direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Marickenzijde
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het bestemmingsplan Marickenland is een uit te werken woonbestemming opgenomen. Dit gebied wordt in delen ontwikkeld en de gemeente De Ronde Venen wil dit ook in delen uitwerken in uitwerkingsplannen. Voor het eerste deel is reeds een stedenbouwkundig plan opgesteld.

Het doel is om de ontwikkeling van het gebied Marickenzijde mogelijk te maken door – voor een eerste deelgebied - het desbetreffende woongebied uit te werken. Bovendien moet er binnen 10 jaar gevolg worden gegeven aan de uitwerkingsplicht die is opgenomen in bestemmingsplan Marickenland. Het onderhavige uitwerkingsplan voorziet hier in.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De gemeente De Ronde Venen ligt in het Groene Hart van de Randstad en bestaat uit acht dorpskernen: Abcoude, Amstelhoek, Baambrugge, De Hoef, Mijdrecht, Vinkeveen, Waverveen en Wilnis. Het plangebied (zie figuur 1.1) beslaat de gronden grenzend aan de wijken van Wilnis Veenzijde 1, 2 en 3a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Mijdrechtse Dwarsweg aan de noordzijde en het oude spoorwegtracé aan de zuidzijde. Aan de westzijde ligt de wijk Veenzijde 3a en aan de oostzijde de weilanden en iets verder van het plangebied ligt in het oosten de ingenieur Enschedeweg (N212).

Tenslotte behoort een klein deel van de bestaande wijk Veenzijde tot het plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Marickenland' vastgesteld op 3 februari 2009. Op 22 juni 2011 heeft Raad van State uitspraak gedaan over dit bestemmingsplan. Hierdoor is goedkeuring onthouden aan de bestemmingen ´Natuur´ en ´Recreatie - dagrecreatie'. Het plan is echter geconsolideerd. In een geconsolideerd plan is de gerechtelijke uitspraak opgenomen. Binnen het geconsolideerde plan 'Marickenland' valt ook de uit te werken woonbestemming. Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in een eerste deel van deze uit te werken bestemming.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planbeschrijving. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied maakt onderdeel uit van De Ronde Venen, welke weer behoorden tot het noordelijk deel van de Utrechtse Venen. In 1085 schonk de Utrechtse bisschop Koenraad het gebied De Ronde Venen aan het kapittel van Sint Jan (en aan zijn ministeriaal de heer van Abcoude). Hiermee werd het startsein gegeven voor de ontginning van een uitgestrekt veengebied. Vanaf veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht, Drecht, Waver en Winkel werd radiaal ontgonnen naar het hoger en centraal gelegen veenkussen. Als scheiding en ter afwatering van de ontginningseenheden werden zuwes naar het midden toe gegraven.

De percelen kenden hier geen vaste maten, er was sprake van een vrije opstrekkende verkaveling. Aan de binnenringzijde van de ontginningen werden op de kruisingen met de zuwes kerken gesticht en molens opgericht. Vanaf de 13e eeuw stond, door het voortdurend inklinken van de bodem, de waterbeheersing centraal in het gebied. Ook werd gewerkt aan betere vaarwegen.

Door de turfwinning en het steeds dieper uitbaggeren van veen in de zeventiende en achttiende eeuw werd het slotenpatroon steeds verder verbreed en ontstonden steeds meer veenplassen. Ter behoud van de agrarische gronden werd het nieuw ontgonnen land bedekt met een toemaakdek (van Amsterdams huisvuil). Rogge, gerst en hennep waren belangrijke producten. Er werden schapen gehouden en ver van de boerderijen gelegen land werd als hooiland gebruikt. Vis en waterwild vormden een aanvullende bestaansbron voor de eerste bewoners. Hout voor gebruik op de boerderij werd in kleine bosjes geteeld.

In de strijd tegen de verdere verwatering van De Ronde Venen werd eind achttiende eeuw besloten een verveningsvergunning te koppelen aan de verplichting tot bedijking en droogmaking. Door de aanleg van droogmakerijen in De Ronde Venen is van de ontginningen weinig meer over. Ook zijn veel van de middeleeuwse lagen afgegraven.

In totaal zijn vijf droogmakerijen ontwikkeld. Het plangebied is gelegen binnen de vierde droogmakerij, droogmakerij Groot Mijdrecht. Deze startte in 1872 met de aanleg van ringdijken en de bouw van een stoomgemaal aan de Waver. De in 1879 drooggevallen veenplas kreeg een op de topografische coördinaten uitgezette verkaveling: de dwarstochten en dwarswegen werden haaks op de van noord naar zuid lopende Hoofdweg (de huidige N212). Deze rationele verkaveling is tot op de dag van vandaag nog zichtbaar in het landschap.

De ontsluiting van het gebied begon in 1915 met de aanleg van de lokaalspoorlijn tussen Nieuwersluis en Uithoorn met stations in Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen. Hoewel de spoorlijn niet meer in gebruik is, is de Spoordijk nog aanwezig. Deze Spoordijk is nu in gebruik als wandelroute. Ook werden de doorgaande provinciale wegen N201 en N212 gerealiseerd. Deze volgden grotendeels de reeds bestaande wegenstructuur.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het zuidelijk deel van de Polder Groot-Mijdrecht en ligt tegen de kernen Mijdrecht en Wilnis en op een wat ruimere afstand van de kernen Vinkeveen en Waverveen. Het landschap van De Ronde Venen bestaat uit een combinatie van hoger gelegen onverveende bovenlanden langs de rivieren (waar het veen van slechte kwaliteit was) en de lager gelegen uitgeveende gebieden die drooggemalen zijn (de droogmakerijen) of die na het uitvenen als open water gehandhaafd zijn (de Vinkeveense Plassen).

Hoewel een groot deel van de gemeente De Ronde Venen een concentrisch verkavelingspatroon kent, heeft het plangebied een meer rationeel verkavelingspatroon. Dit patroon resulteert uit de tijd dat het plangebied actief was als droogmakerij. De huizen en boerderijen liggen op de kop van de kavels, langs de dwars op de kavels lopende polderwegen. Naast de polderwegen worden de kavels begrensd door een dicht netwerk van sloten en weteringen. Aan de randen van de polder liggen ringdijken. De bodem in Marickenland bestaat grotendeels uit veengrond, en uit veen bedekt met zeekleiafzettingen

Samenhang

Van oudsher is in de droogmakerijen sprake van een samenhangende eenheid van een ringdijk met daarbinnen een gridvormige verkaveling. Door de oprukkende niet-agrarisch gerelateerde bebouwing in de aangrenzende woonkernen is deze eenheid de afgelopen jaren zowel ruimtelijk als functioneel enigszins aangetast.

Visuele kwaliteit

Het landschap in de Ronde Venen is overwegend een grootschalig, open agrarisch landschap. In het plangebied bestaan deels nog gave uitzichten. De rationele verkaveling, de niet doorgetrokken lintbebouwing en de hogere ligging van de wegen in het gebied vergroten de oriëntatiemogelijkheden op beeldbepalende elementen. Het steeds verder dichtslibben van de bebouwing langs de wegen vormt wel een belangrijke bedreiging voor (met name de noord- zuid gerichte) zichtlijnen.

Water

In de gemeente De Ronde Venen zijn globaal drie peilniveaus te onderscheiden: het boezempeil (circa 0,40 meter – NAP), het tussenboezempeil (circa 2,15 meter –NAP) en de droogmakerijen (tot circa 6,70 meter – NAP). Omdat er van nature een hoog grondwaterpeil voorkomt in dit gebied, is ontwatering en afwatering noodzakelijk voor de gebruiksfuncties. Waterschappen handhaven daarom al eeuwenlang een kunstmatig peil. Het waterbeheer is van oudsher vooral gericht op het agrarisch gebruik; in de laatste jaren komen daar steeds meer andere functies bij.

Het plangebied behoort in de huidige situatie tot het peilgebied van NAP -6,70 meter. In het zuiden grenst Marickenzijde aan de wijk Veenzijde en in het westen aan het bedrijventerrein van Mijdrecht. Het oppervlaktewaterpeil van het noordelijk deel van het bedrijventerrein Mijdrecht is NAP -6,70 meter. Dit is hetzelfde peil als dat van Wilnis en het landelijk gebied. Het zuidelijk deel van het bedrijventerrein Mijdrecht heeft een peil van NAP -6,50 meter. De peilen worden met behulp van stuwen in stand gehouden. De twee dwarstochten ten zuiden en ten noorden van Marickenzijde zorgen voor de afvoer uit het gebied en de doorvoer van het water uit Wilnis Veenzijde en het bedrijventerrein van Mijdrecht naar de hoofdtocht langs de N212.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied is voornamelijk in gebruik als landbouwgebied en er komen dan ook in de huidige situatie geen woningen voor. Alleen aan de noordzijde van het plangebied, langs de Mijdrechtse Dwarsweg staan een aantal woningen en enkele bedrijven. De meeste van deze woningen zijn burgerwoningen. Voormalige boerderijen of agrarische bedrijfswoningen zijn de laatste jaren omgezet naar woonbestemming.

