direct naar inhoud van Regels

Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 2013

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPIX-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 2013

 
Inhoudsopgave

 

Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 2013

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch - Aanverwant bedrijf

Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf grondgebonden

Artikel 5 Agrarisch - Cultuurgrond

Artikel 6 Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf

Artikel 7 Bedrijf - 2

Artikel 8 Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening

Artikel 9 Bos

Artikel 10 Natuur

Artikel 11 Tuin

Artikel 12 Verkeer - 1

Artikel 13 Verkeer - 2

Artikel 14 Verkeer - Verblijf

Artikel 15 Water

Artikel 16 Wonen - A1 (vrijstaande woningen)

Artikel 17 Wonen - A7 (vrijstaande woningen boerderijtypen)

Artikel 18 Leiding - Gas

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 20 Leiding - Riool

Artikel 21 Leiding - Water

Artikel 22 Waarde - Landschap (Open landschap)

Artikel 23 Waarde - Landschap (Woudenlandschap)

Artikel 24 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Artikel 26 Algemene bouwregels

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

Artikel 28 Algemene aanduidingregels

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

Artikel 31 Overige regels

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- SLOTREGELS

Artikel 32 Overgangsrecht

Artikel 33 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1 plan

de correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel;

 

2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.00BPIX met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

5 aan- en afmeersteiger

constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;

 

6 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden, verzorgen en/of trainen van dieren zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij, een dierenpension, een k.i.-station, een hondenkennel;

 

7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van vee en pluimvee;

 

8 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met grondverzet- en weg- en waterbouwwerkzaamheden ten behoeve van niet agrarische bedrijven of instellingen;

 

9 akker- of tuinbouwbedrijf

een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;

 

10 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

 

11 bar

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

 

12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

13 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;

 

16 beeldverstorende bebouwing

bebouwing die door de staat waarin ze verkeert of door de verschijningsvorm, een negatieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving;

 

17 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

18 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  1. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

  2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:

 

19 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

 

20 bestaand

  1. bij bouwwerken:

  1. bij het overige gebruik:

 

21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;

 

24 bijzondere paardenhouderij

zie gebruiksgerichte paardenhouderij;

 

25 bijzondere recreatieve voorziening

een voorziening ten behoeve van de uitoefening van een specifieke vorm van (sportieve) recreatie;

 

26 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

 

27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

 

31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

33 café

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

 

34 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

 

35 chalet

een onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;

 

36 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

 

37 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

 

39 dienstverlenend bedrijf en of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;

 

40 dobbe

zie: poel;

 

41 drinkpoel

een (oorspronkelijk) als drinkplaats voor vee aanwezige verruiming in het profiel in het beloop van een sloot of ter hoogte van een kruising van sloten;

 

42 dykswâl (houtwal)

een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.

Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;

 

43 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;

 

44 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

 

45 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

 

46 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

 

47 fruitteelt

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

 

48 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

49 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone/menner inclusief de bijbehorende huisvesting van paarden; hiermee ligt de nadruk op het recreatieve/ sportieve aspect van paardrijden;

 

50 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

 

51 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

 

52 geluidsbelasting vanwege een militaire luchthaven

de geluidsbelasting op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijk op een militaire luchthaven landende en opstijgende luchtvaartuigen, uitgedrukt in Kosteneenheden, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

 

53 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

 

54 geluidsgevoelige gebouwen

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

 

55 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

 

56 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

 

57 grenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege een luchthaven

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit het Besluit militaire luchthavens;

 

58 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van bij het bedrijf in gebruik zijnde cultuurgrond in de directe omgeving van het bedrijf; de afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten;

 

59 half open landschap

Het half open landschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

  1. afwisseling van moerasbossen, rietvelden en graslanden;

  2. afwisseling van water, land en drassige percelen;

  3. verspreid voorkomende petgaten en legakkers;

  4. vervagende of verdwenen verkavelingspatronen;

  5. vage of verdwenen ontginningsrichting;

  6. verspreid voorkomende, veelal kleinschalige bebouwing;

 

60 "hiem"

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

 

61 hoekerker

een erker die aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;

 

62 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

 

63 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

 

64 horecabedrijf categorie 1

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit- restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

65 horecabedrijf categorie 2

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

 

66 horecabedrijf categorie 3

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

67 horecabedrijf categorie 4

een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een caférestaurant;

 

68 horecavloeroppervlakte

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);

 

69 hotel

een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;

 

70 houtopstand

opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;

 

71 houtsingel

langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;

 

72 houtteelt

een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

 

73 houtwal

zie dykswâl;

 

74 jachthaven

haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen;

 

75 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

76 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

 

77 kantine

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

 

78 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

 

79 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

 

80 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

81 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

82 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

 

83 landschappelijk inpassingsplan

een plan dat, volgens het procedé 'Nije Pleats', weergeeft op welke wijze een vergroting van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, een bestaand niet-agrarisch bedrijf of de realisering van een nieuw agrarisch bouwperceel landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig wordt ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

Een landschappelijk inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

 

84 landschappelijk inrichtingsplan

een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelingspatronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsvergrotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

 

85 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

 

86 logiesverstrekking

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

 

87 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

 

88 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

 

89 molen

een bouwwerk met wieken, dat is bedoeld om door middel van windvang mechanische kracht op te wekken, bijvoorbeeld voor het fijnmalen van stoffen (zoals graan) of het bemalen van polders;

 

90 molenbiotoop

de ruimte rondom een molen, die vrij wordt gehouden ten behoeve van een goede windvang en daarnaast de belevingswaarde van de molen in het landschap in stand houdt;

 

91 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

 

92 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;

 

93 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

 

94 ondergeschikte horeca

een horecafunctie, gerelateerd aan een bedrijf of instelling, die waarneembaar ondergeschikt is aan de (hoofd)functie(s) van het bedrijf of de instelling en die dient ter ondersteuning van de (hoofd)functies van dat bedrijf of die instelling;

 

95 open landschap

Het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. grootschalig open (weide)landschap;

  2. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  3. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  4. verspreid voorkomende bosschages van beperkte omvang (v.m. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;

  5. relatief grofmazig netwerk van soms hoger gelegen wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;

  6. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;

 

Binnen het Open landschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het klei op veen landschap, het meren- en kanalenlandschap en het veenweidelandschap.

 

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

 

95.1 klei op veen landschap

het klei op veen met terpen landschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. zeer grootschalig open (weide)landschap

  2. regelmatige en onregelmatige blokverkaveling;

  3. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;

  4. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  5. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  6. kwelderwal langs de Dokkumer Ie en verspreid voorkomende terpen en terprestanten;

  7. grofmazig netwerk van hoofdzakelijk oost – west lopende wegen en paden;

  8. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen;

 

95.2 meren- en kanalenlandschap

het meren- en kanalenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. meer met oeverbegroeiing in de vorm van rietkragen en moerasbosjes;

  2. grootschalige openheid, weinig opgaande beplanting;

  3. opstrekkende verkaveling of onregelmatige verkavelingsrichting;

  4. perceelsgrenzen worden gevormd door sloten en door singels of dykswâlen in de overgang naar het woudenlandschap;

  5. incidenteel voorkomende bebouwing;

 

95.3 veenweidelandschap

het veenweidelandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. grootschalig open (weide)landschap;

  2. hoofdzakelijk rationele verkaveling en plaatselijk opstrekkende verkaveling;

  3. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  4. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  5. enkele terprestanten en een droogmakerij met ringvaart en kade;

  6. verspreid voorkomende bosschages en plassen / poelen van beperkte omvang (onder andere vm. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;

  7. relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;

  8. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;

 

96 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

 

97 peil

  1. indien op of in het land wordt gebouwd:

  1. indien op of in het water wordt gebouwd:

 

98 pension

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;

 

99 persoonlijke dienstverlening

dienstverlening gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidsssalon en/of een (para-)medische praktijk;

 

100 pingoruïne

overblijfsel van een pingo, ontstaan in het Weichselien. Diepe, meestal ronde komvormige depressie, omgeven door een volledige of gedeeltelijke ringwal. Gevuld met een gyttja, een bezinksel van organisch materiaal, naar boven overgaand in veen;

 

101 pluimvee

kippen, ganzen, eenden, parelhoenders, kalkoenen en struisvogels;

 

102 poel

een van ander oppervlaktewater geïsoleerd stilstaand water;

 

103 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

 

104 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend en waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

 

105 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

 

106 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 

107 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

 

108 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning, niet zijnde een stacaravan of chalet;

