Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Asten Veegplan 2016-2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0743.BP02016003-VS01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Toepassingsbereik geldende bestemmingsplannen - reikwijdte bestemmingsplan
 
1.1
Op het plangebied van dit bestemmingsplan blijven van toepassing de verbeelding en de
regels van:
  • het bestemmingsplan Asten Bedrijventerreinen 2013, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013, alsmede
  • het bestemmingsplan Asten Veegplan 2016-1, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juli 2016,
met dien verstande dat de verbeeldingen worden aangevuld met de dubbelbestemmingen Leiding – Riool op de bij dit bestemmingsplan, Asten Veegplan 2016-2, behorende verbeelding en de regels worden aangevuld met de regels zoals opgenomen in de artikel 9 van dit bestemmingsplan.
 
1.2
Op het plangebied van dit bestemmingsplan blijven van toepassing de verbeelding en
regels van:
  • het bestemmingsplan Heusden Komgebied 2011 (Heusden Oost), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2012, alsmede
  • het bestemmingsplan Asten Veegplan 2016-1, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juli 2016
met dien verstande dat:
  • aan artikel 5.2.2 van de regels een nieuw lid ‘k’ wordt toegevoegd met de volgende tekst: “De voorgevel van een bijgebouw dient tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd”;
  • achter artikel 5.4.5 wordt het volgende artikel 5.4.6 toegevoegd: Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2.2 onder e voor het niet evenwijdig bouwen van de voorgevel aan de naar de weg gekeerde bouwgrens onder voorwaarden dat:
    1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige, functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
    2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
    3. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    4. de voorgevel maximaal 15° ten opzicht van de weg mag worden gedraaid.
  • de verbeelding wordt aangepast met een nieuwe bouwstrook aan de zuidzijde van de Dreef voor maximaal 10 vrijstaande woningen.
Artikel 2 Begrippen
  
2.1 plan
Het bestemmingsplan Asten Veegplan 2016-2 met identificatienummer NL.IMRO.0743.BP02016003-VS01 van de gemeente Asten.
 
2.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
2.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
2.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
2.5 aangebouwd bijgebouw:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes.
 
2.6 huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend en de desbetreffende bedrijvigheid een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een aan huis gebonden bedrijf worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten.
 
2.7 aardkundige waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;
 
2.8 agrarisch bedrijf
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
 
2.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
2.10 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
 
2.11 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
2.12 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
2.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
2.14 bouwgrens
De grens van een bouwvlak
 
2.15 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
 
2.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
2.17 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
 
2.18 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
2.19 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
2.20 detailhandel
bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit
 
2.21 ecologische hoofdstructuur
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden
 
2.22 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
2.23 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
2.24 kwaliteitsverbetering van het landschap
Een fysieke verbetering van het de aanwezige of potentiele kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatie mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
 
2.25 lawaaisport
voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.
 
2.26 mestbewerking
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
 
2.27 mestverwerking
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan
 
2.28 milieucategorie
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009).
 
2.29 nieuwvestiging
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.
 
2.30 overig agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.
 
2.31 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
2.32 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
2.33 ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
2.34 veehouderij
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
 
2.35 verbeelding
de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
 
2.36 zorgvuldige veehouderij
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
 
Artikel 3 Wijze van meten
  
3.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens/bestemmingsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens/bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk
 
3.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
3.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
3.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
3.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
3.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
3.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenzijde van de gevels, draagconstructies of het hart van de scheidsmuren.
 
3.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch met waarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  4. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' tevens voor het behoud van de aanwezige landschapselementen;
met de daarbij behorende:
  1. doeleinden van openbaar nut;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verhardingen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat:
  1. het gehele bestemmingsvlak mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij ter ondersteuning van dit medegebruik beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
waarbij ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden de binnen het gebied voorkomende akkercomplexen, steilranden en landschapselementen dienen te worden gehandhaafd. Ook mogen de openheid en/of het reliëf van de open en bolle akkers niet onevenredig worden aangetast. Voorts geldt dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overig - cultuurhistorisch waardevolle akkers en kampontginningen' het beleid is gericht op de bescherming van de bolle akkers en de landschappelijke openheid.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat:
  1. het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
  2. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen is niet toegestaan;
  3. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van banken, picknicktafels e.d. is toegestaan;
  4. het oprichten van paardenbakken niet is toegestaan.
4.2.2 Maatvoering
Voor het oprichten van bouwwerken, geldt het volgende:
  1. uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m bedragen;
  3. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Hoogte erfafscheiding
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 3 m. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de met omgevingsvergunning verleende afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 6.1 omschreven doeleinden.
4.3.2 Teeltondersteunende voorzieningen
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 teneinde bouwwerken in de vorm van (lage en hoge) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (TOV) op te kunnen richten, zoals wandelkappen, schaduwhallen en hagelschermen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en tot een maximum van 1 hectare. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven doeleinden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik en/of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  4. gronden voor buitenopslag;
  5. woondoeleinden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.5.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in het schema onder 4.5.4 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
4.5.2 Uitzonderingen
Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 4.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de doeleinden als opgenomen in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 
4.5.4 Vergunningsplichtige werken/werkzaamheden
criteria voor vergunningverlening
 
