk faalt. Hierdoor komt de inhoud onder zeer grote druk explosief vrij en ontbrandt direct.

De warmtestraling in de omgeving is direct dodelijk zowel binnen als buiten. Op grotere afstand zullen aanwezigen brandwonden oplopen. Verder zal er veel schade aan gebouwen zijn als gevolg van de druk.

 

Fakkelbrand

Dit scenario treed op bij aardgastransportleidingen. Door een lekkage, scheur of volledige breuk van de buisleiding kan het aardgas vrijkomen en tot ontbranding worden gebracht door een ontstekingsbron in de nabijheid. Het vrijgekomen aardgas zal hierbij in brand vliegen wat gepaard gaat met een druk en hevige hitteontwikkeling in de vorm van een fakkelbrand. Door de hitte kunnen personen overlijden en/of brandwonden oplopen.

 

Standaardadvies

De Veiligheidsregio heeft ervoor gekozen om in vooraf bepaalde situaties een standaardadvies af te geven. Het onderhavige plan komt hiervoor, gelet op de ligging en/of aard van het plan, in aanmerking. In het standaardadvies wordt in het kader van de verantwoording aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. Mogelijk te treffen maatregelen ter verbetering van de veiligheid

  2. Mogelijkheden voor de rampenbestrijding

  3. Mate van zelfredzaamheid van de aanwezigen

 

Hieronder worden de in het advies genoemde maatregelen opgesomd, waarbij wordt aangegeven op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven.

 

Mogelijk te treffen maatregelen ter verbetering van de veiligheid

Bronmaatregelen

Mogelijkheden om het groepsrisico als gevolg van de risicobron(nen) te beperken middels het treffen van bronmaatregelen is niet realistisch, gezien de beperkte invloed van de risicobron(nen) op het plangebied. Binnen het plangebied worden nieuwe Bevi-inrichtingen uitgesloten. Hierdoor zal geen sprake zijn van een (nieuw) groepsrisico als gevolg van (nieuw)vestiging van een dergelijk bedrijf.

 

Afsluitbare mechanische ventilatie

De brandweer adviseert in nieuwe bouwwerken een afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Verder

wordt aandacht gevraagd voor de detaillering van gevels, ramen en kozijnen, zodat deze goed luchtdicht zijn

uitgevoerd. De detaillering van gevels, ramen en kozijnen volgt uit het Bouwbesluit 2012. Belangrijk is het controleren van een juiste uitvoering hiervan tijdens de bouw. Het toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie kan niet middels het Bouwbesluit worden afgedwongen. Om de toepassing hiervan te bevorderen wordt hierover actief gecommuniceerd met initiatiefnemers van bouwprojecten.

 

Risicocommunicatie

Geadviseerd wordt om actief te communiceren met gebruikers/bewoners van het invloedsgebied over de risico’s en mogelijk te nemen maatregelen. Dit vraagt om een actief beleid op het gebied van risicocommunicatie. De gemeente Bergen op Zoom geeft uitvoering aan de ‘Denk vooruit- campagne’. Verder werkt de gemeente samen met de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant aan beleid met betrekking tot risicocommunicatie.

 

Ontruimingsplan

Het stimuleren van inrichtingshouders om aandacht te besteden aan hun ontruimingsplannen bij externe incidenten draagt bij een verhoging van de veiligheid. Instellingen en bedrijven zijn op grond van de Arbo-wet verplicht een risico-inventarisatie uit te voeren. Uit deze inventarisatie volgt of een BHV-organisatie ingesteld moet worden. Het op peil houden van deze organisatie is een verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven/instellingen. Vanaf 2014 wordt in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant het alerteringssysteem CBIS operationeel, wat als hulpmiddel voor BHV-organisaties gebruikt kan worden.

 

Mogelijkheden voor de rampenbestrijding

Aanrijtijden

Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat de brandweer voldoende snel ter plaatse kan komen. Het plangebied kent geen knelpunten voor wat betreft de opkomsttijd. Deze is minder dan 12 minuten.