 

109 recreatiewoonschip

een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

 

110 restauratieve voorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de medewerkers van dat bedrijf of die instelling, zoals een bedrijfskantine;

 

111 risicovolle functie

een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;

 

112 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

113 schiphuis

een boven water geplaatst gebouw, uitsluitend bedoeld voor de stalling van boten;

 

114 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

115 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

 

116 stacaravan

een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

 

117 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

118 toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)

het bieden van recreatief nachtverblijf / logies (zoals bêd en brochje, pension, recreatiewoning (appartement), trekkershut, kampeerboerderij), het bieden van toeristische en recreatieve diensten (zoals verhuur van fietsen en vaartuigen, het bieden van mogelijkheden voor sport en spel), het verstrekken van niet-alcoholische consumpties aan fietsers, wandelaars e.d.(theetuin, etc.), het houden van exposities, het bieden van educatieve activiteiten (zoals workshops, cursussen);

 

119 tuincentrum

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;

 

120 tuininrichtingsartikelen

specifieke artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals genoemd in bijlage 3;

 

121 vee

door de mens gedomesticeerde dieren die in het agrarisch bedrijf om economische redenen worden gehouden, zoals runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, ezels en reeën, alsmede pluimvee;

 

122 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

 

123 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

 

124 volkstuin

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

 

125 volumineuze detailhandel

detailhandel in goederen die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;

 

126 voorbouwgrens

zie voorgevelrooilijn;

 

127 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

 

128 voorgevelrooilijn

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

 

129 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

130 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

 

131 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

 

132 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

 

133 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

 

134 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

 

135 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

136 woonschip

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

 

137 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

 

138 woudenlandschap

het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;

  2. de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);

  3. opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;

  4. plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;

  5. veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;

  6. met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);

  7. verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.

Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling, Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap, jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

 

138.1 dykswâlenlandschap met blokverkaveling

het dykswâlenlandschap (houtwallen) met blokverkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. onregelmatige blokverkaveling;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,8 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 5,2 ha;

  3. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;

  4. de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;

  5. de aanwezigheid van onverharde paden;

 

138.2 dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling

het dykswâlenlandschap (houtwallen) met opstrekkende verkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. sterk opstrekkende verkaveling;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 3,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,7 ha;

  3. relatief smalle percelen;

  4. de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;

  5. bebouwing is voornamelijk geconcentreerd in de bebouwingslinten;

  6. verspreid voorkomende pingoruïnes;

 

138.3 Friese essenlandschap

het Friese essenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. onregelmatige blokverkaveling of opstrekkende verkaveling;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 1,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,0 ha

  3. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;

  4. relatief kleine percelen;

  5. de aanwezigheid van dykswâlen (houtwallen), houtsingels of hagen op de perceelscheidingen;

  6. de aanwezigheid van onverharde paden;

  7. langs vrijwel alle wegen en paden beplanting;

  8. verspreid voorkomende bebouwing aan wegen en paden over of aan de randen van de es;

 

138.4 hoogveen met wijkenlandschap

het hoogveen met wijkenlandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke

waarden:

  1. onregelmatig patroon van wijken en sloten;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,6 ha;

  3. opstrekkende verkaveling;

  4. herkenbare grenzen tussen ontginningsblokken;

  5. de aanwezigheid van houtsingels langs wijken en sloten;

  6. verspreid voorkomende bebouwing;

 

138.5 jonge heideontginningslandschap

het jonge heideontginninglandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

  1. onregelmatige blokverkaveling;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,1 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,2 ha

  3. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;

  4. relatief kleine percelen;

  5. de aanwezigheid van een informeel padensysteem, bestaande uit verharde, halfverharde en onverharde paden;

  6. verspreid voorkomende bosjes;

  7. relatief veel, verspreid voorkomende, vaak kleinschalige bebouwing;

 

138.6 singellandschap

het singellandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

  1. veelal opstrekkende verkaveling;

  2. gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,1 ha;

  3. herkenbare cultuurhistorische grenzen tussen gebieden met verschillende kavelrichting;

  4. op perceelsgrenzen meestal houtsingels, incidenteel dykswâlen (houtwallen);

  5. verspreid voorkomende pingoruïnes;

  6. verspreid voorkomende dobben, poelen;

  7. bebouwing voornamelijk gelegen langs wegen in de vorm van lintbebouwing;

  8. verspreid voorkomende landgoederen en bebossing;

 

139 zorgfuncties (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)

kinderopvang, begeleiding van en zorg voor gehandicapten, verslaafden, chronische zieken en daarmee te vergelijken zorgbehoevenden.

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.)

 

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

 

  1. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

 

  1. het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;

 

  1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

 

  1. de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;

 

  1. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch - Aanverwant bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Aanverwant bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van een agrarisch aanverwant bedrijf in de vorm van:

  1. een gebruiksgerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bijzondere paardenhouderij”;

  2. een station voor kunstmatige inseminatie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - K.I.-station”;

  3. een hondenkennel, dierenpension en/of -opvangcentrum, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - dierenpension / -opvangcentrum”;

  4. een neventak in de vorm van een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;

  1. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. restauratieve voorzieningen;

  2. aan gebruiksgerichte paardenhouderij gerelateerde en ondergeschikte horeca ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bijzondere paardenhouderij”;

  3. groenvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. wegen, straten en paden;

  7. water;

  8. openbare nutsvoorzieningen;

  9. productiegebonden detailhandel;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder A. 1., 2. en 3. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 1000 m² bedragen.

 

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder B. genoemde bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  2. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 3.2.1 van overeenkomstige toepassing;

  3. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder N. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  2. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

  1. lid 3.2.2 onder C. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen;

  2. lid 3.2.3 onder B. en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen, mits:

  1. de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 50 m² zal bedragen.

 

3.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 3.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de in lid 3.1 onder A. 1., 2. en 3. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

  2. het gebruik van de in lid 3.1 onder C. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan een agrarisch aanverwant bedrijf;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan in de vorm van eenaan een gebruiksgerichte paardenhouderij gerelateerde en ondergeschikte horeca met een horecavloeroppervlakte van:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voeding- en genotmiddelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 10 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 25 m².

 

3.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. de productiegebonden detailhandel betrekking heeft op volumineuze producten;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1 Functieverandering

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij" wordt gewijzigd in de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension / -opvangcentrum", mits:

  1. er sprake is van een volwaardig bedrijf;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de dierenopvang c.a.;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 0,5 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension / -opvangcentrum" wordt gewijzigd in "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:

  1. er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;

  7. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - K.I.-station " wordt gewijzigd in de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:

  1. er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;

  7. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch - Cultuurgrond’, mits:

  1. ter plaatse geen agrarisch aanverwant bedrijf meer wordt uitgeoefend;

  2. ten hoogste 1 woning is toegestaan;

  3. het bouwvlak van de onder 2. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch aanverwant bedrijf;

  4. de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing en, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de karakteristieke hoofdvorm van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing behouden blijft;

  5. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingen ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’ en ‘Tuin’ ten hoogste 5000 m² per woning bedraagt;

  7. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond (reële agrarische bedrijfsvoering);

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:

  1. de uitoefening van de betreffende bedrijfsfunctie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;

  2. erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

  3. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  4. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  5. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

 

3.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...} ” ten behoeve van niet-agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten wordt aangebracht, mits:

  1. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;

  2. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  3. de niet agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten:

  1. betrekking hebben op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven), met dien verstande, dat

  1. recreatiewoningen uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

  2. het aantal recreatiewoningen ten hoogste 15 bedraagt;

  3. trekkershutten uitsluitend mogen worden gebouwd indien het agrarisch aanverwant bedrijf is gevestigd in een voormalig agrarisch bedrijf;

  4. trekkershutten op het bouwperceel, aansluitend op bestaande bebouwing worden gebouwd;

  5. het aantal trekkershutten ten hoogste 10 bedraagt;

  6. de oppervlakte van een trekkershut ten hoogste 20m² zal bedragen;

  7. de hoogte van een trekkershut ten hoogste 4 m zal bedragen;

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:

  1. het agrarisch aanverwant bedrijf is gevestigd in een voormalig agrarisch bedrijf;

  2. het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente niet groter zal zijn dan 25;

  3. ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;

  4. het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;

  5. het kamperen direct aansluitend op de erven van de aanverwante agrarische bedrijven zal plaatsvinden;

  6. sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;

  7. het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

  8. het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;

  9. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.

