direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijk en Aalburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP7000-GV01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding & doel

De gemeente Aalburg is voornemens haar grondgebied te voorzien van een actuele, juridisch-planologische regeling. Aanleiding tot het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom is het feit dat de huidige bestemmingsplannen al geruime tijd gelden en daardoor niet altijd voldoende actueel zijn. Meer dan voorheen dwingt de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) gemeenten tot het actueel houden van de bestemmingsplannen en daarbij toepassing te geven aan de nieuwe standaarden (SVBP/IMRO). Het voorgaande vormt de voornaamste reden van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg'.

Het bestemmingsplan heeft als doel om de huidige planologische rechten te verankeren in een actuele regeling. Daarnaast is het bestemmingsplan bedoeld om in de gehele gemeente uniformiteit en rechtsgelijkheid in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan te brengen. Voor enkele locaties is een ontwikkelingsmogelijkheid opgenomen. In paragraaf 2.3 worden deze mogelijkheden beschreven.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de bebouwde kom van de kern Wijk en Aalburg met aangrenzende (agrarische) gronden. In Figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied

In het voorontwerp maakt de Polstraat deel uit van het plangebied. In 2015 is besloten voor dit gebied een aparte visie op te stellen. Het betreft de volgende adressen: Polstraat nr. 32 t/m 94 en 53 t/m 117, Parallelweg 2, 2a, 4, 1 en 3 (ten westen van de Langestraat). Deze adressen vallen nu buiten het plangebied. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd voorafgaand aan de beslissing om voor dit gebied een eigen visie op te stellen en in een afzonderlijk bestemmingsplan onder te brengen. Hierdoor kan het voorkomen dat deze locaties in de onderzoeksrapporten nog wel genoemd worden. Ze dienen in dat geval buiten beschouwing te worden gelaten.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Kern Wijk en Aalburg' in werking treedt, gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Wijk en Aalburg (2000);
  • Wijk en Aalburg 1e herziening (2005);
  • Spijk en Wielstraat (1994);
  • Spijk en Wielstraat 1e herziening (1996);
  • Kerkverreweide (1995);
  • Kerkverreweide 2, fase 1 (2003);
  • Herziening Wijkestein (2004);
  • Oude Kerkstraat (2009);
  • Oude Kerkstraat 2e herziening (2012);
  • Wijzigingsplan Kerkverreweide Oost 2012 (2012);
  • Wijzigingsplan Multifunctioneel centrum van bp Kerkverreweide (1998);
  • Cok Midland industrieterrein Perzikstraat (2000);
  • Wijksestraat Perzikstraat (2003);
  • Buitengebied herziening 2009 (2010);
  • Oude Kerkstraat Wijk en Aalburg, 1e herziening (2013);
  • Bestemmingsplan De Kroon 21.

Verder zijn de regelingen uit de paraplu bestemmingsplannen 'Kleinschalig kamperen' (2007) en 'Mantelzorg' (2010) en het sectorplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' van toepassing binnen het plangebied.

Daarnaast zijn enkele vrijstellingsprocedures doorlopen in het plangebied. Het betreft de volgende ontwikkelingen:

  • Ruimtelijke onderbouwing 4 woningen aan de Taxhof (2007);
  • Ruimtelijke onderbouwing centrumontwikkeling (2004);
  • Aalburg; wijk aan de Polderzicht/Dreefzicht (2005) (art.19 WRO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0002.png"

Figuur 1.2 Topografische kaart kern 'Wijk en Aalburg'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van en de gehanteerde planuitgangspunten voor het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 beschrijft de uitvoeringsaspecten voor het bestemmingsplan, waaronder de milieutechnische randvoorwaarden. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet van het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 is de conclusie weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en -uitgangspunten

Dit hoofdstuk beschrijft de karakteristiek, de functies en de structuur van het plangebied.

2.1 Historie

Gemeente Aalburg

De gemeente Aalburg is ontstaan per 1 januari 1973 door samenvoeging van de gemeenten Eethen, Veen en Wijk en Aalburg en telt 12.684 inwoners (per 1 januari 2011). De gehele gemeente heeft een oppervlakte van circa 5.316 ha.

 

Aalburg is gelegen in de provincie Noord-Brabant, in het Land van Heusden en Altena en bestaat uit de 7 kerkdorpen Babyloniënbroek, Drongelen, Eethen, Genderen, Meeuwen, Veen en Wijk en Aalburg. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de bestemmingsplanherziening voor de kern Wijk en Aalburg.

Aalburg heeft een rijke geschiedenis. Archeologische onderzoeken wijzen op een lange historie. Talrijk zijn de vondsten vanaf de prehistorie tot de late Middeleeuwen. Er zijn diverse prehistorische vondsten gedaan op verschillende plaatsen in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Historische kaart Wijk en Aalburg (omstreeks 1905)

Wijk en Aalburg

De kern Wijk en Aalburg heeft 6.182 inwoners en is gelegen in het westen van de gemeente Aalburg zuidelijk van Veen en grenzend aan het Heusdens Kanaal en de Afgedamde Maas. Wijk en Aalburg kent een jachthaven, een camping, meerdere monumenten en diverse voorzieningen voor de gehele Aalburgse gemeenschap. De meeste woningbouw in de gemeente Aalburg vindt plaats in Wijk en Aalburg.

In Wijk en Aalburg staan naast twee basisscholen ook twee scholen voor voortgezet onderwijs. Recentelijk is het centrum herontwikkeld, waarbij diverse appartementen en winkels zijn gerealiseerd.

Geschiedenis

Aalburg en Wijk zijn beide rond het jaar 800 als oeverwaldorp aan de Maas ontstaan. Kenmerk van het oeverwaldorp zijn een voor- en achterstraat, die het dorp een ovale vorm geven. De ontwikkeling van beide dorpen heeft veel invloed van het water (overstromingen en dijkdoorbraken) ondervonden. Aanvankelijk was nauwelijks sprake van een dorpskern. Er waren een kerk, een kasteel en nabijgelegen oeverwalbebouwing. Het dorp ontwikkelde zich in de lengte van de oeverwal waardoor het een langgerekt karakter kreeg.

Wijk en Aalburg liggen aan, wat vroeger de Maas was. Tussen 1896 en 1904 werd de maasloop tussen Heusden en Woudrichem echter afgedamd. Tussen Heusden en Keizersveer werd aan het einde van de vorige eeuw de Bergse Maas als nieuwe waterweg gegraven. Tot aan het graven van de Bergse Maas was Aalburg met Heusden verbonden. Wijk was steeds een parochie geweest met Aalst. De scheiding tussen Wijk en Aalst gebeurde onder invloed van de veranderende Maasloop.

Reeds in 1810 werden Wijk en Aalburg samengevoegd. De bebouwing kende in de periode 1850 – 1940 slechts een geringe uitbreiding die plaatsvond langs bestaande structuren. Oude buurtschappen rond Wijk en Aalburg: Perzik, Spijk, Rivel, Korvert, Hakkeveld en Biesheuvel zijn nooit tot zelfstandige nederzettingen uitgegroeid. Alleen de namen van delen in de gemeente Aalburg duiden nog op hun vroegere aanwezigheid. De bebouwing vormt inmiddels een geheel met die van Wijk en Aalburg. Na 1940 heeft de bebouwing zich verdicht. Dit is met name tussen de oude structuren gebeurd, van de dijk af. Hierdoor is het langgerekte karakter van het dorp verloren gegaan.

Op de kaart uit 1889 (gedeeltelijk herzien tot 1908, zie Figuur 2.1) is duidelijk te zien hoe met name de Maasdijk en de Kerkstraat (tegenwoordig Grote Kerkstraat geheten) de noord-zuid lopende wegen vormen met lintbebouwing. Wel als noord-zuidverbinding aanwezig, maar nog duidelijk buiten het dorp liggend en nauwelijks bebouwd zijn de Perzikstraat en de Kortestraat. Deze straten vormen nu de westrand van Wijk en Aalburg. Opvallend is hoe haaks op de langgerekte noord-zuidverbindingen vier wegen vanuit het westen naar de dorpen Wijk en Aalburg leiden: de Wijksche Steeg, de Veldstraat (die overgaat in de Bergsteeg), de Aalburgse Steeg en de Polstraat.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijk karakteristiek van Wijk en Aalburg wordt bepaald door het langgerekte 'oude dorp' op de oeverwal langs de Bergse Maas en een aantal 'entrees' die het dorp vanuit het westen ontsluiten. Aan de noordzijde ligt het dorp Veen, dat via de Maasdijk en een aantal kleinere wegen met Wijk en Aalburg verbonden is.

Na de WOII het oude langgerekte maasdorp naar het westen uitgebreid. Het oude dorp ligt hierdoor als het ware verstopt achter de latere uitbreidingen. Uitbreidingen hebben plaatsgevonden aan en tussen de belangrijkste invalswegen, de Wijksestraat, de Veldstraat (in het verlengde van de Bergstraat) en de Polstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Straatnamenkaart kern Wijk en Aalburg

2.2.2 Bebouwingsstructuur

Er zit een duidelijk verschil tussen de bebouwingsdichtheid in het oude deel van Wijk en Aalburg en de gebieden die pas na WOII tot ontwikkeling zijn gekomen.

Het oude deel bestaat overwegend uit open tot zeer open bebouwing, de nieuwere delen van na de tweede wereldoorlog kennen een aanmerkelijk grotere bebouwingsdichtheid. Langs de rand is sprake van een open typologie. Meer naar binnen is sprake van een half-open typologie langs diverse woonstraten met een enigszins doorgaand karakter, terwijl aan de 'kleine' woonstraten hoofdzakelijk gesloten bebouwing voorkomt.

Duidelijk is dat de relatief hoge bebouwingsdichtheid in het dorp van na de tweede wereldoorlog vooral is ingegeven door economische - en volkshuisvestingsmotieven. De diverse gebieden in het dorp onderscheiden zich doordat de bebouwing qua leeftijd, verschijningsvorm en typologie in het ene gebied zich onderscheidt van de bebouwing in het andere gebied. Met name binnen de gebieden die na de tweede wereldoorlog ontwikkeld zijn, is het echter moeilijk om aan de hand van de bebouwing te kunnen zeggen waar men zich bevindt. Binnen deze gebieden heeft de bebouwing overwegend dezelfde verschijningsvorm.

In 1995 is een totaalplan opgesteld voor het ontwikkelen van een woningbouwgebied genaamd Kerkverreweide. Fase 1 van dit plan is gerealiseerd en er zijn hier ongeveer 230 woningen gebouwd. De planvorming voor fase 2 is nog in ontwikkeling. Het aantal te realiseren woningen in deze fase is nog niet in de harde plancapaciteit van de woningbouwplanning meegenomen.

In het algemeen is de bebouwing gesitueerd in bouwblokken, waarbij de bebouwing zich oriënteert op de openbare ruimte. De bebouwing in Wijk en Aalburg is in het algemeen klein van schaal. Een uitzondering wordt gevormd door het verzorgingstehuis Wijkestein aan de Anjelierstraat en door de bebouwing aan de noord- en oostzijde van de Markt.

2.2.3 Functionele structuur

De bebouwing in Wijk en Aalburg heeft overwegend een woonfunctie, maar er is tevens sprake van een diversiteit aan bedrijvigheid. Daarnaast is er een aantal (boven lokale) voorzieningen in de vorm van scholen en detailhandel.

Langs de invalswegen is duidelijk sprake van functiemenging met bedrijvigheid en voorzieningen. Een concentratiegebied van bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen is gelegen aan de Perzikstraat.

Bijna over het gehele plangebied verspreid komen aan-huis-gebonden- beroepen en kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid voor. Verspreid in de kern bevindt zich tevens nog een aantal agrarische bedrijven, met name langs de uitvalswegen richting het buitengebied.

2.2.4 Verkeersstructuur

De meest duidelijke manier om Wijk en Aalburg te benaderen, is via de Maasdijk. Deze weg ligt hoger dan de rest van het dorp en biedt daardoor overzicht. Bovendien grenst de Maasdijk aan het oudste deel van het dorp, dat in zijn opbouw het meest transparant (relatief grote percelen) en herkenbaar (oudere bebouwing) is.

Vanuit het zuiden en westen komt men vanaf de Provincialeweg-Oost via de Polstraat Wijk en Aalburg binnen. Via de rotonde kruist hier de Provincialeweg-Oost (N267) met de Polstraat richting het oosten en de Provincialeweg-Zuid (N283) richting het westen. Net buiten het plangebied liggen aan de rotonde een OV-knooppunt (voor de bus) en carpoolplaats.

Vanuit de richting Veen komt men via de Wijksestraat het dorp binnen. Deze entree is vergelijkbaar met de Polstraat: een lange weg, die de Provincialeweg oost verbindt met het dorp. De weg kent aan weerszijden enige bebouwing. Ook vanaf de Wijksestraat wordt men, via de Perzikstraat, langs de westrand van het dorp geleid. Vanaf deze straat vormt de straat Kerkverreweide als toegangsweg tot het gelijknamige woongebied een belangrijke afslag. De eerste oudere zijstraat, die men vervolgens tegenkomt, is de Bergstraat. Deze straat voert in een rechte lijn naar kerk en gemeentehuis. Vanuit het noord-westen heeft men daarom eerder het idee in het hart van het dorp te komen dan vanuit het zuid-westen.

2.2.5 Groen en waterstructuur

De samenhangende groenstructuren bevinden zich vooral aan de rand van de kern. De grootste structuur wordt gevormd door de Maasdijk, met aan de ene kant veelal groene achterpercelen en aan de andere kant de open uiterwaarden langs de rivier. De Bergstraat is een rechte laan met platanen en lage hagen eronder. Ook de Berenhoeksestraat kent een vrij consequente boombegeleiding. Verder ligt er een groengebied rondom verzorgingstehuis Wijkestein en een parkachtig groengebied 'De Vijfhont' aan de Violierstraat. Ten zuiden van de Markt liggen verspreid kleinere groenplekken, er is hier geen sprake van een samenhangende groenstructuur.

Hoewel Wijk en Aalburg gelegen is in een rivierenlandschap met een relatief hoge grondwaterstand is er weinig water in de dorpskern aanwezig. Belangrijkste open wateren zijn:

  • 1. Aan de Seringenstraat, achter de aanleunwoningen bij het verzorgingstehuis Wijkestein.
  • 2. Aan het Kraaienveld, de Vogelenzang en de Katalijnestraat.
  • 3. Bij de woning op de hoek van de Tulpstraat, Bergstraat, Grote Kerkstraat.
  • 4. Aan de Polstraat, in de buurt van de Oude Kerkstraat.

Deze waterelementen maken geen deel uit van een grotere waterstructuur, maar leveren als toevoeging aan het groen wel een duidelijke bijdrage aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

2.3 Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' is overwegend conserverend van aard. In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan zijn verzoeken van inwoners geïnventariseerd. De ingediende verzoeken zijn beoordeeld aan de hand van de Beleidsnota Wijk en Aalburg en het vigerende beleid van de gemeente Aalburg, waterschap Rivierenland en de provincie Noord-Brabant. Op basis hiervan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg een principebesluit genomen.

In bijlage 1 zijn die verzoeken opgenomen waarvan de gemeente van mening is dat in principe meegewerkt kan worden. Een en ander was afhankelijk van de resultaten van diverse onderzoeken die inmiddels uitgevoerd zijn (zie hoofdstuk 4). Uit de onderzoeken is gebleken dat het merendeel van de ontwikkelingen uitvoerbaar zijn. In het ontwerpbestemmingsplan zijn deze uitvoerbare initiatieven daarom meegenomen. Een aantal initiatiefnemers hebben de voornemens ingetrokken. Deze hebben, als vanzelf, geen plek gekregen in het ontwerpbestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkelingen aan de Polstraat worden betrokken bij de visie voor de Polstraat. De overige ontwikkelingen vallen binnen de in de Verordening Ruimte aangewezen 'Stedelijk gebied', met uitzondering van ontwikkelingen aan de Veldstraat ('Landelijk gebied') de Wijksestraat 3 en de Langestraat tegenover 4. Deze zijn in de Verordening beiden aangewezen als 'Stedelijk ontwikkelingsgebied'. Voor de ontwikkelingen heeft afstemming met de provincie plaatsgevonden. De ontwikkeling aan de Veldstraat wordt toegevoegd aan het 'stedelijk gebied'. Hiervoor is met het ontwerpbestemmingsplan een afzonderlijke procedure doorlopen waarmee is aangetoond dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de verordening Ruimte. In bijlage 2, bijlage 3, bijlage 4 en bijlage 5 zijn de stedelijke analyses opgenomen van de drie locaties.

