direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude Weidesteeg 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP8002-GV01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het perceel Oude Weidesteeg 10 te Eethen bevindt zich een voormalige agrarische bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning is van oorsprong opgericht als tweede bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf aan de Broeksestraat 80 te Babyloniënbroek. Sinds 1997 maakt de tweede bedrijfswoning echter geen deel meer uit van het agrarisch bedrijf en zijn beide percelen feitelijk en kadastraal (qua eigendom) volledig los van elkaar komen te staan.

Vanaf 1999 worden in het geheel geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer uitgevoerd op het perceel Oude Weidesteeg 10 en is de bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning.

In 2004 zijn ook de agrarische bedrijfsactiviteiten van het agrarische bedrijf aan de Broeksestraat 80 te Babyloniënbroek in zijn geheel beëindigd.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het bestemmen van het perceel Oude Weidesteeg 10 overeenkomstig het feitelijke gebruik. Dat betekent dat het perceel een woonbestemming krijgt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel Oude Weidesteeg 10 te Eethen, inclusief de bijbehorende gronden. De locatie bevindt zich in het buitengebied van Aalburg. Op de afbeelding hierna is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)

Een globale begrenzing van het plangebied is weergegeven op de hierna volgende afbeelding. Het betreft het perceel aan de Oude Weidesteeg nr 10, kadastraal bekend als C 1002 en C 1003.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0002.png"
Afbeelding - Globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor de locatie is "Buitengebied, herziening 2009". De voormalige agrarische bedrijfswoning heeft de bestemming "Agrarisch met landschapswaarden", waarbij de landschapswaarde bestaat uit "openheid". De locatie maakt deel uit van een agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0003.png"
Afbeelding - Uitsnede geldende bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2009

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt zowel de huidige als de toekomstige situatie van het plan beschreven;
  • hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk relevante beleidskader van de diverse overheden;
  • in hoofdstuk 4 worden de planologische en milieutechnische uitvoeringsaspecten behandeld;
  • hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet van de regels en de verbeelding;
  • in hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt de doelstelling van dit bestemmingsplan aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige structuren, functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is sprake van een voormalige agrarische tweede bedrijfswoning met een bijgebouw. De bedrijfswoning maakt al ruim 15 jaar geen deel meer uit van het toenmalige agrarische bedrijf, maar vormt een zelfstandig erf. De bedrijfswoning is sinds 1999 in gebruik als burgerwoning.

Het perceel is geleden aan de Oude Weidesteeg, die rechtstreeks in verbinding staat met de kern Eethen en indirect via de Broeksestraat met de kern Babyloniënbroek. De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Oude Weidesteeg. Direct naast het perceel zijn twee burgerwoningen gelegen op de percelen Broeksestraat 74 en 78.

De hierna volgende afbeeldingen geven weer om welke kadastrale percelen het gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0005.png"

Afbeelding - Uitsnede kadastrale percelen plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie verandert er ruimtelijk gezien niets. De voormalige agrarische tweede bedrijfswoning krijgt een woonbestemming, overeenkomstig het feitelijke gebruik. Er wordt verder niets bijgebouwd, het betreft enkel een legalisatie van het gebruik van een voormalige agrarische tweede bedrijfswoning door een burger.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (2012)

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In subparagraaf 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan. Onderhavig bestemmingsplan is te kleinschalig om daadwerkelijk van invloed te zijn op nationaal niveau.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

  • Meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken
    Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier. Met een gebiedsgerichte aanpak is het vaak mogelijk om het waterbeheer te verbeteren en tegelijk te werken aan versterking van de economie en de leefomgeving, tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
  • Adaptieve aanpak
    Het kabinet anticipeert met een adaptieve aanpak op toekomstige ontwikkelingen (klimaatverandering, effectiviteit van maatregelen, etc.). Daarmee kunnen adequate maatregelen genomen worden, maar kunnen deze ook aangepast worden aan nieuwe inzichten of veranderende ontwikkelingen.
  • Samenwerking binnen en buiten het waterbeheer
    Waterbeheer is een gezamenlijk proces van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen vindt het kabinet van groot belang. De samenwerking binnen stroomgebieden staat centraal bij de werkwijze van de onderlinge overheden.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Nationaal Waterplan 2009-2015.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (2011)

