1.1 Aanleiding
De eigenaar van de paardenhouderij Mariahoeve aan de Hoofdweg 85C in Mijdrecht wil graag een nieuwe bedrijfswoning realiseren op zijn eigen perceel. De gemeente De Ronde Venen heeft aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een herziening van het bestemmingsplan om de realisatie van de bedrijfswoning mogelijk te maken.
In het verleden heeft de gemeente De Ronde Venen met de provincie Utrecht de afspraak gemaakt dat de toenmalige eigenaar van Hoofdweg 85C een nieuwe bedrijfswoning mocht realiseren aan de Hoofdweg 85C als hij de bestaande woning aan de (in de nabijheid gelegen) Westerlandweg 4 zou slopen. De woning aan de Westerlandweg 4 is bij de herziening van het nu geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ al wegbestemd vanwege de afstand tot de naastgelegen boerderij. In deze woning wonen op dit moment nog wel de ouders van de voormalig eigenaar van Hoofdweg 85C. In voorliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin staat dat er pas gebruik gemaakt mag worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning aan de Hoofdweg 85C wanneer de woning aan de Westerlandweg 4 volledig gesloopt is.
De beoogde ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan omdat binnen het bouwvlak geen bedrijfswoning is toegestaan. Om de realisatie van het project planologisch-juridisch mogelijk te maken, is ervoor gekozen het bestemmingsplan voor de gronden in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C te herzien.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden, die beiden gelegen zijn even ten zuidwesten van de kern Mijdrecht. Het betreft een deelgebied aan de zuidzijde van de Hoofdweg 85C (noord) ter hoogte van de bestaande paardenhouderij Mariahoeve en een deelgebied aan de Westerlandweg 4 (zuid).
Globale ligging deelgebieden (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 22 september 2005. Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben dit bestemmingsplan goedgekeurd op 9 mei 2006, waarna het op 19 september 2007 onherroepelijk is geworden.
Deelgebied Hoofdweg 85C
De gronden in het deelgebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden (artikel 17)'. Het deelgebied is tevens voorzien van de aanduidingen 'grondgebonden' en 'geen bedrijfswoning toegestaan'. Het bouwen van een bedrijfswoning bij de paardenhouderij is dus uitgesloten.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)
Deelgebied Westerlandweg 4
De gronden in het deelgebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarische gebied (artikel 6)'. Omdat de huidige woning al eerder wegbestemd is (zie
toelichting paragraaf 1.1), hoeft het bestemmingsplan voor dit deelgebied niet meer te worden herzien.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)
Omdat ter plaatse van de beoogde locatie van de nieuwe bedrijfswoning geen bedrijfswoningen zijn toegestaan, zal het geldende bestemmingsplan deels herzien moeten worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de nieuwe bedrijfswoning in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C planologisch mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldende ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 7 belicht.
2.1 Bestaande situatie
Deelgebied Hoofdweg 85C
Op het perceel waarvan het deelgebied onderdeel uitmaakt is op dit moment paardenhouderij Maria Hoeve gelegen. Op de navolgende afbeelding is de inrichting van het perceel te zien met daarop aangegeven de beoogde locatie van de bedrijfswoning:
Luchtfoto deelgebied (rode omkadering) en directe omgeving
Op navolgende foto's is de bestaande situatie in het deelgebied weergegeven. Ter hoogte van de beoogde locatie van de nieuwe bedrijfswoning is al een landschappelijke inpassing voorzien in de vorm van een strook beplanting aan de noordwest- en zuidwestzijde:
Deelgebied Westerlandweg 4
In dit deelgebied staat een grondgebonden woning met zadeldak.
2.2.1 Verkavelingsopzet
Deelgebied Hoofdweg 85C
Er is een verkavelingsopzet gemaakt voor het deelgebied waarbij de nieuwe bedrijfswoning aan de westzijde van het perceel is geprojecteerd, nabij de hoofdentree van het terrein van de paardenhouderij:
Beoogde verkavelingsopzet deelgebied Hoofdweg 85C (Bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan bv, nr. 2015047, d.d. 13 oktober 2015)
Er is nog geen bouwplan beschikbaar. De maatvoering sluit aan bij de regels uit de geldende bestemming. De maximum inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 700 m³, de maximum goothoogte bedraagt 3,0 m en de minimum en maximum dakhelling bedragen 30 graden respectievelijk 50 graden, waarmee de maximum bouwhoogte ook vastligt.