De provincie Noord-Brabant heeft op 11 oktober 2016 het besluit genomen de gronden aan de Veldstraat te wijzigen naar Bestaand Stedelijk Gebied. De Verordening Ruimte is daarmee aangepast en de ontwikkeling past daardoor binnen de in de verordening Ruimte opgenomen ruimtelijke opbouw en structuur.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant het beleidsprofiel opgenomen voor het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

Het huidige stelsel van regels en procedures is steeds omvangrijker en complexer geworden. Dit zet een behoorlijke rem op nieuwe ontwikkelingen. Om goed op deze ontwikkelingen in te spelen, is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het roer moet om in de gebiedsontwikkeling. De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

In de SVIR zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Het Rijk snoeit in het woud van procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.

Relevantie voor het plangebied

Voor het plangebied betekent het beleid uit de Structuurvisie concreet dat initiatieven van bewoners , bedrijven en organisaties leidend zijn voor een verdere stedelijke ontwikkeling. Vervolgens kan worden bekeken in hoeverre het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing geschikt is voor dergelijke initiatieven. In geval van nieuwbouw dient er zorg te zijn voor een optimale inpassing en bereikbaarheid. In het Barro zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op voorliggend bestemmingsplan.

In het kader van de actualisatie van het ontwerpbestemmingsplan worden diverse initiatieven van bewoners geïnventariseerd en getoetst.

Nota Wonen

De Nota Wonen: Wonen in de 21e eeuw is opgezet onder het motto 'de burger centraal'. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de individualisering van de samenleving. De nota gaat uit van: meer keuzevrijheid voor burgers, aandacht voor maatschappelijke waarden en een betrokken overheid bij beheerste marktwerking. Het gaat om het principe van prestatie en tegenprestatie die als basis dient voor transacties tussen de partijen. Dit wil niet zeggen dat er geen wetgeving meer noodzakelijk is.

Relevantie voor het plangebied

Nieuwe initiatieven van bewoners zijn in het kader van dit bestemmingsplan geïnventariseerd. Hiermee wordt voldaan aan de doelstelling om de wens van de burger ten aanzien van de woonomgeving centraal te stellen. De gemeente heeft bij dit alles een sturende rol.

Nationaal Milieubeleidsplan 4

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 is een beleidscyclus gestart met een - over meerdere decennia vol te houden - pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • 1. transitie naar duurzame energiehuishouding;
  • 2. transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
  • 3. transitie naar duurzame landbouw.

Dit NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

Relevantie voor het plangebied

De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt enerzijds bepaald door de in de omgeving aanwezige voorzieningen, anderzijds door een goede ruimtelijke afstemming van deze voorzieningen. Behoud van de aanwezige voorzieningen en een goede inpassing in de woonomgeving is een aandachtspunt in het bestemmingsplan.

Water

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2003 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.

Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder en vervolgens verwerkt in de plantoelichting.

Relevantie voor het plangebied

In het kader van de nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is een watertoets uitgevoerd. Een en ander wordt nader onderbouwd in paragraaf 4.2.

Wet op de archeologische monumentenzorg/ Monumentenwet

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, onder andere ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

Op grond van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet zijn gemeenten verplicht om archeologische waarden mee te wegen bij bodemingrepen. 

In 1998 werd het interim-beleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interim-beleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 horen ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Relevantie voor het plangebied

De nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dienen te worden getoetst aan het archeologiebeleid. Het beleid ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie is verankerd in de nota archeologie en de erfgoedverordening en is juridisch doorvertaald in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' (zie ook paragraaf 4.7).

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is dan kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat voor gemeenten er de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid.

De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Daar waar mogelijk worden de karakteristieke elementen beschermd. Hiertoe is een afzonderlijk 'Bestemmingsplan Dubbelbestemmingen' opgesteld.

Voor het overige worden de bestaande structuren vastgelegd in de daarop toegespitste bestemmingen en is er gelet op de ruimtelijk-functionele en historische karakteristiek geen aanleiding om aanvullende (beschermende) bepalingen op te nemen.

Relevantie voor het plangebied

De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. De cultuurhistorische waarden in het plangebied worden vastgelegd in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen', dat zal gelden naast onderhavig bestemmingsplan (zie ook paragraaf 4.7).

Voor het overige worden de bestaande structuren vastgelegd in de daarop toegespitste bestemmingen en is er gelet op de ruimtelijk-functionele en historische karakteristiek geen aanleiding om aanvullende (beschermende) bepalingen op te nemen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening

De provincie Noord-Brabant heeft op 1 oktober 2010 de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Bij de ruimtelijke keuzes zijn de kernkwaliteiten van de provincie sturend. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De provincie wil de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0005.png"

Figuur 3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening provincie Noord-Brabant

In de structuurvisie wordt uitgegaan van concentratie van verstedelijking. Bovenregionale bedrijventerrein- en woningbouwopgaven worden opgelost in het stedelijk concentratiegebied. In het overig stedelijk gebied is verdere verstedelijking alleen mogelijk om te voorzien in eigen behoefte.

In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het plangebied grotendeels aangewezen als 'Kernen in het landelijke gebied'. Aan de noord-, noordwest- en zuidzijde van de kern is 'Zoekgebied verstedelijking' opgenomen. In de zoekgebieden voor verstedelijking wordt de behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken. Binnen de zoekgebieden verstedelijking wordt extra aandacht gevraagd voor (het beperken van) de ontwikkelingsmogelijkheden van functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken.

De uiterwaarden langs de Afgedamde Maas en een strook langs het Heusdensch Kanaal zijn onderdeel van de 'Groenblauwe mantel' en tevens 'Waterbergingsgebied'.

Verder valt het plangebied voor een klein deel, met name langs de Polstraat, onder het 'Gemengd landelijk gebied'. In gemengd landelijk gebied worden verschillende functies in evenwicht met elkaar ontwikkeld. Agrarische functies worden met andere functies in de omgeving uitgeoefend. Daarnaast wordt in gemengd landelijk gebied voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in de groene omgeving.

Relevantie voor het plangebied

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen dienen in eerste instantie te worden opgevangen in de bestaande kern en de gebieden die zijn aangewezen als 'zoekgebied verstedelijking' (zie Figuur 3.1). Functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling in de weg kunnen staan, moeten hier beperkt worden.

In het gebied dat is aangewezen als 'Gemengd landelijk gebied' is ruimte voor meerdere functies in evenwicht met de gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.

Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte 2014 is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie Noord-Brabant kan gebruiken om de door de provincie gestelde doelen te bereiken. De Verordening is op 7 februari 2014 vastgesteld en op 19 maart 2014 in werking getreden. In juli 2015 is de Verordening opnieuw vastgesteld, waarbij een aantal onderdelen is gewijzigd. Deze gewijzigde Verordening is op 15 juli in werking getreden. In de verordening heeft de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie en ander provinciaal beleid vertaald in regels die van toepassing zijn op (de inhoud van) bestemmingsplannen. De verordening is een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang. Deze onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Al deze onderwerpen zijn van belang voor het plangebied. Voor de uitwerking van de onderwerpen tot beleidsregels wordt verwezen naar de Verordening Ruimte 2014 zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0006.png"

Figuur 3.2 Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (vóór correctie Bestaand Stedelijk gebied ter plaatse van de Veldstraat)

In de Verordening ruimte is het plangebied aangewezen als:

1. 'Stedelijke ontwikkeling' ('Bestaand stedelijk gebied; kernen in landelijk gebied' en 'zoekgebied verstedelijking; kernen in landelijk gebied')

Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt in het nieuw provinciaal beleid het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar 'bestaand stedelijk gebied' door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijk gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn gemeenten vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen.

Wanneer stedelijke ontwikkelingen niet binnen het bestaand stedelijk gebied plaats kunnen vinden, is uitbreiding van stedelijke functies mogelijk in de 'zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling'. Bij nieuwe stedelijke functies buiten het bestaand stedelijk gebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezige kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, en de ontwikkeling dient aan te sluiten bij bestaand stedelijk gebied of plaats te vinden in een nieuw cluster van stedelijk bebouwing. Daarnaast moet worden verantwoord waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand gebied kan plaatsvinden.

Voor de ontwikkeling aan de Veldstraat is een dergelijke herbegrenzing nodig. De provincie Noord-Brabant heeft op 11 oktober 2016 het besluit genomen de gronden aan de Veldstraat te wijzigen naar Bestaand Stedelijk Gebied. De Verordening Ruimte is daarmee aangepast en de ontwikkeling past daardoor binnen de in de verordening Ruimte opgenomen ruimtelijke opbouw en structuur.

2. 'Water' ('Primaire waterkering en beschermingszone')

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een primaire waterkering en beschermingszone moet mede strekken tot een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering en beschermingszone.

3. 'Overige agrarische ontwikkeling en windturbines' ('Agrarisch gebied')

Binnen 'Agrarisch gebied' vraagt de provincie Noord-Brabant aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert.

4. 'Natuur en landschap' ('Groenblauwe mantel' en 'Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen')

De 'groenblauwe mantel' vormt het gebied tussen enerzijds het 'kerngebied groenblauw' (de provinciale NNN inclusief ecologische verbindingszones en de gebieden voor behoud en herstel van watersystemen en voor waterberging) en anderzijds het agrarisch en stedelijk gebied.

Bestemmingsplannen die zijn gelegen in de 'groenblauwe mantel' strekken mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de gebieden. Beperkte ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits ze een positief effect hebben op de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Een bestemmingsplan dat in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ligt, moet mede strekken tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij het zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.

Relevantie voor het plangebied

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen plaats te vinden in bestaand bebouwd gebied. Voor het agrarische gebied rondom de kern is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen in het bestemmingsplan. Hier zijn kleinschalige agrarische nevenactiviteiten mogelijk.

Integrale Strategie Milieu

Het milieubeleid van de provincie Noord-Brabant heeft een integraal strategisch karakter

met de bril van een omgevingsplan. Het beleid bestaat uit een aantal producten:

  • 1. Integrale Strategie Milieu met subtitel 'Beleid is niet genoeg', een document ter inspiratie om uit te nodigen mee te denken en mee te doen.
  • 2. Integrale Strategie Milieu met subtitel 'Versterking van de uitvoering', dit document slaat een brug tussen inspiratie en de daadwerkelijke uitvoering en is door Provinciale Staten vastgesteld op 2 november 2006.

In het beleid wordt gesteld dat milieubeleid niet los gezien kan worden van de maatschappelijke context: verkeer & vervoer, gebiedsontwikkeling, economie en sociale verhoudingen. Milieubeleid heeft invloed op al die terreinen. Omgekeerd hebben gebeurtenissen die de economie, mobiliteit of welk ander gebied dan ook betreffen, invloed op het milieu. Vandaar dat er behoefte is aan beleid waarin alle aspecten meegewogen worden. De Provincie wil hier - in navolging van de Europese Unie - een aanzet toe geven. Vandaar de aanduiding 'integraal' in de titel. De Integrale Strategie Milieu (kortweg: de milieustrategie) geeft de richting aan: waar willen we naar toe met onze samenleving? De provincie heeft gekozen voor duurzame ontwikkeling en een mensgerichte benadering. In het Bestuursakkoord 2003 vormt duurzame ontwikkeling reeds de leidraad voor het bestuurlijke handelen. Het gaat daarbij om de inzet van de drie P's: people, profit en planet. Daar is middels de strategie een vierde P aan toegevoegd: de P van passion.

Relevantie voor het plangebied

Door middel van voorliggend plan wordt aan het integrale karakter van het milieubeleid van de provincie invulling gegeven door de verschillende relevante milieuaspecten mee te nemen.

Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben gezamenlijk de structuurvisie 'Land van Heusden en Altena' opgesteld. De structuurvisie is door de gemeenteraad van Aalburg vastgesteld op 2 juli 2013. De vorige StructuurvisiePlus 'Land van Heusden en Altena' (vastgesteld in 2004) is geactualiseerd en op onderdelen bijgesteld. Het resultaat is opgenomen in de voorliggende structuurvisie 'Land van Heusden en Altena' met de bijbehorende structuurvisiekaart. De visie geeft aan hoe de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem tot 2025 omgaan met de beleidsvelden wonen, voorzieningen (commercieel en niet-commercieel), economie ((bedrijven, agrarische bedrijven, toeristisch-recreatieve bedrijven), omgeving en eigenheid ((waarden, kwaliteiten, identiteiten, fysieke omgeving) en verkeer en mobiliteit. Voor de verschillende beleidsvelden zijn vier vormen van beleid uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0007.png"

Figuur 3.3 Structuurvisie Land van Heusden en Altena, uitsnede uit 'visiekaart'

Het beleid voor goed wonen en leven is uitgewerkt in de volgende vormen van beleid:

  • een woningvoorraad geschikt voor specifieke doelgroepen;
  • invulling geven aan de prestatieafspraken;
  • woningbouwinitiatieven moeten bijdragen aan de woonkwaliteit;
  • verval van de woningvoorraad en woonomgeving voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0008.png"

Figuur 3.4 Structuurvisie Land van Heusden en Altena, uitsnede uit 'totaalkaart wonen'

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg. Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • 1. Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • 2. Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

Hiermee verandert ook de woonopgave, waarbij de kwaliteit van de woningvoorraad en een goede differentiatie daarbinnen belangrijker wordt dan de kwantiteit. Hoewel de gemeenten geen primaire verantwoordelijkheid hebben in het realiseren van een passende voorraad, willen en zullen ze wel een actieve rol spelen. Dit door geschikte planologische en juridische kaders voor transformatie of toevoegingen aan de voorraad mogelijk te maken.

Het plangebied overlapt grotendeels met het gebied wat in de structuurvisie is aangeduid als 'Woongebied'. Daarbij zijn ook de 'Historische centrumgebieden', de 'Linten in het dorp' en de 'Linten buiten het dorp' aangeduid als cultuurhistorisch waardevolle structuren. De gemeenten tekenen hierbij aan dat de identiteit van veel dorpen ook gedragen wordt door een compositie van cultureel historisch waardevol erfgoed, een ensemble waarbij veelal een kerk centraal staat. Dit vormt niet alleen de ruimtelijke identiteit van de kern, maar is ook belangrijk voor de sociaal-maatschappelijke identiteit. De gemeenten hechten veel waarde aan het behoud van dergelijk cultuurhistorisch erfgoed, ruimtelijk en functioneel. Duurzaam, maar ook verantwoord benutten van dat erfgoed is daarvoor essentieel.

In de structuurvisie zijn twee zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling aangeduid. Plan Polderzicht, ten westen van de Berenhoeksestraat en een zoekgebied aan de zuidzijde tussen het bestaande lint en het Heusdensch Kanaal.

Het beleid voor maatschappelijke functies en functies voor goed wonen en leven is uitgewerkt in de volgende vormen van beleid:

  • veiligstellen van aanbod basisvoorzieningen binnen de drie gemeenten;
  • minimale basisvoorzieningen per kern;
  • initiatieven die voorzieningenstructuur versterken faciliteren;
  • verlies laatste basisvoorziening in een kern voorkomen.

Verder zijn in de structuurvisie een concentratiegebied voor recreatie aangeduid ter hoogte van de jachthaven en een recreatieve poort ten noordoosten van de kern langs de Afgedamde Maas. De jachthaven en omliggende voorzieningen vallen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, de natuurpoort niet. De gemeente Aalburg geeft in de structuurvisie aan in de toekomst grotere pleziervaart te willen kunnen faciliteren in de haven van Wijk en Aalburg.