Wegenstructuur

Nabij het plangebied liggen twee provinciale wegen: de N201 Hilversum-Haarlem en de N212 (ir. Enschedeweg) richting Woerden (noord-zuid). Deze wegen doen dienst als gebiedsontsluitingswegen (80 km/u), verbinden de verschillende kernen binnen de gemeente De Ronde Venen met elkaar en zorgen voor aansluiting op het hoofdwegennet (A2, A4 en A12). De Mijdrechtse Dwarsweg functioneert eveneens als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beoogde ontwikkeling wordt in dit hoofdstuk getoetst aan het relevante vigerende beleid van de verschillende overheden. Onderstaand is het voor het plangebied relevante rijksbeleid (paragraaf 3.1), het provinciaal beleid (paragraaf 3.2) en het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.3) beschreven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'), zie ook paragraaf 5.11. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met het zorgvuldig ruimtegebruik (Ladder duurzame verstedelijking). Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.11. Voor de overige belangen heeft het uitweringsplan geen raakvlakken met de verschillende nationale belangen.

3.1.2 Nota Belvedère

De Nota Belvedère is een initiatief van voormalige vier ministeries: VROM, OCW, LNV en V&W. Deze ministeries streven er naar om cultuurhistorie meer te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De stelling van Amsterdam is aangewezen als Belvedèregebied. In de nota staat het beleid ten aanzien van het cultuurhistorisch en het (te verwachten) archeologisch erfgoed beschreven. De kern van de stelling, die is aangelegd tussen 1874 en 1920, vormt inundatie van het polderland, waardoor een barrière werd geschapen voor een naderende vijand. De noordelijke polders in de gemeente De Ronde Venen vormden een inundatiegebied. Achter de inundatiegebieden, in dit geval ten noord(west)en ervan, liggen de forten met hun geschut. Tussen Abcoude en Weesp sloot de stelling aan op de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

De Nota Ruimte geeft aan dat de Stelling van Amsterdam behouden dient te worden voor volgende generaties. De provincie heeft in de nota Niet van Gisteren het beleid ten aanzien van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en De Stelling van Amsterdam uitgewerkt. Onderhavig bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor het voortbestaan van de Stelling van Amsterdam

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Conclusie

Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het uitwerkingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Dit uitwerkingsplan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2025

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. In de PRS geeft de provincie aan welke doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.

De provincie Utrecht moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Pijler duurzame leefomgeving

Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving wordt voorgesorteerd op de klimaatverandering. De ambitie is om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Voor klimaatbestendigheid is het belangrijk te beschikken over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem en waterveiligheid. In de steden moet een aantrekkelijk, gezond en veilig woon- en werkklimaat behouden blijven. Bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico’s.

Pijler vitale steden en dorpen

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Ten minste twee derde deel van de opgave dient binnenstedelijk (zowel steden als dorpen) gerealiseerd te worden. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk als er tegelijk voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en (ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden en voor een recreatief aantrekkelijke en bereikbare kernrandzone.

Pijler landelijk gebied met kwaliteit

Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

Onderliggend uitwerkingsplan past binnen het beleid van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Het uitwerkingsplan voorziet in een goede overgang van dichtbebouwd stedelijk gebied naar een landelijk buitengebied. Het plan draagt dan ook bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de kernrandzone van de gemeente De Ronde Venen.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat regels voor gemeenten. De volgende regels zijn van toepassing op onderliggend uitwerkingsplan:

3.1 Stedelijk gebied

Het plangebied Marickenzijde is in de verordening op de kaart 'Wonen en Werken' aangewezen als 'stedelijk gebied', zie afbeelding 3.1. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0002.png" afbeelding 3.1 Uitsnede kaart 'Wonen en Werken' stedelijk gebied (partiële herziening PRV 2013)

Bij het aanleggen van woonwijken is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. In paragraaf 5.10 is uitgewerkt hoe in dit plan met duurzaamheid rekening wordt gehouden.


Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. In paragraaf 5.7 is dit verder uitgewerkt.

Daarnaast moet een plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien een beschrijvng bevatten van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben. Het plan wordt door middel van een rotonde ontsloten op de Mijdrechtse dwarsweg. In paragraaf 5.2 is dit verder uitgewerkt.

Conclusie

Het onderliggend uitwerkingsplan maakt woningbouw voor Marickenzijde mogelijk. In dit plan wordt uitgewerkt hoe rekening wordt gehouden met duurzaamheid, overstromingsgevaar en mobiliteit. Het plan voldoet hiermee aan de eisen uit de provinciale verordening.

3.2.3 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011

In het Provinciaal Milieubeleidsplan staat weergeven wat de ambities zijn van de provincie Utrecht. Het geeft richting aan inspanningen op milieugebied en biedt flexibiliteit om in te spelen op nieuwe inzichten en veranderende omstandigheden. Waar nodig zijn deelonderwerpen uitgewerkt in beleidsvisies en/of actieplannen.

Het milieubeleidsplan richt onder meer op:

Onderwerpen   Ambitie  
1. Luchtkwaliteit   Het verbeteren van de Utrechtse luchtkwaliteit, leidend tot een zodanige luchtkwaliteit in Utrecht dat de effecten op de volksgezondheid en vegetatie minimaal zijn.  
2. Hinder   Het verder verminderen van de geluidhinder  
3. Externe veiligheid   Het reduceren van risico's op calamiteiten met gevaarlijke stoffen.  
4. Bodem en grondwater   Het streven naar geen (of een zo laag mogelijk) gezondheids- en milieuhygiënisch risico door verontreinigde (water)bodem en verontreinigd grondwater en een zo optimaal mogelijke afstemming van het gewenste ruimtegebruik op de eigenschappen en kwaliteit van bodem en (grond)water.  
5. Duurzame ontwikkeling   In 2011 is duurzaamheid een geïnternaliseerde afweging binnen de provincie voor zowel extern als intern gericht beleid.  

Onderhavig uitwerkingsplan is in overeenstemming met het Provinciaal Milieubeleidsplan. Zo ligt het plangebied niet in of nabij een stiltegebied en leidt het niet tot onaanvaardbare effecten op het gebied van Luchtkwaliteit, Hinder, Externe Veiligheid, Bodem en grondwater of Duurzame ontwikkeling. In Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze aspecten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De structuurvisie 'De Ronde Renen 2030' is op 17 oktober 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie zijn de doelstellingen uit de gemeentelijke Woonvisie vertaald. De gemeente zet in op een toekomstbestendige woningvoorraad: het zo veel mogelijk laten aansluiten van woningen op woonwensen, woningen die energiezuinig en toegankelijk zijn en woningen die aansluiten op de woningmarkt. Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met de bestaande woningvoorraad, andere nieuwbouwinitiatieven en met de regionale positie op de woningmarkt.

Doorstroming helpt om woonwensen en woningbehoefte beter op elkaar aan te laten sluiten. Concreet zet de gemeente in op:

  • 1. Kwaliteit bij nieuwbouw.
  • 2. Beter benutten bestaande woningvoorraad.
  • 3. Aantrekken nieuwe inwoners door inzet op de onderscheidende kwaliteiten van de gemeente.

Uit woningbehoefteonderzoek (2012) ten behoeve van de Woonvisie blijkt dat voor De Ronde Venen tot 2020 750 tot 1150 woningen nodig zijn (Fase 1 van Marickenzijde heeft overigens een langere looptijd). Deze behoefte kan ruimschoots binnen de huidige rode contouren worden opgevangen door het invullen van inbreidingslocaties en herstructurering. De overige woningcapaciteit binnen de rode contour blijft gereserveerd met het oog op toekomstige behoefte.

Bij nieuwbouw staat de focus op kwaliteit voorop. Kwaliteit betekent het realiseren van duurzame woonmilieus. Woningen die energiezuinig zijn of energie opwekken en die de nodige flexibiliteit in indeling bieden en toegankelijk zijn voor specifieke doelgroepen. Woningen die op een zorgvuldige manier ingepast zijn in de omgeving en waarvan de kwaliteit wordt benut door deze beleefbaar te maken. Woningen vormen een meerwaarde ten aanzien van de huidige woningvoorraad, zodat er geen overschotten ontstaan. Op deze manier bouwen we aan woonmilieus die toekomstbestendig zijn, het milieu minder belasten en zowel betaalbaar als waardevast zijn.

3.3.2 Beleidsagenda college 2015 "Samen aan de slag!"

Na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 hebben de partijen CDA, ChristenUnie-SGP, PvdA-GroenLinks-LokaalSociaal en Ronde Venen Belang een coalitieakkoord gesloten. Hierin wordt op diverse thema's ambities uitgesproken. Deze ambities zijn vertaald in de beleidsagenda van het college “Samen aan de slag!”.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling binnen onze gemeente zijn goede lijnen uitgezet in de vorige raadsperiode. Het beleid uit de recent vastgestelde Structuurvisie, Woonvisie en het Grondbeleid wordt onverminderd voortgezet. Aangekondigd wordt dat het college wil zoeken naar mogelijke oplossingen de aansluiting van vraag en aanbod in de woningmarkt te verbeteren. De uitkomst van het onderzoek kan aanleiding vormen om de Woonvisie te herzien.

De gemeente bouwt voldoende starterswoningen en levensloopbestendige woningen spant zich in om voorzieningen zoals winkels in onze dorpen te behouden en juist in de nabijheid van deze voorzieningen ook passende woonvoorzieningen voor ouderen te realiseren en te behouden. Het college wil dat De Ronde Venen een aantrekkelijke woongemeente blijft.