 

WAS-dekking

De WAS-dekking binnen de bebouwde kom van de gemeente Bergen op Zoom is in orde. Daarnaast is NL-alert voor het gehele grondgebied operationeel via mobiele telefonienetwerk.

 

Bluswatervoorziening

Binnen de gemeente is een overzicht beschikbaar van de bluswatervoorziening. Daarmee is inzichtelijk gemaakt waar er tekorten zijn. Er is een programma opgesteld om de tekorten weg te werken. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ontwikkelt op verzoek van de gemeente beleid op het gebied van bluswater. Op grond van het Bouwbesluit worden eisen gesteld omtrent de benodigde bluswatervoorziening.

 

Bereikbaarheid

De gemeente Bergen op Zoom heeft een hoofdwegenstructuur voor de brandweer vastgesteld. Deze hoofdwegenstructuur voldoet aan de eisen die de brandweer hieraan stelt.

 

Mate van zelfredzaamheid van de aanwezigen

In het plangebied zijn geen functies gelegen, waarvan de gebruikers/bewoners beperkt of niet-zelfredzaam zijn.

De zelfredzaamheid in het gebied wordt daarmee als goed beoordeeld. De genoemde maatregel van

risicocommunicatie verbetert de zelfredzaamheid voor wat betreft de inschattingsmogelijkheden van gevaar.

 

Indien er binnen het plangebied kwetsbare doelgroepen aanwezig zijn (zoals kinderdagverblijven, buitenspeeltuinen, basisscholen, zorgcentra, kampeerterreinen, evenemententerreinen) wordt maatwerk geleverd, zoals voorlichting aan de BHV-organisaties van betreffende instellingen.

 

Conclusie

Het bevoegd gezag is zich bewust van de externe veiligheidsrisico's. De hierboven genoemde maatregelen dragen bij aan het verminderen van de gevolgen die zich kunnen voordoen bij één van de besproken scenario’s. Er is hiermee invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

 

5.5 Bodem

Toetsingskader

Het bestemmingsplan bevat een beschrijving van de bodemkwaliteitsaspecten binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat de bodemkwaliteit moet (kunnen) voldoen aan de in het plan beoogde functies.

 

Situatie ter plaatse

Het plangebied maakt onderdeel uit van het ontwikkelgebied De Markiezaten. Op grond van alle bodemonderzoeken binnen het plangebied De Markiezaten is in opdracht van gemeente Bergen op Zoom door de RMD een bodemkwaliteitskaart opgesteld en vastgesteld. De huidige bodemkwaliteitskaart is nog geldig. De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de geldende richtlijnen. Het gebied De Markiezaten kan op grond van de bodemkwaliteitskaart als schoon (achtergrondwaarde) worden betiteld. Binnen het gebied De Markiezaten is vrij grondverzet mogelijk (geen beperkingen op grond van grondverzet). Tijdens de realisatie van de reeds bestaande woningen heeft regelmatig grondverzet plaatsgevonden. Dit is gebeurd met uitsluitend gebiedseigen grond. In de onderstaande tekening is de bodemkwaliteitskaart van de Augustapolder weergegeven. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op 56 bodemonderzoeken.

 

 [image]

Afbeelding 5.3: Bodemkwaliteitskaart

 

De bodemkwaliteit van het gehele plangebied kan als volgt worden beschreven:

 

Op basis van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen functie (wonen en natuur).

 

Conclusie

Aangenomen kan worden dat de algemene bodemkwaliteit binnen het plangebied geen belemmering vormt voor het vaststellen van de bestemmingsplannen.

 

 

HOOFDSTUK 6 Bestemmingsregeling

 

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het bestemmingsplan (het karakter van het plan, de verbeelding en de regels).