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen
1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;
3. er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan aardkundige waarden in de gebied ter plaatse van de aanduiding 'overig - aardkundig waardevol gebied';
4. er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overig - kwetsbare soorten' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - attentiegebied ecologische hoofdstructuur ;
5. er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overig - leefgebied struweelvogels'
het aanleggen van waterbassins / waterbergingen
1. de aanleg van het waterbassin / waterberging is noodzakelijk in het kader van agrarische bedrijfsvoering;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden. Aantasting kan worden voorkomen door zorgvuldige inplanting;
3. er mag geen aantasting plaatsvinden van de verkeersveiligheid ter plaatse
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;
3. er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan aardkundige waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overig - aardkundig waardevol gebied';
4. er mag geen blijvende schade plaatsvinden aan ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overig - kwetsbare soorten' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - attentiegebied ecologische hoofdstructuur;
5. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ecologische waarden in de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overig - leefgebied struweelvogels'
het vellen of rooien van houtgewas
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overig - cultuurhistorisch waardevolle akkers en kampontginningen':
- het beplanten van gronden met houtgewas in het kader van de agrarische wisselteelt (teelt van maximaal 5 jaar);
- het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem
1. er mag geen aantasting plaatsvinden van het reliëfrijke karakter van de bolle akkers;
2. de openheid van de open akkers mag niet onevenredig worden aangetast
het aanbrengen van lage en hoge (voor zover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden.
1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
2. er mag geen blijvende schade worden aangericht aan het foerageergebied van de struweelvogels ter plaatse van de aanduiding 'overig - leefgebied struweelvogels';
3. rekening moet worden gehouden met de landschappelijke waarden als omschreven in 4.1;
4. het plaatsen van de voorzieningen mag geen afbreuk doen aan het functioneren van de (mogelijke) ecologische verbindingszone
  
Artikel 5 Bedrijf
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. niet-agrarische bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kinderkledingbedrijf' uitsluitend voor een kinderkledingbedrijf, met ten hoogste één bedrijfswoning;
  3. landschappelijke inpassing conform de inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in 5.1 toegestane bedrijvigheid.
 
5.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het betreffende bouwvlak.
 
5.2.3 Maatvoering
bouwwerken
Minimaal
Maximaal
Afstand tot de as van de weg
15 m
N.v.t.
  
bedrijfsgebouwen
Minimaal
Maximaal
Goothoogte
n.v.t.
5,5 m
Nokhoogte
N.v.t.
10 m
Afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
Afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning
5 m
n.v.t.
Oppervlakte
n.v.t.
400 m²
  
bedrijfswoning
Minimaal
Maximaal
Goothoogte
n.v.t.
5,5 m
Nokhoogte
N.v.t.
10 m
Inhoud
n.v.t.
750 m³
Afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
  
met dien verstande dat indien de bestaande inhoud van een hoofdgebouw inclusief aan-gebouwde bijgebouwen, meer bedraagt dan 750 m3, de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud. Indien de woning een bestaande woonboerderij betreft, geldt de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam / bouwmassa als maximum.
 
 Vrijstaande bijgebouwen bij woningen
Minimaal
Maximaal
Gezamenlijke oppervlakte per woning
n.v.t.
80 m²
Goothoogte
n.v.t.
3 m
Nokhoogte
n.v.t.
5,5 m
Afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de woning
0 m
n.v.t.
Afstand tot woning1,5 m25 m
 
Overige bouwwerken
Maximaal
Hoogte erfafscheidingen
Voor de voorgevelrooilijn: 1 m
Overige: 2 m
Hoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
Oppervlakte van carports c.q. overkappingen
20 m²
Hoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
6 m
    