3.3.3 Verkeersvisie 2030 'Het beste van twee werelden'

De Ronde Venen is een groene gemeente die onderdeel is van het Groene Hart én een gunstige corridorligging heeft tussen de stadsregio’s Amsterdam en Utrecht. Deze combinatie maakt de gemeente tot geliefde woon-, werk- en recreatiegemeente.

Het karakteristieke dorpse karakter van alle acht kernen met zijn vertrouwde groene uitzichten en kleinschaligheid creëert een prettig leefklimaat voor inwoners. De aanwezige invalswegen (de N201, N212 en de A2) dragen bij aan de economie van de gemeente. Tegelijkertijd maakt het landelijke en levendige landschap De Ronde Venen aantrekkelijk voor agrariërs en de recreatiesector.

De toenemende behoefte aan mobiliteit en de groeiende druk op onze schaarse openbare ruimte zorgen ervoor dat er keuzes gemaakt moeten worden om deze kwaliteiten te behouden. Daarbij moeten landelijke en lokale trends en ontwikkelingen in beeld worden gebracht om hierop te kunnen anticiperen.

De gemeente wil de verduurzaming van mens en landschap doorzetten. Op het gebied van verkeer & vervoer wordt dit geuit door onder andere te investeren in de opkomst van milieuvriendelijke motorvoertuigen, het stimuleren van het openbaar vervoer en het toenemende gebruik van de fiets. Ook ondernemers uit de gemeente kunnen hier aan bijdragen

De komende jaren zet de gemeente samen met inwoners en ondernemers in op het verminderen, veranderen en verduurzamen van mobiliteit. Dit gebeurt door het door te werken met flexibele arbeidsuren en door ‘slimme ruimtelijke ordening’ bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen of inbreidingslocaties in te zetten (benutten van bestaande infrastructuur, logische verbindingen en aandacht voor langzame verkeersroutes). Door het openbaar vervoer te stimuleren en de ketenmobiliteit tussen ov en fiets uit te bouwen moet de verandering worden gerealiseerd.

Om de woonkernen en –wijken aantrekkelijk te houden, moet de aanwezige infrastructuur beschikken over voldoende capaciteit en kwaliteit. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dient vooraf inzichtelijk te zijn wat de impact van een ontwikkeling is op de functionaliteit van de omliggende infrastructuur en welke eventuele benodigde aanpassingen noodzakelijk zijn ten behoeve van het bewaken van deze capaciteit en kwaliteit. Er wordt daarbij gelet op de drie pijlers: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

Wanneer de gemeente beschikt over goede en voldoende parkeervoorzieningen komt dit de leefbaarheid en het wooncomfort in woonwijken ten goede. Tegelijkertijd zorgt te veel ‘blik op straat’ voor een onwenselijke uitstraling en getuigt het van weinig ruimtelijke kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen zet de gemeente in op het vaststellen van een parkeernorm die past bij het verwachte autobezit. De insteek is dat de parkeernorm toekomstproof moet zijn.

3.3.4 Woonvisie 'Doorstroming door kwaliteit'

De visie 'Doorstroming door kwaliteit' volgt de Woonvisies van de voormalige gemeenten Abcoude (2009) en De Ronde Venen (2005) op. De Woonvisie biedt input voor de gemeentelijke structuurvisie, die aangeeft welk toekomstbeeld de gemeente nastreeft. Hierbij gaat het niet alleen over wonen, maar ook over landschap, bedrijvigheid, recreatie en mobiliteit.

Met de Woonvisie bepaalt de gemeente haar visie, ambitie en maatregelen op het gebied van wonen in De Ronde Venen voor de periode tot en met 2020. De Ronde Venen wil graag een vitale gemeente blijven, met een gezonde bevolkingssamenstelling. Een aantrekkelijke woonomgeving die aansluit bij de woningbehoefte is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Om iedereen prettig te laten wonen, worden de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aangesloten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners.

In De Ronde Venen wonen op dit moment relatief veel 45- tot 65-jarigen en veel gezinnen met kinderen. Veel van deze inwoners zijn in de jaren zeventig en tachtig in de gemeente komen wonen, toen er veel woningen zijn gebouwd. De komende jaren zal de gemeente volgens de prognoses harder vergrijzen dan het landelijke gemiddelde en omliggende gemeenten. Het aandeel jongeren is de afgelopen jaren teruggelopen, mede doordat jongeren verhuisd zijn naar buiten de gemeente, maar vooral omdat er minder gezinnen zijn komen wonen. Er dreigt hierdoor krimp en hoge vergrijzing. Uitdaging is om zowel huidige als nieuwe bewoners te binden aan de gemeente.

In 2011 heeft de gemeente samen met woningcorporatie GroenWest (voorheen Westhoek Wonen) een woonwensenonderzoek gehouden. Op basis hiervan is een woningbehoefte tot en met 2020 bepaald. Uitgaande van de geschetste bevolkingsontwikkeling zijn er 750 extra woningen nodig tot en met 2020. Wanneer er meer zestigers kunnen worden aangetrokken, loopt de behoefte op tot 1.150 woningen. De maximale woningbehoefte tot en met 2020 komt uit op 1.500 woningen. De gemeente ziet een aantal van 1.150 woningen als realistische ambitie. De woningbehoefte vraagt vooral om een kwaliteitsslag: woningen en woonmilieus bouwen die een aanvulling zijn op de bestaande voorraad, gelijkvloerse woningen in onder meer het centrum van Mijdrecht, woonmilieus die rust en ruimte bieden aan de randen van het dorp.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In het bestemmingsplan ´Marickenland´ is voor het onderhavige plangebied een uit te werken woonbestemming opgenomen. Binnen dit uitwerkingsgebied wordt door middel van dit uitwerkingsplan een eerste fase van de woonwijk Marickenzijde ontwikkeld. Daarnaast behoort een klein deel van de bestaande wijk Veenzijde tot het plangebied.

Het streven voor het gehele uitwerkingsgebied is er op gericht om de bebouwing te concentreren rond een U-vormige ontsluiting waardoor er tegen de Mijdrechtse Dwarsweg aan een groter deel onbebouwd blijft, zodat een “dorpsweide” ontstaat. Daarnaast is het streven er tevens op gericht om stedenbouwkundig aan te sluiten op de bestaande verkavelingsstructuur. Daarom wordt bij voorkeur gekozen voor een opzet met brede bebouwingsstroken in noord–zuid richting afgewisseld met brede watergangen met groene taluds.

4.2 Het plangebied in zijn omgeving

Aan het bestemmingsplan “Marickenland” ligt de Samenwerkingsovereenkomst Parklandschap (2005) ten grondslag, waarin rijk, provincie, gemeente en Staatsbosbeheer hebben vastgelegd dat zij gezamenlijk werken aan de totstandkoming van een samenhangend natuur-, recreatie- en woongebied. In de structuurvisie "Marickenzijde" (die in het bestemmingsplan wordt aangehaald) is daarom gekozen voor een plan dat in hoofdlijnen voortborduurt op de bestaande verkaveling en het landschap in de directe omgeving. Dit komt terug in de open groene ruimte en de landschapsstroken in het ontwerp in de structuurvisie. Tevens zijn de basisvoorwaarden voor deze invulling opgenomen in de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan.

Het uitwerkingsplan Marickenzijde geeft invulling aan de in de structuurvisie "Marickenzijde" gekozen opzet binnen de kaders die door de uitwerkingsregels zijn gesteld. De ruimtelijke structuur voor de nieuwe wijk wordt gevormd door een kader van groen, water en landschap. Dit kader biedt een stevig raamwerk voor een flexibele invulling van Marickenzijde. Marickenzijde dient een afwisselende en aantrekkelijke woonwijk te worden. De basis wordt gevormd door de keuze voor de centraal gelegen open, omvangrijke en groene ruimte. Daarnaast en in samenhang daarmee zijn landschapselementen geprojecteerd, die vanuit de grens met Wilnis (de spoorbaan) het woongebied dooraderen en doorlopen tot aan de Mijdrechtse Dwarsweg. Deze hoofdstructuur heeft twee belangrijke functies: Enerzijds is een flexibele invulling mogelijk terwijl de samenhang en het karakter van het gebied gewaarborgd blijft. Anderzijds verweeft en verknoopt de hoofdstructuur Marickenzijde met haar omgeving.

Omdat vooral de verbinding tussen Wilnis en het noordelijk gelegen parklandschap van belang is, is het uitgangspunt een noord-zuidstructuur. Deze noord-zuidstructuur wordt benadrukt door blauw-groene verbindingen en een langzaamverkeersverbinding. Deze lijnen lopen door in de verkaveling van het noordelijk gelegen gebied. Ook de vrije ligging van de (voormalige) agrarische kavels langs de Mijdrechtse dwarsweg draagt bij aan een vloeiende overgang. De gekozen ligging van de woonwijkonderdelen komt verder voort uit de geluidshinderproblematiek. Door te kiezen voor een centrale groene ruimte, wordt overlast van de bedrijven aan de Mijdrechtse Dwarsweg op de nieuwe woningen voorkomen.