 

Het bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke en functionele hoofdstructuur is bestemd en dat het plan erop is gericht deze hoofdstructuur te behouden. Daartoe is in het plan een gedetailleerde regeling van bestemmingen en bouw- en gebruiksregels opgenomen. Indien een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen past binnen de bestemming en de bijbehorende regels, ontstaat een directe bouwtitel. Daarnaast kent het bestemmingsplan enige flexibiliteit, die het mogelijk maakt om in de planperiode in te spelen op ontwikkelingen, zonder dat de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt aangetast.

6.2 Verbeelding

Welke bestemming de gronden binnen het plangebied hebben, is te zien op de verbeelding. Er is een digitale verbeelding en een analoge verbeelding. Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).

6.3 Regels

De regels gaan over het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de SVBP 2008. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels, met daarin begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, met daarin per bestemming onder meer een bestemmingsomschrijving, bouwregels en afwijkingsregels;

Hoofdstuk 3: Algemene regels, met daarin algemene regels en bouw-, afwijkings- en wijzigingsregels;

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, met daarin het overgangsrecht en de slotregel.

 

6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, welke van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels. In artikel 1 worden begripsbepalingen gegeven met daarin een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot. Artikel 2 bevat regels die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals grondoppervlakte en inhoud van gebouwen dienen te worden bepaald.

 

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2008 aangehouden:

 

In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.

 

Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.

 

In een aantal gevallen zijn voor de bestemming specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming bouwactiviteiten worden toegelaten, welke niet bij recht zijn toegestaan.

 

In de bestemmingen komt ook een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden voor. Met toepassing van een afwijkingsmogelijkheid kunnen onder voorwaarden en binnen de betreffende bestemming gebruiksvormen worden toegelaten, die niet bij recht zijn toegestaan.

 

Ten behoeve van het behoud van in het plan voorkomende waarden is de uitvoering van bepaalde werken en/of werkzaamheden aan een vergunning gebonden (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

 

De wijzigingsbevoegdheid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om via een voorgeschreven procedure, voor een specifieke situatie of geval, af te wijken van de bestemmings- en bebouwingsregels.

 

De in dit hoofdstuk opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

 

Agrarisch (A)

Binnen dit plangebied zijn enkele paardenweiden aanwezig. Deze zijn ondergebracht binnen de bestemming Agrarisch.

 

Bedrijf (B)

Binnen het plangebied is een persstation aanwezig ten behoeve van het transport van afvalwater. Dit persstation is ondergebracht binnen de bestemming Bedrijf. Ook het naastgelegen waterdistributiebedrijf en enkele nutsvoorzieningen zijn specifiek bestemd. Er zijn geen overige bedrijven toegestaan.

 

Groen (G)

De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening of sportveld. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de groenbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming “Wonen”, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten.

 

Maatschappelijk (M)

De bestaande maatschappelijke voorzieningen zijn binnen deze bestemming ondergebracht. De gronden met de aanduiding onderwijs zijn tevens voor onderwijs bestemd. De gronden met de aanduiding verenigingsleven mogen alleen voor verenigingsleven worden gebruikt. De sportvoorzieningen zijn specifiek aangeduid en hiervoor gelden ook afwijkende bouwregels. Voor de hoofdbebouwing wordt in principe uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Voor het bouwvlak zijn de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte aangegeven.

 

Natuur (N)

De aanwezige natuurwaarden ten zuiden van de Markiezaatsweg zijn binnen deze bestemming beschermd. Voor een deel is de ecologische hoofdstructuur hierbinnen gelegen. Alleen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming zijn toegestaan. Ter bescherming van de natuurwaarden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor activiteiten die schade kunnen veroorzaken.

 

Verkeer (V)

Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen binnen het plangebied, zowel de wegen met een belangrijke stroomfunctie als wegen bestemd voor bestemmingsverkeer. Ook verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat (parkeerterreinen, pleinen) vallen binnen deze bestemming. Binnen de bestemming is onder andere het oprichten van straatmeubilair toegestaan. Alleen andere bouwwerken zijn toegestaan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verkeersbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, waardoor het mogelijk is perceelsgedeelten bij woningen te kunnen vergroten. De spoorlijn is binnen deze bestemming opgenomen met een functieaanduiding.