Deelgebied Westerlandweg 4
De grondgebonden woning in het deelgebied Westerlandweg 4 zal worden gesloopt wanneer er gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning in deelgebied Hoofdweg 85C.
2.2.2 Verkeer en parkeren
Verkeer
De bedrijfswoning aan de Hoofdweg 85C wordt ontsloten via dezelfde in- en uitrit als de bestaande paardenhouderij in het gelijknamige deelgebied. De extra verkeersgeneratie als gevolg van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied bedraagt op basis van publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW 7,8 - 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daar staat tegenover dat het huishouden van de beheerder van de paardenhouderij zelf al in het plangebied aanwezig zal zijn en niet meer elke dag naar het plangebied hoeft te rijden. Per saldo is er slechts sprake van een beperkte verkeersaantrekkende werking die makkelijk afgewikkeld kan worden op de Hoofdweg.
Parkeren
Het parkeren voor de bedrijfswoning gebeurt op eigen terrein. De extra parkeerbehoefte als gevolg van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied bedraagt op basis van publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW 2,0 - 2,8 parkeerplaatsen. Er is meer dan voldoende ruimte in en om het deelgebied aan de Hoofdweg 85C aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
Ad a) Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Omdat het in onderhavig geval slechts om de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning gaat (de oude woning aan de Westerlandweg 4 zal gesloopt worden) betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ad b) het betreft de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning bij een paardenhouderij aan de Hoofdweg 85C op circa 400 m van de te slopen woning in het deelgebied aan de Westerlandweg 4. Beide woningen liggen in het buitengebied, zodat per saldo de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied niet toeneemt.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij voor welke gebieden van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
- ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
- behoud van de strategische grondwatervoorraden;
- ruimte voor duurzame energiebronnen;
- anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
- behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
- behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
- realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling;
- een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
- optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
- een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdsverkeer.
Landelijk gebied met kwaliteit
- uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod;
- behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden;
- een economisch vitale en duurzame landbouwsector;
- behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme);
- behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning bij een paardenhouderij in het buitengebied in ruil voor de sloop van een oude woning aan de Westerlandweg 4. De oude woning is inmiddels planologisch al wegbestemd en de verplichting tot sloop van deze woning, alvorens te kunnen starten met de bouw van deze woning, is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. De voorliggende herontwikkeling van het terrein is daarmee passend binnen de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016)
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Het plangebied is op de kaart 'Landbouw' gelegen binnen de aanduiding 'agrarische bedrijven'. In artikel 2.1 sub 4 is opgenomen dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘agrarische bedrijven’ bestemmingen en regels bevat die voorzien in een bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.
De overige kaarten zijn niet relevant voor het plangebied.
Planspecifiek
Oorspronkelijk gaat het om een bedrijfsverplaatsing van een agrarisch bedrijf aan de Westerlandweg 4 naar de Hoofdweg 85C. In het toentertijd afgesloten convenant tussen de gemeente De Ronde Venen en de provincie Utrecht is opgenomen dat de toenmalig eigenaar naast de verplaatsing van de bedrijfsgebouwen ook de bedrijfswoning zou mogen verplaatsen. Dit onder de voorwaarde dat de bestaande oude woning aan de Westerlandweg 4 gesloopt zou worden. Dit laatste is nog niet gebeurd, zodat er in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C tot op heden nog geen sprake is van een bedrijfswoning. De woning aan de Westerlandweg 4 is bij de herziening van het nu geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ planologisch al wel wegbestemd vanwege de afstand tot de naastgelegen boerderij. Door nu de nieuwe bedrijfswoning op te richten in het deelgebied aan de Hoofdweg en de bestaande oude woning te slopen in het deelgebied aan de Westerlandweg wordt de gefaseerde bedrijfsverplaatsing afgerond en het convenant voltooid.
