Noardburgum, waterpark Zwartkruis
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.14BPIX-vg01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Bestemmingsplan Noardburgum waterpark Zwartkruis
Hoofdstuk 1 Inleiding
GRV Holding b.v. heeft een plan ontwikkeldvoor het verder uitbreiden van recreatieterrein Zwartkruis, Rijksstraatweg 80 te Noardburgum. Het totaalplan bevat de volgende onderdelen:
de realisering van een gebouw met ten minste 4 en ten hoogste 20 recreatieappartementen;
de realisering van ten hoogste 59 recreatiewoningen;
de realisering van ten minste 12 recreatiearken;
de realisering van 33 schiphuizen;
de realisering van een kampwinkel van maximaal 250m²;
aan de verblijfsfunctie gerelateerde sport- spel- en welnessactiviteiten;
verhuur van fietsen;
de ontgronding ten behoeve van waterwegen;
de aanleg van wegen, paden, groenvoorzieningen, speelplekken, recreatieve voorzieningen en dergelijke;
verwijderen caravans.
In hoofdstuk 2 wordt het planologische beleidskader geschetst op gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische planopzet en de uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Geldend planologisch regiem
Gemeentelijk bestemmingsplannen
Het plangebied ligt deels in het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' en deels in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
De uitbreiding van het waterpark Zwartkruis waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld vindt, voor zover gelegen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen, plaats op gronden met de bestemming "Recreatie - 1A", "Recreatie - 3A", "Verkeer en verblijf", "Agrarisch - Cultuurgrond", "Leiding - Hoogspanningsverbinding", "waterstaat - Waterstaatkundige functie" en "Water - 2".
Voor zover de uitbreiding is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', hebben de gronden de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond", "Waarde - Landschap (Open landschap)". "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding".
De bebouwing waarop dit bestemmingsplan ziet, namelijk het realiseren van recreatieappartementen, recreatiewoningen, recreatiearken en de daarbij behorende activiteiten zoals het in gebruik nemen van gronden voor het recreatiepark, de daarbij behorende aanleg van werken en uitvoeren van werkzaamheden zijn grotendeels in strijd met de planregels van voornoemde bestemmingsplannen.
Verordening Romte van de provincie Fryslân
Op grond van artikel 5.1.1 van de provinciale verordening Romte kan een bestaand recreatieterrein uitbreiden tot maximaal 75 recreatiewoningen. Dit aantal wordt hier overschreden. Op basis van artikel 5.1.3 kan in afwijking van artikel 5.1.2 een complex van recreatiewoningen met een maximum aantal van 200 worden toegestaan door standplaatsen op een bestaand kampeerterrein te vervangen door recreatiewoningen.
Ruimtelijke context
Het plan voor het opwaarderen c.q. vergroten van het recreatieterrein Zwartkruis geeft in ruimtelijk opzicht geen moeilijkheden. De fysieke ruimte voor vergroting van het recreatieterrein is aanwezig (het gaat hier om een open, landelijk gebied). Daarnaast passen de wijzigingen van het recreatieterrein qua maat, schaal en de totale omvang van het project, eveneens in de ruimtelijke context.
De randen van het recreatieterrein verdienen extra aandacht ten aanzien van een landschappelijke inpassing. Aankleding van de randen met streekeigen beplanting is aan te bevelen. De context waarbinnen het een en ander plaats zal vinden is dusdanig ruim dat de ontwikkeling van het plan, stedenbouwkundig verantwoord is. De maat en schaal van het gehele recreatieplan voegt zich goed in het bestaande landschap. De landschappelijke inrichting wordt gewaarborgd door middel van een inpassingsplan.
Architectuur
De nieuwbouw van het recreatieterrein krijgt aan de randen aansluiting op het bestaande landschap. Met streekeigen beplanting wordt een 'zachte overgang' naar het landschap gemaakt. Daarnaast wordt de kleurstelling van de bouwwerken bescheiden en bestaat hoofdzakelijk uit 'aardtinten'. Alle woningen worden georiënteerd op het water en worden als vrijstaande bouwvolumes gebouwd in een losse positionering (rooilijnen verspringen). Door de materiaalkeuze krijgen de bouwwerken onderling een ruimtelijke samenhang.
Er gelden op grond van de welstandsnota richtlijnen voor sport- en recreatieterreinen. De plannen voldoen hier in essentie aan. Omdat deze criteria vrij algemeen geformuleerd zijn, stellen wij voor het recreatiepark Zwartkruis specifiekere criteria vast (aanpassing welstandsnota, bijlage 1). De welstandsrichtlijnen voor dit bestemmingsplan bevatten concreet de volgende aspecten:
De bouwvolumes van de recreatiewoningen en recreatiearken worden gerealiseerd in een gedekte, natuurlijke kleurstelling (aardetinten) en zullen in een maximale bouwhoogte van 2 bouwlagen met kap kunnen worden uitgevoerd.