 

Water (WA)

Deze bestemming is opgenomen voor het binnen het plangebied aanwezige oppervlaktewater. Veelal hebben deze waterpartijen een functie in het kader van de waterhuishouding in het gebied. Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken mogelijk. Voor de delen die zijn gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur en de groenblauw mantel vanuit de verordening ruimte van de provincie is een aanduiding ecologische waarde opgenomen voor een passende bescherming van de waarden.

 

Wonen (W)

Alle bestaande woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Aangegeven is welke woningtypen waar zijn toegestaan, vrijstaande, twee-aaneengebouwde geschakelde en gestapelde woningen komen voor binnen deze bestemming. Voor de bebouwing wordt uitgegaan van een situering binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Voor het perceelsgedeelte buiten het bouwlak worden mogelijkheden geboden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Op de geplande voorzieningenlocaties zijn ter plaatse van de aanduiding “gemengd” op de begane grond ook de genoemde andere voorzieningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' ten hoogste 100m2 aan maatschappelijke voorzieningen.

 

Tuinen aan de voorzijde van woningen waar geen erfbebouwing gewenst is zijn met de aanduiding “tuin’ aangeduid. Hiervoor is het beleid in verband met de ruimtelijke kwaliteit is gericht op het open en onbebouwd laten van deze perceelsgedeelten. Binnen deze aanduiding is slechts de bouw van ondergeschikte bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan.

 

Op enkele plaatsen gelden afwijkende bouwregels. Zo is voor de strook ten zuiden van de Markiezaatsweg bepaald dat maximaal 51 woningen zijn toegestaan.

 

Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan.

 

Wonen - Uit te werken-1

De nog niet gerealiseerde delen van deelgebied ‘de Kreek’ en ‘de Zonnetrap’ zijn opgenomen in deze bestemming. Met een uitwerkingsplan kan hier invulling aan worden gegeven. Hier is het mogelijk om te wonen in een woning of gestapelde woning en ook bijzondere woonvormen zijn mogelijk. Verder zijn onder andere groenvoorzieningen, natuurgebied, tuin en verkeer mogelijk. Op de voorzieningenlocatie welke is aangeduid met een functieaanduiding ‘gemengd’ zijn onder andere ook maatschappelijke voorzieningen, kantoren, dienstverlening, detailhandel, horeca toegestaan. De uitwerkingsregels geven kaders voor de ruimtelijke uitvoering hiervan. Ook stelt het eisen aan het programma. Zo zijn maximaal 450 woningen mogelijk. Zowel grondgebonden woningen (maximaal 3 bouwlagen) als gestapelde woningen (maximaal 5 bouwlagen) zijn toegestaan. Deelgebied 'de Zonnetrap' is aangeduid met een specifieke bouwaanduiding. Hierbinnen dienen de woningen grotendeels gestapeld te zijn in 3 tot 8 bouwlagen met de mogelijkheid voor een hoogteaccent tot 10 bouwlagen aan de zijde van de Zuiderdreef. Op de begane grond van dit hoogteaccent welke is aangeduid met de functieaanduiding 'gemengd' zijn tevens voorzieningen toegestaan op de begane grond. Het gaat om maximaal 800m2 bvo aan maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horecavoorzieningen. Parkeren binnen deze bestemming vindt grotendeels plaats op eigen terrein. Een mogelijkheid is opgenomen om af te wijken van de uitwerkingsregels ten aanzien van het toestaan van kantoren.

 

Tot dat er een uitwerkingsplan is opgesteld geldt voor deze gronden een bouwverbod. In afwijking van het bouwverbod kan een omgevingsvergunning worden verleend indien het bouwplan, waar de aanvraag op ziet, in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan dat in procedure is gebracht.