De woning aan de Westerlandweg 4 wordt op dit moment nog bewoond. In de regels van het bestemmingsplan wordt daarom de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de oude woning aan de Westerlandweg 4 gesloopt moet zijn alvorens gebruik gemaakt mag worden van een omgevingsvergunning voor bouwen voor de nieuwe bedrijfswoning aan de Hoofdweg 85C. Omdat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan wordt daarmee voldaan aan de bepaling in artikel 2.1 sub 4 van de PRV.
Wat de landschappelijke inpassing betreft, kan verwezen worden naar de foto's in
toelichting paragraaf 2.1 waarop te zien is dat het perceel van de paardenhouderij al landschappelijk ingepast is. Verdere landschappelijke inpassing is daarmee niet zinvol.
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
Met de Structuurvisie De Ronde Venen wordt voldaan aan de verplichting uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer Structuurvisies vast te stellen. In de Structuurvisie worden de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling en de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid beschreven.
Het plangebied maakt op kaart 4 onderdeel uit van het landbouwkerngebied. In deze gebieden heeft de ontwikkeling van de landbouw prioriteit boven andere ontwikkelingen (zoals recreatie en natuur).
De landbouwkerngebieden zijn de gebieden, die met name door de landbouwkundige structuur de beste productieomstandigheden voor de landbouw bieden en die landschappelijk minder kwetsbaar zijn. In deze gebieden heeft landbouw het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies, die een belemmering voor het agrarisch gebruik kunnen betekenen.
Het verschil met de overige landbouwgebieden ligt in accenten. De nadruk is in het landbouwkerngebied sterker op landbouwproductie. In de overige landbouwgebieden wordt naast productie, die ook daar belangrijk blijft, nadrukkelijker ingezet op multifunctionaliteit, verbreding, landschap, recreatie en natuur. Verbreding wordt in het landbouwkerngebied niet uitgesloten.
De ligging van de landbouwkerngebieden is gebaseerd op structuur, productieomstandigheden, grondsoort, waterhuishouding, ligging of beheerfunctie. Door de landbouwkerngebieden te vrijwaren van andere functies blijft de grondprijs passen bij het gebruik en komen vrijkomende gronden zo veel mogelijk ten goede aan landbouw. In landbouwkerngebieden wordt ingezet op landbouwstructuurversterking, rekening houdend met natuur, landschap en het bodem- en watersysteem.
Planspecifiek
De nieuwe 'vervangende' bedrijfswoning komt te staan op het huidige perceel van de paardenhouderij. Er gaat dan ook geen agrarische productiegrond verloren. Ook blijkt uit
toelichting paragraaf 4.5 dat er geen agrarische bedrijven zijn in de omgeving die door de voorgenomen ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
3.3.2 Woonvisie De Ronde Venen
Doorstroming staat centraal in de Woonvisie uit 2013, met daarbij drie speerpunten: bouwen voor kwaliteit, beter benutten van de bestaande voorraad en vermarkten van de gemeente als aantrekkelijke woonplaats. De vraag bepaalt het aanbod: de woningbehoefte is leidend: 1.150 woningen tot en met 2020 is het uitgangspunt.
Bestaande afspraken en woningbouwprogramma’s worden gerespecteerd. Bij herprogrammering en nieuwe initiatieven dient de Woonvisie als uitgangspunt, waarbij de volgende punten centraal staan:
- Toevoegen van nieuwe woonmilieus: Rust en Ruimte en Voorzieningen om de hoek. Bij Rust en Ruimte wordt ingespeeld op de kwaliteiten van het landschap en het water; Voorzieningen om de hoek richt zich op het bieden van gelijkvloerse woningen in de centra van Mijdrecht, Vinkeveen en Abcoude. De ontwikkeling van woningen vergroot tevens het draagvlak voor voorzieningen en daarmee de kwaliteit van de centra.
- In eerste instantie bouwen voor ouderen en voor doorstromers die een iets grotere woning willen. Dit heeft het grootste effect op doorstroming in de hele woningvoorraad.
- In mindere mate bouwen voor jongeren, aangezien er in de bestaande voorraad al veel geschikte woningen beschikbaar zijn. Hiervan afwijken wanneer het gaat om particulier opdrachtgeverschap.
- Op uitleglocaties betekent dit het bouwen van twee-onder-één kap en vrijstaande woningen, bungalow/patiowoningen en in beperkte mate rij-/hoekwoningen, zowel koop als huur.