De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO), waarin het beleid van de Interimstructuurvisie is doorvertaald, is vastgesteld op 1 oktober 2010 en op 1 januari 2011 in werking getreden. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

Op de ‘Structurenkaart’ van de Structuurvisie maakt het plangebied deel uit van 'gemengd landelijk gebied' met de nadere aanduiding 'accentgebied agrarische ontwikkeling'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0007.png"
Afbeelding - Uitsnede Structurenkaart

Gemengd landelijk gebied
De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Primair agrarisch gebied
In de primair agrarische gebieden wil de provincie de ruimte voor de aanwezige agrarische functie behouden, versterken en voorkomen dat menging met andere functies leidt tot aantasting van de primaire productiestructuur. In deze gebieden worden daarom geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen gepland op het gebied van verstedelijking, recreatie of natuur. Ook kleinschalige (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die conflicteren met de landbouw worden geweerd.

De doorwerking van de provinciale structuurvisie wordt verzorgd door de Verordening ruimte 2012 (zie subparagraaf 3.2.2). Daarin staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant.

3.2.2 Verordening ruimte 2012/ 2014

Op 17 december 2010 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld en deze vervolgens op 25 februari 2011 gewijzigd. De Verordening ruimte is met ingang van 1 maart 2011 in werking getreden. Uit eerste praktijkervaringen blijkt dat het noodzakelijk is om regelmatig te bezien of de regels die in de Verordening ruimte zijn opgenomen aanpassing behoeven. Een eerste (integrale) wijziging van de Verordening ruimte heeft geleid tot de vaststelling van de Verordening ruimte 2012 (afgekort als: Verordening ruimte). Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart 2014 treedt deze in werking.

Voor onderhavig plangebied zijn vooral de regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied van belang. Dit artikel bevat een tweetal basisregels welke gezien kunnen worden als een uitwerking van het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Zo is bepaald dat bestemmingsplannen de nieuwbouw van woningen of solitaire recreatiewoningen in het buitengebied niet behoren toe te laten. Daarnaast strekt dit artikel ertoe dat bestemmingsplannen regels dienen te bevatten ter voorkoming van zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen. Een dergelijk gebruiksverbod betreft aldus bijvoorbeeld agrarische bedrijfsgebouwen, bedrijfsgebouwen van niet-agrarische bedrijven, maar ook solitaire of complexmatige recreatiewoningen of andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.

Hierop worden enkele uitzonderingen gegeven. Eén daarvan is het onder voorwaarden gebruiken van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Er mag geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvinden en alle overtollige bebouwing dient te worden gesloopt.

De agrarische tweede bedrijfswoning waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft, maakt sinds 1997 geen deel meer uit van het agrarisch bedrijf te Broeksestraat 80 en is sinds 1999 in gebruik als burgerwoning. Met onderhavig bestemmingsplan wordt dit gebruik gelegaliseerd. Er is derhalve geen sprake van overtollige (agrarische) bebouwing die dient te worden gesloopt.

Handreiking 'Kwaliteitsverbetering van het landschap Regio West-Brabant'
De provincie wil de Ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen en heeft dit doorvertaald in de Verordening ruimte. In de notitie 'Kwaliteitsverbetering van het landschap Regio West-Brabant' vindt een verdere uitwerking plaats van de Verordening Ruimte. Ruimtelijke kwaliteit is in de Verordening gedefinieerd als: de kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ter bevordering van deze kwaliteit is in de Verordening een tweetal artikelen opgenomen, zijnde artikel 2.1 'zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit ' en artikel 2.2. 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.

Op basis van de zorgplicht dient ieder plan, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, vergezeld te gaan van een verantwoording op welke wijze wordt bijgedragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

In het plan dient voorts verantwoord te worden, op welke wijze de vereiste kwaliteitsverbetering wordt verzekerd. Voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied te worden gekoppeld aan een concrete tegenprestatie, gericht op een verbetering van de kwaliteit van het landschap.