Het ten noorden van het plangebied gelegen gebied heeft een agrarische functie. In de Samenweringsovereenkomst (SOK) is afgesproken dat hier recreatieontwikkeling mogelijk moet zijn. De wijze waarop deze functie eventueel tot stand kan komen is nog onderwerp van overleg tussen de partners in de SOK. In ieder geval is sprake van vrijwilligheid in de uitvoering. De structuur van de woonwijk biedt mogelijkheden om verbindingen met toekomstige recreatieve ontwikkelingen te maken. Door de groene ruimte langs de Mijdrechtse Dwarsweg krijgen beide zijden van de weg dezelfde ruimtelijke uitstraling, namelijk (boeren)erven in een groene setting. De ruimtelijke kwaliteit van Marickenland wordt hiermee over de Mijdrechtse Dwarsweg heen getild. Hierdoor is een ruimtelijke verbinding tussen Marickenzijde en Marickenland gemaakt, waardoor Marickenzijde niet aan een weg ligt maar aan een natuurgebied.

De Spoorbaan blijft gehandhaafd als cultuurhistorisch element en als doorgaande groene structuur in het gebied.

De bestaande wijk Veenzijde (ten zuiden van de Wethouder van Damlaan) maakt deel uit van het plangebied omdat er destijds ideeën waren voor een ander soort ontsluiting van het plangebied op die locatie, maar deze plannen zijn gewijzigd. Dit deel van het plangebied krijgt de definitieve bestemming van de inmiddels gerealiseerde bebouwing en wordt conserverend bestemd.

De Samenwerkingsovereenkomst is in 2005 opgesteld en het bestemmingsplan “Marickenland” in 2009 vastgesteld. Sindsdien is gewerkt aan de opzet van een woonwijk binnen de meegegeven kaders. Het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan en volgt de uitgangspunten van de structuurvisie "Marickenzijde". De economische uitvoerbaarheid van het plan, het noodzakelijk te realiseren programma en praktische ontwerpeisen hebben vervolgens de verdere invulling van het uitwerkingsplan bepaald.

4.3 Uitwerkingsplicht

Binnen het bestemmingsplan ´Marickenland´ zijn de kaders voor het uitwerkingsplan gegeven in de 'Wonen - Uit te werken' bestemming. Het uitwerkingsplan moet voldoen aan de gegeven kaders.

Het plangebied voor dit uitwerkingsplan betreft een eerste fase van de gehele uitwerkingsplicht zoals opgenomen in het bestemmingpslan 'Marickenland'. In afbeelding 4.1 is het plangebied met een rode lijn weergegeven en de uitwerkingsplicht uit het moederplan met een groene lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0003.png"

afbeelding 4.1 eerste fase in gehele uitwerkingsbevoegdheid

Hoofdstructuur

Om de gewenste hoofdstructuur in het gehele bestemmingsvlak 'Wonen - uit te werken' te realiseren moet minimaal 1/3 van het bestemmingsvlak onbebouwd blijven en een groen-blauw karakter krijgen. Deze gronden moeten worden ingericht voor groenvoorzieningen, water, en (fiets)paden;

In deze eerste fase van de uitwerkingsplicht worden de gronden aan de noord- en oostzijde van het plangebied voorzien van een groene en blauwe inrichting. De waterlopen en groenstroken zijn hierbij een noord-zuid georiënteerd zoals opgenomen in de uitwerkingsregels.

Woningen

Het aantal woningen dat in het gehele uitwerkingsgebied mag worden ontwikkeld is 978. In de planopzet voor deze eerste fase wordt uitgegaan van in totaal 498 woningen, waarvan 95 appartementen. Deze eerste ontwikkeling past dus binnen de kaders van de uitwerkingsplicht. Voor een verdere ontwikkeling van het gehele uitwerkingsgebied dient hier wel rekening mee te worden gehouden. Daarnaast zijn in de uitwerkingsregels kaders opgenomen voor het aantal bouwlagen van grondgebonden woningen en gestapelde woningen.

Ten behoeve van toekomstige flexibiliteit zijn er op basis van de planregels maximaal 520 woningen toegestaan.

Groen en Water

In de uitwerkingsregels is opgenomen dat er voor het hele uitwerkingsgebied tenminste 5,2 hectare open water gerealiseerd moet worden. Er moeten tenminste drie watergangen dusdanig worden gesitueerd dat er doorzichten ontstaan in noord-zuidrichting. Het overige groen wat niet tot de hoofdstructuur behoort, moet als groenstroken binnen het woongebied worden gerealiseerd. Aan deze twee kaders wordt door stedenbouwkundige plan (zie afbeelding 4.2) voldaan.

Voorzieningen

In deze eerste fase worden geen voorzieningen in het mogelijk gemaakt. Er worden enkel woningen gerealiseerd.

Duurzaam bouwen

In de uitwerkingsregels zijn voor duurzaam bouwen bepalingen opgenomen over zongericht verkavelen en bouwen. Zo moet 70% van alle woningen in het plangebied met ten minste één gevel worden georiënteerd tussen het zuidwesten en zuidoosten en 70% van de woningen dient een dakvlak te hebben op een richting tussen het zuidwesten en zuidoosten, dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Deze 70% geldt voor de in totaal 978 woningen die er gerealiseerd worden. Deze 70% regeling is ook opgenomen voor de woningen die binnen dit uitwerkingsplan worden gerealiseerd.

Milieuaspecten

Daarnaast moet de ontwikkeling voor Marickenzijde voldoen aan de gegeven kaders voor wat betreft de inachtneming van afstanden ten opzichte van bedrijven die hinder kunnen opleveren vanwege geluid, geur, of veiligheid. Hier is bij de uitwerking rekening mee gehouden, waarvoor verder wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0005.png"

afbeelding 4.2 Stedenbouwkundige onderlegger

4.4 Planopzet

De planopzet voor onderhavig uitwerkingsplan voorziet in de bouw van in totaal 498 woningen. Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure en overleg met de bouwer is de opzet van de wijk iets gewijzigd en het aantal appartementen iets teruggebracht ten opzichte van het ontwerp uitwerkingsplan. De appartementen worden volgens de huidige plannen gerealiseerd in de twee woongebouwen die langs de Mijdrechtse Dwarsweg komen te staan en in de beneden-boven woningen in het zuidenwesten van het plangebied. Er worden ca. 40 beneden-boven woningen gerealiseerd. Tevens wordt voorzien in de aanleg van oppervlaktewater en een groenzone. De twee appartementen gebouwen worden in verschillende bouwlagen uitgevoerd, respectievelijk 8 en 6 lagen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Marickenland' opgenomen als een “uit te werken woonbestemming” (artikel 14). Voor Marickenzijde deelgebied 1 is een inrichtingsplan gemaakt voor voorlopig 498 woningen. Ten behoeve van toekomstige flexibiliteit worden in dit uitwerkingsplan in totaal 520 woningen toegestaan. Dit vormt de basis voor het uitwerkingsplan voor dit deelgebied. In artikel 14 lid 2 van de planvoorschriften zijn in de uitwerkingsregels bepalingen opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen. Een aantal van deze randvoorwaarden vanuit milieu hebben betrekking op de milieurechten ofwel milieucontouren, van de bedrijven aan de Mijdrechtse Dwarsweg. De vestiging van woningen mag geen nadelig effect hebben op de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische) bedrijven.

5.1.1 Milieucontouren

Bij de vaststelling van bestemmingsplan 'Marickenland' hadden de percelen aan de Mijdrechtse Dwarsweg 35 en 36 op basis van hun bestaande milieuvergunningen nog milieucontouren die van invloed zijn op de woningbouw in Marickenzijde deelgebied 1. De betreffende percelen hebben de bestemming 'Wonen'. Op grond van de planvoorschriften mocht agrarisch gebruik worden voortgezet op basis van het overgangsrecht (artikel 25). Hierbij geldt echter wel dat indien dit strijdig gebruik na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik te hervatten.

Inmiddels zijn er in de periode 2008 tot en met 2013 diverse toezichtcontroles uitgevoerd waaruit blijkt dat op basis van de Wetmilieubeheer bij beide percelen geen sprake meer is van een veehouderijbedrijf en daarmee verbonden activiteiten. Per 1 januari 2013 zijn op grond van het zogenaamde Activiteitenbesluit de omgevingsvergunningen (voorheen milieuvergunningen) voor de agrarische activiteiten voor zowel Mijdrechtsedwarsweg 35 als 36 van rechtswege komen te vervallen.

Op basis van de toezichtcontroles is verder ook geconstateerd dat er bij Mijdrechtse Dwarsweg 35 en 36 langer dan een jaar geen sprake meer is van agrarisch gebruik. Hervatten van agrarisch gebruik is daarmee in strijd met de bestemming 'Wonen'.

Conclusie

De milieucontouren van Mijdrechtse Dwarsweg 35 en 36 zijn komen te vervallen en vormen daardoor geen belemmering voor de realisatie van woningbouw in Marickenzijde deelgebied 1. De huidige bestemming van deze percelen, namelijk wonen, sluit activiteiten met milieucontouren verder uit.

5.2 Mobiliteit

In het kader van dit uitwerkingsplan is een verkeerskundige onderbouwing opgesteld. De onderbouwing met betrekking tot de mobiliteit bestaat uit de volgende elementen:

  • Ontsluiting van het plangebied.
  • Verkeersafwikkeling op de relevante kruispunten;

Het verkeersonderzoek (Verkeersonderzoek Marickenzijde, Goudappel Goffeng, 24 juni 2014) is opgenomen in bijlage 1.