 

Wonen - Uit te werken-2

Het nog niet gerealiseerde deel van deelgebied ‘de Brug’ is opgenomen in deze bestemming. Met een uitwerkingsplan kan hier invulling aan worden gegeven. Hier is het mogelijk om te wonen in een woning of gestapelde woning en ook bijzondere woonvormen zijn mogelijk. Verder zijn onder andere maatschappelijke voorzieningen, kantoren, dienstverlening, detailhandel, horeca, groenvoorzieningen, tuin en verkeer mogelijk.

 

De uitwerkingsregels geven kaders voor de ruimtelijke uitvoering hiervan. Ook stelt het eisen aan het programma. Zo zijn maximaal 90 woningen mogelijk en bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca maximaal 400m2. De bebouwing mag worden uitgevoerd in maximaal 6 bouwlagen. Het parkeren dient zoveel mogelijk op eigen erf plaats te vinden.

 

Tot dat er een uitwerkingsplan is opgesteld geldt voor deze gronden een bouwverbod. In afwijking van het bouwverbod kan een omgevingsvergunning worden verleend indien het bouwplan, waar de aanvraag op ziet, in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan dat in procedure is gebracht.

 

Woongebied

Het deelgebied ‘De terpen’ is binnen deze bestemming geregeld. De vier terpen zijn opgenomen met een bestemmingsvlak. Het betreft een globale bestemming zonder bouwvlakken. Als woningtypen zijn toegestaan

vrijstaande, twee-aaneengebouwde geschakelde en gestapelde woningen. Regels zijn opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte. Per terp is één hoogteaccent toegestaan tot maximaal 20 meter.

 

Binnen de bestemming zijn maximaal 120 wooneenheden toegestaan. Per terp dienen minimaal 20 woningen te worden gerealiseerd als groepering van gebouwen. Daarbij zijn ook collectieve voorzieningen mogelijk voor bewoners van de terpen. Hieronder vallen bijvoorbeeld een zwembad, parkeergebouw, tennisbaan, werkplaats of multifunctionele ruimte. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee onder bepaalde voorwaarden een terp kan verschuiven of waarbij de bouwhoogte tot maximaal 25 meter is toegestaan.

 

Beroepsmatige activiteiten in woningen wordt rechtsreeks mogelijk gemaakt. Voor het toestaan van beroepsmatige activiteiten in bijgebouwen of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en/of in bijgebouwen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Er is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan.

 

Leiding – Gas

Door het plangebied loopt een gasleiding. Deze is als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Er is aan weerszijden een beschermingzone opgenomen. Middels een opgenomen afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden gebouwd worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Voor het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

 

Leiding – Hoogspanningsverbinding

Door het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150KV. Deze is als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Er is aan weerszijden een beschermingzone opgenomen. Middels een opgenomen afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden gebouwd worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Voor het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

 

Leiding – Riool

Door het plangebied loopt een rioolleiding. Deze is als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Er is aan weerszijden een beschermingzone opgenomen. Middels een opgenomen afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden gebouwd worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Voor het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

 

Leiding – Stikstof

Door het plangebied loopt een stikstofleiding. Deze is als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Er is aan weerszijden een beschermingzone opgenomen. Middels een opgenomen afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden gebouwd worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Voor het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

 

Leiding - Zuurstof

Door het plangebied loopt een zuurstofleiding. Deze is als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. Er is aan weerszijden een beschermingzone opgenomen. Middels een opgenomen afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden gebouwd worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Voor het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden geldt een vergunningplicht.

 

Waarde-Archeologie -1

Voor het gedeelte van het plangebied waar een hoge archeologische verwachtingswaarde gedlt is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 50m2 en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.

 

Waarde - Archeologie - 2

Voor het gedeelte van het plangebied waar een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt is deze dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden eventuele archeologische waarden beschermd. Voor het uitvoeren van andere werken is een vergunningstelsel opgenomen. Dit vergunningstelsel is van toepassing op het moment dat er over een oppervlakte van 100m2 en dieper dan 0,5 m werkzaamheden plaatsvinden. Met inachtneming hiervan zijn op deze gronden eveneens bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen toegestaan.