 

3.6.3 Verruiming van de bestaande functie

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

  1. in een bouwvlak in een aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen met ten hoogste 15% kan worden vergroot;

  2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 10 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 15 m zal bedragen;

  1. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 2000 m², mits:

  1. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;

  1. de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  2. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

 

3.6.4 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf grondgebonden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf (al dan niet in combinatie met natuur- en landschapsbeheer), met inbegrip van kassen en torensilo’s, al dan niet in combinatie met:

  1. een niet-grondgebonden agrarische neventak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”;

  2. biomassavergistinginstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie";

  3. een niet-agrarisch bedrijf als neventak in de vorm van

  1. een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;

  2. een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;

  1. een agrarisch dienstverlenend bedrijf als neventak, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf";

met uitzondering van industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

  1. een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;

  1. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

  3. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  4. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  5. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  6. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

  7. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";

  8. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. productiegebonden detailhandel;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Bedrijfsgebouwen

  1. Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder A. en C. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 5 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 12 m bedragen;

  4. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen;

  5. het aantal torensilo’s zal ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;

  6. de bouwhoogte van een torensilo zal ten hoogste 15 m bedragen;

  7. de oppervlakte van een torensilo zal ten hoogste 80 m² bedragen;

  8. de goothoogte van een kas zal ten hoogste 4 m bedragen;

  9. de bouwhoogte van een kas zal ten hoogste 7 m bedragen;

  10. de gezamenlijke oppervlakte van kassen zal ten hoogste 1.000 m² bedragen.

  1. In afwijking van het gestelde in lid 4.2.1. onder A. mogen bestaande gebouwen met een grotere goot- en / of bouwhoogte dan genoemd onder sub 2. en 3. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:

 

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder B. genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  2. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 4.2.1 van overeenkomstige toepassing;

  3. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen.

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder R. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  2. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

  1. lid 4.2.1 onder B. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de goothoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

  2. lid 4.2.1 onder A.3. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;

  3. lid 4.2.1onder A.6. en toestaan dat van een torensilo de bouwhoogte ten hoogste 30 m zal bedragen;

  4. lid 4.2.2 onder C. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen;

  5. lid 4.2.3 onder B. en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen, mits:

  1. de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 50 m² zal bedragen.

 

4.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 4.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de in lid 4.1 onder A. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

  2. het gebruik van de in lid 4.1 onder C. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

  1. het gebruik van andere bouwlagen dan de eerste bouwlaag in de in lid 4.1 onder A. genoemde gebouwen voor het stallen, huisvesten of anderszins onderbrengen van vee;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”, in welk geval niet-grondgebonden agrarische neventakken zijn toegestaan met een omvang van ten hoogste 300 NGE (2007) en tot een maximale oppervlakte van:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van biomassavergisting, tenzij

  1. de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie" en

  2. ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;

in welk geval de vergistingsinstallatie is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van een aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie", in welk geval de niet agrarische bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in de aanduiding, zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij

  1. de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - pension”;

  2. de specifieke vorm van bedrijf betrekking heeft op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven);

  3. de horecabedrijfsactiviteiten vergelijkbaar zijn met die van horecabedrijf categorie 1 en/of 4;

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch dienstverlenend bedrijf, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf", in welk geval de agrarisch dienstverlenende neventak is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 10 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 25 m²;

  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;

  4. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.

 

4.5 Afwijking van specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 4.4 onder J. en toestaan dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 250 m², mits:

  1. de productiegebonden detailhandel betrekking heeft op volumineuze producten;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  3. de milieusituatie;

  4. de woonsituatie;

  5. de landschappelijke waarden;

  6. de cultuurhistorische waarden;

  7. de archeologische waarden;

  8. de natuurwaarden;

  9. de verkeersveiligheid;

  10. de ontsluitingssituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.6.1 Functieverandering

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3, 'Wonen - A4', 'Wonen - A5', ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B7’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, ten behoeve van de functieverandering van agrarische bedrijfsbebouwing en het daarbij behorende bouwperceel, mits:

  1. ter plaatse geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;

  2. de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing en, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de karakteristieke hoofdvorm van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing behouden blijft;

  3. ten hoogste 1 woning is toegestaan, indien de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing niet voorzien is van de aanduiding "karakteristiek";

  4. het bouwvlak van de onder 3. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf;

  5. ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan, indien en voor zover de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek";

  6. de realisering van de onder 5. bedoelde woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;

  7. het bouwvlak van de onder 5. bedoelde woningen wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;

  8. erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

  9. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf' met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:

  1. er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;

  7. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:

  1. de uitoefening van de betreffende bedrijfsfunctie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;

  2. erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;

  3. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  4. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  5. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.

 

4.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie" wordt aangebracht, mits:

  1. ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;

  2. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

met dien verstande, dat bij ten hoogste 5 agrarische bedrijven in het plangebied deze aanduiding mag worden aangebracht;

  1. de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...} ” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt aangebracht, mits:

  1. de niet agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf bedragen;

  2. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;

  3. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  4. de niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  1. overeenkomen met die van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

  2. betrekking hebben op zorgfuncties (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven) met dien verstande dat:

  1. woonzorgeenheden uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

  2. binnen de invloedsgebieden van risicovolle functies het aspect externe veiligheid voldoende wordt gegarandeerd;

  1. betrekking hebben op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven), met dien verstande, dat

  1. recreatiewoningen uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

  2. het aantal recreatiewoningen ten hoogste 15 bedraagt;

  3. een pension uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mag worden gerealiseerd;

  4. trekkershutten op het bouwperceel, aansluitend op bestaande bebouwing worden gebouwd;

  5. het aantal trekkershutten ten hoogste 10 bedraagt;

  6. de oppervlakte van een trekkershut ten hoogste 20m² zal bedragen;

  7. de hoogte van een trekkershut ten hoogste 4 m zal bedragen;

  8. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:

  1. het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente niet groter zal zijn dan 25;

  2. ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;

  3. het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;

  4. het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;

  5. sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;

  6. het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

  7. het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;

  8. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.

 

4.6.3 Verruiming van de bestaande functie

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een verruiming van de bestaande functie het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  2. de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

  1. de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. de aanduiding "bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:

  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de realisering van een 2e bedrijfswoning;

  2. de noodzaak van een 2e bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering voor een langere periode wordt aangetoond;

  3. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  2. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

 

4.6.4 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in de leden 4.6.1, 4.6.2 en 4.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 5 Agrarisch - Cultuurgrond

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch – Cultuurgrond’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. cultuurgrond;

  2. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf voor het tijdelijk onderbrengen van vee en/of de tijdelijke opslag van gewassen en/of agrarische producten;

  3. gebouwen en overkappingen ten behoeve van (semi) agrarische en daarmee te vergelijken hobbyactiviteiten;

  4. volkstuinen en gebouwen en overkappingen ten behoeve van volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;

  5. een ijsbaan en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;

  6. een hondendressuurterrein en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een hondendressuurterrein, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - dressuurterrein";

  7. een kampeerterrein en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een kampeer- terrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;

  8. sloten, bermen en beplanting;

  9. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  10. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  11. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  12. het tegengaan van een gebruik, dat het doelmatig en veilig winnen van water kan frustreren, ter plaatse van de aanduiding “milieuzone - waterwingebied”;

  13. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

  14. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

  15. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. paden en kavelontsluitingswegen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. water;

  5. het recreatief medegebruik;

  6. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een agrarisch bedrijf en t.b.v. (semi)agrarische hobbyactiviteiten

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder B. en C. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw of een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

 

5.2.2 Gebouwen en overkappingen t.b.v. volkstuinen

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder D. genoemde gebouwen ten behoeve van volkstuinen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;

  2. de oppervlakte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 3 m² bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 2,5 m bedragen;

  4. de afstand tussen de gebouwen en/of overkappingen zal ten minste 2 m bedragen;

  5. het aantal gebouwen zal ten hoogste 1 per volkstuin bedragen.

 

5.2.3 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een ijsbaan

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder E. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;

  2. het aantal gebouwen en/of overkappingen per ijsbaan zal ten hoogste 1 bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.

 

5.2.4 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een dressuurterrein

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder F. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een dressuuterrein gelden de volgende regels:

  1. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - dressuurterrein”;

  2. het aantal gebouwen en/of overkappingen per dressuurterrein zal ten hoogste 2 bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.

 

5.2.5 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een kampeerterrein

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder G. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een kampeerterrein gelden de volgende regels:

  1. een gebouw of een overkapping zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein”;

  2. het aantal gebouwen en/of overkappingen per kampeerterrein zal ten hoogste 2 bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.