- Ruimtelijk wordt de verbinding met het landschap gezocht, wat zichtbaar, beleefbaar en het liefst toegankelijk is. Kleinschalige structuren vormen het uitgangspunt, een monotoon beeld wordt zo veel mogelijk voorkomen.
- Op inbreidingslocaties in centra patiowoningen/appartementen met lift bouwen in het betaalbare/middeldure segment, zowel koop als huur. De ruimtelijke inpassing is maatwerk. Uitgangspunt vormt het versterken van kwaliteiten in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
- We bouwen ook voor vestigers, dit betekent zo min mogelijk belemmerende maatregelen bij toewijzing van woningen, behalve bij sociale huur- en koopwoningen en woningen voor ouderen (gelijkvloers, wonen en zorg).
- Woningen dienen een toevoeging te zijn op de bestaande voorraad; de effecten van afzet op de markt worden nauwgezet gevolgd. Wat prijsklasse betreft, dient de nadruk te liggen op woningen tot € 250.000 en boven de € 350.000; in de tussenliggende prijsklasse is er voldoende aanbod in de bestaande voorraad.
- Bij monitoring is er aandacht voor rij-/hoekwoningen in de prijsklasse tussen de € 200.000 en € 300.000. De kernen Wilnis en Mijdrecht verdienen hierbij bijzondere aandacht.
- De gemeente heeft een positieve grondhouding ten aanzien van particulier opdrachtgeverschap. Waar wij kansen zien brengen wij partijen samen om de mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap te onderzoeken.
Planspecifiek:
De woonvisie is niet echt van invloed op onderhavig plan. Er vindt vervangende nieuwbouw plaats, waarmee er geen extra woning aan de voorraad wordt toegevoegd.
3.3.3 Duurzaam bouwen
De gemeente De Ronde Venen is actief op het gebied van duurzame ontwikkeling en heeft voor het onderdeel duurzaam bouwen verschillende beleidsdocumenten vastgesteld, waarin ambities zijn opgenomen.
De gemeente heeft in 2006 een duurzaamheidsambitie voor projecten vastgesteld. De duurzaamheidsambitie geeft een kort en bondig overzicht voor praktisch gebruik in (woningbouw)projecten, plannen en onderhandelingen met bouwpartners. Bij nieuwbouw van woningen wordt een energieprestatie gevraagd die verder gaat dan de landelijke regelgeving, namelijk een 10% scherpere Energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Ingezet wordt op energiebesparend ontwerpen (bijvoorbeeld compact bouwen en goede woningisolatie), het gebruik van duurzame energie (bijvoorbeeld het gebruik van zonnecollectoren en biomassa) en het gebruik van duurzame materialen (bijvoorbeeld duurzaam geproduceerd hout).
De gemeente heeft in 2008 besloten om de (regionale) “Werkwijze Duurzaam Bouwen met GPR Gebouw (nieuwbouw)” vast te stellen. +Hiermee heeft de gemeente de volgende duurzaamheidsambities vastgesteld die van toepassing zijn op GPR-gebouw:
- Woningen: Streven naar minimaal een 7 op alle thema’s en totaal minimaal 38 punten (5 thema’s)
- Utiliteitsbouw: Streven naar minimaal een 7 op alle thema’s en totaal minimaal 38 punten (5 thema’s).
GPR- gebouw laat zien hoe duurzaam een gebouw is en berekent de prestaties van het gebouw op vijf verschillende modules; energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per module verschijnt een waardering op een schaal van 1 tot 10.
Bouwpartijen kunnen voor wat betreft de energieprestaties voorlopig kiezen of ze willen bouwen volgens het huidige beleid zoals opgenomen in de duurzaamheidsambitie voor projecten of afspraken willen maken op basis van de GPR-gebouw methode (met minimaal een even hoge ambitie). Om gebruik te kunnen maken van GPR-gebouw, kunnen ontwikkelaars en architecten een sublicentie aanvragen bij de gemeente.
Planspecifiek:
Voor het betreffende project zal het streven liggen op minimaal een 7 naar de 'GPR Gebouw' norm. Hiermee sluit het project aan op het gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat er alleen in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C een ontwikkeling plaatsvindt en de planologische situatie in het deelgebied aan de Westerlandweg 4 niet wijzigt is, wordt in dit hoofdstuk alleen ingegaan op het deelgebied aan de Hoofdweg.