Om het park een extra impuls te geven is er voor gekozen om een restaurant in het centrumgebouw te realiseren.
Gemeentelijk beleid
De toeristische ambitie van de gemeente is verwoord in het beleidsplan Toerisme en recreatie Tytsjerksteradiel, ‘alles wat Fryslân moai makket' en luidt als volgt:
Het - binnen de kaders van de natuurlijke kernwaarden van het gebied - ontwikkelen en versterken van het toeristisch recreatieve product van Tytsjerksteradiel om te bewerkstelligen dat deze sector zich ontwikkelt tot een belangrijke economische drager van de gemeentelijke economie.
Om deze ambitie te realiseren wil de gemeente inzetten op (o.a.):
groei en kwaliteitsverbetering van het aanbod van zowel dagrecreatie als verblijfsrecreatie;
stimuleren van de ontwikkeling van de watersport. (Grootschalige) ontwikkelingen in het aanbod van watersportmogelijkheden kunnen leiden tot een verbetering van de toeristische aantrekkelijkheid van de gemeente en een vergroting van de recreantenstroom. Te denken valt aan de potenties van Burgum en het Burgumermar, de Elfstedenvaarroute en ontwikkelingen in het kader van de Lits-Lauwersmarroute;
Versterken van het toeristisch ondernemerschap. De gemeente is daarbij stimulerend en faciliterend en in voorwaardenscheppende en ondersteunende sfeer 'partner in business'.
Het voorliggende uitbreidingsplan voor Zwartkruis past binnen het beleid voor toerisme en recreatie binnen onze gemeente. De locatie biedt mogelijkheden om in te spelen op de Lits-Lauwersmeerroute en GRV Holding doet dat ook. Ook in de structuurvisie van de gemeente is ruimte voor een initiatief op deze plaats.
De huidige chalets/stacaravans passen niet bij de recreatiewoningen waardoor het park geen eenheid vormt en niet een bepaalde doelgroep aanspreekt. Het vervangen van deze chalets/stacaravans door recreatieappartementen en recreatiewoningen betekent een enorme kwaliteitsverbetering die de welvarende toerist zal aanspreken. De Recron heeft hiervoor een categorieënindeling met kleurbenaming gemaakt waardoor het voor een bedrijf gemakkelijker wordt in te spelen op een doelgroep.
Geel staat daarbij bijvoorbeeld voor gezellig (gezinnen met kinderen die niet zo nodig van de camping hoeven. Te denken valt aan de landalparken maar ook bijvoorbeeld Bergumermeer sluit aan op deze doelgroep). Voor Zwartkruis gaat het met name om de doelgroepen groen, blauw en aqua: veelal (bemiddelde) hogeropgeleiden die niet zitten te wachten op allerlei voorzieningen maar luxe en rust waarderen en er op uittrekken voor natuur en cultuur.
Met de realisatie van de recreatiearken en boothuizen wordt ingespeeld op de investeringen die de gemeente heeft gedaan in de toeristisch-recreatieve opwaardering van de Lits-Lauwersmarroute. Bij de recreatiewoningen kan een bootje worden aangemeerd doordat water in het plan wordt gebracht.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat de recreatieterreinen de nodig spin-off opleveren op toeristisch/economisch gebied. De verhuur van de verblijfseenheden door een professionele organisatie is daarbij van groot belang omdat daardoor een stroom van gasten kan worden gerealiseerd. Daarvoor is overigens wel een zekere 'massa' aan eenheden nodig. GRV Holding b.v. heeft aangegeven dat de bestaande recreatiewoningen inmiddels door Hoogenboom vakantieparken worden verhuurd en dat deze partij ook belangstelling heeft getoond om de nog te realiseren recreatiewoningen te willen verhuren.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de plannen in principe passen binnen het Rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Beoordeling
3.1 Project
Doel van de aanvrager is om het bestaande recreatiegebied Zwartkruis op te waarderen. Of anders gezegd, er zal een kwaliteitsslag gemaakt gaan worden. Dit betekent concreet dat de huidige 86 stacaravans verdwijnen en dat de volgende verblijfseenheden aan het park toegevoegd worden: 20 appartementen, 59 recreatiewoningen, minimaal 12 en maximaal 18 recreatiearken.
3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid
Zoals reeds aangegeven vinden wij de plannen stedenbouwkundig en ruimtelijk inpasbaar.
Landschappelijke inpassing
Om de landschappelijke inpassing te waarborgen wordt in de regels een gebruiksverbod
opgenomen dat aangeeft dat het gebruik van de gronden conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien het landschappelijk inpassingsplan volgens bijlage 1 van de planregels wordt aangelegd en in stand gehouden.
Daarnaast is een (privaatrechterlijke) realisatie-overeenkomst met de ondernemer
gesloten over het aanleggen en in stand houden van het landschappelijk inpassingsplan.