 

 

Algemene regels

 

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing te laten.

 

 

Algemene bouwregels

Het onderhavige artikel dient te voorkomen dat situaties ontstaan, welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daarnaast beoogt dit artikel te voorkomen dat bouwwerken die groter of juist kleiner zijn dan in de bouwregels bij de diverse bestemmingen is toegestaan of voorgeschreven, onder het overgangsrecht komen te vervallen. Voor deze bouwwerken gelden de bestaande grotere dan wel kleinere afmetingen als maximaal respectievelijk minimaal toegestaan.

 

Algemene aanduidingsregels

In het plangebied ligt een geurzone van het persstation. Dit gebied is op de plankaart aangeduid als ‘Milieuzone - Geurzone’. Hierbinnen mogen geen milieugevoelige objecten zoals woningen worden gebouwd. Daarnaast valt het plangebied in het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht. Deze zones hebben invloed op de maximaal toegestane bouwhoogte.

 

Algemene afwijkingsregels

Deze afwijkingsmogelijkheden, gebaseerd op artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening, hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken van de bebouwingsregels, ten behoeve van bijvoorbeeld het oprichten van nutsvoorzieningen en het in beperkte mate afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen, kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

 

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn voor burgemeester en wethouders enkele mogelijkheden gecreëerd om, via een voorgeschreven procedure, in iets ruimere mate dan bij de “algemene afwijkingsregels” af te wijken van de regels. Het gaat dan echt om een wijziging van het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden dragen bij aan een meer flexibel plan.

 

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het parkeren geregeld. Dit artikel bevat in feite de regels omtrent parkeren en laden- en lossen zoals deze voorheen in de bouwverordening waren opgenomen. Door een wetswijziging in 2014 is het echter noodzakelijk om deze regeling in het bestemmingsplan onder te brengen. Via dit artikel wordt dit bewerkstelligd.

 

Overgangsrecht

De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.

 

In de regels wordt verwezen naar de ten tijde van de vaststelling van dit plan meest recente versie van de Nota parkeernormering. Deze Nota is ook als bijlage bij de regels gevoegd. Belangrijk hierbij is te onderkennen dat er feitelijk sprake is van een dynamische verwijzing. Dit betekent dat gedurende de looptijd van het bestemmingsplan een gewijzigde versie van de Nota van toepassing kan zijn en niet de Nota die ten tijde van de vaststelling als bijlage bij de regels is gevoegd.

 

 

Slotregel

Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (citeertitel).

 

HOOFDSTUK 7 Uitvoeringsaspecten

 

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals dat in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;

  2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;

  3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

 

Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het onderhavige bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is, gericht op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het (zo nodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Ook is het bestemmingsplan erop gericht om het gemeentebestuur een flexibel instrument in handen te geven om sturing te geven aan eventuele ontwikkelingen in het plangebied. De gronden waarop nog ontwikkelingen zijn voorzien, zijn in eigendom van de gemeente.

 

Gelet op het bovenstaande, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

 

Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Het bestemmingsplan brengt geen extra financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

7.2 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen.

 

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

 

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch een zekere betekenis toegekend.

 

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid om omgevingsvergunningen ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk, voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.

 

HOOFDSTUK 8 Resultaten inspraak en overleg

 

8.1 Inleiding

Het bestemmingsplan “De Markiezaten” heeft tot doel het onderbrengen van het bestaande woongebied en de hierin aanwezige overige functies in één bestemmingsplan met één samenhangende en actuele juridisch-planologisch regeling. Het plan betreft een conserverend plan. Ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan is geen inspraaktraject gevolgd. Wel is er een overlegprocedure gevolgd.

8.2 Resultaten vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is er een overlegprocedure gevolgd. Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de onderstaande instanties. Achtereenvolgens wordt hieronder ingegaan op de ontvangen reacties. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 6.