De te verrichten tegenprestatie (minimale basisinspanning) kan worden berekend. Hiervoor kan worden aangesloten bij de provinciale Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap van de Regio West-Brabant (regionale Notitie). Op basis van de regionale Notitie worden drie categorieën omschreven. De drie categorieën beschrijven bij welke ontwikkelingen een bijdrage geleverd moet worden aan de ruimtelijke kwaliteit en hoe die bijdrage kan plaatsvinden. In overleg met de provincie is geconcludeerd dat de ontwikkelingen in het kader van dit plan onder ontwikkelingen in categorie 3 van de regionale Notitie vallen. Hiervoor is vereist dat wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De bestaande tweede bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Hierdoor ontstaat waardevermeerdingen van het object. De ontwikkeling valt onder voorbeeld 5 (overige hergebruiksfuncties) van bijlage 2 van de regionale Notitie. Dit betekent dat voor de berekening van de te leveren basisinspanning maatwerk dient te worden geleverd. Voor deze berekening wordt uitgegaan van een basisinspanning van 20% van de getaxeerde waardemeerdering van het object. Op grond van een voor dit plan opgesteld taxatierapport vermeerderd de waarde van de woning met € 40.000,-. De basisinspanning bedraagt voor dit onderdeeld derhalve 20% van € 40.000,- = € 8.000,-. Met initiatiefnemers is een overeenkomst afgesloten teneinde voornoemde basisinspanning te leveren.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Verordening ruimte 2012 / 2014.

3.2.3 Landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena (2008)

De drie gemeenten in het Land van Heusden en Altena beschikken over een landschapsbeleidsplan. Het landschapsbeleidsplan voor de gemeente Werkendam heeft alleen betrekking of het grondgebied van de voormalige gemeente Werkendam (voor de gemeentelijke herindeling) en het plan is 14 jaar oud. De gemeenten Aalburg en Woudrichem hebben in 1995 gezamenlijk een landschapbeleidsplan op laten stellen. Inmiddels zijn er in nationale, provinciale en regionale plannen en visies wensen voor het buitengebied van de drie gemeenten beschreven die nog niet in een gemeentelijk landschapsbeleidsplan zijn verwerkt.

De gemeenten hebben besloten gezamenlijk voor het gehele buitengebied van de drie gemeenten één landschapsbeleidsplan op te stellen. Op basis van de oude landschapsbeleidsplannen, die op tal van punten nog up-to-date zijn, en nieuwe plannen en visies die na de vaststelling van deze plannen zijn verschenen is in deze notitie een herzien landschapsbeleidsplan uitgewerkt.

Dit landschapsbeleidsplan kan als kapstok dienen voor:

  • 1. de projecten die uitgevoerd worden in het Kader van de Samenwerking Vitaal Altena;
  • 2. de gezamenlijke realisatie door waterschap en gemeente van ecologische verbindingszones;
  • 3. het toetsen van initiatieven van derden die een impact hebben op het buitengebied;
  • 4. de uitwerking van een uitvoeringsprogramma voor het Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant;
  • 5. de uitwerking van gemeentelijke plannen voor de aanleg en het beheer van wegbeplantingen.

Onderhavig bestemmingsplan heeft geen impact op het buitengebied, doordat het gaat om een reeds bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning die wordt bestemd tot burgerwoning.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena.

3.2.4 Waterbeheerplan 2010-2015

Vanaf 22 december 2009 werkt Waterschap Rivierenland volgens het Waterbeheerplan 2010-2015. Hierin staan de doelstellingen waar het waterschap deze zes jaar aan gaat werken. De punten uit het plan die voor gemeenten het belangrijkst zijn:

  • vasthouden aan ambities op het gebied van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water;
  • actualisatie stedelijke waterplannen, met nieuwe thema’s rond onkruidbestrijding en beperking effecten van overstorten;
  • voortzetting samenwerking in de afvalwaterketen;
  • proactiviteit bij beoordeling plannen Ruimtelijke Ordening.