 

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder W. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak zal ten hoogste 1,5 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;

  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;

  3. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 5.3 onder A. en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits:

  1. opslag van mest buiten het bouwperceel van het agrarisch bedrijf nodig is omdat opslag op het bouwperceel niet of in onvoldoende mate mogelijk is om bedrijfseconomische redenen of om milieuredenen; en/of

  2. de afstand tussen het bouwperceel van het agrarisch bedrijf en een substantieel deel van de landerijen, dat bij het bedrijf in gebruik is, groter is dan 2 km;

  3. de afstand van de mestopslag ten opzichte van een woonbestemming, waaronder bedrijfswoningen, ten minste 50 meter bedraagt;

  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de milieusituatie;

  2. de woonsituatie;

  3. de landschappelijke waarden;

  4. de cultuurhistorische waarden;

  5. de archeologische waarden;

  6. de natuurwaarden;

  7. de verkeersveiligheid;

  8. de ontsluitingssituatie;

  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  1. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4 m;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  3. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;

  5. het geheel of gedeeltelijk dempen van dobben, drinkpoelen en poelen;

  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.

 

5.5.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

5.5.3 Criterium

De in lid 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

 

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.6.1 Functieverandering

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Agrarisch - grondgebonden’ en/of ‘Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij’, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het agrarisch bedrijf, als bedoeld onder A. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste:

  1. 1,5 hectare per grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder A. 1. genoemde bedrijf circa 1 hectare groot is;

  2. 2 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder A. 1. genoemde bedrijf circa 1, 5 hectare groot is;

  3. 3 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder A.1. genoemde bedrijf meer dan 1,5 ha groot is en mits er sprake is van een grondgebonden melkveehouderijbedrijf;

  1. het nieuwe bouwperceel aansluitend op of in de onmiddellijke nabijheid van het bestaande bouwperceel van het onder A. 1. genoemde agrarische bedrijf wordt gesitueerd;

  2. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare per agrarisch bedrijf zal bedragen;

  5. de verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is omdat het bedrijf op de bestaande vestigingslocatie niet kan worden voortgezet als gevolg van:

  1. de uitvoering van een landinrichtingsproject;

  2. de realisering van een dorpsuitbreiding, een bedrijventerrein of een daarmee te vergelijken ontwikkeling van enige omvang;

  3. de realisering van een infrastructurele voorziening, zoals een weg, een vaarweg, een hoogspanningsleiding of buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen of een daarmee te vergelijken voorziening;

  1. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

  2. de functie van het bestaande grondgebonden agrarisch bedrijf tegelijkertijd wordt gewijzigd in een andere bestemming dan 'Agrarisch bedrijf - grondgebonden';

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf', 'Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf', 'Bedrijf 2' of 'Bedrijf 3', mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch aanverwant of dienstverlenend bedrijf of niet-agrarisch bedrijf, categorie 2 of 3;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in dat bedrijf;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het bedrijf, als bedoeld onder c. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste 150 % van de oppervlakte van het bestaande bouwperceel van het onder a.1 genoemde bedrijf zal bedragen;

  6. het nieuwe bouwperceel aansluitend op het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf wordt gesitueerd;

  7. de landschappelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

  8. rekening wordt gehouden met een evetuele eerdere of gelijktijdige toepassing van de wijziging, als bedoeld in lid 6.5.1 onder D. van artikel 6, 'Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf' of in lid 7.6.1 onder C. van artikel 7 'Bedrijf - 2' of in lid 9.6.1 onder C. van artikel 10 'Bedrijf - 3' van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013";

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:

  1. de wijziging passend is binnen het rijks- en provinciale beleid aangaande de Ecologische Hoofdstructuur;

  2. de wijziging betrekking heeft op gronden die:

  1. nodig zijn voor de afronding van natuurgebieden, en/of;

  2. liggen in het traject van een ecologische verbindingszone, of

  3. particulier worden beheerd en waarvan de natuurfunctie duurzaam is geregeld;

  1. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerrein, zoals onder meer opgenomen in de Structuurvisie "Finster op romte" en de Woonvisie "Finster op wenjen";

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’, mits:

  1. een afstand van ten minste 15 m tot naastgelegen agrarische productiegronden in acht wordt genomen, indien langs de betreffende rand geen houtsingels aanwezig zijn;

  2. indien het een wijziging in het open landschap betreft:

  1. de oppervlakte van het voor 'Bos' te bestemmen gebied ten hoogste 1 ha zal bedragen;

  2. ruime afstand zal worden gehouden ten opzichte van de voor weidevogels geschikte gebieden;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Delfstofwinning (zand)', mits:

  1. de gronden, waarop de wijziging betrekking heeft, onmiddellijk grenzen aan een bestaande zandwinning met de bestemming 'Bedrijf - Delfstofwinning (zand)';

  2. door middel van een inrichtingsplan inzicht wordt gegeven

  1. op welke wijze, na afronding van de zandwinactiviteiten, de ontstane zandwinput landschappelijk wordt ingepast en

  2. welke functie(s) dan aan de put kunnen worden toegekend.

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel', mits:

  1. de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten hoogste 1500 m² bedraagt;

  2. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 350 m² bedraagt;

  3. de goothoogte ten hoogste 4 meter bedraagt;

  4. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter bedraagt;

  5. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse.

  6. de bestemming van het bestaande clubgebouw en terrein aan de Ypeylaan te Noardburgum met de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel' tegelijkertijd wordt gewijzigd in 'Bos';

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3', 'Wonen - A5', 'Wonen - A7', 'Wonen - B1', 'Wonen - B2', 'Wonen - B7' en/of 'Tuin', mits:

  1. het betreft de uitbreiding van een bestaand bouwperceel met een woonbestemming;

  2. de uitbreiding onmiddellijk grenst aan het bestaande bouwperceel;

  3. de oppervlakte van het bouwperceel maximaal 5000 m² zal gaan bedragen;

  4. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaatsvindt, rekening houdend met specifieke landschapskenmerken en bebouwingspatroon ter plaatse.

 

5.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:

  1. er sprake is van een bestaand kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf, waarop wordt aangesloten;

  2. deze wijzigingsbevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid genoemd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf', lid 3.6.2 onder B., ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’, lid 4.6.2. onder C., of ‘Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij’, lid 5.6.2 onder C. van bijlage 9, wordt toegepast;

  3. ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;

  4. het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;

  5. het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;

  6. sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;

  7. het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

  8. het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;

  9. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;

  1. de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.

  2. de aanduiding “ijsbaan” wordt aangebracht;

  3. de aanduiding “ijsbaan” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen ijsbaan meer aanwezig is;

  4. de aanduiding “volkstuin” wordt aangebracht;

  5. de aanduiding “volkstuin” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen volkstuinen meer aanwezig zijn.

 

5.6.3 Verruiming van de bestaande functie

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een verruiming van de bestaande functie het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond (reële agrarische bedrijfsvoering);

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen, met dien verstande dat de vergroting van het bouwvlak ten hoogste 100 m² zal bedragen;

  1. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond (reële agrarische bedrijfsvoering);

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte ten hoogste 100 m² zal bedragen;

  5. een afstand van ten minste 100 m tot het agrarisch bouwperceel wordt aangehouden;

  1. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd.

 

5.6.4 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in de leden 6.6.1, 6.6.2 en 6.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden, mits:

  1. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;

  2. de bestaande verkeersafwikkeling niet onevenredig zal worden belast en het parkeren op het eigen terrein plaatsvindt;

  3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  4. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden, zoals die aangegeven zijn op bijlage 10.

  9. de verkeersveiligheid;

  10. de ontsluitingssituatie;

  11. de parkeersituatie;

  12. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

Artikel 6 Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Dienstverlenend bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van een agrarisch dienstverlenend bedrijf;

  2. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  3. bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

  4. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. productiegebonden detailhandel;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder A. en C. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en zal het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 1.000 m² bedragen.

 

6.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder B. genoemde bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  2. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 6.2.1 van overeenkomstige toepassing;

  3. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen;

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 6.1 onder M. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. 1. lid 6.2.1onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. a. de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  2. b. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

  3. c. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

  1. 2. lid 6.2.2 onder C. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen.

 

6.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 6.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de in lid 6.1 onder A. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

  2. het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie dan de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijfsdoeleinden, zodanig dat de voor grondgebonden agrarische bedrijfsdoeleinden gebruikte oppervlakte meer bedraagt dan

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsdoeleinden;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan in de vorm van een agrarisch dienstverlenend bedrijf;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voeding- en genotmiddelen.