Waarbij herbouw van bestaande woningen uitsluitend is toegestaan indien en voor zover:
  1. herbouw niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  2. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
  3. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  4. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in dit lid in acht wordt genomen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Oppervlakte bebouwing
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van de in 5.2.3 opgenomen maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de in 5.2.3 opgenomen bebouwde oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
  3. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
  4. er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats;
  5. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  6. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  7. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat sprake is van hydrologisch neutraal bouwen;
  8. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven doeleinden;
  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
5.3.2 Minimale afstand tot de weg/perceelsgrens
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg en/of de voorgeschreven minimum afstand tot een perceelsgrens te verkleinen. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering (voor zover het een recreatiebedrijf betreft) en/of een doelmatige perceelsinrichting en/of de uitbreiding van of aansluiting op aanwezige bebouwing met een reeds op deze punten afwijkende maatvoering, moet aanwezig zijn;
  2. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  4. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  5. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. aangetoond dient te worden dat de externe veiligheid kan worden gewaarborgd;
  7. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven doeleinden;
  8. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.
5.3.3 Herbouw bedrijfswoning
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 teneinde herbouw van de bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten toe te staan.
Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in 5.2.3 wordt in acht genomen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Als met de bestemming strijdig gebruik geldt in ieder geval gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen:
  1. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. voor detailhandel;
  3. voor (ondersteunende) horeca;
  4. voor woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  5. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte m.u.v. afhankelijke woonruimte t.b.v. mantelzorg;
  6. voor een seksinrichting.
5.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 5.1 is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  5. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
5.4.3 Landschappelijke inpassing
Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan en voor zover betrekking hebbend op de percelen met de bestemming Bedrijf, geheel is uitgevoerd binnen één jaar na gereedkomen van het op het perceel aanwezige bedrijfsgebouw.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.5.1 Andere vorm van niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een ander dan in 5.1 voor het perceel voorgeschreven niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering. Een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er een afname van bebouwing (niet zijn een gemeentelijk monument of een rijksmonument dan wel woonboerderijpand) plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en/of een vermindering van de milieubelasting;
  2. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  4. een tweede bedrijfswoning, voor zover niet reeds aanwezig, is niet toegestaan;
  5. voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit 5.2.3;
  6. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks in ondergeschikte vorm noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  8. er dient sprake te zijn van een passende bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap die in ieder geval bestaat uit een zorgvuldige landschappelijke inpassing conform een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  9. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
5.5.2 Woondoeleinden
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming 'Wonen-1' (artikel 7) waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal / het inpandige deel) mag niet worden vergroot;
  2. de agrarische verschijningsvorm van een voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  3. woningsplitsing is niet toegestaan;
  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2 per woning;
  7. in afwijking van het bepaalde onder f. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, een gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij een woning worden toegestaan van meer dan 80 m2. Maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouwen worden teruggebouwd, tot een totaal aan vrijstaande bijgebouwen van maximaal 200 m2;
  8. de extra oppervlakte aan bijgebouwen zoals onder g. genoemd, mag ook worden gevormd door bestaande bijgebouwen, in plaats van herbouw na sloop, mits de overtollige oppervlakte aan bijgebouwen wordt gesloopt;
  9. sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale panden is niet toegestaan;
  10. in afwijking van het bepaalde onder a. kan, indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, de inhoud van de woning tot maximaal 900 m3 worden vergroot. Per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  11. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de wijziging en omgevingsvergunning voor het bouwen worden verbonden;
  12. er kan geen toepassing worden gegeven aan de sloopregeling als opgenomen onder g. tot en met k. indien:
    • op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    • sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    • sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    • de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  13. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  14. de nieuwe woning is niet gelegen binnen een geurhindercontour van één of meer agrarische bedrijven;
  15. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  16. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  17. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 5.1 omschreven doeleinden.
Artikel 6 Gemengd
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. kantoor;
  4. wonen;
  5. bedrijf in de vorm van autobedrijf;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. en de daarbij behorende voorzieningen.
met dien verstande dat:
  1. wonen overal binnen de bestemming is toegestaan;
  2. de overige functies uitsluitend zijn toegestaan alleen op de begane grondlaag;
  3. indien de toegestane functie, behoudens de woonfunctie, gedurende een aaneengesloten periode van drie jaar niet meer ter plaatse is uitgeoefend, uitoefening van deze functie niet meer is toegestaan.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen
en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname
van de voorrangsregels uit artikel 14.3.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen ten behoeve van het in de in artikel 6.1. toegestane functies;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak
  1. Hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.
  4. Het aantal woningen/wooneenheden per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het aantal woningen binnen dat bouwperceel op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Alleen daar waar nog geen woning aanwezig is en de huidige functie is komen te vervallen, mag per bouwperceel één nieuwe woning gerealiseerd worden. Woningsplitsing is niet toegestaan.
  5. De voorgevel dient voor ten minste 70% in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd.
  6. De voorgevelbreedte van een gebouw dient ten minste 5,00 meter te bedragen.
  7. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,50 meter tenzij anders aangeduid.
  8. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 11,50 meter tenzij anders aangeduid.
6.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag bij vrijstaande hoofdgebouwen aan één zijde over een breedte van 3,00 meter, gemeten vanuit de zijdelingse perceelsgrens, het vlak niet worden bebouwd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak volledig worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 60 m2, mag per hoofdgebouw niet meer dan 60 m2 aan bouwwerken tot maximaal 50% van het bij de woning behorende vlak worden opgericht;
    2. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 90 m2, mag per hoofdgebouw niet meer dan 90 m2 aan bouwwerken tot maximaal 50% van het bij de woning behorende vlak worden opgericht;
    3. 'maximum bebouwd oppervlak' met waarde 120 m2, mag per hoofdgebouw niet meer dan 120 m2 aan bouwwerken tot maximaal 50% van het bij de woning behorende vlak worden opgericht.
  4. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,25 meter.
  5. Bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,50 meter.
  6. Brandgangen dienen vrij te blijven van bebouwing tot een minimale breedte van 1,20 meter.
6.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  1. Het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    1. de bouw van erkers en balkons, mits:
      • de breedte maximaal 40% van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak bedraagt;
      • de diepte van de erker niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
      • de hoogte van de erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag bedraagt;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer of Groen niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
    2. luifels boven de voordeur mits:
      • de breedte maximaal 150% van de breedte van de voordeur bedraagt;
      • de diepte niet meer bedraagt dan 1,00 m;
      • de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 meter bedraagt;
    3. de bouw van één carport, met dien verstande dat:
      • de carport minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
      • de oppervlakte max. 25 m² buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' bedraagt;
      • indien de carport is gelegen op de hoek van een hoekperceel de afstand tot de bestemming verkeersdoeleinden minimaal 2,00 meter bedraagt.
  2. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen of niet meer dan 2,00 meter indien:
    1. gelegen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, uitgezonderd bij de hoek van hoekpercelen, waarvoor geldt minimaal 3,00 meter achter de voorgevel en 45 graden uit de hoek van de achterliggende woning; en
    2. gelegen minimaal 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen.
  3. Aan de van de weg afgekeerde zijde (achterzijde) van het bouwvlak mag een dakterras opgericht worden, mits:
    1. het dakterras gerealiseerd wordt op een bijgebouw;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw;
    3. de hoogte van de afscheiding maximaal 1,20 meter boven de goothoogte van de bijgebouw bedraagt;
    4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.4 Afwijking van de bouwregels
 