Het waterschap houdt vast aan de afspraken die gemaakt zijn in de gebiedsprocessen rondom het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. Dat betekent dat het waterschap blijft investeren in het voorkomen van wateroverlast en het verbeteren van waterkwaliteit. Tevens levert het waterschap haar bijdrage aan de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de sanering van overstorten en het creëren van waterberging in stedelijk gebied.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.2. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Waterbeheerplan 2010-2015.

3.2.5 Nota archeologie; Tot op de bodem (2010)

De beleidsnota Archeologie is tot stand gekomen door samenwerking van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrinchem. Sinds de invoering van de Wet opd e Archeologische Monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 ligt de verantwoordelijkheid voor d earcheologische erfgoedzorg grotendeels bij de gemeentelijke overheden.

Op de Archeologische- en Cultuurhistorische Beleidsadvieskaart worden voorstellen gedaan voor het toekomstige erfgoedbeleid. Het uitgangspunt voor het archeologiebeleid wordt gevormd door deze beiden tezamen en is uiteindelijk in de archeologische beleidskaart verbeeld. De beleidsnota en beleidskaart Land van Heusden en Altena zijn leidend voor het archeologiebeleid voor lokale projecten. Uitzondering hierop zijn de provinciale archeologsiche landschappen die dienen als inspiratie voor toekomstige ontwikkelingen.

De Archeologische- en Cultuurhistorische Beleidsadvieskaart is planologisch-juridisch vertaald in het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" dat van toepassing is op onderhavig plangebied. Dit bestemmingsplan is met de regels van onderhavig bestemmingsplan ook van toepassing verklaard op het plangebied.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Nota archeologie; Tot op de bodem.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische Visie Aalburg 2007-2027

De Strategische Visie Aalburg 2007-2027 ‘Aalburg op weg naar morgen’, is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. De Strategische Visie is het gemeentelijk beleidsstuk waarmee de gemeenteraad de koers voor de toekomstige ontwikkeling van Aalburg aangeeft.

Het streefbeeld voor 2027 is dat Aalburg bekend wil zijn als een eigentijdse gemeente, centraal gelegen tussen de Randstad en Brabantstad in open een landschap. Een dorpse gemeenschap met traditionele waarden aan de oevers van de Maas, die:

  • ruimte heeft voor wie openheid, rust, gezondheid en zorg zoekt;
  • ruimte laat aan wie de kracht van traditionele waarden waardeert;
  • ruimte biedt aan wie wil ondernemen met de wereld als markt.

De Strategische Visie Aalburg 2027 is ontwikkeld volgens zes “thema’s”, die de belangrijkste aspecten omvatten waarover de Strategische Visie zich met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van Aalburg wil uitspreken. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • 1. Kerk en geloof; gemeenschap; relatie met de omgeving; cultureel erfgoed; kenmerken van landschap en ligging. Deze komen aan de orde in het thema: Identiteit & Imago
  • 2. Landbouw; industrie; handel en dienstverlening; detailhandel; toerisme en recreatie; onderwijs; vestigingsklimaat; werkgelegenheid; innovatie. Deze komen aan de orde in het thema: Economie & Werkgelegenheid
  • 3. Bevolking; wonen; voorzieningen; onderwijs; kerken; sport; verenigingen; sociaal-culturele voorzieningen; openbaar vervoersvoorzieningen; veiligheid; gezondheid; leefmilieu. Deze komen aan de orde in het thema: Wonen & Leefbaarheid
  • 4. Gemeentelijke dienstverlening; bestuurlijke samenwerking; relatie van de gemeente met burgers, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld; democratische invulling; rol van de overheid. Deze komen aan de orde in het thema: Governance
  • 5. Bebouwing; buitengebied; kernen; natuur; bodem; mobiliteit; openbaar vervoer; infrastructuur; waterhuishouding. Deze komen aan de orde in het thema: Ruimtelijke Inrichting
  • 6. Milieu kwaliteit; water en lucht kwaliteit; energie; geluidshinder; ruimtegebruik; mobiliteit; afval; duurzaam bouwen. Deze komen aan de orde in het thema: Duurzame Ontwikkeling & Milieu.