4.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het deelgebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het deelgebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, nr. 1282.001, d.d. 19 april 2016) uitgevoerd aan de Hoofdweg 85C te Mijdrecht. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht' (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit sterk humeuse en sterk zandige klei. De ondergrond bestaat uit matig siltige klei. Over het traject 0,5 - 1,5 m-mv komen brokken oer voor. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De nieuw te realiseren bedrijfswoning is een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Aangezien de Hoofdweg een weg is waar een maximum snelheid van 60 km/uur is toegestaan, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Windmill, nr. P2016.150.01-02, d.d. 12 januari 2017).
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Ten gevolge van het verkeer over de Hoofdweg bedraagt de hoogst berekende geluidbelasting en de te toetsen geluidbelasting (inclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) 53 dB ter plaatse van de noordwestgevel. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet gerespecteerd. Echter de maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt wel gerespecteerd. Ter plaatse van de noordoost- en zuidwestgevel, wordt vanaf een afstand van 7,0 respectievelijk 6,0 m vanaf de voorgevel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Ter plaatse van de zuidoostgevel wordt eveneens voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Maatregelen voor het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige, stedenbouwkundige en financiële aard.
Gezien het feit dat verdergaande maatregelen niet afdoende zijn of stuiten op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard en wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid, wordt het bevoegd gezag verzocht een hogere grenswaarde te verlenen van 53 dB.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woning vormt het aspect geluid vormt vanwege de beschouwde weg geen belemmering voor de realisatie van de woning.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Het aantal woningen blijft per saldo gelijk. Hiermee heeft de voorgenomen ontwikkeling een NIBM-effect op de luchtkwaliteit.
Tevens blijkt uit raadpleging van de Gis-kaarten van de Omgevingsdienst regio Utrecht dat de luchtkwaliteit in en om het deelgebied aan de Hoofdweg 85C ruimschoots aan de normen van 40 μg/m³ (NO2 en PM10) en 25 μg/m³ (PM2,5) voldoet. Er is ter plaatse sprake van een goed woon- en leefklimaat wat betreft luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit genoemd) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen. Inmiddels zijn ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het basisnet ingevoerd.
Planspecifiek
Op de provinciale risicokaart kan voor het deelgebied aan de Hoofdweg 85C worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Het meest nabijgelegen zijn de bovengrondse propaantanks aan de Westerlandweg 6A en Westerlandweg 5 op circa 370 m respectievelijk circa 440 m van het deelgebied. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt voor beide propaantanks op 12 m. Aan deze veiligheidsafstand wordt ruimschoots voldaan.
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding deelgebied (zwarte omkadering)
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen andere risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de nabijheid van het deelgebied aan de Hoofdweg 85C zijn gelegen. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het deelgebied aan de Hoofdweg 85C wordt aangemerkt als rustig buitengebied.
In de directe omgeving van het deelgebied aan de Hoofdweg komen geen intensieve veehouderijen voor. Het meest nabijgelegen agrarisch bedrijf is gelegen aan de Westerlandweg 2 op circa 270 m ten zuiden van het deelgebied. Dit betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf waarvoor vaste afstanden van maximaal 50 m gelden. Alle overige in de omgeving van het plangebied gelegen veehouderijen hebben alleen dieren waarvoor vaste minimale afstanden gelden. De voor- en achtergrondbelasting is alleen te berekenen als er dieren worden gehouden waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij een geuremissiefactor is vastgesteld. In deze situatie hoeft er voor het aspect geur geen berekening gemaakt te worden.
Daarnaast is er een elektrotechnisch bedrijf (SBI: 293) gelegen aan de Hoofdweg 74 op circa 260 m ten zuidwesten van het deelgebied. Dergelijke bedrijven vallen in milieucategorie 2 en hebben een richtafstand van 30 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Gezien de ruime afstanden van de genoemde (agrarische) bedrijven tot het deelgebied aan de Hoofdweg 85C, kan gesteld worden dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
- afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
- opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
- goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning. In de toekomstige situatie zal er circa 200 m² extra verharding en bebouwing aanwezig zijn in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C. Dit is ruimschoots onder de drempelwaarde van 5.000 m². Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden in de vorm van extra oppervlaktewater voor waterberging. Bovendien wordt de bestaande woning aan de Westerlandweg 4 gesloopt (circa 200 m²) verharding.