6.4.1 afwijken voor het overschrijden van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een groter dan het toegelaten oppervlak aan bijgebouwen, onder de voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte aan bijgebouwen met niet meer dan 20% wordt overschreden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  3. sprake is van een CIZ-indicatie of daarmee vergelijkbare indicatie;
  4. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  5. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.4.2 afwijken voor een grotere hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een grotere hoogte dan is toegestaan onder de voorwaarden dat:
  1. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van het aangrenzende bestaande hoofdgebouw;
  2. het geen erfafscheidingen betreft;
  3. deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, vanuit het oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk zijn;
  4. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  5. deze bouwwerken, geen gebouw zijnde, zich niet verzetten tegen de omgevingscriteria van de Welstandsnota;
  6. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  7. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
6.5.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt verstaan het gebruik van de
gronden anders dan voor:
  1. parkeren ter plaatse van een oprit;
  2. groen en/of tuin;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. oppervlakteverhardingen;
  5. opslag, overeenkomstig het normale toegelaten gebruik.
6.5.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen
Onder strijdig gebruik wordt verstaan het gebruik van de opstallen:
  1. voor bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft, behoudens wanneer middels een ontheffing toestemming is verleend voor mantelzorg;
  2. voor bedrijfs-, detailhandels-, dienstverlenende, horeca -en kantoorfuncties op verdiepingen;
  3. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  4. als seksinrichting of escortbedrijf;
  5. voor opslag, anders dan in verband met het toegestane gebruik, die valt onder de Wet milieubeheer.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.6.1 Afwijking voor een aan huis gebonden beroep, aan huis gebonden bedrijf of
ambachtelijk bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, een aan huis gebonden bedrijf of ambachtelijk bedrijf, mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
  1. de bedrijfsactiviteiten zich beperken tot een oppervlakte van maximaal 50 m² onder de voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de activiteiten uitsluitend door de bewoner uitgevoerd worden;
  3. de activiteiten qua aard en omvang passen in een woonomgeving waarbij de activiteiten geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. de activiteiten niet vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  5. het aan huis gebonden bedrijven betreft zoals opgenomen in bijlage 6 bij deze regels of het bedrijfsactiviteiten betreffen van categorie 1-bedrijven volgens de toegesneden Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 5 is opgenomen bij deze regels, dan wel naar oordeel van burgemeester en wethouders daarmee vergelijkbare activiteiten;
  6. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane gebruik;
  7. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  8. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.6.2 Afwijking voor het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand
bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw, onder de voorwaarden dat:
  1. de mantelzorgvoorziening bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden;
  2. de behoefte aan mantelzorg aangetoond is;
  3. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening maximaal 80 m² bedraagt;
  4. de mantelzorgvoorziening qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  5. de mantelzorgvoorziening niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
  6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als woonruimte wordt beëindigd.
6.6.4 Afwijking voor het toestaan van een bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om als nevenactiviteit een bed & breakfast voorziening en dergelijke toe te staan, onder de voorwaarden dat:
  1. bed & breakfast plaatsvindt in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. de gebruiksruimte voor bed & breakfast niet meer bedraagt dan 50 m2, met een maximum van 6 (éénpersoons)bedden;
  3. binnen een straal van 150 meter maximaal één locatie voor bed & breakfast is toegestaan;
  4. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  5. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 7 Wonen - 1
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woondoeleinden, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. landschappelijke inpassing conform de inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan.
 