 

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:

  1. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;

  2. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  3. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  4. het bedrijf op een adequate wijze wordt ontsloten;

  5. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

  2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

  1. in een bouwvlak in een aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen met ten hoogste 15% kan worden vergroot;

  2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 10 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 15 m zal bedragen;

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, alsmede in de aanduiding "maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)" een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of een ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch dienstverlenend bedrijf;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in dat bedrijf;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de noodzaak tot vergroting van het bouwvlak en of/ de vergroting van het bebouwingspercentage wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het bedrijf, als bedoeld onder D.3 voor minimaal 3 jaar is aangegeven;

  5. de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten hoogste 150% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen zal bedragen;

  6. de landschappelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige inpassing plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

  7. rekening wordt gehouden met een eventuele eerdere of gelijktijdige toepassing van de wijziging, als bedoeld in lid 5.6.1 onder C. van artikel 5 'Agrarisch - Cultuurgrond';

  1. de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  2. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch - Cultuurgrond’, mits:

  1. ter plaatse geen agrarisch dienstverlenend bedrijf meer wordt uitgeoefend;

  2. ten hoogste 1 woning is toegestaan;

  3. het bouwvlak van de onder 2. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch dienstverlenend bedrijf;

  4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  5. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;

  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingen ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’, en ‘Tuin’ ten hoogste 5000 m² per woning bedraagt.

 

6.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het

  1. straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 7 Bedrijf - 2

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

  2. een weg- en waterbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - weg- en waterbouw";

  3. detailhandel in dakpannen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - dakpannen";

  4. detailhandel in kampeermiddelen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - kampeermiddelen";

  5. volumineuze detailhandel, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - volumineus";

  6. een houtbewerkingbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingbedrijf" in combinatie met productiegebonden detailhandel, uitsluitend ten behoeve van de uitstalling en verkoop van goederen die ter plaatse door het bedrijf worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van detailhandel - productiegebonden detailhandel”;

  7. een neventak in de vorm van een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;

  8. een neventak in de vorm van een grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteit, ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf";

  9. een pension, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pension";

  1. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

  3. een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein";

  4. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  5. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. restauratieve voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. wegen, straten en paden;

  6. water;

  7. openbare nutsvoorzieningen;

  8. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 7.1 onder A. en C. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

 

7.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de in lid 7.1 onder B. genoemde bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  2. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 7.2.1 van overeenkomstige toepassing;

  3. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 7.1 onder P. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  2. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;

  1. lid 7.2.2 onder C. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen.

 

7.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 7.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de in lid 7.1 onder A. genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

  2. het gebruik van de in lid 7.1 onder C. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn dan wel, indien de gronden zijn voorzien van een aanduiding met een specifieke bedrijfstypering, het gebruik van deze gronden en bouwwerken ten behoeve van andere dan deze c.q. de in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 genoemde bedrijven;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij:

  1. de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pension";

  2. de horecaactiviteiten vergelijkbaar zijn met die van horecabedrijf 1 en/of 4;

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voeding- en genotmiddelen, met dien verstande dat

  1. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 10 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 25 m²;

  2. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van productiegebonden detailhandel als bedoeld in lid 7.1 onder A.6 samenvalt met de gronden, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van detailhandel - productiegebonden detailhandel”;

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

  2. het gebruik van van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;

  3. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.

 

7.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

lid 7.4 onder E. onder 1. en toestaan dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 250 m², mits:

  1. de productiegebonden detailhandel betrekking heeft op volumineuze producten;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de milieusituatie;

  2. de woonsituatie;

  3. de landschappelijke waarden;

  4. de cultuurhistorische waarden;

  5. de archeologische waarden;

  6. de natuurwaarden;

  7. de verkeersveiligheid;

  8. de ontsluitingssituatie;

  9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

  1. in een bouwvlak in een aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen met ten hoogste 15% kan worden vergroot;

  2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 10 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 15 m zal bedragen;

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, alsmede in de aanduiding "maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)" een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of een ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. er sprake is van een bestaand volwaardig bedrijf, categorie 2;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in dat bedrijf;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de noodzaak tot vergroting van het bouwvlak en of/ de vergroting van het bebouwingspercentage wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het bedrijf, als bedoeld onder c.3 voor minimaal 3 jaar is aangegeven;

  5. de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten hoogste 150% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen zal bedragen;

  6. de landschappelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige inpassing plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

  7. rekening wordt gehouden met een eventueele eerdere of gelijktijdige toepassing van de wijziging, als bedoeld in lid 5.6.1 onder C. van artikel 56 'Agrarisch - Cultuurgrond';

  1. de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd;

  2. de aanduiding “<specifiek type bedrijvigheid {...}>” wordt verwijderd, mits:

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  2. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’ en/of ‘Tuin’, mits:

  1. ter plaatse geen bedrijf meer wordt uitgeoefend;

  2. ten hoogste 1 woning is toegestaan;

  3. het bouwvlak van de onder 2. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het bedrijf;

  4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. ter plaatse van de aanduiding "wro-zone 1"de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Horeca - 1' of 'Horeca - 2', mits:

  1. de horecafunctie wordt uitgeoefend in een bestaand gebouw;

  2. het bouwvlak ten hoogste 500m² bedraagt;

of de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:

  1. het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente niet groter zal zijn dan 25;

  2. ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;

  3. het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;

  4. het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;

  5. sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;

  6. het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

  7. het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;

  8. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen.

 

7.6.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 7.6.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 8 Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen voor het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen voor de gasvoorziening, gebouwen voor de waterhuishouding, zoals gemalen en watermolens, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

  2. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  3. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  4. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

  5. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

  6. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. wegen, straten en paden;

  4. water;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 8.1 onder A. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstand, dat ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 8.1 onder L. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

 

8.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.3.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de aangrenzende bestemming(en) ‘Groen – Groenvoorzieningen’, ‘Tuin’, ‘Verkeer – 1’ of ‘Verkeer - Verblijf’;

  2. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  3. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.

 

8.3.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 8.3.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 9 Bos

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos en bebossing, waaronder houtsingels en dykswâlen (houtwallen);

  2. groenvoorzieningen;

  3. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. het recreatief medegebruik;

  2. paden en wegen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 9.1 onder J. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;

  2. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  4. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.

 

9.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

9.3.3 Criterium

De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de landschappelijke

  2. natuurwaarden van de gronden.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;

  2. het geheel verwijderen van bos en bosbeplantingen, waaronder houtsingels en dykswâlen (houtwallen).

 

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel', mits:

  1. de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten hoogste 1500 m² bedraagt;

  2. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 350 m² bedraagt;

  3. de goothoogte ten hoogste 4 meter bedraagt;

  4. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter bedraagt;

  5. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

  6. de bestemming van het bestaande clubgebouw en terrein aan de Ypeylaan te Noardburgum met de bestemming 'Maatschappelijk - sociaal- / cultureel' tegelijkertijd wordt gewijzigd in 'Bos'.

 

9.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 9.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 10 Natuur

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water, waaronder meren, plassen, poelen, petgaten, pingoruïnes, kanalen, vaarten, tochten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;

  2. moeras en rietland;

  3. grasland;

  4. bos en bebossing;

  5. houtsingels en dykswâlen (houtwallen);

  6. heidevelden;

  7. oeverstroken en kaden;

  8. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;

  9. gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud;

  10. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  11. bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;

  12. een ijsbaan en gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;

  13. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  14. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  15. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  16. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

  17. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het half open landschap, indien de gronden niet mede bestemd zijn voor 'Waarde - Landschap (Open landschap)' of 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)',

  2. paden en perceel- en/of kavelontsluitingswegen;

  3. bermen en beplanting;

  4. groenvoorzieningen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. het recreatief en educatief medegebruik;

  8. kleinschalige recreatieve en educatieve voorzieningen, waaronder picknickplaatsen, toiletvoorzieningen, vogelkijkhutten en uitzichtpunten;

  9. liggelegenheden voor recreatievaartuigen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen”;

  10. aanleggelegenheid;

  11. de waterhuishouding;

  12. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder stuwen en gemalen;

  13. retentiegebied voor oppervlaktewater;

  14. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder I. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

 

10.2.2 Bedrijfswoning en daarbij behorende gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder J. genoemde bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  2. voor een inpandige bedrijfswoning zijn de regels van lid 10.2.1 van overeenkomstige toepassing.