Het beleid voor economie is uitgewerkt in de volgende vormen van beleid:

  • verbeteren arbeidsparticipatie;
  • regionale ruimte voor doorontwikkeling bedrijven;
  • ondernemers in staat stellen te kunnen blijven ondernemen;
  • voorkomen dat ondernemers naar een locatie buiten de regio verplaatsen.

Het bedrijventerrein ter hoogte van de Perzikstraat is op de visiekaart als 'Werkgebied' opgenomen. In principe staan de gemeenten geen detailhandel toe op de bedrijventerreinen. Op nader aan te wijzen delen van onderstaande terreinen laten de gemeenten wel detailhandel in de vorm van perifere detailhandelsvestigingen (PDV) toe. In Wijk en Aalburg is dit aan de Perzikstraat het geval. De gewenste toekomstige retail- en detailhandelstructuur bouwt voort op het huidige aanbod. De ambitie is om een duidelijke positionering van het detailhandelsaanbod in de regio te realiseren. De regionale detailhandelvisie heeft de beleidskaders hiertoe bepaald.

Direct ten noordwesten van de kern en deels overlappend met het bedrijventerrein aan de Perzikstraat is in de structuurvisie een concentratiegebied voor kwekerijen aangeduid.

Onder andere om versnippering en verstening van het open buitengebied van de gemeente Aalburg te voorkomen c.q. te beperken én om (startende) kwekerijen tóch een alternatieve vestigingslocatie te bieden, wenst de gemeente kwekerijen in principe te vestigen in één concentratiegebied. In dit conserverende bestemmingsplan zijn echter geen specifieke ontwikkelingsmogelijkheden hieromtrent opgenomen, een en ander moet passen binnen de regeling zoals deze voor het bedrijventerrein.

Het beleid voor omgevingskwaliteit is uitgewerkt in de volgende vormen van beleid:

  • behoud van de kwaliteit en karakteristiek van het landschap en de kernen;
  • versterken van de structuren van belang voor de kwaliteit en karakteristiek;
  • ruimte voor initiatieven die de kwaliteit versterken;
  • risico's van sluipend verlies van kwaliteit en karakteristiek.

De zorgtaak voor het stedelijk water ligt primair bij de gemeenten en waterschap Rivierenland. De stedelijke wateropgave is reeds in kaart gebracht in het kader van de waterplannen van de gemeenten. Aan deze waterplannen zijn reeds acties/maatregelen gekoppeld. (Zie voor Waterplan gemeente Aalburg paragraaf 3.3.)

Het beleid ten aanzien van de mobiliteitsstructuur is uitgewerkt in de volgende vormen

van beleid:

  • verkeersveilige infrastructuur voor alle verkeersdeelnemers;
  • goede bereikbaarheid van voor leefbaarheid belangrijke voorzieningen;
  • nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen aan oplossen bestaande knelpunten;
  • verslechteren van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid door gebruik mobiliteitsstructuur.

In de structuurvisie is aangegeven dat voor de gemeente Aalburg een knelpunt bestaat aan de westkant van Wijk en Aalburg. De gemeente zoekt naar een alternatieve ontsluiting van de Berenhoeksestraat richting de Polstraat. De huidige aansluiting over de Kortestraat is in de toekomst mogelijk niet toereikend in relatie tot de verkeersdruk. Bij toekomstige ontwikkelingen aan deze zijde van Wijk en Aalburg wil de gemeente een onderzoek uitvoeren naar een alternatieve ontsluiting tussen beide wegen.

Relevantie voor het plangebied

De als 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' aangegeven locaties zijn reeds (gedeeltelijk) gerealiseerd en/of worden te zijner tijd via een separaat besluitvormingsproces planologisch geregeld.

Regionale Woonvisie

De in december 2015 regionale woonvisie is een gezamenlijk product van de de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de corporaties Stichting Woonlinie, Woonservice Meander en Woonstichting Land van Altena. De woonvisie heeft betrekking op de periode 2016-2019.

Centraal in de woonvisie staan drie vragen: waarom, hoe en wat. Allereerst wordt de vraag beantwoord waarom er woonbeleid opgesteld wordt. Vervolgens staat de vraag hoe het woonbeleid uitgewerkt moet worden centraal. De vraag die daarna beantwoording behoeft is de vraag wat de partijen die het woonbeleid op- en vastgesteld hebben moeten gaan doen met dit beleid. Deze laatste vraag wordt uitgewerkt in een aantal prestatie-afspraken.

De woonvisie bevat de bouwstenen waarmee het woningbestand in het Land van Heusden en Altena beheerd en ontwikkeld kan worden. De belangrijkste bouwstenen zijn echter de bewoners van het Land van Heusden en Altena. Het zijn mensen met een hoog arbeidsethos, een hoge betalingsmoraal, spaarzaamheid, gebondenheid aan de eigen gemeenschap/kern, ingetogen gedrag, een verhuisdrang die onder het landelijk gemiddelde ligt, gemeenschapszin, waardering voor traditie en vakmanschap en een sterke drang tot vrijwilligerswerk. Deze eigenschappen zijn ingrediënten voor de vorming van een gemeenschap die goed aan kan sluiten op het proces van een toenemende individuele verantwoordelijkheid voor wonen, leven en zorg.

Het Land van Heusden en Altena kenmerkt zich door een hoogwaardige woon- en leefomgeving in de buurt van de plekken waar de werkgelegenheid geconcentreerd is. De woningvoorraad in het Land van Heusden en Altena sluit niet meer volledig aan op de behoeften van de wijzigende bevolking. De toekomst kenmerkt zich onder andere door het ontstaan van meer 1- en 2-persoonshuishoudens en door vergrijzing. Dit zal leiden tot meer vraag naar woningen die geschikt zijn voor ouderen en naar goedkopere woningen. Meer en betere communicatie tussen partijen en vooral met de bevolking, zal eraan bijdragen dat de woonbehoeften van de bevolking scherper in beeld worden gebracht. Deze communicatie helpt ook om investeringen in de woningvoorraad zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. In de woonvisie zijn tien principes geformuleerd die dienen als richtinggevend kader bij het opstellen van woonbeleid en de uitvoering van dat beleid. De principes zijn afgestemd op de cultuur van het Land van Heusden en Altena en op de vraagstukken waar het Land van Heusden en Altena zich de komende jaren voor gesteld ziet.

De woonvisie zet in op een andere wijze van sturing. De partijen die de woonvisie op- en vastgesteld hebben willen minder zelf gaan bepalen welke woningen waar precies gebouwd moeten worden, maar ontwikkelingen aan de burgers en de markt overlaten. De ontwikkelingen van deze partijen worden vervolgens getoetst aan de principes uit de woonvisie. De partijen die de woonvisie onderschreven hebben besluiten vervolgens welke initiatieven het beste aansluiten bij de principes uit de woonvisie en derhalve gestimuleerd en/of toegestaan worden. Burgers en bedrijven worden nadrukkelijk uitgenodigd om initiatieven voor het voetlicht te brengen.

De tien principes die de basis van de woonvisie vormen zijn ook uitgewerkt tot acht handelingsperspectieven. Die handelingsperspectieven vormen de basis onder de afspraken die de partijen die de woonvisie op- en vastgesteld met elkaar maken. Borging van de afspraken vindt plaats in een periodiek overleg in de zogenoemde 'brede woontafel van het Land van Heusden en Altena' en in het halfjaarlijks bestuurlijk overleg met gemeenten en woningbouwcorporaties. De resultaten van het beleid dat in de woonvisie is vastgelegd, worden ook geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. Verder wordt de woonvisie iedere twee jaar geactualiseerd.

Regionale Nota Economisch Beleid van het Land van Heusden en Altena

Op 28 oktober 2008 heeft de gemeenteraad van Aalburg ingestemd met de Regionale Nota Economisch Beleid van het Land van Heusden en Altena. Het eerste deel van de Nota Regionaal Economisch Beleid van het Land van Heusden en Altena betreft de Nota Economische Perspectieven. De economische perspectieven vormen de basis voor deel 2 (economische visie) en de uitwerking daarvan (deel 3).

 

Het ambitieniveau dat in het kader van de Nota is geformuleerd luidt:  'Bovengemiddelde economische groei rekening houdend met de waardevolle kenmerken van het gebied'.

Het ambitieniveau duidt op het realiseren van een economische groei die hoger is dan het landelijke gemiddelde. Dat wil zeggen dat de regio fors aan de slag zal moeten om het gewenste ambitieniveau te realiseren. Over het gewenste resultaat voor 2020 is men het eens:

  • 1. groei van de werkgelegenheid die hoger is dan landelijk gemiddelde;
  • 2. lagere uitgaande pendel;
  • 3. blijvend hoog aantal starters;
  • 4. blijvend lage werkloosheid.

Het tweede deel van het ambitieniveau richt zich op het behoud van de waardevolle kenmerken van het gebied. Hiertoe worden de landschappelijke waarden van het Land van Heusden en Altena gerekend. Als belangrijkste landschappelijke waarden worden genoemd: natuurgebieden als de Biesbosch en de (in ontwikkeling zijnde) Noordwaard, de landschappelijke kwaliteiten van het rivierengebied (de beleving van water, uiterwaarden) en algemene kenmerken als de ruimte/openheid van het landschap en het landelijke (dorps-) karakter van de kernen.

Het ambitieniveau is enerzijds dus gericht op bovengemiddelde economische groei, anderzijds op benedengemiddelde 'verstedelijking' van het landschap. Ondernemers en gemeenten zullen samen aan de slag moeten om het gewenste ambitieniveau te realiseren. Ondernemers zullen de economische groei moeten realiseren terwijl de gemeenten een faciliterende rol hebben. Voldoende ruimte om te ondernemen, een goede organisatie van de economie binnen de drie gemeenten en een pro-actieve opstelling zijn enkele aspecten die van belang zijn om het gewenste ambitieniveau te realiseren.

Economische perspectieven voor het Land van Heusden en Altena zijn:

  • Nieuwe kansen voor de landbouw.
  • Inzetten op vervoer en logistiek.
  • Zorg als groeisector.
  • Groeiende werkgelegenheid in zakelijke dienstverlening.
  • Detailhandel.
  • Toerisme en recreatie.

Het actieprogramma tot 2012 is op bovenstaande perspectieven gebaseerd. Regionaal wordt een actualisatie van dit beleid voorbereid.

Relevantie voor het plangebied

In onderhavig bestemmingsplan wordt, indien passend binnen het beleid, medewerking verleend aan nieuwe initiatieven. Hiermee worden nieuwe economische perspectieven geboden.

Horecanota Aalburg, Werkendam & Woudrichem

De horecanota is in werking getreden op 9 september 2011. De horeca vervult binnen de gemeente een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Veel mensen beleven dagelijks veel plezier aan de horeca. Echter, soms kan het woon- en leefklimaat worden aangetast door horeca-activiteiten, bijvoorbeeld door geluids-, stank-, en parkeeroverlast of door verstoring van de openbare orde. Om te voorkomen dat enige vorm van overlast de overhand krijgt boven het plezier dat mensen aan de horeca kunnen beleven, moeten horecaondernemers voldoen aan talloze wettelijke voorschriften.

Het economische belang van de horecasector in de gemeenten is groot. Horeca is een factor van betekenis voor de aantrekkelijkheid van de kernen. De horeca is een grote werkgever en bepaalt in bepaalde mate het imago van de gemeenten. De gemeenten zien de horeca als een belangrijke pijler voor het toerisme. Voor alle gemeenten geldt dat de horeca de 'huiskamer van de streek' is en op die manier een belangrijke rol vervult bij het bereiken van een leefbaar en veilig uitgaansklimaat. In Wijk en Aalburg zijn 5 horecagelegenheden aanwezig. Een cafetaria aan de Maasdijk, een cafetaria aan de Anjelierstraat, shoarmazaak en een chinees restaurant aan de Galerij en een lunchroom aan de Markt.

Om duidelijkheid aan de horecaondernemers te verschaffen over wat de geldende regels zijn en de beleidslijnen die de gemeente Aalburg hanteert, is de Horecanota opgesteld. De regels met betrekking tot de horeca zijn voornamelijk vastgelegd in de Drank- en Horecawet die landelijk geldt en in de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna APV) die door de gemeenteraad is vastgesteld. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat er voor de gemeenten met betrekking tot bepaalde artikelen in de APV vrijheid om beleidsregels vast te stellen, bijvoorbeeld op het gebied van de exploitatievergunning. Hoe hiermee wordt omgegaan binnen de gemeente Aalburg is verwoord in de nota.

In de nota zijn de belangrijkste landelijke en gemeentelijke regels, die gelden voor horecagelegenheden en paracommerciële bedrijven, beschreven.

Relevantie voor het plangebied

Voor de horecagelegenheden in Wijk en Aalburg is in onderhavig bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen.

Regionale Beleidsvisie Toerisme en Recreatie

Op 22 februari 2011 is de Regionale Beleidsvisie Recreatie en Toerisme vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. De inhoudelijke doelstellingen van de beleidsvisie en het bijbehorend actieprogramma zijn:

  • Het zoveel mogelijk (uniform) uitdragen van de vastgestelde identiteit en het versterken van het gewenste imago, onder meer door meer, betere en efficiëntere promotie.
  • Het realiseren van een groei van recreatie en toerisme met gemiddeld 1,5% per jaar (in termen van bestedingen en werkgelegenheid).
  • Het creëren van heldere en stimulerende voorwaarden waarbinnen de recreatie, het toeristisch bedrijfsleven en ondernemende burgers de kansen kunnen benutten.
  • Het initiëren van een sterkere organisatiestructuur, met meer regie, betere taakafbakening tussen de gemeenten en de toeristisch-recreatieve sector en tussen de regio en haar omgeving.
  • Het uitvoeren van het actieprogramma dat gericht is op het realiseren van de vier bovengenoemde doelstellingen, de gekozen ontwikkelingsthema's en doelgroepen.

In kwalitatief opzicht wordt gestreefd naar:

  • Meer, in het landschap passende vormen van verblijf.
  • Een diversiteit aan kleinschalige bezoekpunten die ook goed middels routestructuren met elkaar verbonden zijn.
  • Meer en gevarieerde horeca, vooral aan het water en met voorzieningen voor kinderen.
  • Moderne infotainment over de bijzonderheden van de streek.

Relevantie voor het plangebied

In onderhavig bestemmingsplan wordt - mits passend binnen het beleid - medewerking verleend aan initiatieven op gebied van toerisme en recreatie.

Landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena

Na 1995 zijn in diverse landelijke, provinciale en regionale plannen en visies wensen beschreven voor natuur en landschap in de drie gemeenten.

Het gaat hierbij om de volgende plannen en visies:

  • Streekplan Noord-Brabant (2002).
  • Gebiedsplan Wijde Biesbosch (2005).
  • Panorama Krayenhoff; Linieperspectief voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie (2004).
  • Nota Ruimte; Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie (2005).
  • Diverse inrichtingsplannen en toekomstvisies van Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch (nu Waterschap Rivierenland) voor ecologische verbindingszones.
  • Visie Robuuste Verbinding Nieuwe Hollandse Waterlinie (2006).
  • Weidevogelbeschermingsplan provincie Noord-Brabant.

De plannen en visies waarin de ambities zijn geformuleerd, sluiten niet altijd naadloos op elkaar aan. Dit wordt mede veroorzaakt door verschillen in de mate van detaillering en de ouderdom van de plannen. Op de visiekaart van het Landschapsbeleidsplan voor het Land van Heusden en Altena zijn bovengenoemde plannen doorvertaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0009.png"

Figuur 3.5 Uitsnede visiekaart Landschapsbeleidsplan Land van Heusden en Altena

Relevantie voor het plangebied

De ontwikkelingen in en rondom de kern van Wijk en Aalburg die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dienen te passen binnen het landschapsbeleid dat gericht is op behoud en versterking van de wegbeplanting en behoud en versterking van de blauw/groene dooradering en het streven naar een verdere verdichting.

Detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena

De detailhandelsvisie is vastgesteld in september 2015 en bekendgemaakt in februari 2016. Het hoofddoel van de visie is het bieden van een zo goed mogelijke consumentenverzorging voor de inwoners van het land van Heusden en Altena en een sterk ondernemersklimaat voor ondernemers, waarbij een rendabele exploitatie van de winkels mogelijk is met perspectief voor de langere termijn. Deze ambities zijn uitgewerkt in een drietal doelen voor het detailhandelsbeleid in het land van Heusden en Altena:

  • 1. Streven naar behoud van de fijnmazige voorzieningenstructuur.
  • 2. Streven naar een duurzame voorzieningenstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende retailgebieden.
  • 3. Bieden van een goed ondernemersklimaat in de gemeenten en het bieden van ruimte aan ondernemersinitiatieven om zo in te spelen op de dynamiek in de detailhandel.

De aanwezigheid van detailhandelvoorzieningen is belangrijk voor de leefbaarheid van kernen. Daarom dient waar mogelijk gestreefd te worden naar behoud van aanbod. Ook kan bezorging aan huis vanuit de bestaande winkels bijdragen aan de verzorging van de inwoners van de kleinste kernen. Perifere detailhandel is op het bedrijventerrein aan de Perzikstraat met een aanduiding toegestaan. Bij het actualiseren van de visie in september 2015 is toegevoegd dat internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheden en zonder showroom zijn toegestaan in woningen.

Relevantie voor het plangebied

In Wijk en Aalburg is detailhandel geconcentreerd in het centrumgebied. De detailhandel in de aangrenzende straten zijn middels een aanduiding opgenomen op de plankaart. Op het bedrijventerrein aan de Perzikstraat wordt perifere detailhandel met een aanduiding toegestaan.

Nota archeologie; Tot op de bodem

De beleidsnota Archeologie is tot stand gekomen door samenwerking van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 ligt de verantwoordelijkheid voor de archeologische erfgoedzorg grotendeels bij de gemeentelijke overheden.

Om de nieuwe gemeentelijke rol op het gebied van archeologie vorm te geven hebben de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem besloten om gezamenlijk te komen tot één intergemeentelijk beleid ten aanzien van de erfgoedzorg voor de archeologische resten. De basis hiervoor is de actuele archeologie kaart en cultuurhistorie kaart, die in opdracht van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in 2010 door RAAP Archeologisch Adviesbureau RAAP zijn vervaardigd.

Op de Archeologische -en Cultuurhistorische Beleidsadvieskaart worden voorstellen gedaan voor het toekomstige erfgoedbeleid. Het uitgangspunt voor het archeologiebeleid van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem wordt gevormd door deze beiden tezamen en is uiteindelijk in de archeologische beleidskaart verbeeld. De beleidsnota en beleidskaart Land van Heusden en Altena zijn leidend voor het archeologiebeleid voor lokale projecten. Uitzondering hierop zijn de provinciale archeologische landschappen die dienen als inspiratie voor toekomstige ontwikkelingen.

Relevantie voor het plangebied

De nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dienen te worden getoetst aan het regionale archeologiebeleid.

De Archeologische -en Cultuurhistorische Beleidsadvieskaart krijgt een planologisch-juridische verankering in het Bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' dat van toepassing is op het plangebied 'Wijk en Aalburg'.

3.3 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie Aalburg 2007-2027

De Strategische Visie Aalburg 2007-2027 'Aalburg op weg naar morgen', is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. De Strategische Visie is een stuk waarmee de gemeenteraad de koers voor de toekomstige ontwikkeling van Aalburg aangeeft.

Met betrekking tot wonen en leefbaarheid zijn de volgende onderwerpen relevant:

  • een veelzijdig samengesteld, economisch actieve bevolking;
  • een actief daarbij passend gemaakte woningvoorraad;
  • een schone, veilige en gezonde leefomgeving voor een vitale gemeenschap;
  • bereikbare voorzieningen voor alle inwoners van alle kernen;
  • samenwerking met alle relevante maatschappelijke partners bij het realiseren van deze doelstellingen.

Het streefbeeld voor 2027 is dat Aalburg bekend wil zijn als een eigentijdse gemeente, centraal gelegen tussen Randstad en BrabantStad in open land. Een dorpse gemeenschap met traditionele waarden aan de oevers van de Maas, die:

  • ruimte heeft voor wie openheid, rust, gezondheid en zorg zoekt;
  • ruimte laat aan wie de kracht van traditionele waarden waardeert;
  • ruimte biedt aan wie wil ondernemen met de wereld als markt.

Relevantie voor het plangebied

Conform het beleid worden aan bewoners en ondernemers kansen geboden, die passen binnen het dorpse karakter van Wijk en Aalburg.

Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Aalburg toont de (zware) metalen, PAK, EOX en minerale olie voor de dorpskernen van de gemeente Aalburg. Deze kaart speelt een belangrijke rol bij het door de gemeente te voeren Actief Bodembeheer. De bodemkwaliteitskaart is door het college vastgesteld op 11 juli 2006. Ook is op 11 juli 2006 de Nota Grond in Beweging, grondverzet in de gemeente Aalburg door het college vastgesteld.

Bij eventuele ontwikkelingen in het plangebied dienen de bodemkwaliteitskaart en de Nota Grond in Beweging als uitgangspunt.

Relevantie voor het plangebied

Indien nieuwe ontwikkelingen in het plangebied gaan plaatsvinden is nader onderzoek noodzakelijk naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

BIBOB-beleidslijn betreffende vergunningen voor horecabedrijven en seksinrichtingen

De gemeente Aalburg telt in totaal ongeveer 23 bedrijven en verenigingen waaraan een vergunning is verstrekt om bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken te verstrekken. Los van club- en buurthuizen, bedrijfskantines, campings, slijterijen e.d. zijn er circa 10 bedrijven die gerekend kunnen worden tot de echte horeca. Het gaat dan om 1 restaurant, 4 cafés en 5 cafetaria's.

Coffeeshops worden niet gedoogd en, hoewel de mogelijkheid daartoe formeel wel bestaat, is het tot op heden niet gekomen tot de komst van legale seks-inrichtingen.

De raad van Aalburg heeft besloten niet over te gaan tot het vaststellen van een verordening op basis waarvan speelautomatenhallen toegelaten zouden kunnen worden.

De Wet Bevordering Integriteitbeoordeling door het Openbaar Bestuur (hierna: 'Wet BIBOB') geeft bestuursorganen een instrument in handen om zich tegen het risico te beschermen, dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteren. De Wet BIBOB geeft namelijk een extra weigerings- en/of intrekkingsgrond, op grond waarvan vergunningen of subsidies kunnen worden geweigerd of ingetrokken.

Aalburg heeft op 15 maart 2004 de Bibobbeleidslijn voor vergunningen voor horecabedrijven en seksinrichtingen vastgesteld. Op grond van deze beleidslijn moet sinds de inwerkingtreding van de beleidslijn (1 juni 2004) een Bibobvragenlijst ingevuld worden bij de aanvraag van een vergunning voor horeca- en seksinrichtingen. De beleidslijn is van toepassing op:

  • de vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor het uitoefenen van het horecabedrijf of het slijtersbedrijf;
  • de exploitatievergunning voor een horecabedrijf;
  • de exploitatievergunning voor seksinrichting en/of escortbedrijf.

Relevantie voor het plangebied

Bij het verlenen van vergunningen of subsidies aan horecagelegenheden in het plangebied, wordt de BIBOB-beleidslijn toegepast.

BIBOB-voorschriften milieu- en bouwvergunningen

De gemeente Aalburg heeft op 10 juli 2007 de beleidslijn BIBOB-voorschriften milieu- en bouwvergunningen vastgesteld. Op grond van deze beleidslijn moet sinds de inwerkingtreding van de beleidslijn (1 september 2007) een BIBOB-vragenlijst worden ingevuld bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor milieu en bouwen.

Relevantie voor het plangebied

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, zal worden verzocht bij de aanvraag aanvullende informatie te verstrekken middels een aanvullend (BIBOB)vragenformulier.

Waterplan 2010-2020

De gemeente heeft voor de periode tot 2020 een integraal waterplan opgesteld in nauwe samenwerking met het waterschap (vastgesteld door de gemeenteraad op 23 februari 2010). De gemeente wil hiermee een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren dat voldoet aan de landelijke en Europese normen, gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap. Daarnaast wil de gemeente ook het waterbeleid binnen de gemeente afstemmen zodat de wateropgave, die wordt opgesteld om het watersysteem op orde te brengen én te houden, gehaald wordt tegen de laagste maatschappelijke kosten. De wateropgave is of wordt vastgesteld door het Waterschap en geeft aan hoeveel ruimte water nodig heeft voor een goed en veilig functioneren van de openbare ruimte. Communicatie met de belanghebbenden vormt daarbij een onlosmakelijk onderdeel. Met het waterplan wordt het overkoepelende waterbeleid in de gemeente vastgesteld. Het plan is richtinggevend voor alle waterhuishoudkundige plannen binnen de gemeente en legt de basis voor de verankering van het waterbeleid in de gemeentelijke RO instrumenten.

Relevantie voor het plangebied

In het Waterplan zijn de uitgangspunten opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Het beleid geldt als uitgangspunt voor de waterparagraaf (zie ook paragraaf 5.2).

Welstandsnota

In 2003 heeft de gemeente Aalburg haar welstandbeleid vastgelegd in een welstandsnota. Na jaren met deze welstandsnota te hebben gewerkt, is deze recent herzien. Wens was het welstandsbeleid zodanig aan te passen, dat dit alleen nog geldt voor waardevolle delen van de gemeente. Dit betreft met name (cultuur)historisch waardevolle gebieden en belangrijke 'op zichzelf staande' bebouwing, zoals scholen, kerken etc. Daarnaast vormde de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor een reden om te komen tot een welstandsnota die up-to-date is.

Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan.

In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota of het beeldkwaliteitplan (als onderdeel van de welstandsnota) daartoe de argumentatie leveren.

In een aantal woongebieden, delen van bedrijventerreinen, delen van het buitengebied en gebieden waar bebouwing minder kwetsbaar is, wordt niet meer getoetst op welstand. De gemeenteraad vertrouwt erop dat de inwoners zelf hier een basisniveau voor vormgeving en ruimtelijke kwaliteit in acht zullen nemen. De gemeenteraad heeft bepaald of in een gebied een welstandstoets plaats dient te vinden of dat een gebied niet wordt getoetst op welstand. Per gebied waarin een welstandstoets plaats vindt is een set met welstandscriteria opgesteld. In onderstaande Figuur 3.1 is de overzichtskaart voor Wijk en Aalburg opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0010.png"

Figuur 3.6 kaart met welstandsgebieden Wijk en Aalburg

Relevantie voor het plangebied

Nieuwe ontwikkelingen in de kern Wijk en Aalburg worden getoetst aan de Welstandsnota en de daarin opgenomen criteria voor het betreffende gebied, tenzij deze gelegen zijn in een gebied wat in de Welstandsnota als minder kwetsbaar is aangeduid.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Land van Heusden en Altena (GVVP)

In 2008 hebben Aalburg en Woudrichem besloten, gezamenlijk een GVVP te gaan opstellen. Op basis van het GVVP is een oplegnotitie opgesteld, waarin de eigen interpretatie van de gemeente Aalburg op delen van de rapportage wordt verwoord. Het GVVP is opgebouwd rond drie hoofdpijlers: leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Het principe 'Verkeer op de juiste plaats' geldt bij deze drie thema's als uitgangspunt. De belangrijkste doelstellingen binnen deze thema's zijn als volgt:

Leefbaarheid

  • Bij het nemen van verkeersmaatregelen wordt rekening gehouden met de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. Dit kan door gebruik te maken van natuurlijke materialen of landschappelijke en/of historische elementen oftewel 'natuurlijk sturen'. Met particuliere milieuvriendelijke initiatieven wordt in de basis positief omgegaan. Bij gemeentelijke investeringen worden milieueffecten meegewogen.
  • Onnodige verkeersoverlast moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Op routes die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het verkeer wordt terughoudend omgegaan met verkeersbelemmerende maatregelen. In overige gebieden zijn maatregelen mogelijk om doorgaand verkeer te weren.
  • Wanneer er te weinig parkeerplaatsen aanwezig zijn, dient een afweging te worden gemaakt tussen behoud van de kwaliteit van de openbare ruimte en inname van de groenvoorzieningen.
  • Bij voorzieningen moeten voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
  • Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • Uitgangspunt voor het parkeren van vrachtwagens is dat de gemeente niet voorziet in vrachtautoparkeerplaatsen. De gemeenten zijn wel bereid om mee te denken bij het ontwikkelen van particuliere initiatieven op het gebied van vrachtwagenparkeren.

Verkeersveiligheid

  • De gemeenten in het Land van Heusden en Altena laten hun doelstelling voor het verbeteren van de verkeersveiligheid aansluiten bij de landelijke doelstellingen uit de Nota Mobiliteit.
  • Ten aanzien van de weginrichting wordt aangesloten bij de landelijke richtlijnen voor Duurzaam Veilig.
  • Wanneer zich een geschikte mogelijkheid voordoet, kan het concept Shared Space (de beschikbare ruimte kan door alle vervoerswijzen gemengd worden gebruikt) in de praktijk worden toegepast.

Bereikbaarheid

  • De auto is de primaire vervoerswijze binnen het gebied. Het faciliteren van de auto is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Op doorgaande routes (gebiedsontsluitingswegen) moet de doorstroming in orde zijn.
  • Het streven is om voorzieningen op het gebied van openbaar vervoer ten minste op het huidige niveau te houden.
  • In het rapport Regionaal Fietsnetwerk van de GGA regio Breda is een netwerk van fietsroutes vastgelegd en zijn kwaliteitseisen opgesteld. In het Land van Heusden en Altena wordt hier zoveel mogelijk bij aangesloten.
  • Om de veiligheid en bereikbaarheid voor voetgangers, in het bijzonder kinderen en ouderen te waarborgen is het belangrijk dat waar dat nodig is goede voetgangersvoorzieningen aanwezig zijn.

Relevantie voor het plangebied

Voor de verkeersdoeleinden in het plangebied wordt in het bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen.

Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Met de wijziging van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in 2010, is de manier waarop gemeenten kunnen waarborgen dat er voldoende parkeerruimte bij nieuwbouw wordt gerealiseerd, veranderd. De gemeenteraad heeft daarom op 28 juni 2011 de Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem vastgesteld. De nota fungeert als toetsingskader bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen en bij de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen

Bij het opstellen en hanteren van de parkeernormen voor Aalburg, Werkendam en Woudrichem gelden de volgende uitgangspunten:

  • de parkeernormen in dit document zijn gebaseerd op de richtlijnen van de CROW (publicatie 182, Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering, september 2008).
  • de parkeernormen van het CROW zijn afgestemd op de lokale situatie in Aalburg, Werkendam en Woudrichem.
  • bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden om minimaal de eigen parkeerbehoefte op te vangen. Op deze wijze wordt parkeeroverlast in de omgeving voorkomen. Hierbij moeten de parkeervoorzieningen niet alleen na realisatie, maar ook op lange termijn voldoen.

Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de notitie.

Relevantie voor het plangebied

In de regels van dit bestemmingsplan zijn op basis van de parkeernotitie voor de functies wonen en niet-wonen parkeernormen opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied dienen hieraan te worden getoetst.

Aanlegplaatsenplan Aalburg

De gemeente Aalburg is op dit moment beperkt ontsloten vanaf het water. De gemeente ligt centraal in een watersportgebied en tussen diverse watertoeristische steden en plaatsen. Bovendien biedt de ligging aan doorgaande routes van oost naar west en van noord naar zuid kansen. De gemeente zelf heeft watersporters voldoende te bieden. Het kleinschalige en open karakter van het gebied, de aantrekkelijke dorpen en het uitstekende fietsroutenetwerk geven aanleiding om op diverse plaatsen aanlegplaatsen te realiseren voor een kort verblijf van één of enkele nachten.

Hoewel toervaart bij de gewenste toeristische ontwikkeling past en het gebied zich hiervoor uitstekend leent is het aantal aanlegplaatsen voor gasten beperkt en er is geen samenhangend aanbod. Het aanlegplaatsenplan (definitief 10 augustus 2007) heeft als doel concrete projecten voor te dragen voor de verbetering van de aanlegmogelijkheden in de gemeente Aalburg.