Verkeersmodel

Op basis van het verkeersmodel van de gemeente is voor de wegen rondom het plangebied de groei in verkeersbewegingen per rijrichting bepaald tussen 2006 en 2020 (basis- en toekomstjaar van het verkeersmodel) en teruggebracht tot een gemiddelde groei per jaar. Daarnaast zijn voor een aantal wegvakken in de omgeving tellingen uitgevoerd in de jaren 2010 en 2012.

Om de oriëntatie te bepalen van het verkeer dat door het plangebied gegenereerd wordt is eveneens gebruik gemaakt van het verkeersmodel. Hierbij is de algemene oriëntatie in de directe omgeving van toepassing verklaard voor het verkeer van en naar het plangebied. De verkeersgeneratie van het plangebied zelf, maar ook van de functies in de bestaande woonwijk, is bepaald met behulp van de kencijfers van het CROW

Varianten

Voor bouwfase 1 is een viertal mogelijke ontsluitingen beschouwd. Te weten via de Mijdrechtse Dwarsweg, Veenman, Wagenmaker en Wethouder van Damlaan.

Het is uit verkeerskundig oogpunt logisch om het verkeer een zo kort mogelijke route te bieden in dit plan. Bovendien is het wenselijk om vanuit de veiligheid minimaal twee ontsluitingen aan te bieden. Bij een calamiteit op één van de ontsluitingen is Marickenzijde nog bereikbaar via een andere ontsluitingsweg. Ook vanuit het oog punt van bereikbaarheid van bijvoorbeeld de voorzieningen in de omgeving is het aan te bevelen meerdere ontsluitingen toe te passen.

De extra verkeersdruk op de andere ontsluitingen daalt naarmate er meer aansluitingen worden gerealiseerd. Een variant met meerdere aansluitingen heeft daarmee primair de verkeerskundige voorkeur.

Aan de Wagenmaker ligt echter een basisschool. Het is niet gewenst om via deze ontsluiting extra verkeer te geleiden. De variant met vier ontsluitingen is daarmee afgevallen. De aansluiting met de Veenman is in een eerder stadium al uitgesloten, nadat bewoners hun zorgen hadden geuit over de toename van verkeer hier. Verkeerstechnisch is deze niet nodig en om de belasting op de bestaande woonwijk te beperken niet wenselijk.

Voor de aansluiting richting Wilnis is de aansluiting via de Wethouder van Damlaan de meest logische en meest directe. Daarom wordt de variant met twee aansluitingen als meest wenselijk gehanteerd. De geprognotiseerde verkeersintensiteiten zorgen hierbij niet voor knelpunten of onacceptabele situaties.

De beide andere aansluitingen (Veenman en Wagenmaker) worden wel voor fietsverkeer en calamiteitenverkeer in stand gehouden. Hiermee wordt voor een goed netwerk voor fietsverkeer gezorgd en kan in geval van calamiteiten de wijk vanuit alternatieve richtingen benaderd worden.

Uitgangspunten

Voor het beschouwen van de verkeersafwikkeling op de verschillende aansluitingen met het bestaande wegennet zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De maximumsnelheid op de Mijdrechtse Dwarsweg wordt verlaagd van 80 km/u naar 50 km/u;
  • 2/3 van het verkeer heeft een bestemming ten noorden van het plangebied, waarbij aangenomen is dat 50% hiervan bij de aansluiting met de Mijdrechtse Dwarsweg in oostelijke richting en 50% in westelijke richting rijdt;
  • 1/3 van het verkeer heeft een bestemming ten zuiden van de woonwijk (Van Damlaan).

Bij het toepassen van twee ontsluitingen ontstaan de verkeersintensiteiten zoals in onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten 2024 (motorvoertuigen per etmaal, doorsnede)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0006.png"

Verkeersafwikkeling

De aansluiting met de Mijdrechtse Dwarsweg wordt uitgevoerd als rotonde. Dit is de meest Duurzaam Veilige oplossing voor kruisende fietsers en voetgangers. Een voorrangskruispunt op deze locatie is niet mogelijk in verband met een te hoge verhouding tussen intensiteit en capaciteit.

Bij het toepassen van twee ontsluitingen is er reservecapaciteit aanwezig op de aansluiting met de Mijdrechtse Dwarsweg en is er sprake van een goede verkeersafwikkeling. Indien er alleen een aansluiting op de Mijdrechtse Dwarsweg wordt gerealiseerd is er nauwelijks reservecapaciteit aanwezig.

Verkeersafwikkeling omliggende wegennet

Ook de ontsluitingen op de omliggende gebiedsontsluitingswegen (N212 en N201) zijn bekeken. De kruising N201/N212 heeft met de huidige vormgeving een voldoende verkeersafwikkelingsniveau om ook de vervoersbewegingen voor Marickenzijde deelgebied 1 te verwerken. Voor wat betreft de kruising tussen de N212 en Pastoor Kannelaan geldt, dat deze in 2014 als enkelstrooksrotonde uitgevoerd wordt. Met deze uitvoering is deze kruising toekomstbestendig, ook na aanleg van de woonwijk.

De aansluiting van de Mijdrechtse Dwarsweg op de N212 heeft in 2023 door de autonome verkeersontwikkeling (exclusief de realisatie van Marickenzijde) onvoldoende verkeersafwikkelingsniveau. Om de verkeersafwikkeling te garanderen dient hier een (partiële) turborotonde te worden aangelegd. De ontwikkeling van Marickenzijde heeft hier geen invloed op.

Gelet op de autonome verkeersontwikkeling worden bij de realisatie geen concrete voorzieningen getroffen voor aanpassing van de rotonde Mijdrechtse Dwarsweg – N212. Zoals te doen gebruikelijk zullen provincie en gemeente overleggen over de toekomstige aanpassingen. De planning van toekomstige deelgebieden van Marickenzijde kan hierbij worden betrokken.

Parkeren

Voor het parkeren binnen de woonwijk is een parkeerberekening gemaakt aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid om in de behoefte te voorzien.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat deelgebied 1 van Marickenzijde op verkeerskundig verantwoorde wijze kan worden gerealiseerd volgens de opgenomen uitgangspunten.

5.3 Luchtkwaliteit

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is

aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.

De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 1000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m2 bij één ontsluitingsweg en 66.667 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • bepaalde landbouwinrichtingen.

De bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In verband met een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of toekomstige bewoners van Marickenzijde mogelijk worden blootgesteld aan een luchtkwaliteit die niet aan de normen voldoet. Op basis van de gegevens uit NSL-monitoring blijkt dat de luchtkwaliteit in het gebied ruim onder de wettelijke normen ligt. Wetenschappelijk onderzoek door het RIVM toont verder aan dat de luchtkwaliteit in de toekomst niet substantieel zal verslechteren. De luchtkwaliteit in de bestaande wijken voldoet eveneens ruimschoots aan de wettelijke normen.

Conclusie

Het plan is niet opgenomen in het NSL/RSL-NV en zal niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Geluid

5.4.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.
5.4.2 Onderzoek

Voor het bestemmingsplan Marickenland is in 2008 een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zijn maatregelen bepaald en hogere waarden vastgesteld. De stedenbouwkundige opzet is inmiddels verder uitgewerkt. In een notitie is in beeld gebracht wat de geluidsituatie is van fase 1 met de meest recente verkaveling en verkeersgegevens. Er is onderzocht of het aantal eerder vastgestelde hogere waarden, die in het akoestisch onderzoek van 2008 worden genoemd, niet wordt overschreden. De notitie is opgenomen in bijlage 2. Naar aanleiding van zienswijzenprocedure is de planopzet voor een deel gewijzigd (zie ook paragraaf 4.4). De geluidseffecten van deze wijzigingen zijn ook in beeld gebracht. De notitie hiervan is opgenomen in bijlage 3.

De locatie Marickenzijde is in de huidige situatie een gebied buiten de bebouwde kom. Het bestemmingsplan zal dit ten behoeve van de ontwikkeling vaststellen als gebied binnen de bebouwde kom. Voor de wet is de situatie van de woning bepalend met uitzondering van woningbouw binnen de zone van een rijksweg of autoweg. Ingevolge art. 83, lid 2 kan een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.

In de zin van de Wet geluidhinder is er bij het bestemmingsplan sprake van een "nieuwe situatie langs bestaande wegen". De voorkeurswaarde voor de gevelbelasting van woningen bedraagt 48 dB (artikel 82 Wgh). Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) niet van toepassing. De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor nieuw te bouwen woningen (in stedelijk gebied) bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 Wgh). Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Voordat toetsing van de gevelbelasting aan de grenswaarde plaatsvindt, wordt voor een weg waar de toegestane rijsnelheid lager is dan 70 km/uur, op basis van artikel 110g Wgh een aftrek van 5 dB toegepast.

5.4.3 Conclusie

In 2008 zijn de volgende hogere waarden vastgesteld:

  • Klasse 49-53 dB: 48 woningen;
  • Klasse 54-58 dB: 47 woningen;
  • Klasse 59-63 dB: 5 woningen.

Met de, naar aanleiding van de zienswijzenprocedure gewijzigde, nieuwe verkaveling (fase 1), en meest recente verkeersgegevens zijn de benodigde hogere waarden ten gevolge van de Mijdrechtse Dwarsweg als volgt:

  • Klasse 49-53: 21 woningen;
  • Klasse 54-58: 46 woningen;
  • Klasse 59-63: 0 woningen.