 

10.2.3 Gebouwen en overkappingen t.b.v. een ijsbaan

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder L. genoemde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een ijsbaan gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;

  2. het aantal gebouwen en/of overkappingen per ijsbaan zal ten hoogste 1 bedragen;

  3. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 25 m² bedragen;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.

 

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder AG. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. aan- en afmeersteigers mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "steiger" of "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen";

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 10.2.1onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  2. de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen.

 

10.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 10.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de in lid 10.1 onder I. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;

  2. het gebruik van de in lid 10.1 onder K. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

  1. het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen”;

  2. het gebruik van recreatievaartuigen voor permanente bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100 m², tenzij, indien de gronden mede bestemd zijn voor 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap), het houtsingels en dykswâlen (houtwallen) betreft;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak;

  3. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden opzichte van het bestaande maaiveld;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en educatief medegebruik;

  6. het graven of dempen van watergangen;

  7. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en dykswâlen (houtwallen).

 

10.5.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

10.5.3 Criterium

De in lid 10.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien er geen significant negatieve effecten zijn op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.6.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. in een bouwvlak in een aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” een andere goothoogte en/of andere bouwhoogte en/of ander bebouwingspercentage wordt aangegeven, mits:

  1. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 15 m zal bedragen;

  1. de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd;

  2. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen", mits:

  1. de liggelegenheid een openbaar karakter heeft;

  2. de liggelegenheid via openbaar vaarwater bereikbaar is;

  3. er geen significant negatieve effecten zijn op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en/of landschappelijke waarden van de gronden;

  1. de aanduiding, "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen", wordt verwijderd;

  2. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3, 'Wonen - A4', 'Wonen - A5', ‘Wonen - A7’ en/of 'Tuin', mits:

  1. ter plaatse geen natuur beheersactiviteiten worden uitgeoefend;

  2. ter plaatse de aanduiding "bedrijfswoning" is aangebracht;

  3. het bouwvlak van de onder 5. bedoelde woningen wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

  4. de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing;

  5. ten hoogste 1 woning is toegestaan;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:

  1. de gronden ter plaatse geen deel meer uitmaken van de begrensde EHS;

  2. ter plaatse geen natuur beheersactiviteiten worden uitgeoefend;

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.

 

10.6.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 10.6.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistoriche waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 11 Tuin

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

  2. erkers en voorportalen;

  3. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  4. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  5. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  6. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";

  7. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  1. een erker zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;

  2. de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste 2 m bedragen, tenzij:

  1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;

  2. er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

  1. een erker zal ten hoogste over 70% van de voorgevel worden gebouwd.

 

11.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:

  1. een voorportaal zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;

  2. de breedte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen;

  3. de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen.

 

11.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 11.1 onder O. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

11.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 in die zin dat een tuinhuisje, prieeltje of een daarmee vergelijkbaar gebouw wordt gebouwd, mits:

  1. een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten minste 3 m vanuit de aangrenzende perceelsgrens wordt gebouwd;

  2. de oppervlakte van een tuinhuisje, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw ten hoogste 15 m² zal bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3 meter zal bedragen;

  3. het aantal tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;

  4. de afstand tussen tuinhuisjes, prieeltjes of daarmee vergelijkbare gebouwen onderling en ten opzichte van andere gebouwen, waaronder erkers, ten minste 3 meter zal bedragen;

  5. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;

  6. rekening wordt gehouden met:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de landschappelijke waarden;

  4. de cultuurhistorische waarden.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

 

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

11.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen - B7’, ‘Wonen - C1’ en/of ‘Wonen - C3’, alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:

  1. de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de oorspronkelijke voorgevelrooilijn ten behoeve van een veranderende situering van het woonhuis;

  2. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte van het oorspronkelijke bouwvlak;

  3. gebouwen en overkappingen die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  4. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak per bouwperceel ten hoogste 100 m²;

  5. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

  6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  7. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.

 

11.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 11.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 12 Verkeer - 1

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ontsluitingswegen en -straten;

  2. paden;

  3. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;

  4. bermen en beplanting;

  5. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  6. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  7. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  8. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

  9. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;

  2. geluidwerende voorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. tuinen, erven en terreinen;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 12.1 onder J. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak gebouwd worden;

  2. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 12.1 onder P. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

 

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

12.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. een ander dwarsprofiel wordt aangegeven, mits:

  1. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’, ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’, mits:

  1. de functie van de betreffende weg is gewijzigd;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

  2. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

 

12.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 12.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

Artikel 13 Verkeer - 2

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegen;

  2. paden;

  3. bermen en beplanting;

  4. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer, waaronder transformatorstations;

  2. gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;

  3. geluidwerende voorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. wegen en straten;

  7. water;

  8. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. perrons;

  2. tuinen, erven en terreinen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 13.1 onder E. en F. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 13.1 onder O. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

 

 

 

 

 

13.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

13.3.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening’, ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd.

 

13.3.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 13.3.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

Artikel 14 Verkeer - Verblijf

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, (woon)straten en pleinen;

  2. paden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. een landschappelijk waardevolle weg, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - landschappelijk waardevolle weg’;

  5. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  6. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  7. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

  8. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid";

  9. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. gebouwen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;

  2. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - garageboxen”;

  3. het recreatief medegebruik;

  4. groenvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water;

  7. tuinen, erven en terreinen;

  8. terrassen;

  9. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 14.1 onder J. en K. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. een garagebox zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer – garageboxen”;

  3. per gebied dat ter plaatse is aangeduid als “specifieke vorm van verkeer - garageboxen”, dienen de garageboxen aaneen te worden gebouwd;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,5 m bedragen;

  5. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 20 m² bedragen.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 14.1 onder S. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 m zal bedragen.

 

14.3 Specifeke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

 

14.4.2 Uitzondering op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

14.4.3 Criterium

De in lid 14.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de landschappelijke waarden van de gronden;

  2. de cultuurhistorische waarden van de gronden;

  3. de natuurwaarden van de gronden.

 

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

14.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

  1. een ander dwarsprofiel wordt aangegeven, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - 1’, mits:

  1. de functie van de betreffende weg is gewijzigd;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

  2. in een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 15 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.

 

14.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 14.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

Artikel 15 Water

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kanalen, vaarten, tochten, sloten, meren, plassen, vijvers en poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;

  2. kaden en oevers;

  3. aanleggelegenheid;

  4. liggelegenheden voor recreatievaartuigen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen”;

  5. ligplaatsen voor recreatiewoonschepen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen”;

  6. de waterhuishouding;

  7. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  8. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  9. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  10. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;

  11. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";

  12. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;

  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;

  3. het recreatief medegebruik;

  4. groenvoorzieningen;

  5. paden;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:

  1. kunstwerken;

  2. aan- en afmeersteigers.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 15.1 onder S. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. aan- en afmeersteigers mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "steiger", "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen" of “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen”;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van kunstwerken ten hoogste 15 m zal bedragen;

  3. de bouwhoogte van aanleggelegenheden, anders dan aan- en afmeersteigers, ten hoogste 1 m zal bedragen;

  4. de oppervlakte van een aanleggelegenheid, anders dan aan- en afmeersteigers, ten hoogste 10 m² zal bedragen.

 

15.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van recreatievaartuigen of recreatiewoonschepen voor permanente bewoning;

  2. het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen”;

  3. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;

  4. het gebruik van de gronden als ligplaats voor recreatiewoonschepen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen".

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld;

  2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

  3. het graven of dempen van waterlopen en waterpartijen.

 

15.4.2 Uitzondering op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

15.4.3 Criterium

De in lid 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de waarde van de gronden voor de waterhuishouding;

  2. de landschappelijke waarden van de gronden;

  3. de natuurwaarden van de gronden;

  4. de cultuurhistorische waarden van de gronden.

 

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

15.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de gronden worden voorzien van de aanduiding “steiger", mits

  1. de steiger ten dienste staat van een aangrenzende woning of bedrijf;

  1. de gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen", mits:

  1. de liggelegenheid een openbaar karakter heeft;

  2. de liggelegenheid via openbaar vaarwater bereikbaar is;

  1. de aanduiding “steiger" wordt verwijderd;

  2. de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - liggelegenheid recreatievaartuigen" wordt verwijderd;

  3. de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - ligplaats recreatiewoonschepen" wordt verwijderd.