Relevantie voor het plangebied

De jachthaven bij Wijk en Aalburg biedt een goede mogelijkheid voor de versterking van toerisme en recreatie in de omgeving.

Groenbeleidsplan (2006)

Op 17 januari 2006 is het Groenbeleidsplan van de gemeente Aalburg vastgesteld door het college. In het groenbeleidsplan van de gemeente Aalburg wordt het beleid met betrekking tot de inrichting en het beheer van het openbaar groen binnen de bebouwde kommen vastgelegd. Hierbij staan de volgende doelen centraal: Bepaling van het gemeentelijk beleid voor de komende tien jaar met betrekking tot inrichting en beheer van het groen in de kernen en ontwikkeling naar een karaktervolle, duurzame en hoogwaardige groenstructuur.

De groenstructuur vormt de ruimtelijke basis van het Groenbeleidsplan. Er wordt een drietal niveaus onderscheiden:

  • Groene dorpsstructuur: groen dat een gemeenschappelijke (bovenwijkse) functie vervult voor de hele kern en dat stedenbouwkundig functioneren ondersteund. Het beleid is gericht op behoud en waar nodig versterking van de aanwezige waarden.
  • Groene wijkstructuur: groen dat een functie vervult voor een specifieke wijk of groep van woonhuizen. Uitgangspunt is behoud en waar nodig versterken van de aanwezige waarden. Bij aantasting van de groenstructuur is terugbrengen van een gelijkwaardige groenstructuur vereist.
  • Groen in woon- en werkomgeving: het groen in de buurt, straat of directe bedrijfsomgeving en primair gericht op het welzijn van de gebruiker ter plekke. Dit groen is doorgaans meer onderhevig aan wijzigingen als gevolg van een veranderd gebruik. Het beleid is gericht op het optimaal inrichten en beheren in aansluiting op de maatschappelijke behoeften en wensen van de gebruiker binnen vaste kaders.

Relevantie voor het plangebied

Bestaande groenelementen, zoals die aan de Kerkverreweide, zijn positief bestemd middels de bestemming groen.

Lijst waardevolle bomen

De lijst waardevolle bomen geeft een inventarisatie weer van waardevolle en zeer waardevolle bomen in de gemeente Aalburg. Na de vaststelling van de 'lijst tuin- en erfbomen gemeente Aalburg" verkrijgen deze tuin- en erfbomen een verhoogde beschermde status. Het is verboden om zonder vergunning van het college van B&W de op de lijst voorkomende tuin- en erfbomen te vellen. Ruim 150 bomen in Wijk en Aalburg zijn opgenomen op de lijst met waardevolle bomen.

Relevantie voor het plangebied

Zonder vergunning van het college van B&W is het op grond van de 'lijst tuin- en erfbomen gemeente Aalburg' verboden om de op de lijst opgenomen bomen te vellen.

Beleidsnota cultureel erfgoed Aalburg

Het gemeentebestuur van Aalburg streeft naar een beleid waarin sprake is van zorgvuldig

omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Aalburg. Door het voeren van een actief beleid voor het cultuurhistorische erfgoed kan naast het wetenschappelijke belang het maatschappelijke belang van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden onderkend. Het maatschappelijke belang wordt vooral gediend door het educatieve en voorlichtende aspect van actief beleid.

De centrale visie van deze nota luidt:

Cultuurhistorie is een belangrijke drager van de identiteit van Aalburg en maakt integraal onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkeling van Aalburg. Ontmoetingen van heden en verleden vormen een uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst. 'Behoud door ontwikkeling' is hierbij het uitgangspunt.

De gemeente zal overgaan tot het beschermen van cultuurhistorisch waardevolle objecten. Zij zal meer aandacht hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en het karakter van de regio. Door voorlichtingsactiviteiten wordt meer bekendheid gegeven aan de historie van de omgeving. Hierdoor worden mensen zich bewust van de streekgebonden karakteristieken. Ook op het gebied van toerisme en recreatie kunnen de cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen.

Relevantie voor het plangebied

Het gemeentelijk beleid is gericht op het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen. De waardevolle cultuurhistorische elementen worden planologisch-juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen'. Dit bestemmingsplan geldt naast onderhavig bestemmingsplan.

Erfgoedverordening 2011 gemeente Aalburg

Op 14 oktober 2011 is de erfgoedverordening van de gemeente Aalburg in werking getreden. In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten nader uitgewerkt. De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.

Relevantie voor het plangebied

In het kader van de Omgevingswet zullen nieuwe initiatieven getoetst worden aan de Erfgoedverordening.

Bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen'

Voor de gemeente Aalburg is het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' opgesteld. Het bestemmingsplan geeft een regeling voor die onderwerpen die in aanmerking komen voor dubbelbestemming en / of gebiedsaanduiding zoals archeologie, cultuurhistorie, (gas)leidingen, molenbiotopen, veiligheidszones bij dijken en bebouwingsvrije zones bij watergangen. Al deze aspecten zijn in één bestemmingsplan voor het gehele gemeentelijke grondgebied geregeld. Dit bestemmingsplan blijft naast voorliggend bestemmingsplan gelden.

Relevantie voor het plangebied

Voor verschillende delen van het plangebied geldt een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden is in het Sectorplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Daarnaast zijn delen van de kern Wijk en Aalburg in het sectorplan aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - historische kern' en er bevindt zich een aantal archeologische vindplaatsen in de kern. De Maasdijk heeft een dubbelbestemming

'Waterstaat – Waterkering' en 'Waterstaat - waterstaatkundige functie' gekregen. Voor de kernzone en beschermingszone van de waterkering zijn specifieke aanduidingen met beschermende regelingen opgenomen. De A-watergangen in het plangebied zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterlopen'.

Over het oostelijk deel van het plangebied ligt rondom de molen "De Twee Gebroeders" de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. In het sectorplan zijn ter plaatse van deze aanduiding beperkingen opgelegd voor de maximale hoogte van gebouwen en bouwwerken.

Tot slot zijn in het uiterste westen van het plangebied enkele aanduidingen opgenomen ten aanzien van het LPG-tankstation en de boringsvrije zone rondom het waterwingebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

De laatste jaren is in toenemende mate het besef gegroeid dat ruimtelijke ordening en milieu twee beleidsvelden zijn die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.

Voor de initiatieven die meegenomen zijn in het ontwerp zijn de gebiedsaspecten onderzocht, voor zover relevant. Onderstaand zijn de uitgevoerde onderzoeken kort beschreven.

4.1 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten 'ernstige vervuilingen' in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie.

Onderzoek

In de zomer en het najaar van 2015 is voor dertien locaties in het plangebied een historisch bodemonderzoek (bijlage 6) uitgevoerd om te achterhalen of op die locaties in het verleden (potentieel) bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden hebben. Het historisch bodemonderzoek heeft betrekking op de volgende locaties (alle in de kern Wijk en Aalburg):

  • 1. Bergstraat achter nummer 1;
  • 2. Bergstraat achter nummer 60;
  • 3. De Galerij 15
  • 4. De Kroon naast nummer 11;
  • 5. Omgeving De Kroon;
  • 6. Grote Kerkstraat 56-60;
  • 7. Langestraat tegenover nummer 4;
  • 8. Perzikstraat 8;
  • 9. Polstraat naast nummer 51;
  • 10. Spieringen 27;
  • 11. Tulpstraat 5;
  • 12. Veldstraat 17;
  • 13. Omgeving Veldstraat.

Voor de onderzoekslocatie die aan de Grote Kerkstraat 56-60 ligt, geldt dat er verschillende bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie en omgeving voorgekomen zijn. Op basis van een inventarisatie van deze activiteiten en een locatiebezoek tijdens het uitvoeren van het bodemonderzoek, wordt deze onderzoekslocatie als verdacht aangemerkt.

Op basis van het bodemonderzoek zijn de overige twaalf onderzoekslocaties aangemerkt als onverdachte locaties. Wel geldt voor de onderstaande locaties dat er asbestverdachte materialen aangetroffen zijn:

  • De Kroon naast nummer 11;
  • Omgeving De Kroon;
  • Grote Kerkstraat 56-60;
  • Perzikstraat 8;
  • Tulpstraat 5;
  • Veldstraat 17;
  • Omgeving Veldstraat.

Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er bestaat geen noodzaak om een bodemonderzoek uit te voeren.

In het kader van eventuele ontwikkelingen en/of functieveranderingen in het plangebied - die in het ontwerpbestemmingsplan worden meegenomen - dient de bodemkwaliteit in beeld te worden gebracht.

4.2 Water

Algemeen

Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen.

Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verder gaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.

Regelgeving

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rivierenland dat zowel het waterkwantiteits- als het waterkwaliteitsbeheer verzorgt. Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen.

De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. In een waterparagraaf wordt een beschrijving van het huidige watersysteem gegeven en de vertaling van het beleid naar het bestemmingsplan in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de watertoets is dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen. Het gaat hierbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud. Het gaat dus niet om een toets achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van het waterschap bij de planvorming. Hiervoor is in een zo vroeg mogelijk stadium overleg nodig met het waterschap.

Onderzoek

Het plangebied betreft de kern Wijk en Aalburg met enkele omliggende (agrarische) gronden. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels bebouwd. Belangrijke waterlopen zijn ten oosten van het plangebied de Afgedamde Maas en ten zuiden van het plangebied het Heusdensch Kanaal.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de waterhuishouding beïnvloeden. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan.

Belangrijke aspecten voor de waterhuishouding die in de verordening ruimte zijn benoemd en overgenomen dienen te worden in bestemmingsplannen zoals de waterkering en rivierbed zijn ondergebracht in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' welke onverminderd op de gronden van dit bestemmingsplan van toepassing is.

Om te voldoen aan de watertoets is het waterschap verzocht om een advies uit te brengen over het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conclusie

Het waterschap heeft een positief advies gegeven over de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

4.3 Geluid (wegverkeerslawaai)

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder andere vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

In het kader van nieuwbouw in de kern van Wijk en Aalburg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het noodzakelijk om onderzoek in te stellen naar de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op zogenoemde gezoneerde wegen. Enkele van de in het akoestisch onderzoek (bijlage 7) beschouwde nieuwbouwlocaties komen in de geluidzones van gezoneerde wegen te liggen. Het doel van het akoestisch onderzoek is bepalen of de verwachte geluidbelasting voor nieuw te bouwen woningen acceptabel is. Hierbij wordt uitgegaan van planjaar 2026. De toetsing vindt plaats aan de hand van de in de Wet geluidhinder opgenomen grenswaarden.

In het akoestisch onderzoek zijn 13 locaties voor de nieuwbouw van woningen beschouwd. Deze 13 locaties zijn vervolgens verdeeld over 7 onderzoekslocaties, wat betekent dat de meeste onderzoekslocaties over 2 nieuwbouwlocaties bestaan. In het akoestisch onderzoek zijn de onderstaande onderzoekslocaties beschouwd:

  • De Kroon (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).
  • Maasdijk (bestaat uit een nieuwbouwlocatie).
  • Perzikstraat (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).
  • Veldstraat (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).
  • Tulpstraat (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).
  • Spieringen/De Galerij (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).
  • Polstraat/Langestraat (bestaat uit twee nieuwbouwlocaties).

Onderzoekslocatie De Kroon

Op deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de nieuw te bouwen woningen niet overschreden. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Ook het wegverkeerslawaai vanwege 30-kilometerwegen veroorzaakt geen onaanvaardbare milieukwaliteit op deze locatie.

Onderzoekslocatie Maasdijk

Op deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de nieuw te bouwen woningen overschreden. Nader onderzoek naar maatregelen die de geluidbelasting beperken is noodzakelijk. Het wegverkeerslawaai als gevolg van verkeersbewegingen op 30-kilometerwegen leidt niet tot een onaanvaardbare milieukwaliteit.

Onderzoekslocatie Perzikstraat

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de nieuw te bouwen woningen wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Nader onderzoek naar te treffen maatregelen is in dit geval echter wel noodzakelijk. De geluidbelasting die wordt veroorzaakt door verkeer op 30-kilometerwegen leidt op deze onderzoekslocatie niet tot een onaanvaardbare milieukwaliteit.

Onderzoekslocatie Veldstraat

De voorkeursgrenswaarde bij de nieuw te bouwen woningen op deze locatie wordt niet overschreden, aanvullend onderzoek is dus niet noodzakelijk. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de milieukwaliteit vanwege het 30-kilometerwegvak van de Veldstraat als matig tot redelijk is te beoordelen. De nieuw te bouwen woningen hebben allemaal een geluidluwe achtergevel. Door de aanwezigheid van geluidluwe gevels met daaraan een buitenruimte kan gesteld worden dat mede gezien de ligging van de planlocaties, aan de rand van centrum van Wijk en Aalburg, een acceptabel leefklimaat is gegarandeerd.

Onderzoekslocatie Tulpstraat

De berekeningsresultaten laten zien dat de milieukwaliteit als gevolg van geluidsbelasting op de woningen varieert van goed tot matig. Door de aanwezigheid van geluidluwe gevels met daaraan een buitenruimte kan gesteld worden dat mede gezien de ligging van de planlocaties, in het centrum van Wijk en Aalburg, een acceptabel leefklimaat is gegarandeerd.

Onderzoekslocatie Spieringen/De Galerij

Op deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de nieuw te bouwen woningen niet overschreden. Derhalve is nader onderzoek naar maatregelen die de geluidsbelasting beperken niet noodzakelijk. De milieukwaliteit als gevolg van verkeersbewegingen op 30-kilometerwegen is op deze locatie te typeren als variabel tussen redelijk en matig. Omdat de nieuw te bouwen woningen allemaal een geluidluwe achtergevel die grenst aan een buitenruimte, kan gesteld worden dat een acceptabel leefklimaat gegarandeerd is.

Op deze locatie wordt ook voorzien in de nieuwbouw van appartementen (op verdieping). De geluidbelasting in het centrumgebied van Wijk en Aalburg is hoger dan in een rustige woonwijk, dat betekent dat mede door de nabijgelegen 30-kilometerwegen, de milieukwaliteit in deze appartementen ten opzichte van de omringende gebieden aanvaardbaar is.

Onderzoekslocatie Polstraat/Langestraat

Uit de berekeningsresultaten voor deze onderzoekslocatie blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de nieuw te bouwen woningen niet wordt overschreden. Nader onderzoek naar te treffen maatregelen is in dit geval niet noodzakelijk. Uit de berekeningsresultaten voor deze onderzoekslocatie blijkt verder dat de milieukwaliteit als gevolg van geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op 30-kilometerwegen als redelijk is te beoordelen. De nieuw te bouwen woningen aan de Langestraat en Polstraat hebben allemaal een geluidluwe achtergevel met daaraan een buitenruimte. In dit geval worden de geluidbelastingen vanwege de direct aan de planlocaties gelegen 30 kilometerwegen aanvaardbaar geacht.

Maatregelen en hogere waarden

Uit het voorgaande blijkt dat vanwege de Maasdijk, Perzikstraat en de Veldstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt op de volgende onderzoekslocaties:

  • Maasdijk;
  • Perzikstraat;
  • Veldstraat.

Omdat bron-, overdrachts- en ontvangermaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of op andere bezwaren stuiten, moeten hogere waarden voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting vastgesteld worden. Tabel 4.1 laat zien welke hogere waarden voor welke locatie vastgesteld moeten worden.

Tabel 4.1 Aan te vragen hogere waarden volgens het akoestisch onderzoek

Locatie   Hogere waarde   Vanwege  
Maasdijk, nieuwbouwlocatie 1 (woningen)   53   Maasdijk  
Perzikstraat, nieuwbouwlocatie 1 (woning 1)   55   Perzikstraat  
Perzikstraat, nieuwbouwlocatie 2 (woning 1)   57   Perzikstraat  
Veldstraat, nieuwbouwlocatie 1 (woning 1)   53   Veldstraat  
Veldstraat, nieuwbouwlocatie 1 (woning 2)   52   Veldstraat  
Veldstraat, nieuwbouwlocatie 1 (woning 3)   49   Veldstraat  

Bij een ontheffing boven de 53 dB is het wenselijk dat de woningen beschikken over een geluidsluwe gevel. Ten minste één verblijfsruimte, alsmede de bij de woningen behorende buitenruimten, moeten aan deze geluidsluwe gevel zijn gelegen. Een geluidsluwe gevel is een gevel waar de geluidsbelasting minder bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Uit de gecumuleerde geluidbelastingen (exclusief aftrek) van alle bij de onderzoekslocaties betrokken wegen blijkt dat alle nieuw te bouwen woningen over een geluidluwe gevel beschikken.