7.2.2 Maatvoering
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
 
bouwwerken
Minimaal
Maximaal
Afstand tot de as van de weg
15 m
N.v.t.
   
woningen
Minimaal
Maximaal
Goothoogte
n.v.t.
3,5 m
Nokhoogte
N.v.t.
9 m
Inhoud
n.v.t.
1000 m³
Afstand tot de perceelsgrens
3 m
n.v.t.
   
Vrijstaande bijgebouwen bij woningen
Minimaal
Maximaal
Gezamenlijke oppervlakte per woning
n.v.t.
80 m²
Goothoogte
n.v.t.
3 m
Nokhoogte
n.v.t.
5,5 m
Afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van de woning
5 m
n.v.t.
Afstand tot woning
1,5 m
25 m
  
Overige bouwwerken
Maximaal
Hoogte erfafscheidingen
Voor de voorgevelrooilijn: 1 m
Overige: 2 m
Hoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
Oppervlakte van carports c.q. overkappingen
20 m²
Hoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
6 m
  
Waarbij herbouw van bestaande woningen uitsluitend is toegestaan indien en voor zover:
  1. herbouw niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  2. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
  3. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  4. de bouwwijze (dat wil zeggen vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  5. het bepaalde ten aanzien van de maatvoering in dit lid in acht wordt genomen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2.2 teneinde herbouw van de woning buiten de bestaande fundamenten en de voorgevel buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  5. het bepaalde in 7.2 bouwregels wordt in acht genomen.
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. detailhandel;
  3. verblijfsrecreatie,;
  4. seksinrichtingen;
  5. gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  6. kamerverhuur ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
7.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 7.1 is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepas-sing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  5. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
7.4.3 Landschappelijke inpassing
Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving is toegestaan mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de regels van dit bestemmingsplan en voorzover betrekking hebbend op de percelen met de bestemming Wonen, geheel is uitgevoerd voordat de woningen in gebruik worden genomen.
 
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.5.1 Minicamping
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 teneinde kleinschalig kamperen en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);
  2. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;
  3. de reeds toegestane totale oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2 mag ten behoeve van voorzieningen voor kleinschalig kamperen worden vergroot tot maximaal 130 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van kleinschalig kamperen maximaal 50 m2 mag bedragen en de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 3 m en maximaal 5,5 m mogen bedragen;
  4. de voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daartoe dient een erfbeplantingsplan te worden overlegd;
  6. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  7. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  8. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  9. de omgevingsvergunning voor afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 7.1 omschreven doeleinden.
7.5.2 Bed & breakfast
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 teneinde als nevenactiviteit bij een woning, bed & breakfast-voorzieningen en dergelijke toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  1. bed & breakfast vindt plaats in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. ten behoeve van bed & breakfast zijn maximaal 10 (éénpersoons) bedden per woning toegestaan;
  3. indien en voor zover er sprake is van cultuurhistorische waarden, mogen deze cultuur-historische waarden door verlenen van de omgevingsvergunning voor afwijken niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. de met omgevingsvergunning verleende afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 7.1 omschreven doeleinden.
7.5.3 Aan huis verbonden bedrijf
  1. Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 onder a. ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden dan wel beperkingen:
  2. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 200 m2 in bestaande bebouwing;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  5. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
  6. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 8 Wonen - 2
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. daarbij behorende voorzieningen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. per woning ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.3.
 
