Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Blijdrecht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP012Blijdrecht-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan Blijdrecht van de gemeente De Ronde Venen;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP012Blijdrecht-va01 met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten:
bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat:
  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of melding, waarbij de bouwaanvraag/melding voor dat tijdstip is ingediend;
 
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.10 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, ondergeschikt gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.13 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw en zolder;
 
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.18 carport:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte ruimte, van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk;
 
1.19 consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
 
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.22 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afval-verzameling;
 
1.23 ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een
dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);
  
1.24 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 meter beneden peil;
 
1.25 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
 
1.26 plangebied:
het (gehele) bouwperceel waarop het betreffende bouwplan of de betreffende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben;
 
1.27 verblijfsgebied:
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;
 
1.28 voorgevelrooilijn:
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
 
1.29 Wabo:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
 
1.31 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.5 afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens;
 
2.6 bruto vloeroppervlakte:
het bruto bedrijfsvloeroppervlak wordt gemeten binnenwerks met dien verstande dat de totale oppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en/of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.
 

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. erftoegangswegen;
  2. verblijfsgebieden;
  3. groenvoorzieningen;
met daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. bermen en taluds;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. straatmeubilair.
 

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
 
3.2.1 Algemeen
  1. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  2. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 10 m² bedragen;
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 10 meter voor palen en masten;
    2. 1 meter voor terreinafscheidingen;
    3. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, inclusief bijgebouwen;
met daarbij behorende:
  1. erven en tuinen;
  2. toegangswegen- en paden;
  3. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 

4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
 
4.2.1 Algemeen
  1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 meter bedragen.
4.2.2 Bijgebouwenregeling
  1. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in lid 4.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  2. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  3. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen, voor zover het bepaalde percentage in lid 4.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  4. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 4.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  5. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  6. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  7. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  8. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  9. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  10. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    2. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
4.2.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende woningen;
  2. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  3. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbe-treffende gevel.
 

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Bevoegdheid
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeers-belangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    1. de situering van bouwwerken;
    2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
 
4.3.2 Voorwaarden
  1. De bevoegdheid onder lid 4.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
  1. artikel 4.2.2 onder h 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  2. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
  • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
  • het uitzicht;
  • de aanwezigheid van voldoende privacy.
 
4.4.2 Erkers en entreeportalen
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:
  1. de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  2. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 meter;
  3. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Het uitoefenen van aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
  1. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Mantelzorgwoningen
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 4.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:
  1. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  2. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  3. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde "portakabin" of stacaravan;
  4. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m² en de inhoud maximaal 200 m³ bedragen;
  5. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  6. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  7. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  8. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  4. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
  5. de parkeergelegenheid (artikel 2.5.30).

6.2 Dakopbouw schuin dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  2. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  3. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  4. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  5. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  6. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
 

6.3 Dakopbouw plat dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een plat dak met inachtneming van de volgende regels:
  1. het verschil tussen de nieuwe bouwhoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  2. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.

6.4 Bestaande afwijkingen

Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet vergroot.

6.5 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming ge-richte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. als ligplaats voor woonschepen.

7.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  3. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en
bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Procedure bij nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn, of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.a sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid 12.a sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

13.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Blijdrecht.