direct naar inhoud van Artikel 22 Wonen
Plan: Kom Vinkeveen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.bp003komvinkeveen-oh01

Artikel 22 Wonen

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van (half-)vrijstaande, aaneengebouwde en gestapelde woningen inclusief bijgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens voor een bedrijf tot en met categorie 3.1, uitsluitend op de begane grond;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - botenhuis' tevens voor één botenhuis van maximaal 60 m2;

met daarbij behorende:

  • d. erven en tuinen;
  • e. dakterrassen en balkons uitsluitend bij vrijstaande woningen en gestapelde woningen;
  • f. toegangswegen- en -paden;
  • g. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
22.2 Bouwregels

Op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

22.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' geldt dat de totale gezamenlijke oppervlakte van bestaande gebouwen met ten hoogste 15 % mag worden vergroot tot een maximum van 300 m2, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 60 % van de oppervlakte van zij- en achtertuin.
22.2.2 Bijgebouwenregeling
  • g. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 22.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • h. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 22.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • i. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 22.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 22.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • j. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 22.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • k. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • l. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • m. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • n. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • o. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • p. in afwijking van het bepaalde in 22.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • q. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 meter voor palen en masten;
    • 2. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel;
    • 3. 2 meter voor overige erf- en terreinafscheidingen;
    • 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.2.4 Bruggen
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - beweegbare brug' is de brug beweegbaar waardoor de doorvaarbaarheid niet in hoogte beperkt wordt.
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - beweegbare brug' bedraagt de doorvaarbreedte minimaal 5 m.
22.2.5 Botenhuis

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - botenhuis' gelden de volgende regels:

  • t. binnen het aanduidingsvlak is maximaal één botenhuis toegestaan;
  • u. de oppervlakte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  • v. de goot- en bouwhoogte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan respectievelijk 2,50 meter en 3,50 meter;
  • w. de afstand van een botenhuis tot het water mag niet meer bedragen dan 1 meter. Bestaande botenhuizen die niet aan deze bepaling voldoen mogen worden gehandhaafd en herbouwd maar niet worden vergroot.
22.3 Nadere eisen
22.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
22.3.2 Voorwaarden
  • b. de bevoegdheid onder lid 22.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.4.1 Dakopbouwen op schuine daken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 22.2 sub b een omgevingsvergunning verlenen voor een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
22.4.2 Dakopbouwen op platte daken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 22.2 sub c een omgevingsvergunning verlenen voor een dakopbouw op een plat dak met inachtneming van de volgende regels:

  • g. het verschil tussen de nieuwe bouwhoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • h. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
22.4.3 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 22.2 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • i. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  • j. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 meter;
  • k. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
22.5 Specifieke gebruiksregels

Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten of webshop is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de bewoner van de woning;
  • b. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte is maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel, maar niet meer dan 50 m²;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • d. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • e. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • f. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • g. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
22.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 22.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "portakabin" of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m2 en de inhoud maximaal 200 m3 bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de ontheffing kan een termijn worden verbonden; een ontheffing inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.