8.2 Bouwregels
 
8.2.1.Algemeen
Op de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. twee-aaneengesloten woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.2 Regels ter plaatse van het bouwvlak
  1. Hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  3. De voorgevel dient voor ten minste voor 70% in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouw-grens te worden gebouwd.
  4. De voorgevelbreedte van de woning dient ten minste 5,00 meter te bedragen.
  5. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,50 meter tenzij anders aangeduid.
  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11,50 meter tenzij anders aangeduid.
8.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak’ met waarde 90 m2, mag per hoofdgebouw niet meer dan 90 m2 aan bouwwerken tot maximaal 50% van het bij de woning behorende vlak worden opgericht;
  3. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,25 meter tenzij anders aangeduid.
  4. Bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap mits de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer bedraagt dan 5,50 meter tenzij anders aangeduid.
8.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  1. Het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing worden overschreden, met uit-zondering van overschrijding ten behoeve van:
    1. de bouw van erkers en balkons, mits:
      1. de breedte maximaal 40% van de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak be-draagt;
      2. de diepte van de erker niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
      3. de hoogte van de erker maximaal de hoogte van de begane grondlaag bedraagt;
      4. de afstand tot de bestemming Verkeer of Groen niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
    2. luifels boven de voordeur mits:
      1. de breedte maximaal 150% van de breedte van de voordeur bedraagt;
      2. de diepte niet meer bedraagt dan 1,00 m;
      3. de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 meter bedraagt;
    3. de bouw van één carport, met dien verstande dat:
      1. de carport minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
      2. de oppervlakte max. 25 m² buiten het bouwvlak en aanduiding ‘bijgebouwen’ bedraagt;
      3. indien de carport is gelegen op de hoek van een hoekperceel de afstand tot de bestemming verkeersdoeleinden minimaal 2,00 meter bedraagt.
  2. Binnen het bestemmingsvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,25 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen of niet meer dan 2,00 meter indien:
    1. gelegen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, uitgezonderd bij de hoek van hoekpercelen, waarvoor geldt minimaal 3,00 meter achter de voorgevel en 45 graden uit de hoek van de achterliggende woning en;
    2. gelegen minimaal 1,00 meter uit de bestemming Verkeer of Groen.
  3. Aan de van de weg afgekeerde zijde (achterzijde) van het bouwvlak mag een dakterras opgericht worden, mits:
    1. het dakterras gerealiseerd wordt op een bijgebouw;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan de breedte van het hoofdgebouw;
    3. de hoogte van de afscheiding maximaal 1,20 meter boven de goothoogte van het bijgebouw bedraagt;
    4. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
8.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 13.3.
 
8.4 Afwijken van de bouwregels
 
8.4.1 Afwijking voor het overschrijden van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een groter dan het toegelaten oppervlak aan bijgebouwen, onder de voorwaarden dat:
  1. de oppervlakte aan bijgebouwen met niet meer dan 20% wordt overschreden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  3. sprake is van een CIZ-indicatie of daarmee vergelijkbare indicatie;
  4. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing wordt aangetoond;
  5. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  6. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
8.5 Specifieke gebruiksregels
 