3.3 Functionele inpasbaarheid
Op dit moment is er al een recreatiebedrijf met jachthaven op de betreffende locatie gevestigd. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de stacaravans/chalets vervangen door recreatiewoningen en een appartementencomplex. Met het voorliggende plan wordt het recreatiebedrijf opgewaardeerd en vindt er functioneel gezien geen wijziging plaats.
3.4 Conclusie
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het plan ruimtelijk en functioneel inpasbaar wordt geacht.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid dient er ook rekening te worden gehouden met de volgende omgevingsaspecten: ecologie, archeologie, bodemgesteldheid, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.
4.1 Ecologie
De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In deze wet zijn de voormalige Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet opgenomen. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet Natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.
Er is een Quick-scan Natuurwetgeving opgesteld (zie bijlage 2A en 2B) d.d. 21 april 2017 om de gevolgen van de plannen ten aanzien van de Flora en Fauna te onderzoeken.
Op basis van de resultaten van de quickscan en de planontwikkeling wordt het onderstaande geconcludeerd.
Toetsing beschermde soorten
Op basis van het literatuuronderzoek en (voorgaande) veldbezoek wordt geconcludeerd dat
er mogelijk geplooide vrouwenmantels (flora) en/of broedvogels in het plangebied
voorkomen. Andere beschermde soorten worden uitgesloten.
Het plangebied vormt een geschikte groeiplaats voor de geplooide vrouwenmantel en is in
de omgeving aangetroffen. Gedurende het voorgaande locatiebezoek was de geplooide
vrouwenmantel niet een beschermde plantensoort onder de Flora- en Faunawet en is er
geen aandacht aan besteed. In de huidige regelgeving is geplooide vrouwenmantel wel
opgenomen en behoeft aandacht. Met aanvullend veldbezoek gedurende de bloeiperiode
(mei - herfst) kan deze plantensoort worden uitgesloten, dan wel bevestigd.
Het plangebied biedt mogelijkheden als broedlocatie voor diverse (weide-) vogelsoorten.
Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen
beschermd (ontheffing is niet mogelijk). Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in
de wet geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van
15 maart tot 15 augustus (zie paragraaf 6.4). Buiten het broedseizoen zijn nesten niet
beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nest
betreft. Deze soorten worden niet in het plangebied verwacht. Een nader onderzoek is niet
nodig.
Toetsing beschermde gebieden
Het plangebied heeft geen status als beschermd Natura 2000-gebied. Een onderzoek in het
kader van de Wn (Natura 2000-Voortoets) is niet nodig. Hiernaast is het plangebied ook
geen onderdeel van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen
bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling (‘nee, tenzij’-
beoordeling) is niet nodig
Eindconclusie
Het plangebied biedt in potentie mogelijkheden als groei- en/of broedlocatie van de
geplooide vrouwenmantel en diverse vogelsoorten, waaronder weidevogels.
De geplooide vrouwenmantel kan mogelijk voorkomen op de ruigte aan de zuidkant van
het plangebied. Indien er geen werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van deze
ruigte, dan kan een aanvullend onderzoek achterwege worden gelaten. Indien er wel
werkzaamheden worden uitgevoerd dan zal voor de aanvang van de werkzaamheden
moeten worden bepaald of de geplooide vrouwenmantel aanwezig is binnen het
plangebied middels een terreinopname. Op basis van de bevindingen kunnen aanvullende
maatregelen noodzakelijk zijn om het werk mogelijk te maken (ontheffing).
Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen (maart-juli) worden uitgevoerd kunnen
leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dergelijke
verstoring is niet toegestaan en hier wordt bovendien geen ontheffing voor verleend. Door
buiten het broedseizoen te werken, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Het
broedseizoen is een globale periode, ook broedgevallen buiten deze periode zijn
beschermd. Wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt, zijn er door uitvoering van
het voornemen geen beschermde natuurwaarden (soorten en gebieden) in het geding. Met
in acht neming van de zorgplicht (zie paragraaf 6.4 en bijlage 1) kan het voornemen binnen
de kaders van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd. Negatieve gevolgen voor
beschermde natuurwaarden worden uitgesloten.
Advies
Om een definitief oordeel te kunnen vellen over de aanwezigheid van geplooide
vrouwenmantels in het plangebied wordt geadviseerd om een aanvullend locatiebezoek uit
te voeren tijdens de bloeiperiode (mei - herfst). De bestaande quickscan kan vervolgens
worden aangevuld met de nieuwe informatie en (eventuele) maatregelen worden
opgesteld.
Aangezien de werkzaamheden gedurende het broedseizoen worden verricht zal voorafgaand het plangebied moeten worden geïnspecteerd door een deskundige op het
voorkomen van broedsels en of deze eventueel worden verstoord. Het resultaat van deze
controle kan gevolg hebben voor de uitvoering en planning indien er broedsels worden
aangetroffen.
Ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden aan de oevers wordt geadviseerd om te
werken conform een goedgekeurde gedragscode (zoals de gedragscode voor waterschappen). Hiermee worden (eventuele) overtredingen van de zorgplicht voorkomen.
Daarnaast wordt geadviseerd met de verlichting (tijdens de werkzaamheden) rekening te
houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door
het licht zo veel mogelijk te richten, zo min mogelijk tijdens de nacht en schermer te
werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken.
4.2 Archeologie
Uit archeologisch vooronderzoek en advies d.d 17 juni 2013 (zie bijlage 3A) komen de
volgende aanbevelingen/selectieadvies naar voren. Bij de inrichtingsplannen zoals deze er
nu liggen, wordt aanbevolen om de gebieden met een hoge archeologische verwachting
nader te onderzoeken volgens de in het rapport beschreven methode. In de gebieden met
een lage archeologische verwachting wordt geen archeologisch vervolgonderzoek
aanbevolen.
Uit het inventariserend veldonderzoek, karterende fase d.d. 12 juli 2013 (zie bijlage 3B) komt het volgende advies naar voren. In deelgebied A (zie figuur 1.1) zijn op twee locaties
(boringen 7 en 21) archeologische indicatoren gevonden die wijzen op de aanwezigheid van
een archeologische vindplaats. Wanneer ter plaatse van de vondsten (inclusief bufferzone)
geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, zal geen vervolgonderzoek noodzakelijk zijn.
Op basis van het huidige inrichtingsplan zullen echter wel graafwerkzaamheden in deze
zones gaan plaatsvinden (zie figuur 4.1). De opsteller van het rapport, Archeodienst stelt
voor om in dat geval zowel rondom boring 7 als rondom boring 21 vervolgonderzoek in de
vorm van een waarderend booronderzoek (bijlage 3C) uit te voeren. Een proefsleuvenonderzoek wordt niet als een goed alternatief gezien, omdat dit onderzoek een mogelijke vuursteenvindplaats (deels) kan verstoren.
Ter plaatse van boring 21 is een overtuigend vuurstenen artefact in de vorm van een afslag
gevonden. Op basis hiervan wordt een waarderend booronderzoek in een grid van 4 x 5m
binnen de gehele bufferzone geadviseerd conform methode A1 van de Leidraad Karterend
Booronderzoek voor relatief kleine vuursteenvindplaatsen met een lage vondstdichtheid (Tol
et al. 2012). Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of inderdaad sprake is van een
vuursteenvindplaats en zo ja, kan de vindplaats worden begrensd. Aangezien de bufferzone
een straal heeft van 20 m bedraagt de oppervlakte ca. 1.250m². Uitgaande van een boorgrid
van 4 x 5m (500 boringen per hectare) komt dit neer op 62 boringen. Indien de resultaten
uitwijzen dat de vindplaats doorloopt buiten de bufferzone, dan zal het onderzoek ook
daarbuiten moeten worden uitgebreid. Het bodemmateriaal dient nat te worden gezeefd over
een zeef met een maaswijdte van 3 mm om fragmenten bewerkt vuursteen op te sporen.
Wanneer sprake is van een vuursteenvindplaats kan ervoor worden gekozen om de plannen
aan te passen, zodat de vindplaats in situ kan worden behouden. Mocht dit niet mogelijk zijn
dan zal de vindplaats moeten worden opgegraven.
Ter plaatse van boring 7 is een vuurstenen splinter gevonden, die mogelijk is bewerkt.
Gezien deze onzekerheid wordt de inzet van een waarderend booronderzoek voor de hele
bufferzone zoals hierboven beschreven, te zwaar geacht. In dit geval worden vier
waarderende boringen rondom boring 7 (boorafstand 4 m) gezet. Het bodemmateriaal dient
nat te worden gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm om fragmenten bewerkt
vuursteen op te sporen. Wanneer sprake is van een vuursteenvindplaats, zal het waarderend
onderzoek worden uitgebreid, zodat de vindplaats kan worden begrensd. Wanneer geen
vindplaats wordt aangetroffen, kan de locatie worden vrijgegeven.
Naar aanleiding hiervan heeft een nader waarderend archeologisch onderzoek
plaatsgevonden. In 4 extra boringen rond punt 7 is geen bewerkt vuursteen aangetroffen. Op basis hiervan is deze locatie afgeschreven als mogelijke vindplaats. In een straal van 20
meter rondom de vondst in boring 21 zijn 61 boringen uitgevoerd. Het waarderend
booronderzoek heeft geen vindplaats opgeleverd. Het is echter niet uit te sluiten dat er toch
sprake is van een steentijd vindplaats.