 

Provincie Noord-Brabant, 13 mei 2015

Reactie:

Het bestemmingsplan is in strijd met de verordening op het onderdeel Groenblauwe Mantel. Een deel van de waterloop is gelegen binnen de Groenblauwe Mantel en in het bestemmingsplan opgenomen binnen de bestemming 'Water'. De natuurwaarden zijn hierbinnen niet positief bestemd.

 

Conclusie:

Voor de betreffende delen waar vanuit de verordening de Groenblauwe mantel en de Ecologische hoofdstuctuur gelden, is binnen de bestemming 'Water' de aanduiding 'ecologische waarde' opgenomen. Met deze functieaanduiding zijn de aanwezige natuurwaarden positief bestemd.

 

Waterschap Brabantse Delta, 14 april 2015

Reactie:

In verband het in werking treden van een nieuwe Keur en beleidsregels wordt verzocht de toelichting hierop aan te passen. Verder wordt in verband met de uit te werken woonbestemming verzocht dieper in te gaan op de waterhuishouding in dat gebied. Met name op de afwikkeling van afstromend regenwater dient verder te worden toegelicht. Onder voorbehoud geeft het Waterschap een positief advies. Het voorbehoud heeft betrekking op verduidelijking van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet en de gevolgen hiervan voor de waterhuishouding.

 

Conclusie:

De waterparagraaf is op basis van het wateradvies aangevuld.

 

Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, 2 april 2015

Reactie:

Het bestemmingsplan valt niet binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland.

 

Gasunie Transport Services B.V., 7 april 2015

Reactie:
In het plangebied ligt een 12 inch 40 bar hoge druk gastransportleiding van de gasunie. Opgemerkt wordt dat de uit te werken woonbestemming is gelegen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en daarmee ligt binnen de invloedsfeer (=1% letaliteitsgrens) van deze gastransportleiding. Op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen is het niet toegestaan binnen de belemmeringenstrook kwetsbare objecten toe te staan en is het niet toegestaan een bestemming toe te kennen die het oprichten van bouwwerken binnen de belemmeringenstrook toe staat.

Gasunie verzoekt in de uitwerkingsegels op te nemen dat ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding-gas alleen overgegaan kan worden tot uitwerking indien schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder en de uitwerking geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid. Ook dient voorafgaand aan de uitwerking opnieuw het groepsrisico verantwoord te worden middels een QRA-berekening.

 

Conclusie:

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is de uit te werken woonbestemming komen te vervallen. In plaats daarvan is de bestemming 'Groen' opgenomen. Deze bestemming maakt geen kwetsbare objecten en bouwwerken mogelijk.

 

AirLiquide, 16 april 2015

Reactie:

Airliquide verzoekt de plaatsgebonden risico's zijn nog niet opgenomen. Voor de leidingen van Airliquide geldt: PR10-6, Nee en GR t.o.v. OW = 0

 

Conclusie:

De leidinggegevens zijn aangepast conform verzoek en een nadere beschrijving van de betreffende leidingen is opgenomen in de paragraaf externe veiligheid van de toelichting.

 

Delta N.V. (namens Zebra Gasnetwerk B.V. 3 april 2015 en aanvulling op 21 april 2015

Reactie:

Delta verzoekt de meest actuele QRA-berekening voor de aargastransportleiding A503N (november 2013) bij het bestemmingsplan op te nemen.

 

Conclusie:

De actualisatie van de QRA-berekening is als bijlage opgenomen en genoemd in de toelichting.

 

8.3 Zienswijzenprocedure

De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Daartoe zal het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage worden gelegd. De terinzagelegging zal op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt. Bewoners binnen het plangebied en direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.

8.4 Vervolgprocedure

Na beoordeling van eventueel ingediende zienswijzen zal door het college van burgemeester en wethouders bekeken worden of het plan bijgesteld moet worden. Vervolgens wordt het plan al dan niet gewijzigd ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) bestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening aan de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.