8.5.1 Specifieke gebruiksregels van de gronden
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:
  1. parkeren ter plaatse van een oprit;
  2. groen en/of tuin;
  3. oppervlakteverhardingen;
  4. opslag, overeenkomstig het normale toegelaten gebruik.
8.5.2 Specifieke gebruiksregels van de opstallen
Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de opstallen:
  1. voor bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft, behoudens wanneer middels een ontheffing toestemming is verleend voor mantelzorg;
  2. voor kamerverhuur behoudens wanneer middels een ontheffing toestemming is verleend;
  3. voor ambachtelijke doeleinden behoudens wanneer middels een ontheffing toestemming is verleend;
  4. industriële doeleinden;
  5. als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte;
  6. voor bedrijfsdoeleinden;
  7. voor detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit in verband met het toegestane gebruik;
  8. voor groothandel;
  9. voor dienstverlening;
  10. voor horeca;
  11. voor kantoren;
  12. voor recreatie;
  13. als verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  14. als seksinrichting of escortbedrijf;
  15. voor opslag, anders dan in verband met het toegestane gebruik, die valt onder de Wet milieubeheer.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.6.1 Afwijking voor een aan huis gebonden beroep, aan huis gebonden bedrijf of ambachtelijk bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, een aan huis gebonden bedrijf of ambachtelijk bedrijf, mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:
  1. de bedrijfsactiviteiten zich beperken tot een oppervlakte van maximaal 50 m² onder de voorwaarde dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de activiteiten uitsluitend door de bewoner uitgevoerd worden;
  3. de activiteiten qua aard en omvang passen in een woonomgeving waarbij de activiteiten geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. de activiteiten niet vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
  5. het aan huis gebonden bedrijven betreft zoals opgenomen in bijlage 6 bij deze regels of het bedrijfsactiviteiten betreffen van categorie 1-bedrijven volgens de toegesneden Staat van bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 5 is opgenomen bij deze regels, dan wel naar oordeel van burgemeester en wethouders daarmee vergelijkbare activiteiten;
  6. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane gebruik;
  7. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  8. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
8.6.2 Afwijking voor het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw, onder de voorwaarden dat:
  1. de mantelzorgvoorziening bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden;
  2. de behoefte aan mantelzorg aangetoond is;
  3. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening maximaal 80 m² bedraagt;
  4. de mantelzorgvoorziening qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
  5. de mantelzorgvoorziening niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
  6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als woonruimte wordt beëindigd.
8.6.4 Afwijking voor het toestaan van een bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om als nevenactiviteit een bed & breakfast voorziening en dergelijke toe te staan, onder de voorwaarden dat:
  1. bed & breakfast plaatsvindt in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. de gebruiksruimte voor bed & breakfast niet meer bedraagt dan 50 m2, met een maximum van 6 (éénpersoons)bedden;
  3. binnen een straal van 150 meter maximaal één locatie voor bed & breakfast is toegestaan;
  4. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  5. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 9 Leiding - Riool
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een afvalwaterleiding, een en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
9.2 Bouwregels
 
Op de in 9.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de leiding, zoals meet- en regelkasten, afsluiterputten en dergelijke.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat. Dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen door bevoegd gezag een advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. Voorts zijn de regels van de andere op deze gronden liggende bestemming(en) van toepassing.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in het schema onder 9.4.4 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
9.4.2 Uitzonderingen
Het onder X.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren op grond van voorgaand bestemmingsplan;
  3. welke betreffen het normale onderhoud van de leiding.
9.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 8.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de in 9.4.4 opgenomen toetsingscriteria.
 
9.4.4 Vergunningsplichtige werken/werkzaamheden
criteria voor vergunningverlening
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het vellen of rooien van houtgewas.
door de genoemde werken en werkzaamheden mogen geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet worden aangetast. Dienaangaande vraagt bevoegd gezag advies van de leidingbeheerder.
  
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op of in deze gronden aanwezige en/of te verwachten archeologische monumenten. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.
 
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' (mede) bestemde gronden.
 
10.2.2 Uitzonderingen
  1. Het onder 10.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
    1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages, of gebouwen die tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
    2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 250 m2 of dat minder diep reikt dan 0,4 m beneden maaiveld;
    4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
    5. gronden die reeds verstoord zijn op een diepte van meer dan 0,4 m beneden maaiveld;
    6. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  2. Bevoegd gezag is ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
10.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
10.4 Afwijken van de bouwregels
 
Bevoegd gezag is bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in 10.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen indien en voor zover:
  1. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte van de bodemingrepen meer bedraagt dan 0,4 m beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  2. bij het afwijken als bedoeld onder a. kan bevoegd gezag de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archelogische deskundige;
    4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop wordt omgegaan met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  6. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedraagt;
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
10.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 10.5.1 is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:
  1. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 250 m2, tenzij het werken betreft genoemd in 10.5.1 onder e. en f.;
  2. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  4. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  6. archeologisch onderzoek betreffen;
  7. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
10.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 10.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld;
  2. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de bestemmingsaanduiding 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  2. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft;
  3. de oppervlaktes en/of dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op of in deze gronden aanwezige en of te verwachten archeologische monumenten. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.
 
11.2 Bouwregels
 
11.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 3 (mede)bestemde gronden.
 