Het benodigde aantal hogere waarden dat volgt uit het plan Marickenzijde, fase 1, overschrijdt niet het aantal dat eerder is vastgesteld.

Bij verdere uitwerking van het plan dient gelet te worden bij de appartementengebouwen of geluidluwe gevels (conform het gemeentelijk beleid) kunnen worden gerealiseerd. In de planregels is hiervoor opgenomen dat binnen de bestemming 'Wonen - 3 de woningen moeten worden voorzien van een geluidluwe gevel als de voorkeurswaarde wordt overschreden.

5.5 Bodemkwaliteit

5.5.1 Beleid, wet en regelgeving

In het kader van dit bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan bodemkwaliteit. Dit gaat niet zover dat in het bestemmingsplan uitspraken moeten worden gedaan over de vraag in hoeverre een omgevingsvergunning verleend kan worden. Wel dient inzicht te worden geboden in de vraag of het gebied geschikt is voor de beoogde functie en in de saneringsnoodzaak in geval er sprake is van nieuwbouw. Dit in verband met de gestelde eis van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5.2 Huidige kwaliteit

Uit het dossieronderzoek uitgevoerd door Milieudienst Noord-West Utrecht (NWU) blijkt dat de grond over het algemeen licht verontreinigd is met diverse parameters. Plaatselijk zijn matige en sterke verontreinigingen aangetroffen met lood, zink en PAK. Het grondwater in het projectgebied blijkt over het algemeen licht verontreinigd met metalen. Incidenteel is een matige verontreiniging met nikkel of arseen aangetroffen.

Resultaten Marickenzijde (woningbouw)

De bovengrond tot 0,5 meter - mv blijkt over het algemeen licht verontreinigd met cadmium, koper, lood en zink. In het oostelijke deel van de deellocatie bevinden zich enkele spots met sterk verhoogde gehaltes aan lood, respectievelijk matig tot sterk verhoogd gehaltes aan koper. De spots zijn destijds ingekaderd. In de ondergrond is plaatselijk een matig verhoogde arseenconcentratie aangetroffen. Dit betreft vermoedelijk een natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte. In deelgebied Marickenzijde is een brandplaats aanwezig (locatie is onbekend). De bovengrond blijkt hier sterk verontreinigd met lood en matig verontreinigd met koper en zink. Het is niet bekend of de locatie gesaneerd is.

Het grondwater (gesitueerd op ca. 0,5 meter - mv) is over het algemeen licht verontreinigd met diverse parameters. Er zijn matige verontreinigingen met cadmium en lood aangetroffen. In het oostelijke gedeelte zijn sterke verontreinigingen met lood, nikkel en zink waargenomen. De pH blijkt hier lager dan in het overige gedeelte van de locatie waardoor metalen beter in oplossing gaan. Het diepere grondwater is licht of niet verontreinigd.

Verdachte locaties

Op basis van het dossier onderzoek zijn diverse locaties naar boven gekomen waar een (mogelijke) bodemverontreiniging aanwezig is. Volgens de provincie Utrecht zijn er verontreinigingen aangetroffen ter plaatse van De voormalige spoorbaan Aalsmeer-Nieuwersluis en de Mijdrechtsedwarstocht. Voor het nieuwe woongebied Marickenzijde geldt dat het op te brengen zandpakket dik genoeg is om eventuele verontreinigingen af te dekken.

Conclusie 

Voor het nieuwe woongebied Marickenzijde geldt dat het op te brengen zandpakket (bodemfunctieklasse wonen) dik genoeg is om eventuele verontreinigingen af te dekken. Zowel de woningbouw als de aanleg van wegen, watergangen, riolering, etc. worden in het zandpakket gerealiseerd waarbij de onderliggende bodem ongemoeid blijft (vergelijkbaar met een functiegerichte sanering). Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen indien voor de realisatie van Marickenzijde deelgebied 1 het op bepaalde plekken toch noodzakelijk is om dieper te gaan dan de aangebrachte zandlaag. Aan deze wijzigingsbevoegdheid is een onderzoeksverplichting voor bodem gekoppeld.

Door de zandophoging vormt bodem geen belemmering voor de realisatie van de woningbouw in Marickenzijde deelgebied 1.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term ‘externe veiligheid’ wordt gehanteerd omdat het risico van derden (omgeving)

hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico (PR) vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Op grond van beide risico's kunnen gemeenten veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de

veiligheidsafstanden te voldoen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico, afgekort PR, is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Groepsrisico

Het groepsrisico, afgekort met GR, drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het gebied rondom de inrichting. De waarde geeft aan wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1.000 doden vallen voldoende klein is, en geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico.

5.6.2 Situatie plangebied

Op de provinciale risicokaart is te zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld een vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied liggen. Onderstaand is de risicokaart weergegeven voor de omgeving van Marickenzijde. Relevant voor dit uitwerkingsplan is het LPG station aan de Mijdrechtse Dwarsweg en de gasleiding ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0007.jpg"

afbeelding 5.1 Risicokaart

5.6.3 Wegtransport van gevaarlijke stoffen

Over de Mijdrechtsedwarsweg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het gaat om bestemmingsverkeer voor het LPG-tankstation aan de Mijdrechtsedwarsweg. Het gaat om een gering aantal transporten waardoor de risico's voor de omgeving zeer klein zijn.

5.6.4 Relevante inrichtingen plangebied

LPG-station

Het BP tankstation bevindt zich op de Mijdrechtse Dwarsweg 27 in Wilnis. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten mogelijk. De omvang van deze contour is afhankelijk van de LPG doorzet per jaar. Op basis van de huidige omgevingsvergunning is de doorzet gelimiteerd op 999 m3/jaar. De plaatsgebonden risicocontour komt daarmee te liggen op 45 meter vanaf het LPG-vulpunt.

Binnen het invloedsgebied (van 45 tot 150 meter van het LPG-vulpunt) moet worden afgewogen of het groepsrisico verantwoord is. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico voor inrichtingen is in deze afweging een ijkpunt. In de huidige situatie liggen er twee woningen binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico is daardoor zeer klein.

Het gedeelte ten zuiden van de Mijdrechtse dwarsweg wordt woningbouw gerealiseerd. Om aan de provinciale ambitie te kunnen voldoen is woningbouw binnen het invloedsgebied maar zeer beperkt mogelijk. Na 2010 zijn maximaal twee woningen per hectare mogelijk binnen het invloedsgebied . (De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico zal overigens pas worden overschreden bij circa 20 woningen per hectare) Het gedeelte van het invloedsgebied van het LPG-tankstations dat ligt binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan is bestemd voor groenvoorzieningen. Hierdoor is het niet toegestaan om nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren binnen dit invloedsgebied (ook de algemene wijzigingsregels maken een wijziging van de bestemming voor dit gedeelte niet mogelijk). Het groepsrisico wijzigt daardoor niet door dit plan.

5.6.5 Gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Wettelijk kader

Voor het ruimtelijk inpassen van buisleidingen met externe veiligheidsaspecten of het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen nabij deze buisleidingen, bevat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk toetsingskader. Op basis van het Bevb dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te worden genomen en het GR verantwoorden te worden.

Verder zijn in het Bevb bepalingen opgenomen voor de wijze waarin de zogenaamde belemmeringenstrook dient te worden opgenomen in een bestemmingsplan. De buisleiding inclusief de belemmeringenstrook moet worden bestemd. Binnen de belemmeringenstrook moet een bouwverbod worden opgenomen behoudens een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de leiding.

Relevante buisleidingen met gevaarlijke stoffen in plangebied

In het plangebied ligt in het zuiden een hogedruk aardgasleiding. Deze hogedruk aardgasleiding loopt vanaf de Algemene begraafplaats De Ronde Venen langs de Driehuizer Dwarstocht langs de noordkant van Wilnis tot aan de Veenweg/Wilnisse Zijweg. De gegevens van de hogedruk aardgasleiding zijn reeds verzameld in het kader van bestemmingsplan Marickenland en opgenomen in onderstaande tabel.

Soort leiding   Diameter   Druk (bar)   Afstand PR 10-6 contour (m)   Afstand invloedsgebied GR (m)   Belemmeringen-strook (m)  
Aardgastransportleiding   12 inch   40   0   140   5  

Plaatsgebonden risico

Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor bestemmingsplan Marickenland heeft de Gasunie een risicoberekening uitgevoerd voor de gastransportleiding (deze is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting). Hieruit blijkt dat de PR 10-6 contour op 0 meter ligt.

Door een belemmerde strook van twee keer 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding planologisch vast te leggen, zal aan het plaatsgebonden risico worden voldaan. Het uitwerkingsplan voorziet hier in.

Groepsrisico

Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Uit het onderzoek door de Gasunie blijkt dat het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Hierdoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied (140 m) zijn 422 woningen gelegen, waarvan 113 in Marickenzijde deelgebied 1. Per woning bevinden zich gemiddeld 2,4 personen (kengetal op basis van de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, 2007). Daarmee bevinden zich circa 1013 personen in het invloedsgebied van de leiding, waarvan 271 in Marickenzijde deelgebied 1. Daarnaast lopen er wegen door het invloedsgebied. Het gebruik van deze weg levert een bijdrage aan het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het is niet precies bekend om hoeveel personen het gaat. De verblijftijd van deze groep is in ieder geval zeer kort.