Hemelwater
De hemelwaterafvoer van de nieuwe bedrijfswoning wordt afgekoppeld en naar de nabij gelegen watergang aan de straatzijde geleidt. Er wordt daarnaast geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen.
Afvalwater
De rioleringsput met bijbehorende kast waarop de nieuwe bedrijfswoning wordt aangesloten zijn al in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C aanwezig.
Legger
Voor het deelgebied aan de Hoofdweg is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het deelgebied is niet gelegen in de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. De werkzaamheden zijn daarmee niet vergunningsplichtig.
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) staat het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
- woning zonder kruipruimte- drooglegging van 0,5 m;
- woning met kruipruimte - drooglegging van 0,9 m.
Aan deze eis zal worden voldaan.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Planspecifiek
Aangezien de nieuwe vervangende bedrijfswoning in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C wordt gebouwd op een stuk van het perceel van de paardenhouderij waarop alleen laag gras voorkomt (zie de foto's in
toelichting paragraaf 2.1), kan worden uitgesloten dat de nieuwe bedrijfswoning schade oplevert aan beschermde soorten en gebieden.
Te zijner tijd zal voorafgaand aan de sloop van de woning (in het kader van de sloopmelding) in het deelgebied aan de Westerlandweg 4 een quickscan ecologie worden uitgevoerd.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Op de archeologische beleidskaart ligt het te bebouwen gebied binnen een gebied met een relatief hoge archeologische verwachting. Op de kaart valt de binnen de aanduiding 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied (AWV) 1. Dit houdt in dat er bij het eventueel roeren van de grond bij een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m een onderzoeksplicht geldt. Daarom is er een archeologisch onderzoek uitgezet.
Er is een archeologisch vooronderzoek (Transect, nr, 899 , d.d. 18 januari 2017) uitgevoerd in het deelgebied aan de Hoofdweg 85C. Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat in het deelgebied sprake is van een lage archeologische verwachting. In de ondergrond van het deelgebied bevindt zich een getijdegeul, maar gerijpte oeverafzettingen en sporen van bodemvorming die wijzen op droge omstandigheden. Mogelijk is ook een deel van de getijdeafzettingen verdwenen als gevolg van turfwinning en landbewerking. Ook conserverend restveen is niet aanwezig. Voor de overige perioden geldt op basis van het archeologisch bureauonderzoek een lage archeologische verwachting. Dit heeft te maken met de veenwinning in de 17e tot 19e eeuw, waarbij de bodemlagen die na het Neolithicum zijn gevormd zijn weggegraven. Het maakte in die tijd deel uit van een veenwinningsplas. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw is het deelgebied drooggemaakt en wederom in gebruik genomen.
Advies
Vanuit archeologisch oogpunt is er geen bezwaar tegen de geplande bouwactiviteiten. Transect adviseert om het deelgebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente De Ronde Venen, om op basis van dit advies een selectiebesluit te nemen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Leidingen
In het deelgebied aan de Hoofdweg 85C of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plan.
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er wordt immers één woning gebouwd.
De gemeente De Ronde Venen heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de specifieke gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheden.
In dit bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Agrarisch' alleen de volgende onderdelen opgenomen:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Daarnaast is er een regeling opgenomen die verzekerd dat voordat er gebruik gemaakt mag worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning, de bestaande woning aan de Westerlandweg 4 te Mijdrecht eerst gesloopt moet worden.
6.3 Toelichting afzonderlijke bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Agrarisch
Het deelgebied aan de Hoofdweg 85C is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Tevens liggen de aanduidingen 'grondgebonden veehouderij' en 'bedrijfswoning' over het deelgebied.
De bestemming voor het deelgebied aan de Westerlandweg 4 blijft zoals deze nu is in het geldende bestemmingsplan: 'Agrarisch' zonder bouwvlak en zonder nadere aanduidingen.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.1 Overleg
De provincie, Waternet en de veiligheidsregio hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorliggende bestemmingsplan.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 maart 2017 tot en met 20 april 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.