Het binnenniveau van de nieuw te bouwen woningen moet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. Bij het treffen van bouwkundige voorzieningen wordt geadviseerd rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelastingen (exclusief aftrek) van alle bij de onderzoekslocatie betrokken wegen. Dit zijn de geluids-belastingen inclusief de geluidsbijdrage van de 30-kilometerwegen.

Conclusie

Wanneer voor de in tabel 4.1 genoemde woningen een hogere waarde verleend worden, staat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Verder is er in het plangebied geen sprake van ontwikkelingen die in het kader van de Wet geluidhinder onuitvoerbaar zijn.

4.4 Lucht

Algemeen

Door de uitstoot van gassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In de Wet milieubeheer is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Voor kantoren geldt dat kantoren met een brutovloeroppervlak van maximaal 100.000 m2 bij 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Onderzoek

Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.

Regelgeving

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In onderstaande alinea's worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft voor een bepaalde plaats de kans om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald voor het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van het incident.

Onderzoek

In het kader van de nieuwe bestemmingsplannen dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen zijn.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • a. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • c. vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Op de provinciale risicokaart zijn de risico's opgenomen, die bij een ongeval mogelijk meerdere slachtoffers maken.

Op de kaart is te zien of er gebouwen in een risicocontour staan. Ook zijn locaties aangegeven waarin zich veel mensen bevinden die bij een ramp hulp nodig hebben. In onderstaande Figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0011.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: Nederland.risicokaart.nl)

Risicovolle activiteiten

Uit de Risicokaart van de Provincie Noord-Brabant blijkt dat er voor de binnendijks gelegen gebieden van het plangebied. De uiterwaarden betreffen buitendijks gebied en zijn derhalve gevoelig voor overstromingen. Bij eventuele ontwikkelingen in de uiterwaarden dient hiermee rekening gehouden te worden.

Het tankstation aan de Provincialeweg-Oost verkoopt LPG, waardoor hier een risicocontour geldt, die echter buiten het plangebied valt.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Flora en Fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de bebouwde kom vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in bebouwd gebied wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

    • a. door de minister aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
    • b. door de minister aangewezen beschermde natuurmonumenten;
    • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek

Het plangebied is op ruime afstand gelegen van natuurbeschermingswetgebieden, habitatrichtlijngebieden en vogelrichtlijngebieden. Het dichtstbijzijnde gebieden behorend tot Natura 2000-gebied (Loevestein, Pompveld en Komsche Boezem) liggen ongeveer 4 kilometer van het plangebied. In het kader van voorliggend bestemmingsplan hoeft hier geen rekening mee te worden gehouden.

Aangrenzend aan het plangebied behoren het Heusdensch kanaal en de Afgedamde Maas tot de ecologische hoofdstructuur. Ook enkele bosgebieden binnendijks, binnen de begrenzing van het bestemmingsplan, behoren tot de EHS.

Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie, gelegen te noorden van de Afgedamde Maas.

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan voor de kern van Wijk en Aalburg is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (bijlage 8). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied soorten aanwezig of te verwachten zijn, die door de Flora- en faunawet zijn aangemerkt als overig en streng beschermde inheemse soort en door toekomstige ruimtelijke ingrepen mogelijk schade ondervinden. Onderstaand worden per soortgroep de conclusies beschreven.

Zoogdieren

Voortkomend uit de literatuur komen binnen het gehele plangebied algemeen beschermde soorten zoogdieren voor. Tijdens uitvoering van de biotooptoets zijn individuen of sporen van de algemeen beschermde soorten konijn, mol en muizen waargenomen. Soorten als bunzing, hermelijn, woelrat, wezel en ree komen naar verwachting vooral voor in de meer natuurlijke delen van het buitengebied en de omgeving van het plangebied. Met name de uiterwaarden langs de Afgedamde Maas en het Heusdensch kanaal bieden voor deze soorten een geschikt habitat.

Vleermuizen

In de literatuur worden voor het plangebied en omgeving vijf vleermuis soorten gemeld. Afhankelijk van de soort maken vleermuizen gebruik van openingen in oudere gebouwen en bomen als vaste rust- en verblijfplaatsen. Veelal zijn de wat oudere gebouwen meer geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen, omdat deze meer openingen en kieren bezitten waarvan vleermuizen gebruik kunnen maken. Binnen het plangebied zijn verschillende woningtypen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0012.png"

Figuur 4.2 Verspreidingskaart gebouwbewonende vleermuizen (ook voor huismussen en gierzwaluw)

Bomen met holten en spleten die geschikt zijn voor vleermuizen zijn niet aangetroffen gedurende de biotooptoets. Mogelijk dat op private terreinen de vooral oudere en dikkere (>40cm) bomen, holtes en spleten bevatten waar vleermuizen gebruik van kunnen maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0013.png"

Figuur 4.3 Verspreidingskaart boombewonende vleermuizen

Naast vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook structureel van belang zijnde foerageergebieden en migratiezones beschermd. De aanwezige groenstructuren vormen voor vleermuizen enerzijds geschikt foerageergebied en een mogelijk oriëntatiepunt tijdens migratie van verblijfplaats naar foerageergebied en vice- versa. Daarnaast vormen de uiterwaarden van de Afgedamde Maas en het Heusdensch kanaal geschikt foerageer- en migratiegebied.

Jaarrond beschermde broedvogels: huismus, steenuil en kerkuil

Verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd. Nesten van huismussen zijn veelvuldig aanwezig onder daken van huizen in de bebouwde kom van Wijk en Aalburg. Niet alle daken van woningen zijn even geschikt en in sommige wijken is opvallend dat er veel of juist weinig mussen aanwezig zijn.

Binnen het plangebied komen enkele broedgevallen van de kerkuil en de steenuil voor. Uit gegevens van de vogelwerkgroep van Natuurbeschermingsvereniging Altenatuur blijken op twee locaties uilenkasten bewoond te zijn, respectievelijk van een kerkuil op een perceel aan de Polstraat 87 en van een steenuil aan de Polstraat. Op de verspreidingskaart (figuur 4.4) is weergegeven waar de uilen precies broeden en wordt grofweg een indicatie weergegeven van het jachtterrein dat van belang is om de nestlocatie in stand te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0014.png"

Figuur 4.4 Verspreidingskaart uilen

Niet jaarrond beschermde broedvogels

Voor nesten met een niet jaarrond beschermde status, bijvoorbeeld merel en houtduif, geldt dat de nesten alleen beschermd zijn als er nog eieren of jongen in aanwezig zijn. Voor de meeste soorten geldt dat het nest in de periode maart-juli het meest kwetsbaar is. De houtduif is echter een soort die tot laat in het najaar kan broeden (oktober). Werkzaamheden gedurende deze periode kunnen in het geval van aanwezigheid van nesten het beste uitgesteld worden. Mocht niet gewerkt kunnen worden buiten het broedseizoen en bestaat er een vermoeden voor de aanwezigheid van broedvogels, dan dient het betreffende gebied te worden gecontroleerd op in gebruik zijnde nesten.

Vissen

Voor de kleine modderkruiper volstaat het om te werken met een goedgekeurde gedragscode. Afhankelijk van de gedragscode waarmee wordt gewerkt, is het bijvoorbeeld nodig om een werkprotocol op te stellen waarin wordt beschreven op welke wijze zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt alleen voor grotere en/of diepere watergangen in het buitengebied. Voor kleinere watergangen geldt dat het beste één werkrichting aangehouden kan worden in de richting van de hoofdwatergang, zodat eventueel aanwezige dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

Overige natuurwetgeving

Er treden geen effecten op ten aanzien van gebieden beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De beschermde gebieden liggen niet in het plangebied of in de invloedsfeer van ontwikkelingen in het plangebied. Vervolgacties zijn dan ook vooralsnog niet nodig.

In oktober 2014 is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit aanvullend onderzoek was gericht op 14 locaties in het bestemmingsplangebied waarvoor ontwikkelplannen bestaan. Tijdens het aanvullend onderzoek in oktober 2014 zijn de volgende locaties onderzocht (ieder punt van de opsomming geldt als een afzonderlijke locatie):

  • 1. Spieringen 27;
  • 2. Veldstraat 17;
  • 3. graslanden aan de Veldstraat;
  • 4. Grote Kerkstraat 35 en Azaleastraat 1;
  • 5. Perzikstraat 8a;
  • 6. Tulpstraat 5;
  • 7. Oude Kerkstraat 23;
  • 8. Grote Kerkstraat 39;
  • 9. De Kroon 11;
  • 10. Grote Kerkstraat 60 en Maasdijk 141;
  • 11. Polstraat 6
  • 12. grasland aan de Langestraat;
  • 13. braakliggend terrein aan de Grote Kerkstraat;
  • 14. geploegd veld met enkele bomen aan de Polstraat.

Een resultaat van het aanvullend onderzoek was onder andere dat op onderstaande locaties huismussen aangetroffen zijn (ieder punt in de opsomming is een afzonderlijke locatie):

  • Veldstraat 17;
  • Grote Kerkstraat 35 en Azaleastraat 1;
  • Oude Kerkstraat 23;
  • Grote Kerkstraat 39;
  • Grote Kerkstraat 60 en Maasdijk 141.

Het aanvullend onderzoek wees ook uit dat op de locatie Grote Kerstraat 60 en Maasdijk 141 de kerk- en steenuil aangetroffen zijn. Verder is op onderstaande locaties een kerkuil aangetroffen (ieder punt in de opsomming is een afzonderlijke locatie):

  • grasveld aan de Langestraat;
  • geploegd veld met enkele bomen aan de Polstraat.

Op onderstaande locaties zijn tijdens het aanvullend onderzoek gebouwbewonende vleermuizen aangetroffen (ieder punt in de opsomming is een afzonderlijke locatie):

  • Spieringen 27;
  • Grote Kerkstraat 35 en Azaleastraat 1;
  • Grote Kerkstraat 39;
  • Grote Kerkstraat 60 en Maasdijk 141.

Tot slot zijn tijdens het aanvullend onderzoek in oktober 2014 op alle locaties algemeen beschermde broedvogels aangetroffen. Nader onderzoek naar deze broedvogels is niet noodzakelijk.

Het aanvullend onderzoek beveelt wel aan om nader onderzoek te verrichten naar de locaties waar de huismus aangetroffen is, de locatie waar de kerk- en steenuil aangetroffen zijn, en de locaties waar de gebouwbewonende vleermuizen aangetroffen zijn. Nader flora en fauna onderzoek wordt door initiatiefnemers voorafgaand aan de realisatie van de ontwikkeling uitgevoerd. Op deze wijze is er een actueel beeld van de aanwezige flora- en fauna en de eventueel benodigde maatregelen bij verlenen omgevingsvergunning.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die strijdig zijn met de geldende natuurwetgeving. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

Bij ontwikkelingen in het plangebied - die al dan niet in het ontwerpbestemmingsplan worden meegenomen - dienen de aanbevelingen voor flora en fauna, die in het kader van de uitgevoerde onderzoeken zijn gedaan, in acht te worden genomen. De ontwikkelingen dienen binnen de kaders van de Flora- en faunawet te passen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Regelgeving

De herziene Monumentenwet 1988 schrijft voor dat gemeenten een eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. De gemeente Aalburg heeft dit beleid in ontwerp klaargemaakt in de vorm van een Nota archeologie met bijbehorende kaart en Erfgoedverordening.

Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Nota Archeologie is beschreven hoe zal worden omgaan met (mogelijke) waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De beleidskaart archeologie maakt onderdeel uit van de Nota Archeologie en geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. Deze kaart maakt inzichtelijk wanneer verplichting tot onderzoek kan ontstaan bij ruimtelijke ingrepen. In het beleid wordt beschreven wanneer nader onderzoek naar waarden is benodigd en wie hier verantwoordelijk voor is.

Archeologie in Erfgoedverordening
De gemeente is het bevoegd gezag voor beschermen van archeologische waarden. De bescherming kan worden neergelegd in een bestemmingsplan en in een (erfgoed)verordening. De gemeente gaat het uitgangspunt hanteren dat voor zover het archeologisch beleid niet is verankerd in een bestemmingsplan, de vereiste bescherming wordt geregeld in de Erfgoedverordening. De Erfgoedverordening treedt terug indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat volgens de Nota archeologiebeleid voorziet in de vereiste bescherming.

 

Onderzoek

Archeologische beleidskaart

Voor het plangebied gelden op basis van de archeologische beleidskaart verschillende verwachtingswaarden, variërend van een hoge tot een lage verwachtingswaarde (zie Figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0016.png"

Figuur 4.5 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Aalburg

Aan de zuidzijde van de kern Wijk en Aalburg en langs de Polstraat bevindt zich een aantal archeologische monumenten (AMK-terrein onbeschermd (paars op de kaart)). Deze terreinen hebben oudheidkundige betekenis, maar kennen een minder hoge of onduidelijke kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Hoewel deze monumenten niet wettelijk beschermd zijn, dient gestreefd te worden naar planologische bescherming. In deze zones dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische resten leiden). Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie: behoud in situ. Indien verstoring niet vermeden kan worden, dient minimaal een waarderend archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Het noordelijke en zuidelijke deel van Wijk en Aalburg zijn aangeduid als 'historische kern' evenals de bebouwing langs de Maasdijk. De historische bewoningskernen kunnen vanwege hun (verwachte) rijkdom aan archeologische resten elk afzonderlijk beschouwd worden als één grote archeologische vindplaats. In deze zones dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische resten leiden. Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie: behoud in situ. Indien verstoring niet vermeden kan worden, dient een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Op archeologische vindplaatsen (roodbruine cirkels op de kaart) is de aanwezigheid van archeologische resten vastgesteld. Hoewel de afzonderlijke waarnemingen puntlocaties betreffen, omvatten de resten zelf veelal een groter oppervlak. Om daarmee rekening te kunnen houden, is rond vindplaatsen een zone met een straal van 50 m aangeduid, waarin de archeologische resten zich kunnen uitstrekken. In deze zones dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische resten leiden. Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie: behoud in situ. Indien verstoring niet vermeden kan worden, dient een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

In zones met een hoge archeologische verwachting wordt een hoge dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht. In deze gebieden dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische resten leiden. Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie: behoud in situ. Dit kan bijvoorbeeld door te streven naar extensieve vormen van grondgebruik. Indien verstoring niet vermeden kan worden, dient een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Voor de uiterwaarden langs de Afgedamde Maas, een strook langs het Heusdensch Kanaal en voor een zone rondom de Perzikstraat geldt een middelhoge archeologische verwachting (groen op de kaart). Hier worden archeologische vindplaatsen verwacht, maar in een lagere dichtheid dan in zones met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de (verwachte) archeologische resten leiden. Het beleid is dus gericht op behoud van de bestaande situatie: behoud in situ. Dit kan bijvoorbeeld door te streven naar extensieve vormen van grondgebruik. Indien verstoring niet vermeden kan worden, dient een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Een lage verwachting geldt voor de gebieden waar uitsluitend komafzettingen voorkomen. Hierin worden in principe geen locatiegebonden archeologische resten verwacht. Losse archeologische resten kunnen niet worden uitgesloten, maar aangezien hierop geen beleid is te maken, gelden voor deze zones vanuit archeologisch oogpunt geen restricties ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.

  • De gemeente Aalburg heeft uitsluitend rijksmonumenten. Vooralsnog zijn geen gemeentelijke monumenten, beeldbepalende monumenten en/of dorpsgezichten aangewezen. In 2009 heeft de gemeente Aalburg de provinciale lijst met MIP objecten (Monumenten Inventarisatie Project) geactualiseerd.