Dit zal dan een vindplaats zijn met een zeer lage vondstdichtheid die zeer moeilijk op te sporen is. Gravend archeologisch onderzoek is niet zinvol. Om toch recht te doen aan de archeologische indicatoren in het plangebied, wordt aanbevolen om na het verwijderen van de bouwvoor en de geroerde bodemlagen de bodem te inspecteren op het voorkomen van archeologische sporen en de wat grotere, met het blote oog waarneembare, vuurstenen artefacten (> 1cm). Dit is voor ons aanleiding om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter plaatse van boring 21 (met een straal van 20 meter) op te nemen.
4.3 Bodemonderzoek
Uit een verkennend bodemonderzoek (d.d. 20 juni 2013, bijlage 4) blijkt het volgende.
Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater om vast te stellen of deze een belemmering vormt voor de geplande uitbreiding en herinrichting van het bestaande recreatieterrein Zwartkruis. Een tweede doel is het vaststellen van de indicatieve hergebruiksmogelijkheden van de grond binnen het projectgebied.
Het uitgevoerde onderzoek heeft bestaan uit een historisch vooronderzoek conform NEN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740.
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn onderstaand weergegeven:
• verspreid over het gehele terrein (zowel ter plaatse van de stacaravans als het overige terrein) zijn sporen en resten puin tot zwakke bijmengingen met puin waargenomen (in de bovengrond tot maximaal 1,3 m-mv). In boring 104 (bodemlaag: 0,0-0,2 m-mv) is een matige bijmenging met puin waargenomen.
• zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal waargenomen;
• in één mengmonster van de bovengrond van het overig terrein (MM-04, bodemlaag 0,0-0,5 m-mv) zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan kwik en koper aangetoond;
• in één mengmonster de ondergrond van het stacaravanterrein (MM-18 og, bodemlaag 0,0-0,5 m-mv) is een licht verhoogd gehalte aan PCB (som) aangetoond;
• in de overig geanalyseerde mengmonsters van zowel de boven- als ondergrond zijn van de geanalyseerde parameters geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden;
• in het grondwater uit peilbuis 21 en 115 zijn matig verhoogde concentraties aan barium aangetoond. De aangetoonde concentraties met barium betreffen naar verwachting natuurlijke achtergrondwaarden danwel is er nog geen sprake van een volledig ingesteld bodemevenwicht na plaatsing van de peilbuis. In de overige peilbuizen zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan barium, kobalt, nikkel en/of zink aangetoond;
• op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt alle onderzochte grond voldoet aan bodemkwaliteitsklasse AW2000 (vrij toepasbaar).
De hypothese dat het huidige stacaravanterrein verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging dient te worden aanvaard vanwege een licht verhoogd gehalte aan PCB's in de ondergrond en verhoogde gehalten aan barium, kobalt, nikkel en/of zink in het grondwater.
De hypothese dat het overig terrein onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging dient formeel te worden verworpen, vanwege de plaatselijk aangetoonde licht verhoogde gehalten aan kwik en lood in de bovengrond en de verhoogde concentraties aan barium en/of zink in het grondwater.
Omdat het slechts licht verhoogde gehalten (grond) en concentraties (grondwater) betreffen en barium een natuurlijke achtergrondwaarde betreft danwel is veroorzaakt door een nog niet volledig ingesteld bodemevenwicht na plaatsing van de peilbuis, wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en herinrichting van het onderzochte terrein.
Aanbevelingen
Indien grond afgevoerd gaat worden van de locatie wordt verwacht dat de vrijkomende grond bodemkwaliteitsklasse AW2000 (vrij toepasbaar) zal zijn. Aangeraden wordt de grond zo veel mogelijk her te gebruiken op locatie. Indien dit niet mogelijk is wordt aanbevolen om contact op te nemen met de gemeente waarin voornemens zijn de vrijkomende grond toe te passen.
4.4 Watertoets
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.
Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Op 2 september 2013 is door de gemeente een digitale watertoets doorlopen voor het voorgaande Recreatieterrein Zwartkruis aan de Rijksstraatweg 80 te Hurdegaryp. Op dit plan was de normale watertoetsprocedure van toepassing. Redenen hiervoor zijn de ligging van de boezemkade in het plangebied, het graven van oppervlaktewater, de toename van verhard oppervlak met meer dan 200m² en de toename van lozing van vervuild water op het oppervlaktewater. Het plan betreft de herinrichting en uitbreiding van recreatiepark Zwartkruis.
Het nu voorliggende bestemmingsplan waterpark Zwartkruis wijkt in geringe mate af van het voorgaande plan voor Zwartkruis. Aangezien het voorliggende plan in geringe mate afwijkt van het voorgaande plan is de watertoets van het voorgaande plan nog in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor dit nieuwe bestemmingsplan is opnieuw een watertoets gedaan. Hierop is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Wanneer bij de uitwerking en realisatie rekening wordt gehouden met de adviezen van het wateradvies in 2013 (zie hieronder) en de benodigde vergunningen worden aangevraagd, geeft het plan het Wetterskip geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslân een wateradvies op dat ingaat op de specifieke punten van het betreffende plan. Deze brief (zie bijlage 5) vormt het wateradvies voor het hierboven genoemde plan. Wetterskip Fryslân heeft een Leidraad Watertoets opgesteld. In deze Leidraad staan alle uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet houden. Ook staat in dit document achtergrondinformatie over de verschillende onderwerpen en hoe de informatie uit het wateradvies kan worden verwerkt in het ruimtelijke plan. Voor meer informatie over de onderwerpen adviseert It Wetterskip om de Leidraad Watertoets te raadplegen, dit kan op de website: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets.