11.2.2 Uitzonderingen
  1. Het onder 11.2.1. genoemde verbod is niet van toepassing op:
    1. vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en/of parkeergarages; of gebouwen tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering worden opgericht;
    2. een bouwwerk dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
    3. een bouwwerk waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2500 m² of minder diep reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld;
    4. bebouwing welke nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
    5. gronden die reeds verstoord zijn op een diepte van meer dan 0,4 meter beneden maaiveld.
    6. gronden waarvan op basis van eerder archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen behoudenswaardige archeologica is aangetroffen.
  2. Burgemeester en wethouders zijn ingeval van verlening van een omgevingsvergunning bevoegd een daartoe aangewezen partij toestemming te verlenen om archeologische waarnemingen te doen ten tijde van de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwwerk.
11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bij omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in 11.2.1. voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen indien en voor zover:
  1. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarvan oppervlakte groter is dan 2500 m² en de diepte van de bodemingreep meer bedraagt dan 0,4 meter beneden maaiveld en een en ander op basis van archeologisch onderzoek ofwel is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, dan wel schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning te verbinden regels;
  2. bij het afwijken als bedoeld onder a. kunnen burgemeester en wethouders de volgende regels verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het al of niet bouwen van (parkeer)kelders, alternatieve funderingsmethoden, beschermende bodemlagen of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
    4. richtlijnen geven omtrent de wijze waarop omgegaan wordt met (toevals)vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
11.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
 
11.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 0,4 meter beneden maaiveld:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend het woelen, mengen, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, het ophogen en het egaliseren van gronden;
  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verlagen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  6. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarvan de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  10. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen.
11.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld onder 11.5.1. is niet van toepassing indien de werken of werkzaamheden:
  1. een oppervlakte hebben die kleiner is dan 2500 m², tenzij het werken betreft genoemd onder 11.5.1. onder e. en f.;
  2. op basis van archeologisch onderzoek aantonen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. betrekking hebben op normaal onderhoud en agrarisch bodemgebruik;
  4. betrekking hebben op onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen en bijbehorende werken zoals gemalen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  5. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  6. archeologisch onderzoek betreffen; ◦
  7. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende (omgevings)vergunning.
11.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
De in 11.5.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarde(n) op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. aanvrager dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld.
  2. aan de vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek, of de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
    4. de verplichting om aan te geven hoe wordt omgegaan met (toevals)vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door :
  1. op de verbeelding de bestemmingsaanduiding Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel niet behoudenswaardig zijn;
  2. de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven, dan wel naar omvang wordt vergroot of verkleind, of van de verbeelding wordt verwijderd voor zover de middels archeologisch onderzoek geconstateerde archeologische waarde daartoe aanleiding geeft.
  3. de oppervlaktes en/of de dieptes van de bodemingreep zoals opgenomen in deze regels te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.
3 Algemene regels
 
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 13 Algemene bouwregels
 
13.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
 
13.1.1
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde vergunning of anderszins legaal zijn gerealiseerd, meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
13.1.2
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde vergunning of anderzins legaal zijn gerealiseerd, minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
13.1.3
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 13.1.1 en 13.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
13.2 Ondergronds bouwen
 
13.2.1
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
13.2.2
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder bouwwerken;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met een hellingbaan met een oppervlakte van maximaal 25 m²;
  3. in de voorgevelrooilijn en/of bij hoekpercelen tevens de zijdelingse perceelsgrens is ten hoogste één toegang van buitenaf toegestaan met een maximale breedte van 3,50 meter;
  4. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
    5. bij het berekenen van de blijkens de plankaart of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
13.2.3
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
13.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken, met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.
 
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 (Wettelijke) regels
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
 
14.2 Gemeentelijke regels
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke beleidsregels dienen deze beleidsregels te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Met uitzondering van parkeren geldt dat er te allen tijde voldaan moet worden aan de, op het moment van aanvraag, geldende 'parkeernota'.
 
14.3 Voorrangsregeling
 
14.3.1 Strijdigheid belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
 
14.3.2 Realisatie nieuw beleid door dubbelbestemmingen
De realisatie van nieuw beleid door middel van dubbelbestemmingen hoeft niet gebiedsbreed (binnen de gehele dubbelbestemming) te zijn, wil de doelstelling gehaald worden. Als er echter afbreuk gedaan wordt aan de gegeven gebiedsbreedte c.q. niet de gehele dubbelbestemming wordt benut, moet voor het resterende gedeelte aangetoond worden dat dit voldoende is om het beoogde beleid voor dat gebied te realiseren. Dat wil zeggen dat de omvang van de opgenomen dubbelbestemmingen zo ruim is dat, om het nagestreefde beleid te doen slagen, niet altijd de gehele dubbelbestemming behoeft te worden benut.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
15.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
15.1.2
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
 
15.1.3
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
 
15.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
15.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
15.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
15.2.4
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Asten veegplan 2016-2’.