Het bestemmingsplan laat geen nieuwe fysieke ontwikkeling ruimtelijke ontwikkelingen toe. De aandachtspunten zoals opgenomen in de structuurvisie voor de gemeente Aalburg hebben geen consequenties voor onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Strategische Visie Aalburg 2007-2027.

3.3.2 Waterplan 2010-2020

De gemeente heeft voor de periode tot 2020 een integraal waterplan opgesteld in nauwe samenwerking met het waterschap. Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 februari 2010. De gemeente wil hiermee een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren dat voldoet aan de landelijke en Europese normen, gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap. Daarnaast wil de gemeente ook het waterbeleid binnen de gemeente afstemmen, zodat de wateropgave, die wordt opgesteld om het watersysteem op orde te brengen én te houden, gehaald wordt tegen de laagste maatschappelijke kosten. De wateropgave is vastgesteld door het waterschap en geeft aan hoeveel ruimte water nodig heeft voor een goed en veilig functioneren van de openbare ruimte. Communicatie met de belang hebbenden vormt daarbij een onlosmakelijk onderdeel. Met het waterplan word het overkoepelende waterbeleid in de gemeente vastgesteld. Het plan is richtinggevend voor alle waterhuishoukundige plannen binnen de gemeente en legt de basis voor de verankering van het waterbeleid in de gemeentelijke RO-instrumenten.

In paragraaf 4.2 is een waterparagraaf opgenomen, waarin de waterhuishoudkundige aspecten van dit bestemmingsplan zijn benoemd.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Waterplan 2010-2020.

3.3.3 Bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" (2013)

Voor de gemeente Aalburg is het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" opgesteld. Dit bestemmingsplan geeft een regeling voor die onderwerpen die in aanmerking komen voor dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding, zoals archeologie, cultuurhistorie (gas)leidingen, molenbiotopen, veiligheidszones bij dijken en bebouwingsvrije zones bij watergangen. Al deze aspecten zijn in één bestemmingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied geregeld. Dit bestemmingsplan blijft naast onderhavig bestemmingsplan gelden.

Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" van toepassing. Deze dubbelbestemming is met een verwijzing in de regels van onderhavig bestemmingsplan naar het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" juridisch geborgd.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen".

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Aangezien het huidige gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning altijd wonen is geweest en dit ook in de toekomst het geval zal zijn, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig. Tevens worden er geen grondwerkzaamheden uitgevoerd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2 Water

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

De watertoets voor dit plan heeft op 27 november 2013 plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Rivierenland. Uit de gegevens die zijn ingevoerd volgt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft. Er vindt geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland. Voor de volledigheid is het toetsresultaat opgenomen in bijlage 1.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3 Geluid

In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  • a. woningen;
  • b. onderwijsgebouwen;
  • c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder b; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Aangezien de woning reeds aanwezig is en onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Onderhavig bestemmingsplan bestemt een voormalige bedrijfswoning tot burgerwoning. De functie blijft echter gelijk, namelijk wonen. Er vindt op geen enkele wijze verslechtering van de luchtkwaliteit plaats.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Vooral de vuurwerkramp in Enschede in 2000, heeft ertoe geleid dat het externe veiligheidsbeleid is aangescherpt. Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Een LPG-tankstation of chloortrein valt bijvoorbeeld onder het externe veiligheidsbeleid. In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen
Op het rundveebedrijf aan de Oude Weidesteeg 8, ten zuiden van het plangebied, bevindt zich een bovengrondse propaantank met een inhoud van 3 m³ (3.000 liter) en een tankwagen van 40 m³ (40.000 liter). Er geldt geen risicocontour vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen, maar op basis van het Activiteitenbesluit geldt een aan te houden veiligheidsafstand van tenminste 10 meter. Aangezien deze locatie zich op een afstand van circa 230 meter van het plangebied bevindt, wordt ruimschoots aan deze afstand voldaan.