Veilig
Regionale kering
Rond het plangebied ligt een regionale kering, aan de noord-, west- en zuidzijde. De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. De regionale kering heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking. De kerende werking moet te allen tijde worden gehandhaafd. Langs de regionale kering ligt een beschermingszone van 5 meter. Deze beschermingszone is nodig voor het beheer en onderhoud aan en bescherming van de kade. Het is niet toegestaan om werken uit te voeren aan de kade of in de beschermingszone.
Voor werkzaamheden binnen de kernzone en de beschermingszone van de Regionale kering is een watervergunning nodig. Meer informatie over de watervergunning staat onder Waterwet in de brief (bijlage 6).
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Wij adviseren u om hiermee rekening te houden bij de aanleghoogte. Meer informatie hierover staat onder Peilbeheer in dit wateradvies.
Voldoende
Hoofdwatergang
Aan de oostkant van het plangebied ligt een hoofdwatergang van Wetterskip Fryslan, de
Kukhernster Feart. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag geen bebouwing worden gerealiseerd.
Hoofdwatergang met vaarwegfunctie
De Kukhernster Feart is een vaarweg in beheer bij de provinsje Fryslan. Op deze vaarweg is de Vaarwegenverordening Fryslan van toepassing.
Schouwwatergang - Secundaire watergang
Aan de westkant van het plangebied ligt een schouwwatergang. De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. Bij het uitwerken van de plannen moet u er rekening mee houden dat het onderhoud aan de schouwwatergang mogelijk blijft.
Peilbeheer
Het plangebied ligt in het peilvak van de Friese boezem. De Friese boezem heeft een streefpeil van - o,52m NAP. Het peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstan-
digheden niet altijd gelijk aan het streefpeil.
Drooglegging
Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m, gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding adviseren wij een drooglegging van 0,70 m.
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Daarom moet rekening worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het bijbehorende maatgevend boezempeil is hier +0,07 m NAP. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen. In dit geval is de droogleggingsnorm de strengste norm. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,35 m NAP en de +0,0 m NAP. Wij adviseren een minimale aanleghoogte van +0,18 m NAP in geval van verharding en bebouwing zonder kruipruimte. In geval van bebouwing met kruipruimte adviseren wij een minimale aanleghoogte van +0,58 m NAP.
Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog te kunnen uitvoeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of met een melding kan worden volstaan of dat er een vergunning nodig is, kan contact wprden opgenomen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.
Compensatie toename verhard oppervlak
Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Wanneer een terrein onverhard is, kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel van) het gebied stroomt het hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater, of naar het riool wanneer u de verharding afkoppelt. Hierdoor belast u het oppervlaktewater extra. Om overlast te voorkomen moet de initiatiefnemer de toename aan verhard oppervlak compenseren. Uitgangspunt bij de compensatie is de trits vasthouden - bergen - afvoeren, waarbij de toe te passen vorm van compensatie onder meer afhankelijk is van de bodemopbouw, hoogteligging en grondwatersituatie in het gebied. Onderdeel van het plan is het realiseren van een groot oppervlak aan nieuw oppervlaktewater. Dit kan worden gebruikt ter compensatie van de toename verhard oppervlak.
U heeft aangegeven dat het verhard oppervlak toeneemt met circa 23.241m2. Het plangebied komt vrij voor de boezem te liggen. In de boezem hanteren wij een compensatienorm van 5%. In het nieuwe plan moet tenminste 1162m² nieuw oppervlaktewater zijn opgenomen. U heeft aangegeven dat als onderdeel van het plan 55.2021m² nieuw oppervlaktewater wordt gegraven. Dit betreft een uitbreiding van het water in de Friese boezem. De toename verhard oppervlak en het nieuwe oppervlaktewater liggen in hetzelfde gebied.
Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de compensatienorm. Voor het graven van het
oppervlaktewater heeft de initiatiefnemer een watervergunning nodig.
Schoon
Afvalwater- en regenwatersysteem
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kunt u het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit in deze brief genoemde voorwaarden, lozen op het opper- vlaktewater.
Lozen van afvalwater
In de aanvraag wordt aangegeven dat bij realisatie van de plannen er sprake is van een toename van lozing van verontreinigd water op het oppervlaktewater. Voor de lozing van verontreinigd water via een zuiveringsvoorziening op oppervlaktewater verzoeken wij u contact op te nemen met mevrouw J. Blaauw van Wetterskip Fryslân.