Gevolgen plan op GR

In bijlage 4 is de risicoberekening van de Gasunie opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van de woningbouw in Marickenzijde het groepsrisico licht toeneemt maar nog ruim onder de oriënterende waarde blijft en zeer klein is.

Bestrijdbaarheid

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied redelijk goed bereikbaar is voor de hulpdiensten. Veiligheidsregio Utrecht (VRU) vraagt in haar advies (zie bijlage 5 ) aandacht voor het realiseren van opstelplaatsen bij een calamiteit bij de hogedruk aardgasleiding in het gebied. Daarnaast vraagt de VRU aandacht voor de bereikbaarheid van bluswagens voor open water aangezien veel bluswater noodzakelijk is bij de bestrijding van een calamiteit. Bij de nadere uitwerking van de inrichting van het gebied zal aan deze aspecten in afstemming met de VRU aandacht besteed worden.

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van de zelfredzaamheid valt op te merken dat er in het invloedsgebied geen groepen zijn bestemd die als verminderd zelfredzaam kunnen worden aangemerkt. Tevens is er afhankelijk van de plaats van de calamiteit minimaal één vluchtroute van de risicobron af gericht, maar in veel gevallen zijn er meerdere vluchtroutes. In de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding is geen hoogbouw gepland. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn daarmee redelijk goed te noemen.

De door de VRU voorgestelde voorlichting aan inwoners valt buiten het kader van dit uitwerkingsplan. De afweging om wel of geen voorlichting aan inwoners te geven over mogelijk externe veiligheidsrisico's van hogedruk aardgasleidingen heeft betrekking op een gebied dat veel groter is dan alleen het plangebied.

5.7 Water

5.7.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

5.7.2 Procesverloop

Het woningbouwproject Marickenzijde loopt al heel wat jaren en heette in het begin anders. Het maakte in eerste instantie eerst onderdeel uit van plan Veenzijde III van vóór 1994 met de bouw van 1500 woningen.Dit zorgde in de ogen van het ministerie van VROM en de provincie voor een te grote aantasting van het Groene Hart. Als antwoord hierop vergrootte de gemeente het plangebied met natuur en recreatie in Groot Mijdrecht Zuid. De natuur, in het oostelijk deel, was al een EHS-zone voor nieuwe natuur. Dit integrale plan werd door alle partijen (inclusief waterschap) akkoord bevonden, heette Parklandschap en werd opgenomen in de gemeentelijke Ontwikkelingsvisie en Convenant De Venen van 1998. In 2005 is hiertoe een samenwerkingsovereenkomst getekend (inclusief waterschap) voor het realiseren van 320 hectare natuur ten oosten van de N212, 175 hectare recreatiegebied (vnl. westelijk van N212) en een woongebied ten westen van de N212 (Marickenzijde). Het woongebied besloeg 45 hectare met de bouw van 950 huur- en koop woningen. Samen met het waterschap is er een waterhuishoudkundig plan voor Marickenzijde geschreven (2008) en zijn er waterparagrafen gekomen in het bestemmingsplan Marickenland (2009) en Inrichtingsplan Marickenland (2010).

Diverse ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat plan Marickenland en de woningbouw gingen stagneren. Zo zal Marickenzijde niet in één keer gerealiseerd worden. Het plan waar het nu om gaat betreft een woongebied van ca. 18 hectare en de bouw van 495 woningen. In oktober 2012 is opnieuw gesproken met Waternet. Aanleiding hiervoor was de voortgang in het stedenbouwkundige plan en de wens tot het maken van een planologisch uitwerkingsplan. Ook is de gemeente bezig de uitgangspunten te vertalen in een concreet ophoogadvies, waarover in februari 2013 met Waternet is gesproken. In september 2013 werd er overeenstemming bereikt met de ontwikkelaar. Deze concept-waterparagraaf is verschillende keren besproken met Waternet en daarna aangepast.

5.7.3 Normstelling en beleid

Nota 'Anders omgaan met Water' (2000)

In dit kabinetsstandpunt deelt men de zorg van de Commissie WB21 dat het huidige systeem van waterbeheer zeker niet in staat is om de toekomstige ontwikkelingen als klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei op te vangen. Men beaamt de noodzaak van verandering in het huidige waterbeheer om Nederland in de toekomst, wat water betreft, een veilig, leefbaar en aantrekkelijk land te houden. De belangrijkste aanbevelingen van de commissie Waterbeheer 21e eeuw, zoals de nieuwe aanpak van de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren', zo min mogelijk afwenteling, de stroomgebiedbenadering en de watertoets worden door het kabinet overgenomen.

Bestuursakkoord Water (2011)

Rijk, de provincies, gemeenten en de waterschappen hebben op 21 april 2011 concrete afspraken gemaakt over een doelmatiger waterbeheer. Uitgangspunt van het Bestuursakkoord Water is het beschermen van Nederland tegen overstromingen, een goede kwaliteit water en de beschikbaarheid van voldoende zoet water. De vijfsamenwerkingspartners willen minder kosten en minder bestuurlijke drukte Nederland droog en veilig houden. Kenmerkend voor de nieuwe aanpak is een solide, simpel en sober waterbeheer. Naast minder kosten leidt het Bestuursakkoord Water tot aanzienlijk minder bestuurlijke drukte. Vanuit het principe 'je gaat erover of niet' zijn voor alle taken in het waterbeheer afspraken gemaakt om te zorgen dat niet meer dan twee overheden bij een taak betrokken zijn.

Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht (2010-2015)

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geeft in het Waterbeheersplan AGV 2010-2015 een uitwerking van het waterbeleid van het Rijk en provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Voor het hoogheemraadschap is het Waterbeheersplan sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht. Het waterbeheersplan bevat uitgangspunten voor watergebiedsplannen, waterinrichtingsplannen en stedelijke waterplannen, enz. De hoofddoelen van het Waterbeheersplan zijn veiligheid voor mensen, dieren en goederen, het leveren van voldoende water, het zorgen voor schoon water, verbeteren van de waterkwaliteit en de omgang met afvalwater.

De polder Groot Mijdrecht heeft een waterbergingsopgave van 20 ha, op basis van de NBW-normen (Nationaal Bestuursakkoord Water). Gestreefd wordt om die opgave te realiseren in de nieuwe EHS-natuurgebieden in het noordelijk en zuidelijk deel.

Ten aanzien van veiligheid geldt als doel voor 2015 dat de door de provincie genormeerde boezemkaden volgens planning zijn getoetst, verbeterd en beheerd; de legger en het beheerregister voor regionale keringen zijn op orde.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de KRW heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedsprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen. In 2009 heeft het waterschapsbestuur het KRW-deel van het waterbeheerplan vastgesteld. Beschreven wordt hoe in 2015 de chemische en ecologische doelen in de waterlichamen gehaald zullen gaan worden. Eén van de waterlichamen is de Hoofdtocht in de polder Groot Mijdrecht.

Waterschapskeur (2011)

De uitgangspunten hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen zijn beschreven in de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De Keur is een instrument waarmee het hoogheemraadschap (een deel van) de doelen uit dit Waterbeheerplan kan realiseren. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden vastgelegd. Het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen zijn in 2013 aangepast en opnieuw vastgesteld.

Stedelijk waterplan De Ronde Venen (gemeente en Waternet, 2006)

Betreft de woonwijken Hofland (Mijdrecht), Veenzijde (Wilnis), Westerheul en Zuiderwaard (Vinkeveen) en bedrijventerrein Mijdrecht. De wijk Hofland ligt in de polder Eerste Bedijking, de overige wijken in de polder Groot Mijdrecht Zuid. Het plan bevat een beschrijving van de huidige waterhuishoudkundige situatie, de geconstateerde knelpunten hierin en de kansen die zich voordoen om deze situatie te verbeteren. Aan de hand van de streefbeelden en knelpunten is een uitvoeringsprogramma opgesteld. De uitvoering van maatregelen is in 2011 afgerond. Dit waterplan bevat geen peilbesluit.

In dit waterplan is ook aangegeven dat bij toekomstige ontwikkelingen er voor voldoende ontwateringsdiepte gezorgd moet worden om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is het verschil tussen de grondwaterstand en de maaiveldhoogte.

Waar de ontwateringsdiepte kleiner is dan 90 cm, moet in ieder geval kruipruimteloos worden gebouwd.

Watergebiedsplan voor de polders Groot Mijdrecht, Eerste Bedijking, Tweede Bedijking, Wilnis Veldzijde, Botshol en Nellestein (Waternet, 2009)

In dit plan worden alle wateraspecten in hun onderlinge samenhang bekeken. Het is een waterinrichtingsplan en peilbesluit. Onderwerpen die aan de orde komen zijn: grondgebruik, waterpeilen, aan- en afvoer van water, waterkwaliteit en ecologie, functies van water, kans op wateroverlast (toetsing normen NBW), aanpassingen in de waterinrichting, beheer en onderhoud. Dit plan gaat uit van het huidig gebruik (2009) in de polder en houdt nog niet direct rekening met de realisatie van Marickenland en Marickenzijde. De toekomstige ontwikkelingen worden wel op diverse plaatsen in het plan benoemd. Tevens wordt vastgesteld dat er geen spijtmaatregelen moeten worden genomen. Er vinden in de polder Groot Mijdrecht geen peilverlagingen meer plaats; de bodemdaling wordt niet gevolgd door waterpeilen te verlagen.