Voor het overige bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen die een belemmering vormen voor het voorgenomen plan.

Transportroutes
In of nabij het plangebied bevinden zich geen transportroutes (wegen of spoor) voor gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een buisleiding voor gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt ten oosten van het plan op een afstand van circa 775 meter. Aangezien er geen toename van het aantal personen plaatsvindt en er geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden opgericht, vormt dit geen risico voor het plangebied.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.6 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

In of nabij het plangebied komen geen natuurgebieden voor. Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 1.225 meter, ligt het Natura 2000-gebied "Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem". Aangezien er geen wijziging optreed in het gebruik de woning, zijn significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied uitgesloten.

Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Aangezien er in onderhavig plan niet wordt gebouwd of gesloopt en het huidige gebruik in de toekomst wordt gecontinueerd, zijn er geen gevolgen te verwachten voor beschermde planten of dieren.

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

Voor onderhavig plan vinden geen grondwerkzaamheden plaats. De bebouwing is reeds aanwezig en zal ook in de toekomstige situatie blijven staan. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de archeologische verwachtingswaarden binnen de gemeente zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen'. Dat bestemmingsplan is ook van toepassing op onderhavig plangebied. Voor zover in de toekomst eventuele grondwerkzaamheden in het plangebied zullen plaatsvinden, worden deze getoetst aan de dubbelbestemmingen in dat bestemmingsplan. Het betreft grondwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m onder maaiveld, conform de middelhoge archeologische verwachting 2 die ter plaatse van het plangebied geldt.

Cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De aanwezige bebouwing is niet aangewezen als monument of karakteristiek.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

In de omgeving van het plangebied komen diverse agrarische bedrijven voor. Het betreft de volgende bedrijven:

  • Broeksestraat 77, op een afstand van circa 300 meter;
  • Broeksestraat 82, op een afstand van circa 425 meter;
  • Broeksestraat 85, op een afstand van circa 215 meter;
  • Broeksestraat 89, op een afstand van circa 265 meter;
  • Oude Weidesteeg 8, op een afstand van circa 230 meter.

Aangezien de voormalige agrarische bedrijfswoning al aanwezig is, geldt deze in de huidige situatie al als een gevoelig object voor de omliggende agrarische bedrijven. Er komen geen nieuwe geurgevoelige objecten bij, waardoor de omliggende bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering worden gehinderd dan in de huidige situatie het geval is.

Het agrarisch bedrijf te Broeksestraat 80 voert al sinds 2004 geen bedrijfsactiviteiten meer uit en is in gebruik voor woondoeleinden. Er is dan ook geen sprake van een agrarisch bedrijf dat wordt gehinderd door het bestemmen van onderhavige voormalige agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning.

Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

Het dichtstbijzijnde niet-agrarische bedrijf is een loonwerk- en grondverzetbedrijf op het perceel Broeksestraat 75 te Babyloniënbroek. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 360 m van het plangebied. Op basis van VNG-publicatie geldt een loonbedrijf als een inrichting met milieucategorie 3.1 (SBI-2008: 016.1, Dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven) met een bruto oppervlakte van meer dan 500 m²). De grootst aan te houden afstand bedraagt 50 meter ten aanzien van geluid. Aangezien de afstand tussen het bedrijf en het plangebied meer dan 350 m bedraagt, wordt ruimschoots aan de aan te houden afstand voldaan.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.9 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied komen geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen voor, die een doorvertaling in het bestemmingsplan behoeven.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.10 Conventionele explosieven

De gemeente Aalburg heeft een vooronderzoek gedaan naar conventionele explosieven in haar gemeente. Het onderzoek is 25 januari 2013 afgerond. Op basis van dit onderzoek blijkt dat het perceel deels valt aan te merken als 'verdacht op geschutmunitie (afgschoten)'. Ongeveer 70 % van het grondgebied van de gemeente Aalburg is verdacht op geschutmunitie (afgeschoten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP8002-GV01_0010.png"

Afbeelding - Verdacht op geschutsmonitie (verschoten)

Er vindt geen wijziging van gebruik plaats, noch zijn er plannen voor grondwerkzaamheden. Nader onderzoek wordt in het kader van het bestemmingsplan niet nodig geacht.