 

15.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 15.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 16 Wonen - A1 (vrijstaande woningen)

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;

  3. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  4. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

  5. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";

  6. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";

  7. het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. het aantal woonhuizen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;

  2. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 9 m bedragen met dien verstande dat:

 

16.2.2 Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 9 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², bedragen;

  4. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen.

  1. In afwijking van het gestelde in lid 16.2.2. onder A. mogen bestaande gebouwen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder sub 4. en 5. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:

  1. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen ten hoogste 9 m zal bedragen, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

  2. tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², zal bedragen;

  4. tenzij de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

  5. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 60 m² zal bedragen;

  6. tenzij de oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

  7. het aantal vrijstaande gebouwen niet wordt vergroot.

 

16.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 16.1 onder O. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

16.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 16.2.2 onder A.4 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 150 m² zal bedragen, mits die gezamenlijk oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het "hiem";

  2. lid 16.2.2 onder A.5 en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 100 m² zal bedragen.

 

16.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 16.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan

  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;

  2. het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.

 

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

16.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A2’. ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’ en/of ‘Tuin’;

  2. de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. de aanduiding "kampeerterrein" wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.

 

16.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 16.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 17 Wonen - A7 (vrijstaande woningen boerderijtypen)

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A7’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. een nevenactiviteit in de vorm van een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;

  3. een nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalige meubelmakerij, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – meubelmakerij”;

  4. een nevenactiviteit in de vorm van een opslag van dierlijke mest, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – opslag dierlijke mest”;

  5. een nevenactiviteit in de vorm van een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;

  6. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";

  7. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";

waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

  7. productiegebonden detailhandel;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. het aantal woonhuizen zal per bouwvlak ten hoogste één bedragen;

  2. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 15 m bedragen, met dien verstande dat:

 

17.2.2 Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 9 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², bedragen;

  4. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen;

  1. In afwijking van het gestelde in lid 17.2.2. onder A. mogen bestaande gebouwen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder sub 4. en 5. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:

  1. de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen ten hoogste 9 m zal bedragen, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevelrooilijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;

  2. de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse bouwperceelgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;

  1. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

tenzij de bestaande bouw- en goothoogte meer bedraagt, in welk geval de bouw- en goothoogte ten hoogste de bestaande hoogte mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², zal bedragen;

tenzij de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

  1. de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 60 m² zal bedragen;

tenzij de oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen;

  1. het aantal vrijstaande gebouwen niet wordt vergroot.

 

17.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 17.1 onder P. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 17.2.2 onder A.4 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel ten hoogste 150 m² zal bedragen, mits die gezamenlijk oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het "hiem";

  2. lid 17.2.2 onder A.5 en toestaan dat de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 100 m² zal bedragen.

 

17.3.1 Algemene criteria afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 17.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – meubelmakerij”, van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – opslag dierlijke mest” of van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - pension”;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

  1. met dien verstande dat voor het perceel Ds van der Veenweg 5 te Earnewâld een percentage geldt van 50, of 150 m².

 

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

17.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:

  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend van toepassing is ten behoeve van een functieverandering van het gehele oorspronkelijke boerderijpand welke gelegen is in een dorpsuitloper of binnen het landelijk gebied;

  2. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;

  3. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  4. het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen - A5’ en/of ‘Tuin’;

  2. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – B7’ en 'Tuin', mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt;

  2. de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek" en deze aanduiding wordt gehandhaafd;

  3. de realisering van 2 woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;

  4. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  5. het parkeren ten behoeve van de woningen op het eigen erf plaatsvindt;

  6. de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf' met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:

  1. er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;

  2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;

  3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

  4. de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;

  5. de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;

  6. het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4;

  1. de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

  2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

  1. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;

  2. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;

 

17.5.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 17.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie;

  3. de woonsituatie;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de cultuurhistorische waarden;

  6. de archeologische waarden;

  7. de natuurwaarden;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de ontsluitingssituatie;

  10. de parkeersituatie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 18 Leiding - Gas

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een ondergrondse gastransportleiding;

 

met de daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

18.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

18.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 18.1 onder C. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

 

18.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

  3. het geen kwetsbare objecten betreft.

 

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is, op of in de gronden waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

  1. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen èn het aanleggen van drainage;

  3. het in de grond brengen van voorwerpen;

  4. het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van (andere) oppervlakteverhardingen;

  5. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

18.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

18.3.3 Criterium

De in lid 18.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien

  1. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

18.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

  2. de leiding permanent buiten gebruik is gesteld, dan wel is verwijderd.

 

 

 

 

Artikel 19 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

19.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

 

19.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

 

19.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

19.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

  2. de leiding permanent buiten gebruik is gesteld, dan wel is verwijderd.

 

Artikel 20 Leiding - Riool

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een rioolpersleiding;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

20.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

 

20.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):

  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen, die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

 

20.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

20.3.3 Criterium

De in lid 20.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

20.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

  2. de leiding permanent buiten gebruik is gesteld, dan wel is verwijderd.

 

Artikel 21 Leiding - Water

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende betemming(en), mede bestemd voor:

  1. een hoofdwaterleiding;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomede bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

21.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

 

21.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;

  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

 

21.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 21.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

21.3.3 Criterium

De in lid 21.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

 

21.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

21.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;

  2. de leiding permanent buiten gebruik is gesteld, dan wel is verwijderd.

 

 

Artikel 22 Waarde - Landschap (Open landschap)

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Landschap (Open landschap)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het open landschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het open landschap.

 

22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.2.1 Omgevingsvergunningplicht

  1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het kavelpatroon en/of de verkavelings- of ontginningsrichting en/of het slotenpatroon zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels horende bijlage 5, met dien verstande dat:

  1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen of aanleggen van watergangen, indien dit een wijziging van het kavelpatroon en/of de verkavelings- of ontginningsrichting en/of het slotenpatroon tot gevolg heeft;

  2. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:

  1. de uitgangspunten voor het betreffende landschapstype zoals die zijn beschreven in de bij deze regels opgenomen bijlage 5 “landschappelijke waarden”;

  2. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven en verbreden van watergangen), egaliseren en ophogen van gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur van de kwelderwal, zoals weergegeven in de bij deze regels opgenomen bijlage 5 “landschappelijke waarden open landschap”;

  3. het aanplanten van houtopstanden over een oppervlakte van meer dan 100 m² en/of over een lengte van meer dan 50 m, met dien verstande dat:

  1. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:

  1. de uitgangspunten voor het betreffende landschapstype zoals die zijn beschreven in de bij deze regels opgenomen bijlage 5 “landschappelijke waarden open landschap”;

  1. In afwijking van het verbod onder A.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het geheel of gedeeltelijk dempen van watergangen, voorzover gelegen binnen andere bestemmingen dan "Agrarisch - Cultuurgrond", "Agrarisch met waarde - Cultuurgrond", "Bos" en "Natuur";

  2. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (landschappelijk inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;

  3. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

 

22.2.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 22.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

22.2.3 Criteria

De in lid 22.2.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan:

  1. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied;

  2. de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden, zoals die aangegeven zijn op bijlage 10.

 

22.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

22.3.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat: de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (Open landschap)’ wordt verwijderd.

 

22.3.2 Criterium

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 22.3.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het open landschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het open landschap.

 

 

Artikel 23 Waarde - Landschap (Woudenlandschap)

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap, met dien verstande dat:

  1. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtsingel”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels;

  2. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal” (dykswâl), uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van dykswâlen (houtwallen).

 

23.2 Specifeke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

het wijzigen van de verkavelingstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (niet vergunbaar)” en “houtsingel bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven en dykswâlen (houtwallen), zoals die met “houtwal (dykswâl) bestaand (niet vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 7 “houtsingelkaart”, met dien verstande dat:

  1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen);

  2. onder wijzigen wordt tevens begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels;

  3. binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 is niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert;

  4. binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 eveneens niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste één dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert.

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.3.1 Omgevingsvergunningplicht

  1. Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels horende bijlage 7, "houtsingelkaart" met dien verstande dat:

  1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen) en houtsingels;

  2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;

  3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:

  1. de uitgangspunten voor het betreffende landschapstype zoals die zijn beschreven in de bij deze regels opgenomen bijlage 6 “landschappelijke waarden woudenlandschap”;

  2. de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels en dykswâlen”;

  3. de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels”;

  4. de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van dykswâlen”.

  1. In afwijking van het verbod in artikel 23.3.1 onder A.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' ter plaatse van gronden die op de als bijlage 7 "houtsingelkaart" bij deze regels opgenomen “houtsingelkaart” zijn aangeduid als “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)”, voor zover:

  1. het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert;

  2. het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste een dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert.