Bureauonderzoek en karterend booronderzoek

Voor de locaties die genoemd worden in tabel 4.2 is een archeologisch onderzoek (bestaande uit een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek) uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 9.

Het archeologisch onderzoek richtte zich op de locaties die in tabel 4.2 genoemd zijn. Deze locaties liggen verspreid over Wijk en Aalburg en zijn locaties waar nieuwe ontwikkelingen voorzien zijn.

Tabel 4.2 Locatiegegevens per deelgebied (RAAP, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0017.png"

De gemeente Aalburg beschikt over een archeologische beleidskaart die weergeeft waar en op welke diepten archeologische resten te verwachten zijn. Tabel 4.3 geeft de archeologische waarde per deelgebied weer zoals die volgens de archeologische beleidskaart verwacht wordt. Tabel 4.3 laat onder andere zien dat voor deelgebieden 3, 8 en 10 een lage archeologische verwachting geldt of dat het deelgebied als gevolg van eerder archeologisch onderzoek is vrijgegeven.

Tabel 4.3 Archeologische waarde en vrijstellingsgrenzen per deelgebied, afgezet tegen de oppervlakte per deelgebied (RAAP, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0018.png"

Tabel 4.4 laat voor ieder deelgebied zien welke cultuurhistorische waarden in het deelgebied aanwezig zijn.

Tabel 4.4 Cultuurhistorische waarden per deelgebied (RAAP, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0019.png"

Het archeologisch onderzoek bestond uit een bureauonderzoek (tabellen 4.2 tot en met 4.4) en een karterend booronderzoek. Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat karterend booronderzoek in deelgebieden 3, 8 en 10 niet noodzakelijk was door de lage archeologische verwachtingswaarde van die gebieden.

Het booronderzoek heeft de grote archeologische potentie van het gebied bevestigd. In de deelgebieden 1, 4, 5, 6, 7, 9 en 14 is de verwachte landschappelijke en archeologische context deels of volledig bevestigd. Hier zijn tijdens het booronderzoek aanwijzingen aangetroffen die de aanwezigheid van bewoningssporen doen vermoeden. In de overige deelgebieden kon op basis van het booronderzoek de verwachting naar beneden worden bijgesteld en worden geen (uitgesproken) archeologische resten meer verwacht (deelgebieden 2, 11, 12, 13, 15 en 16). In deelgebied 15 werd desondanks bij het exposievenonderzoek (bijlage 10) toch een muurwerk vastgesteld uit vermoedelijk de Nieuwe tijd.

Tabel 4.5 geeft per deelgebied de resultaten van het bureauonderzoek en het karterend booronderzoek weer. De rechterkolom geeft weer op welke diepte onder het maaiveld het ongestoorde niveau zich bevindt.

Tabel 4.5 Overzicht per deelgebied van de resultaten van het archeologisch onderzoek (RAAP, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP7000-GV01_0020.png"

Het archeologisch onderzoek toont aan dat in de deelgebieden 2, 3, 8, 10, 11, 12, 13 en 16 geen (uitgesproken) archeologische resten verwacht worden. In die deelgebieden bestaan geen restricties ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen meer.

In deelgebied 15 is ondanks de lage verwachting op basis van de boringen toch muurwerk uit de Nieuwe tijd aangetroffen. Vanwege de ligging in de historische kern wordt in deze zone toch aanbevolen rekening te houden met vergelijkbare muurresten.

In de deelgebieden 1, 4, 5, 6, 7, 9 en 14 zijn tijdens het veldonderzoek aanwijzingen aangetroffen die de aanwezigheid van bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd en Middeleeuwen (maar mogelijk ook ouder) doen vermoeden. Indien bodemingrepen hier dieper reiken dan de diepte van het aangegeven onverstoorde niveau (zie de laatste kolom in tabel 4.5), dan zal verstoring van de verwachte archeologische resten plaatsvinden.

Conclusie

Voor de gemeente Aalburg is het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' opgesteld. Hierin wordt voor het gehele grondgebied van de gemeente de archeologische en cultuurhistorische bescherming geregeld. In de planregels van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn regels opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de (verwachte) archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deelgebieden 2, 3, 8, 10, 11, 12, 13 en 16 worden vrijgegeven voor wat betreft het aspect archeologie. Aan deelgebieden 1, 4, 5, 6, 7, 9 en 14 wordt op basis van het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toegekend om de archeologische waarden onder deze locaties te beschermen. Hiermee is het bestemmingsplan vanuit het aspect archeologie uitvoerbaar. Voor Wijk en Aalburg geldt dit bestemmingsplan naast het voorliggende bestemmingsplan. De archeologische en cultuurhistorische belangen zijn daarmee voldoende geborgd.

De regioarcheoloog heeft, namens de gemeente Aalburg, aanvullende opmerkingen op het archeologisch onderzoek gemaakt, deze opmerkingen zijn als addendum te vinden op de laatste pagina van bijlage 9. De regioarcheoloog ziet in het advies in bijlage 9 geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Indien men tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch op een archeologisch monument stuit, dan is dit een toevalsvondst. Deze vondst moet volgens artikel 53 van de Monumentenwet zo spoedig mogelijk (bij de regioarcheoloog) worden gemeld.

4.8 Conventionele explosieven

Algemeen

De Bergsche Maas, de zuidgrens van de gemeente Aalburg, vormde gedurende de periode 5 november 1944 - 5 mei 1945 de scheidslijn tussen bevrijd en bezet gebied. Langs dit statisch front hebben zich in deze periode diverse oorlogshandelingen afgespeeld. Het grondgebied van de gemeente Aalburg was in handen van de Duitse bezetter, kende een omvangrijke Duitse militaire aanwezigheid en was bijgevolg doelwit van diverse geallieerde luchtaanvallen en artilleriebeschietingen.

Voor het gebied geldt dat er een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van conventionele explosieven. Indien er bodemingrepen plaatsvinden binnen deze verdachte locaties bestaat de mogelijkheid van een ongecontroleerde detonatie van een conventioneel explosief. Een ongecontroleerde explosie van een conventioneel explosief vormt een groot risico voor betrokken personen en de omgeving. De afstand tot waar risico’s kunnen ontstaan, is afhankelijk van de hoeveelheid springstof die in het conventioneel explosief aanwezig is en de wanddikte van het conventioneel explosief.

Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Aalburg

In de toekomst zullen op de te ontwikkelen locaties civiele werkzaamheden plaatsvinden. Naar aanleiding van historisch feitenmateriaal (Vooronderzoek Conventionele Explosieven Gemeente Aalburg 11S115-VO-03 d.d. 25 januari 2013) heeft de gemeente Aalburg besloten om Bodac een onderzoek naar Conventionele Explosieven (CE) uit te laten voeren in het projectgebied. De werkzaamheden bestaan uit het lokaliseren, benaderen, identificeren en indien mogelijk verwijderen, tijdelijk veiligstellen en overdragen aan de EOD. De doelstelling van de opsporingswerkzaamheden is het compleet vrijgeven van de locaties op ter plaatse verwachte CE artikelen en tot de ter plaatse verwachte diepte.

Alleen de braakliggende terreinen zijn onderzocht. Dit betreft de percelen aan de Veldstraat, De Kroon ong., De Langestraat ong. en de Polstraat 51. De locaties, de onderzoeksmethode en de resultaten zijn weergegeven in het proces verbaal van oplevering bijlage 10.

De overige terreinen zijn bebouwd waardoor nader onderzoek niet mogelijk was.

Vanwege (onder meer) de aanwezigheid van detectieverstorende elementen is op de overige percelen op voorhand geen onderzoek mogelijk geweest. Voor deze percelen zal alsnog voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend een detectieonderzoek moeten worden uitgevoerd tenzij op andere wijze kan worden aangetoond dat aannemelijk is dat geen munitie aanwezig is. Denk aan ongeschonden bebouwing van voor 1940.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde detectieonderzoek zijn de gronden vrijgegeven conform de in de rapportage opgenomen revisietekeningen (bijlage 10). De locatie aan de Langestraat is tevens verdacht op de aanwezigheid van afwerpmunitie tot een diepte van 8,00 m1 – mv. Aangezien in het betreffende onderzoel alleen analoge oppervlaktedetectie is uitgevoerd is dit gebied nu tot 4,50 m1 – mv vrijgegeven. Wanneer diepere vrijgave gewenst is zal hier nog dieptedetectie uitgevoerd moeten worden. Dit is afhankelijk van de toekomstige werkzaamheden. Eventueel is aanvullend onderzoek benodigd.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd.

Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.

In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

De lijst van de VNG is als Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen als bijlage bij de regels van dit voorontwerpbestemmingsplan.

Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

Gelet op het overwegende woonkarakter dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt voor de woonomgeving door de vestiging van nieuwe bedrijven. Daarom zijn binnen de bestemming Bedrijf in onderhavig plan uitsluitend bedrijven toegestaan die, uit het oogpunt van hinder, passen binnen de omgeving waar ze zich bevinden (milieucategorie 1 dan wel 2). Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen worden toegelaten naast en tussen woningen. De bedrijven in het plangebied met een hogere milieucategorie zijn aangegeven met een aanduiding op de verbeelding. Uitsluitend bedrijvigheid met bijbehorende SBI-codes uit de VNG-brochure zijn op betreffende locaties toegestaan. Het gaat om:

  • een loonbedrijf;
  • een autospuitinrichting;
  • een deegwaren- en koekfabriek.

Horeca-activiteiten

In het plangebied bevindt zich een aantal horecagelegenheden. Deze zijn in een gemengde bestemming in onderhavig bestemmingsplan opgenomen binnen de bestemming Gemengd dan wel binnen de bestemming Centrum. Binnen de bestemming Gemengd zijn horecavoorzieningen aangeduid. Ook voor horeca is een lijst samengesteld met als doel de afstemming tussen de omgeving en de horecabedrijvigheid te optimaliseren. Deze lijst is opgenomen als Staat van Horeca-activiteiten. In het plangebied komen uitsluitend horecabedrijven voor in de categorie 1 en 2 van deze staat. Nieuwe bedrijven zijn slechts toegestaan voor zover ze voorkomen in de categorie 1 van de Staat van Horeca activiteiten

Conclusie

Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige en te vestigen bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving.

4.10 Duurzame verstedelijking

Wet- en regelgeving

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut en overprogrammering/relevante leegstand wordt voorkomen. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).


De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut.

Wanneer een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:

  • Trede 1: Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?
  • Trede 2: Kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)? Zo ja, dan is invulling van trede 2 niet nodig.
  • Trede 3: Zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?


Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarbinnen de locatie ligt.


Duurzaamheidstoets

In voorliggend bestemmingsplan wordt de toevoeging van 72 woningen mogelijk gemaakt (40 woningen middels een directe bouwtitel en 32 woningen door middel van een uit te werken bestemming). Gezien het aantal kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet dan ook worden doorlopen.

Toets aan trede 1: actuele regionale behoefte
In trede 1 dient de regionale ruimtevraag in beeld te worden gebracht. De regionale ruimtevraag is gelijk aan de woningbehoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad). Voor het bepalen van de toekomstige woningbehoefte zijn demografie, economie, ligging, vestigingsmilieu en kwaliteit van de huidige woningvoorraad belangrijke variabelen.


De provincie stelt tenminste eens per bestuursperiode een bevolkings- en woning behoefteprognose op (Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisatie 2014, oktober 2014). Middels een model wordt naast de prognose van de toename van de bevolking, een indicatie gegeven van de te realiseren toename van de gemeentelijke woningvoorraad op basis van de geprognotiseerde huishoudensontwikkelingen. De realisatie van de woningen uit onderhavig bestemmingsplan zijn reeds in de regionale prestatieafspraken vastgelegd.

Daarnaast is in regionaal verband een woonvisie opgesteld voor Werkendam, Woudrichem en Aalburg (december 2015). De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019 en heeft tot doel om een woonklimaat te realiseren dat past bij de woon- en leefambities in de regio.


Deze prestatieafspraken worden periodiek gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg over de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave. Basis hiervoor vorm de bevolkings- en woningbehoefte van de provincie alsmede de uitgangspunten van de woonvisie.

Voor de woonvisie is gebruik gemaakt van een model waarmee de effectieve vraag kan worden bepaald. Met name de verhuisbewegingen in het recente verleden zijn gebruikt. Gebleken is dat de effectieve vraag en de huishoudensprognose van de provincie niet een zelfde woningbouwbehoefte genereren. De effectieve vraag op basis van de Woonvisie is in 2015 469 (bron: Regionale Woonvisie 2015, bijlage 7), de woningbehoefte op basis van de provinciale prognose bedraagt 675 (bron: Regionale Woonvisie 2015, bijlage 7). Wanneer de harde plancapaciteit van 418 (bron: Regionale Woonvisie 2015, bijlage 7) hiervan af wordt gehaald, blijft een woningbehoefte over met een bandbreedte tussen de 51-257 nieuwe woningen tot 2025. Deze bandbreedte wordt gezien als een verantwoorde basis voor de regionale woningbehoefte.

Op 1 januari 2016 is de provinciale woningbehoefte verhoogd van 675 naar 720 (vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2016). De prognose voor 1 januari 2017 is 760. Dit laatste is nog niet formeel vastgesteld.
Op 1 oktober 2016 is de harde plancapaciteit, inclusief de woningaantallen die middels het bestemmingsplan Wijk en Aalburg worden toegevoegd gesteld op 468 (zie Bijlage 13).

De harde plancapaciteit blijft hiermee net onder de effectieve vraag zoals vastgelegd in de Woonvisie van 2015.

Wanneer de harde plancapaciteit op 1 oktober 2016, inclusief het bestemmingsplan Wijk en Aalburg wordt afgetrokken van de provinciale woningbouwprognoses blijft een woningbehoefte over met een bandbreedte tussen de 1-252 nieuwe woningen ((469-468) -/- (720-468)).

Voor 2017 wordt de woningbouwbehoefte geschat op 292 (760-468)

Conclusie

De realisatie van de woningen uit onderhavig bestemmingsplan passen binnen deze regionale behoefte en zijn reeds in de regionale prestatieafspraken geborgd. Er is voldaan aan de trede 1 van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Toets aan trede 2: bestaand stedelijk gebied

In trede 2 dient te worden beoordeeld of de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.


Een groot aantal van de meegenomen ontwikkelingen valt binnen het bestaand 'stedelijk gebied' dan wel het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', zoals door de provincie aangewezen in de Verordening Ruimte. Slechts een locatie aan de Veldweg met de mogelijkheid 3 woningen te realiseren is hier buiten gelegen. Deze ontwikkeling valt binnen de door de provincie aangewezen structuur 'gemengd landelijk gebied'. Hiervoor is een aparte stedenbouwkundige analyse opgesteld welke is voorgelegd aan de provincie. De analyse is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Op basis van deze analyse is een verzoek tot herbegrenzing gedaan van bestaand stedelijk gebied. Op dit verzoek is 11 oktober 2016 positief besloten.


Alle ontwikkelingen liggen binnen het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en infrastructuur van Wijk en Aalburg. De ontwikkelingen dragen bij aan een verdere verstedelijking en intensivering van het stedelijk gebied en vormen een logische invulling en afronding van de bestaande bebouwingsstructuur in Wijk en Aalburg.


Conclusie

De ontwikkelingen liggen in bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet daarmee aan de vereisten van trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Uitwerking trede 3: Passende ontsluiting

Bij de toets aan trede 2 is gemotiveerd dat het plangebied bestaand stedelijk gebied betreft. De toets aan trede 3 is derhalve niet aan de orde.


Conclusie

Zoals is aangetoond zijn de voorgenomen stedelijke ontwikkelingen op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.

4.11 Kabels en Leidingen

Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied.

4.12 Conclusie

Op basis van een toets van de uitvoeringsaspecten kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' past binnen de geldende (milieu)wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard is opgenomen. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.

5.1.1 Indeling van de regels

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.

In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.

In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

5.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'. Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen.

Voor het vergunningvrij bouwen dient derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.