Het aspect conventionele explosieven vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van het bestemmingsplan is getracht de regeling zo duidelijk en eenvoudig mogelijk te houden. Wel is in het bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit opgenomen zodat bij de daadwerkelijk uitwerking van het plan dit niet direct hoeft te leiden tot een conflict.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Wijze van bestemmen

Bestemming "Tuin"
De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor tuinen en erven bij woningen. Er zijn voorwaarden opgenomen voor het oprichten van erkers, overkappingen (zoals carports) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (zoals perceelsafscheidingen).

Middels een afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders onder voorwaarden een omgevingsvergunning verlenen om van het gebruik als tuin af te wijken ten behoeve van een parkeerplaats.

Bestemming "Wonen"
De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor woondoeleinden. Het oprichten van het hoofdgebouw (woning) mag alleen plaatsvinden binnen het bouwvlak. Het oprichten van bijgebouwen is ook buiten het bouwvlak toegestaan. De bouwaanduiding "vrijstaand" is opgenomen om aan te geven dat een vrijstaande woning mag worden opgericht. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning zijn op de verbeelding weergegeven.

Binnen de bestemming zijn ook voet- en fietspaden toegestaan en is het uitoefenen van aan huis verbonden beroep mogelijk tot 40% van de woning, inclusief aan-, uit- en bijgebouwen, met een maximum van 60 m².

Bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen"
In het voorliggende bestemmingsplan zijn verschillende regelingen met betrekking tot dubbelbestemmingen en aanduidingen niet opgenomen. Deze zijn te vinden in een apart bestemmingsplan wat naast het voorliggende plan geldt: het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen'. Daar worden diverse aspecten samengevoegd en in één plan van een regeling voorzien voor de gehele gemeente. Denk hierbij bijvoorbeeld aan archeologie, gasleidingen, molenbiotopen, veiligheidszones bij dijken, bebouwingsvrije zones bij watergangen etc. etc..

Via het lid 11.3 als opgenomen in de Overige regels in voorliggend plan wordt voornoemd plan van toepassing verklaard.

Bij het beoordelen van de mogelijkheden welke via voorliggend plan gegeven worden dient ook het bepaalde in het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen" geraadpleegd te worden.

De volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen komen voor binnen het plangebied:

  • Waarde - Archeologie (dubbelbestemming);
  • Specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting 2 (gebiedsaanduiding).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor dit initiatief zijn dan ook voor de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.

Kostenverhaal
Er is geen sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Voor deze ontwikkeling is het opstellen van een exploitatieplan dan ook niet nodig.

Tevens is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, doordat een planschade overeenkomst is opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarmee is verzekerd dat eventuele kosten ten behoeve van planschade volledig voor rekening van de initiatiefnemer komen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Gezien de geringe omvang van het plan, het feit dat er niet wordt gebouwd en het feit dat er geen wijziging in het gebruik optreedt, wordt afgezien van inspraak.

Het plan zal, overeenkomstig de wettelijke verplichting, naar de provincie worden gestuurd.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 februari 2014 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft de provincie een zienswijze ingediend. De inhoud van de zienswijze betrof het toestaan van een woning van meer dan 750 m³ en het toestaan van 125 m² aan bijgebouwen zonder dat er toetsing plaatsvindt aan de kwaliteit van het landschap. Dit is verplicht vanaf 100 m². Het plan is aangepast overeenkomstig de zienswijze van de provincie. De zienswijze van de provincie is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Verder zijn er tegen het plan geen zienswijzen naar voren gebracht.

6.2.3 Vaststelling

De wijzigingen voortkomend uit de zienswijze zijn voorgelegd in de opiniërende raadsvergadering van 15 april 2014. Op 29 april 2014 heeft de raad het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt opnieuw voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.