  1. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (landschappelijk inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

  2. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag ter voorzien van een deskundigenadvies.

 

23.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 23.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

23.3.3 Criterium

De in lid 23.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

 

 

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

23.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding “houtsingel” wordt verwijderd, mits

  1. de aanduiding “houtsingel” wordt aangebracht mits

  1. de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt verwijderd mits

  1. de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt aangebracht mits

  1. de dykswâl (houtwal) is aangelegd ter compensatie van een te verwijderen of verwijderde dykswâl;

  2. uit onderzoek blijkt, dat een dykswâl (houtwal) alsnog als structuurbepalend, cultuurhistorisch waardevol en / of ecologisch waardevol moet worden aangemerkt;

  1. de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ wordt verwijderd.

 

23.4.2 Criterium

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 23.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap.

 

Artikel 24 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sluizen en gemalen.

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

 

24.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

 

24.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. vooraf is geadviseerd door de betreffende beheerder van de waterstaatkundige functie;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

  1. het ophogen en afgraven van de gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld;

  2. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en paden.

 

24.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 24.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

24.3.3 Criterium

De in lid 24.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

 

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

24.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 26 Algemene bouwregels

 

26.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

26.2 Windturbines

Er zullen, behoudens het gestelde in de bestemming Bedrijf - Elektriciteitsopwekking en verdeelstations, geen windturbines worden gebouwd.

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

26.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

26.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 26.3.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

26.3.3 Criteria

De in lid 26.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits:

  1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  2. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;

  3. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

 

 

 

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als 'Recreatie - 1C';

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

 

Artikel 28 Algemene aanduidingregels

 

28.1 geluidzone - industrie

De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten.

 

28.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie”, de volgende regel:

 

28.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

 

28.2 geluidzone - luchtvaart

De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – luchtvaart” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen.

 

28.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – luchtvaart”, de volgende regel:

 

28.2.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

 

28.3 geluidzone - spoor

De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – spoor” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten.

 

28.3.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – spoor”, de volgende regel:

 

28.3.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

 

28.4 milieuzone - waterwingebied

De functie van de gebiedsaanduiding “milieuzone - waterwingebied” is de bescherming van het doelmatig en veilig winnen van water.

 

28.4.1 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de drinkwaterproductie;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op gronden, die bestemd zijn voor 'Bedrijf - Drinkwaterproductie c.a.';

  3. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" aan de Stinswei bij Garyp is de bouw van één gebouw ten behoeve van de waterwinning toegestaan, mits:

  1. de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 25 m2 zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 4 meter zal bedragen;

  3. de situering nabij de Stinswei plaatsvindt;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterwinning zal ten hoogste 2 m bedragen.

 

28.4.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

 

28.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding “milieuzone - waterwingebied” wordt verwijderd, mits:

 

28.5 natuurzone - EHS

De functie van de gebiedsaanduiding “natuurzone – EHS” is

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden;

  2. het tegengaan van werken en werkzaamheden, die het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden kunnen frustreren.

 

28.5.1 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "natuurzone - EHS", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de natuurzone zal ten hoogste 2 m bedragen.

 

28.5.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. de ter plaatse aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;

  2. de samenhang binnen het betreffende begrensde EHS-gebied niet onevenredig wordt aangetast.

 

28.5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

 

28.5.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

  1. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;

  3. het aanleggen van verharde en halfverharde paden;

  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  5. het diepploegen, mengwoelen of anderszins onomkeerbaar wijzigen van de bodemstructuur;

  6. het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van detailontwatering, zoals drainage;

  7. het geheel of gedeeltelijk dempen van dobben, drinkpoelen en poelen;

  8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.

 

28.5.3.2 Uitzonderingen op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 28.5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

 

28.5.3.3 Criteria

De in lid 28.5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien er geen significant negatieve effecten zijn

 

28.5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van gronden en bouwwerken dat significant negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en / of potentiële (natuur)waarden van de gronden.

 

28.5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

de gebiedsaanduiding “natuurzone - EHS” wordt verwijderd, mits:

 

28.6 veiligheidszone - externe veiligheid

De functie van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” is het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie.

 

28.6.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

28.6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

 

28.6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt verwijderd, mits:

  1. de omvang en situering van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt gewijzigd, mits:

  1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;

  2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.

 

28.6.4 Geen onevenredige afbreuk

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 28.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

28.7 vrijwaringszone - molenbiotoop

De functie van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” is het tegengaan van te hoge bebouwing en te hoge beplanting die het goed functioneren van een molen door windbelemmering kan frustreren en die de belevingswaarde van de molen in het landschap kan beperken.

 

28.7.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” de volgende regels:

  1. binnen de zone van 0 tot 100 m, gemeten vanaf de molen, mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een hoogte die groter is dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;

  2. binnen de zone van 100 tot 400 m, gemeten vanaf de molen, mogen geen gebouwen worden gebouwd met een hoogte die groter is dan die door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

  1. Hx=X/n + c*z.

  2. Waarin:

  3. Hx = hoogte bouwwerk (op afstand x);

  4. X = afstand in meters bouwwerk tot molen;

  5. n = 140 (geldt voor onbebouwd gebied) of 50 (geldt voor bebouwd gebied);

  6. c = 0,2 (constante);

  7. z = askophoogte

  1. Het gestelde in lid 28.7.1 onder A. en B. is niet van toepassing op bestaande en vergunde bouwwerken, alsmede op bouwwerken, die binnen de bestemming ‘Agrarisch – grondgebonden bedrijf’ op het perceel Rhaladyk 21 te Aldtsjerk mogen worden gebouwd.

 

28.7.2 Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. het bepaalde in lid 28.7.1 in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. in ieder geval kan van het bepaalde in lid 28.7.1 worden afgeweken indien

  1. wordt gebouwd binnen een straal van 100 meter van de voet van de molen en

  2. wordt gebouwd in de oostelijke helft van de molenbiotoop en de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter.

 

28.7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

 

28.7.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op of in de tot ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ aangeduide gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

 

28.7.3.2 Uitzondering op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 28.7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

28.7.3.3 Criterium

De in lid 28.7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.

 

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor een lichte horecafunctie, mits:

  1. de horecafunctie ondergeschikt is aan de bedrijfs- of woonfunctie;

  2. de de oppervlakte van de horecafunctie ten hoogste 50 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten hoogste 10 m2 van de horecafunctie binnen een gebouw mag worden uitgeoefend;

  3. het aantal zitplaatsen maximaal 20 bedraagt;

  4. uitsluitend niet - alcoholische dranken en geringe etenswaren worden verstrekt;

  5. de locatie ligt aan of in de onmiddellijke nabijheid van een toeristische wandel-, fiets-, auto- en/of vaarroute.

 

 

 

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:

  1. de bestemming 'Verkeer - Verblijf' wordt aangebracht, mits:

  1. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg, of de kruispuntverbetering om verkeerstechnische redenen noodzakelijk is;

  2. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;

  3. de aanleg of de verlegging van een utilitair fietspad om verkeerstechnische redenen nodig is;

  4. de aanleg van een recreatief fietspad met het oog op het bevorderen van het recreatief medegebruik van het buitengebied, o.a. in het kader van gebiedsontwikkeling, wenselijk is;

  5. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  6. de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten als gevolg daarvan niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;

  1. de bestemming 'Water' wordt aangebracht, mits:

  1. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg om nautische redenen noodzakelijk is;

  2. de verbreding, verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;

  3. de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is voor het maken van een verbinding met een andere waterloop ten behoeve van de kleine vaarrecreatie;

  4. de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is ten behoeve van een goede waterhuishouding;

  5. de aanleg of verlegging van een waterloop ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;

  6. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ wordt aangebracht, indien:

  1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

  2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ wordt aangebracht, indien:

  1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

  2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Open landschap)' wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' wordt aangebracht, indien:

  1. de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:

  1. de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid" wordt aangebracht, indien:

  1. de hoedanigheid van een risicovolle functie is gewijzigd;

  2. de ligging van de zone moet worden afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.

 

 

Artikel 31 Overige regels

Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen en/of aanduidingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels van toepassing als bedoeld in de bijlage 9.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- SLOTREGELS

 

Artikel 32 Overgangsrecht

 

32.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid A. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

  2. Sublid A. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

32.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid A., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid A., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid A. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het Bestemmingsplan correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

 

De voorzitter, De griffier,