Uitbreiding van het rioolstelsel
Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het
rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dient u door te geven aan Wetterskip Fryslân.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren, moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient gebouwd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Grondwaterbeschermingsgebieden
Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Hier gelden de normen uit de
Drinkwaterwet. Bepaalde risicovolle activiteiten zijn verboden op grond van de provinciale
milieuverordening. De provincie is hier het bevoegd gezag. Voor meer informatie over eventuele beperkingen die gelden in dit gebied kunt u contact opnemen met de provinsje Fryslân.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet de initiatiefnemer tijdig een vergunning anvragen of een melding indienen in het kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem verstaan wij ook het onttrekken van grondwater en het lozen daarvan op het oppervlaktewater. Op onze website (www.wetterskipfryslan.nl/waterwet) treft u meer informatie aan over de Waterwet en u kunt daar onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden. De aanvraag voor een watervergunning of de melding kunt u ook gelijktijdig met de omgevingsvergunning- aanvraag indienen via het omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl).
Procedure
Wij gaan er van uit dat u de in deze watertoets vermelde adviezen opvolgt en meeneemt in de verdere planvorming. Wij vragen u om het wateradvies te communiceren met de initiatiefnemer. Wanneer de vermelde adviezen worden opgevolgd zien wij met betrekking tot het voorliggende plan geen waterhuishoudkundige bezwaren. Hierbij geven wij dan ook een positief wateradvies. De watertoetsprocedure is hiermee wat ons betreft afgerond.
4.5 Verkeer
Op basis van de meest recente CROW-publicatie “verkeersgeneratie voorzieningen” is het aantal verkeersbewegingen berekend dat na realisatie van het gehele park zal ontstaan. De CROW-publicatie geeft kengetallen voor bungalows en kampeerplaatsen op een gemiddelde weekdag. Om een beeld te geven van de verkeersaantallen die nu en na invulling van het waterpark Zwartkruis ontstaat, is een tabel in de planregels opgenomen.
De ontsluiting vindt plaats via een centrale toegang die het park aan de westzijde begrensd. Het verkeer van Frisian Motorboats en schiphuizen vindt zijn weg via de een separate bedrijfstoegang die meer in oostelijke richting op de parallelweg van de Rijksstraatweg aansluit.
De centrale ontsluitingsweg voor het park heeft een minimale breedte van 4,5 meter en voldoet daarmee aan de norm voor een verkeersveilige afwikkeling van het verkeer. Daarbij is rekening gehouden met het recreatief fietsverkeer dat ook gebruik maakt van de centrale ontsluiting tot dat dit aansluit op het vrij liggend fietspad over het park.
De parallelweg (langs de Rijksstraatweg) is eveneens voldoende gedimensioneerd om deze verkeersstromen aan te kunnen.
Op basis van het voorgaande zijn wij van mening dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het verkeer ter plaatse. De in dit plan opgenomen recreatie-eenheden worden dus op adequate wijze ontsloten.
4.6 Geluid
Wegverkeerslawaai
In de Wet Geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aaandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies enerzijds en niet-geluidgevoelige functies anderzijds. Het project stelt geen geluidsgevoelige functies voor. Het terrein ligt aan een belangrijke ontsluitingsroute waar sprake is van een relatief hoge verkeersintensiteit. Als gevolg van de uitbreiding van het recreatieterrein zal het aantal verkeersbewegingen op de N355 toenemen. De toename zal echter niet zodanig zijn dat het gevolgen heeft voor de bestaande woningen aan de N355. Het project veroorzaakt dan ook geen strijdigheden met de Wgh.
4.7 Externe veiligheid en Luchtkwaliteit
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Nieuw aan het veiligheidsbeleid is dat
de afwegingen ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
De provincie Fryslân heeft hiertoe een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. De op de risicokaart getoonde kwetsbare objecten zijn woningen, gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).
Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Daarnaast bestaat er een potentieel risico bij brand of instorting.
Er is een vormvrije m.e.r. beoordeling als bedoeld in artikel 5, onder b van het Besluit milieu-effectrapportage 1994, opgesteld (zie bijlage 6, rapportage juli 2013) voor de ontwikkeling van de gewenste plannen.
Luchtkwaliteit
Het plan betreft een bestaande inrichting waarbij uitbreiding van het recreatiegebied en van de jachthaven plaatsvindt. Momenteel zijn binnen het plangebied 86 stacaravans gesitueerd. De uitbreiding resulteert in de navolgende aantallen receatieverblijven:
- 20 recreatieappatementen;
- 59 recreatiearken;
- 12 recreatiearken;
- 33 schiphuizen.
De ontwikkeling heeft geen emissierelevante aciviteiten waardoor het effect op de luchkwaliteit wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking. Op basis van de maximale verkeersaantrekkende werking is het plan aan te duiden als ‘niet in betekende mate’.
Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (Artikel 16, lid c) voldoet de ontwikkeling hiermee aan de eisen voor de luchkwaliteit.
Externe veiligheid
Er is onderzoek uitgevoerd naar de risico’s door het transport van gevaarlijke stoffen ten behoeve van de ontwikkeling van het recreatiepark Zwartkruis. Beoordeeld is of het transport van gevaarlijke stoffen een belemmering vormt op de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg niet zal leiden tot een veiligheidsprobleem. Er is geen sprake van een 10-6 contour en het groepsrisico ligt ruimschoots onder 10% van de oriëntatiewaarde.
Geconcludeerd kan worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water niet zal leiden tot een veiligheidsprobleem. Er is geen sprake van een 10-6 contour en het groepsrisico ligt ruimschoots onder 10% van de oriëntatiewaarde.
Hoogspanningslijnen
Er ligt een 110kV verbinding boven het zuidelijke deel van het plangebied. Er wordt in het plan rekening gehouden met een veiligheidszone van 20 meter aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding.
4.8 Overig
De Bergumermeercentrale, ten zuiden van het recreatieterrein Zwartkruis, kent een geluidszone die gedeeltelijk over het uitbreidingsplan ligt. Zoals hiervoor al aangegeven worden recreatiewoningen niet aangemerkt als geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet Geluidhinder.
Naast het recreatiepark is een kleinschalig agrarisch bedrijf gesitueerd. Op basis van de bedrijven en milieuzoneringslijst heeft een agrarische bedrijf hindercirkel van 100 meter ten opzichte van gevoelige functies. Dit op basis van geluid en geur. Het gaat in dit geval om een kleinschalige melkrundveehouderij. Bij degelijke bedrijven is het aspect geur vaak maatgevend. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moet het emissiepunt van de stallen op een afstand van minimaal 50 meter liggen van woningen van derden, woningen buiten de bebouwde kom. Uitgaande van behoud van de bebouwingsmogelijkheden op het perceel aan Rijksstraatweg 76 geldt deze afstand vanaf de grens van het bouwvlak.
Gelet op de kleinschaligheid van het agrarisch bedrijf en de, vanuit de Wet geurhinder en veehouderij gestelde (hiervoor genoemde) afstand, kan in dit geval een afstand van 50 meter worden aangehouden. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf ligt op een afstand van meer dan 50 meter vanaf de dichtstbijgelegen recreatiewoning. Er kan dan ook worden voldaan aan de in de Wet geurhinder en veehouderij gestelde citeria.
Omgekeerd geldt dat, op basis van de bedrijven en milieuzoneringslijst, een vakantiecentra met keuken heeft een grootste afstand van 50 meter. Voor een (jacht)haven met diverse voorzieningen wordt ook een grootste afstand van 50 meter aangehouden. De naastgelegen (agrarische bedrijfs) woning (Rijksstraatweg 76) ligt op een afstand van ruim 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden ten opzichte van woningen van derden.
4.9 Conclusie
Uit de beoordeling blijkt dat, de kenmerken van het project, in relatie tot het plangebied, niet leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Ook heeft het project geen belangrijke nadelige gevolgen op Natura 2000- gebied en de Ecologische hoofdstructuur.
Het project heeft ook geen effecten van betekenis ten aanzien van geluid, water, bodem, lucht en veiligheid.
Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Met dit bestemmingsplan wordt aan het betreffende uitbreidingsplan de bestemmingen ‘Jachthaven', 'Horeca - 2', 'Recreatie - 1', 'Recreatie - 2', 'Verkeer en verblijf' en 'Water' toegekend. Binnen deze bestemmingen kunnen de plannen van de aanvrager worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
6.1 Economisch
In hoofdstuk 6 van de WRO zijn regels ten behoeve van de grondexploitatie opgenomen. Met de regels voor grondexploitatie heeft de gemeenteraad de regierol op het gebied van grondexploitatie en de mogelijkheid tot maximaal kostenverhaal.
Uitgangspunt is dat de gemeenteraad, voor gebieden waarin zich ontwikkelingen gaan voordoen, gehouden is om een exploitatieplan vast te stellen. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het kostenverhaal op een andere wijze verzekerd is. Bijvoorbeeld als er tussen de gemeente en marktpartij(en) een overeenkomstcontract, zoals bij het onderhavige ontwikkelingsplan het geval is, heeft gesloten. Daarnaast is het ten behoeve van het onderhavige ontwikkelingsplan niet noodzakelijk om de uitvoering door middel van een exploitatieplan te faseren dan wel om locatie eisen te stellen. De gemeenteraad kan dan ook gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vas te stellen.
6.2 Maatschappelijk
Het plan wordt overeenkomstig artikel 3.8 lid 3 WRO toegestuurd aan de provinsje Fryslân en Wetterskip Fryslân. Daarnaast is het plan, op basis van de gemeentelijke inspraakverordening voorgelegd aan de bevolking.
Inspraak en overleg