5.2 Wijze van bestemmen

Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Het sectorplan is mede van toepassing op het plangebied. De volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit het Sectorplan zijn tevens van invloed op het plangebied:

  • 1. Waarde – Archeologie (hoge archeologische verwachting, middelhoge archeologische verwachting, historische kern en archeologische vindplaatsen): Ter plaatse van deze bestemming en aanduidingen geldt voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een vergunningplicht.
  • 2. Waterstaat – Waterkering (specifieke vorm van waterstaat - kernzone waterkering en specifieke vorm van waterstaat - beschermingszone waterkering: Ter plaatse van deze bestemming en aanduidingen geldt voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een vergunningplicht op grond van de Keur en een consultatieplicht bij het Waterschap Rivierenland.
  • 3. Waterstaat – Waterstaatkundige functie ter plaatse van deze bestemming geldt een bouwverbod en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een vergunningplicht ter bescherming van de waterhuishouding;
  • 4. Waterstaat – Waterlopen: Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod en een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
  • 5. 'vrijwaringszone – molenbiotoop': Ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkingen opgelegd voor de maximale hoogte van gebouwen en bouwwerken. Bij vergunningverlening moet worden getoetst aan zowel het Sectorplan als het voorliggende bestemmingsplan.
  • 6. 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied': Ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkingen opgelegd in het gebruik ten behoeve van de bescherming van de grondwaterkwaliteit.
  • 7. 'veiligheidszone – lpg': Ter plaatse mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gebouwd worden.
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder artikel 3 van bijlage II Bor.

Ten behoeve van de leesbaarheid van het bestemmingsplan is in de regels ten aanzien van de maatvoeringsaanduidingen geen onderscheid gemaakt in de solitaire en gecombineerde aanduidingen. De maatvoeringsaanduidingen 'maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' zijn aangehaald als 'maximum goothoogte (m)', 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)'

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is overeenkomstig het huidige gebruik dan wel de huidige bestemming gelegd op verschillende percelen binnen het plangebied. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische activiteiten en daar waar aangeduid

is een kas of een containerveld toegestaan. Onder agrarisch gebruik wordt eveneens het houden van een moestuin, het hobbymatig houden van dieren en het toepassen van tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen verstaan. Via een afwijkingsprocedure is het tevens toegestaan agrarische nevenactiviteiten en verbrede landbouw toe te staan, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De goothoogte en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven. Bedrijfswoningen met bij behorende aan- uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van de betreffende aanduiding toegestaan tot een maximum inhoud van 750 m3.

Via een afwijking is het mogelijk een hogere silo te realiseren en het oppervlak aan erfbebouwing bij de bedrijfswoning te vergroten. Hiervoor zijn voorwaarden gesteld. Een belangrijke voorwaarde is dat de totale oppervlakte van bebouwing per perceel gelegen in het buitengebied niet meer mag bedragen dan 100 m2. Het buitengebied is met een gebiedsaanduiding in het plan weergegeven.

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak onder voorwaarden te vergroten dan wel het bouwvlak van vorm te laten veranderen dan wel te verschuiven Alsmede de mogelijkheid om de bestemming Agrarisch om te zetten naar de bestemming Wonen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

Voor de agrarische gronden in het plangebied met bijzondere waarden is de bestemming Agrarisch met waarden opgenomen. Binnen deze bestemming komen geen bouwvlakken voor. De enige bebouwing wordt gevormd door de bebouwing van de schaapskooi. Deze is ook met een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Een omgevingsvergunning is benodigd voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Hiermee wordt naast de landschappelijke waarden tevens bescherming geboden aan de overige aanwezige waarden.

Artikel 5 Bedrijf

De in het plangebied voorkomende bedrijven zijn opgenomen in de bestemming Bedrijf. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toelaatbaar binnen de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor de bedrijven die hier een uitzondering op vormen is een specifieke functieaanduiding opgenomen met als doel dat geen verruiming van de milieubelasting optreedt en dat bij beëindiging van de activiteit een zelfde bedrijf kan terugkeren dan wel een bedrijf met activiteiten uit de milieucategorie 1 dan wel 2. Het betreft onder andere een loonbedrijf en een koekfabriek. Verder is op een deel van de percelen aan de Ambachtstraat/Nijverheidsstraat bedrijvigheid uit de categorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Deze rechten komen voort uit het vigerende bestemmingsplan en leiden niet tot milieutechnische belemmeringen.

Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. In de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen mag tevens als ondergeschikte functie een aan huis verbonden beroep worden uitgeoefend.

De goothoogte, de bouwhoogte respectievelijk het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

Voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten uit een andere categorie dan wel van activiteiten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Een belangrijke voorwaarde voor de afwijking is dat aantoonbaar is dat de milieueffecten vergelijkbaar zijn met de ter plaatse algemeen toegestane bedrijfsactiviteiten.

In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de Wijksestraat. Voor deze locatie geldt een investeringsverplichting voor het landschap. Met de voorwaardelijke verplichting is opgelegd dat niet eerder een vergunning kan worden verleend voor de voorgenomen ontwikkeling als dat de investering is zekergesteld en dat het gebruik niet mag worden geëffectueerd alvorens de investering heeft plaatsgevonden. Om dit te bekrachtigen is een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Artikel 6 Centrum

De bestemming Centrum is opgenomen voor het kernwinkelgebied van de Markt en De Galerij. In dit gebied is detailhandel zondermeer toegestaan alsmede wonen op de verdieping. Daar waar wonen op de begane grond voorkomt is dat met een aanduiding aangegeven. Naast detailhandel zijn tevens horeca (in de categorie 1), maatschappelijke-, culturele voorzieningen en dienstverlening toegestaan binnen deze bestemming.

Ten aanzien van het bouwen geldt dat de gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden opgericht. De goothoogte, de bouwhoogte respectievelijk het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

Binnen de woonfunctie is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Aan huis verbonden bedrijven zijn toegestaan na afwijking. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om na afwijking horecabedrijven in de categorie 2 toe te staan.

Artikel 7 Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is uitsluitend opgenomen voor de molen. De bestemming is rondom de bestaande bebouwing gelegd. Er zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen.

Artikel 8 Gemengd

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor diverse functies zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening. Tevens zijn binnen deze bestemming horeca (categorie 1) en detailhandel toegestaan op de gronden met een bijbehorende aanduiding. Verder is de bestaande verhuur van oldtimers tevens mogelijk binnen deze bestemming ter plaatse van de specifieke aanduiding evenals kleinschalige handelsdoeleinden en kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid met SBI-code 4622, 4631 en 4633, zoals opgenomen in de bij de regels bijgevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.

Voor de woningen is de verschijningsvorm voorgeschreven. Dat betekent dat op de verbeelding is aangegeven of de woningen vrijstaand, twee aaneen of aaneen gebouwd moeten worden. De goothoogte en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Binnen de woonfunctie is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Aan huis verbonden bedrijven zijn toegestaan na afwijking. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om na afwijking bestaande detailhandel uit te breiden en nieuwe bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming toe te staan.

Artikel 9 Groen/Artikel 10 Groen - 2

De bestemmingen Groen en Groen - 2 is gebruikt voor de elementen die kunnen worden aangemerkt als structureel groen, waaronder de plantsoenen en groenstroken. Bouwen is uitsluitend toegestaan voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen Groen - 2 zijn gebouwen (ook voor nutsvoorzieningen) uitgesloten.

Artikel 11 Maatschappelijk

Deze bestemming is gelegd op gronden voor maatschappelijke voorzieningen. Het betreffen onder andere de religieuze voorzieningen, zorginstellingen, scholen en de begraafplaats. De begraafplaats en religieuze voorzieningen zijn specifiek aangewezen, deze functies zijn uitsluitend op de betreffende gronden toegestaan, niet op de gronden zonder de aanduiding.

Binnen deze bestemming komt een bedrijfswoning voor. Ook deze heeft een specifieke aanduiding gekregen. Bij de bedrijfswoning zijn aan-, uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Alle gebouwen dienen in het bouwvlak te worden opgericht. De goothoogte, de bouwhoogte respectievelijk het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)', maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

Bij de bedrijfswoning is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Aan huis verbonden bedrijven zijn toegestaan na afwijking.

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

Deze bestemming is opgenomen voor de volkstuinen in het plangebied en voor de jachthaven langs de Afgedamde Maas. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak tot een maximum oppervlakte van 130 m2. De goothoogte en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Verblijfsrecreatie is uitgesloten in de specifieke gebruiksregels.

Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie is opgenomen voor het kampeerterrein. Het terrein is bestemd voor 75 stacaravans met bijbehorende voorzieningen.

Wonen en permanent verblijf zijn uitgesloten in de specifieke gebruiksregels.

Artikel 14 Sport

De in het gebied voorkomende sportvelden zijn aangewezen met de bestemming Sport. Gemotoriseerde sporten zijn hiervan uitgesloten. De clubgebouwen en tribunes zijn binnen een bouwvlak opgenomen. Bouwen is dan ook alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De goothoogte en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)' en 'maximum bouwhoogte(m)' is aangegeven.

Artikel 15 Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en eventueel zijtuinen en erven alsmede voor in- en uitritten bij woningen en parkeerplaatsen.

Ondergeschikte bebouwing is toegestaan voor zover het erkers betreft. Daarnaast zijn overkappingen (zoals carports) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan in het achtererfgebied. Het bevoegd gezag kan afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van het gebruik als parkeerplaats buiten de oprit.

Op de percelen waar een aanduiding 'ontsluiting' is opgenomen is het slechts toegestaan de ontsluiting uitsluitend te realiseren ter plaatsen van het betreffende aanduidingsvlak.

Artikel 16 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de afwikkeling van verkeer met bijbehorende verblijfsruimte, voor wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en straatmeubilair. Daarnaast zijn waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Bouwen is uitsluitend toegestaan voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 17 Water

Binnen het plangebied bevindt zich op diverse plaatsen open water. Voor de waterpartijen en watergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende

bouwwerken zoals bruggen en groenvoorzieningen toegestaan.

Artikel 18 Wonen

De gronden met bestaande woningen en de gronden waar momenteel al rechten aanwezig zijn voor de realisatie van nieuwe woningen hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen deze bestemming is een aantal andere functies aangewezen zoals maatschappelijk, kantoor, bedrijf, detailhandel en een slagerij.

De woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Afhankelijk

van het woningtype is dit op de verbeelding nader uitgesplitst:

  • 1. aaneengebouwd [aeg];
  • 2. twee-aaneen gebouwd [tae];
  • 3. vrijstaand [vrij];
  • 4. gestapeld [gs].

De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Binnen de woonfunctie is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen. Aan huis verbonden bedrijven zijn toegestaan na afwijking. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om na afwijking bestaande detailhandel uit te breiden en nieuwe bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming toe te staan.

In dit artikel zijn ook voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de locaties aan de Veldstraat en de Langestraat. Voor deze locaties geldt een investeringsverplichting voor het landschap. Met de voorwaardelijke verplichtingen is opgelegd dat niet eerder een vergunning kan worden verleend voor de voorgenomen ontwikkeling als dat de investering is zekergesteld en dat het gebruik niet mag worden geëffectueerd alvorens de investering heeft plaatsgevonden. Om dit te bekrachtigen zijn overeenkomsten gesloten met de initiatiefnemers.

Artikel 19 Wonen - Uit te werken

Voor het perceel aan de Grote Kerkstraat 56- 60 is een uit te werken bestemming voor wonen opgenomen. De ontwikkelingen voor deze gronden zijn nog onvoldoende concreet om ze op een andere wijze in het bestemmingsplan te verankeren. Deze bestemming verplicht te gemeente om, voor met de ontwikkeling te starten, een uitwerkingsplan op te stellen waarbij de uitwerkingsregels in acht zijn genomen.

De bestaande kantoorruimte is binnen deze bestemming meegenomen. Eveneens is aangewezen waar een gebouwde parkeervoorziening mag worden gebouwd. Bovenop de parkeervoorziening is het mogelijk woningen te realiseren. De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding en worden, in uitzondering op de rest van het plan, gemeten vanaf de bovenkant van de gebouwde parkeervoorziening.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 21 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen, de kapvormen voor gebouwen, de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen. Verder is in dit artikel een bepaling opgenomen voor bestaande maten ten opzichte van andere in dit plan genoemde maten of niet in dit plan genoemde maten.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

Een aantal vormen van gebruik wordt in het algemeen in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Welke dat zijn en hoe hiermee omgegaan wordt, staat opgenomen in dit artikel.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

Binnen dit artikel zijn bepalingen opgenomen die bestemmingsgrensoverschrijdend zijn. Zo is met de aanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer' bepaald dat geen nieuwe geur- en geluidsgevoelige objecten zijn toegestaan binnen de aangewezen zone.

De aanduiding 'overige zone - representatieve zone' bepaald dat deze gronden zijn aangewezen voor representatieve bebouwing. En is met de aanduiding 'overige zone - buitengebied' aangewezen welke gronden zijn aangewezen als buitengebied. Hiervoor zijn in de regels nadere voorwaarden gesteld aan de omvang van erfbebouwing op een woonperceel (al of niet bedrijfswoning) tot 100 m2 en de inhoud van woningen (maximaal 750 m3).

Verder is de wijzigingsbevoegdheid uit het hiervoor geldende bestemmingsplan overgenomen voor het realiseren van woningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Onder andere mantelzorg, bed & breakfast, kleinschalig kamperen, paardenbakken en de huisvesting van seizoensarbeiders worden door middel van een algemene afwijking mogelijk gemaakt.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Artikel 26 Algemene procedureregels

Er zijn procedures beschreven voor de verschillende in dit bestemmingsplan opgenomen planprocedures.


Artikel 27 Overige regels

Dit artikel is opgenomen voor die gevallen dat als in de regels een verwijzing naar wettelijke regels is opgenomen, de regels worden bedoeld zoals die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan gelden.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 29 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Het beleid is gericht op het handhaven van de huidige situatie en het behouden en versterken van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. De aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteit zal behouden blijven. De Wro maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. Inmiddels is ook een ministeriële regeling vastgesteld waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van ontwikkelingen als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.

Het onderhavige plan betreft een overwegend conserverend plan waarbinnen de bebouwing reeds aanwezig is dan wel reeds planologisch vastgelegd. Er bestaat op basis van het bovenstaande geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Voor zover met onderhavig plan nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, vindt voor deze initiatieven kostenverhaal plaats, indien nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen.

Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) ist het voorontwerpbestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • 1. provincie Noord-Brabant;
  • 2. Waterschap Rivierenland.

Voorts is een reactie ontvangen van

  • 3. Rijkswaterstaat, ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 4. Dunea duin & water.

De ingekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een reactie van het college als bijlage 11 toegevoegd aan deze toelichting. Aanvullend is, mede op verzoek van de provincie een retrospectieve toets uitgevoerd. Deze is als bijlage 12 toegevoegd aan de toelichting.

6.2.2 Inspraak voorontwerpbestemmingsplan

Ingevolge de inspraakverordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' voor de inwoners van de gemeente Aalburg en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren worden gebracht.

Van de gevoerde inspraakprocedure wordt is eindverslag opgesteld. Hierin zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie van het college. Het verslag is als bijlage 11 toegevoegd aan deze toelichting.

6.2.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft tervisie gelegen van 19 mei 2016 tot en met 29 juni 2016. gedurende deze periode konden tegen het plan zienswijzen worden ingediend. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. In totaal zijn 27 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan bij de vaststelling. In de Nota Zienswijzen is bij iedere ingekomen zienswijzen aangegeven of en hoe deze geleid heeft tot aanpassing van het plan. De Nota Zienswijzen maakt deel uit van het vaststellingsbesluit.

6.2.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Wijk en Aalburg is op 20 december 2016 vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Conclusie

In hoofdstuk 2 is het plan toegelicht aan de hand van de historie, de huidige situatie en de toekomstige situatie, waarin de ontwikkelingen zijn beschreven. In hoofdstuk 3 zijn de relevante beleidsdocumenten beschreven. Er zijn vanuit beleid geen belemmeringen ten aanzien van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 zijn de uitvoeringsaspecten voor het bestemmingsplan aan de orde gekomen, waaronder de milieutechnische randvoorwaarden, en in hoofdstuk 6 is ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan 'Wijk en Aalburg' uitvoerbaar is en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.