Waterhuishoudings- en rioleringsplan Westerheul IV, Vinkeveen (Grontmij, 2009)

Gebaseerd op de beschikbare onderzoeken en de voor de ontwikkeling van Westerheul IV geformuleerde randvoorwaarden, in overleg tussen gemeente en waterschap, zijn bij het ontwerp van het toekomstige watersysteem de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • besloten is om in Westerheul IV zo min mogelijk watergangen te graven en te verdiepen. Het graven van nieuwe en het vergraven van bestaande watergangen leidt namelijk tot een toename van de hoeveelheid kwel naar het oppervlaktewater. Daarom is besloten dat de weerstand biedende deklaag in principe niet mag worden verstoord;
  • de waterberging die vereist is ter compensatie van verhard oppervlak en te dempen watergangen wordt in Marickenzijde gerealiseerd;
  • het maaiveld in de Westerheul IV wordt opgehoogd tot een niveau van NAP -4,80 meter (gemiddeld aanlegniveau);
  • het regenwater van het verhard oppervlak (daken en wegen) wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater van Westerheul IV. In het rioleringsplan wordt dit uitgewerkt.

Waterhuishoudkundig plan Marickenzijde (Royal Haskoning, 2008)

Op basis van een structuurvisie voor Marickenzijde (Kuiper Compagnons, 2007), als onderlegger voor het bestemmingsplan Marickenland, is er een waterhuishoudkundig plan opgesteld, eveneens vereist voor genoemd bestemmingsplan. Het waterhuishoudkundig plan is besproken en goedgekeurd door Waternet. De structuurvisie van 2007 ging uit van een plangebied van circa 45 ha (tot aan de N212) en de bouw van ca. 950 woningen.

Gemeente De Ronde Venen en Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht hebben zich verbonden aan het bereiken van de in het rapport 'De Blauwe Motor' gestelde doelen ten aanzien van de waterhuishouding. Het betreft het voorkomen van toename en zo mogelijk terugdringing van de kwel in Marickenland, ook in het woongebied Marickenzijde. In het waterhuishoudkundig plan is opgenomen dat de definitieve drooglegging nog vastgesteld dient te worden door de gemeente. Deze kan variëren tussen 0,70 meter en 1,20 meter. Dit is afhankelijk van het wel of niet bouwen met kruipruimten, eisen vanuit het Programma van Eisen Inrichting Openbare ruimte en eisen die nutsbedrijven stellen. Vanuit de verantwoordelijkheid van Waternet worden geen eisen gesteld aan de drooglegging, wel adviseren zij een minimale drooglegging van 0,70 meter bij 'kruipruimteloos' bouwen.

Een ander punt van aandacht is het niet weggraven van de oorspronkelijke ondergrond om de kwel niet te laten toenemen. De waterbalans kende een overschot van 2717 m2. Het plangebied was in 2008 voldoende groot om alle compensaties in (niet te breed) open water te realiseren.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (Grontmij, 2012), Stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.

Gemeenten zijn op basis van de Wet milieubeheer verantwoordelijk voor de zorg voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen. Daarnaast heeft de gemeente op grond van de Waterwet de zorgplicht voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. In deze wet is ook vastgelegd dat de gemeente de zorg heeft voor het treffen van maatregelen in openbaar gemeentelijk gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of te beperken.

Bij de aanleg van nieuw te bouwen gebieden dient voldoende rekening te worden gehouden met grondwateraspecten. Een robuust en duurzaam ontwerp van het oppervlakte-, hemel- en (grond)watersysteem voorkomt (grond- en hemel)wateroverlast en heeft geen negatieve effecten voor de gebruiksfuncties, de omgeving of het milieu. In het verbreed rioleringsplan zijn richtlijnen en normen opgenomen om tijdig in te brengen in het ontwikkelingsproces, om daarmee zoveel mogelijk rekening te houden met het hemel- en grondwatersysteem.

Onderdeel   Ontwateringsdiepte  
Woningen, gebouwen met kruipruimte   Minimaal 0,90 m onder vloerpeil  
Woningen, gebouwen zonder kruipruimte   Minimaal 0,50 m onder vloerpeil  
Primaire wegen   Minimaal 1 m onder maaiveld  
Secundaire wegen (incl. pleinen, parkeerterreinen)   Minimaal 0,70 m onder maaiveld  
Industriegebieden, centrumgebieden   Minimaal 0,70 m onder maaiveld  
Tuinen, plantsoenen, parken   Minimaal 0,50 m onder maaiveld  
Kampeerterreinen   Minimaal 0,50 m onder maaiveld  
Begraafplaatsen   Minimaal 0,30 m onder maaiveld  
Sportvelden   Minimaal 0,50 m onder maaiveld  

Programma van Eisen (PvE) voor de inrichting van de openbare ruimte (2005-2007)

Het PvE geeft aan wat de standaard toe te passen materialen zijn in uiterlijk beeld (verhardingen, verlichting, straatmeublair) bij inrichtingsplannen, waar alleen van kan worden afgeweken in dorpscentra en grotere woonwijken (vanaf circa 6 ha), bijvoorbeeld op basis van een beeldkwaliteitsplan. Verder geeft het richtlijnen voor technische eisen van riolering, verhardingen, bruggen, verkeersvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen en groenvoorzieningen. Het benoemt ondermeer groentypen (bomen, struiken, heesters, gras) en welke ruimte deze nodig hebben om te kunnen uitgroeien en te kunnen beheren op basis van de daarvoor geldende beheersnorm. Het PvE beschrijft de helling van taluds langs watergangen, die niet steiler mogen worden aangelegd dan 1:4, om ze intensief (wekelijks) te kunnen maaien. Worden ze steiler aangelegd, dan moet een andere machine worden gebruikt (vierwielige trekker met maaibalk), wat weer consequenties heeft voor het inrichtingsplan (verhardingen en uiterlijk beeld). Het PvE is daarmee een handboek dat de ontwerpers van een woonwijk vanaf het begin op tafel moeten hebben liggen.

5.7.4 Watersysteem huidige situatie

Het waterpeil in het plangebied is NAP -6,70 meter evenals in het overgrote deel van de polder. Het zuidelijk deel van het bedrijventerrein Mijdrecht heeft een waterpeil van NAP -6,50 meter, het westelijk deel (Rondweg-Constructieweg) heeft een peil van NAP – 6,46 meter en de 'driehoek' tussen bedrijventerrein en ringvaart heeft een peil van NAP -6,40 meter. De peilen worden met behulp van stuwen in stand gehouden. Lokaal kunnen rondom de bestaande bebouwing afwijkende peilen, ten gevolge van 'eigen' stuwen of dammetjes, voorkomen. De afwatering van het graslandgebied waar Marickenzijde gaat komen vindt plaats via een patroon van kavelsloten die haaks op de Driehuizer Dwarstocht staan. De dwarstocht voert het water af naar de hoofdtocht langs de N212 en Hoofdweg, waar het water vervolgens via het gemaal Winkel op de Waver wordt geloosd. De afwatering van het stedelijk gebied in het zuidelijk deel van de polder is verbeterd in het kader van het stedelijk waterplan.

Brakke kwel

Voor de regionale waterhuishouding zijn de verschillen in hoogteligging in het gebied van belang en de gevolgen daarvan voor de kwel en inzijging in de omgeving. Het oostelijk gelegen veenweide- en plassengebied ligt een stuk hoger dan Groot Mijdrecht, wat er toe leidt dat er gedurende het hele jaar een sterke kwelstroom vanuit de omgeving naar de polder plaatsvindt. Het uitgeslagen kwelwater van Groot Mijdrecht heeft hoge chloride- en nutrientenconcentraties en is over het algemeen bruin van kleur. Deze kleur wordt veroorzaakt door humuszuren en ijzer in de bodem, die met de kwel mee omhoog komen. Oostelijk van de N212 en Hoofdweg gaat dit soms vergezeld door omhoog komende veendeeltjes. Dit gedeelte van de polder heeft een hogere kwel dan het westelijk deel, omdat in het westen de weerstand van de deklaag groter is door een kleilaag, waardoor de kwel wordt geremd. Daarom is in het oostelijk deel voorzichtigheid geboden wat betreft het graven van water bij nieuwe ontwikkelingen. Naarmate watergangen breder en dieper zijn, zoals in de hoofdwatergangen, neemt de kwelstroom toe. Vooral in het oostelijk deel zijn veel wellen te vinden. Over de gehele polder bekeken komt verreweg het grootste deel van de kwel (circa 80%) via deze wellen naar boven. Jaarlijks wordt er circa 47 miljoen m3 water uitgemalen, waarvan 90% afkomstig is van kwelwater en 10% van neerslag.

De kwelstroom, bruine kleur, kwaliteit van het water en de slappe waterbodem zorgen ervoor dat van west naar oost in de polder de groei van water- en oeverplanten steeds verder afneemt. De goede groei van riet, zoals we die zien in het westelijk deel (Veenweg, Veenzijde IIIA), komt in het oostelijk deel niet voor.

NBW-normering

De polder Groot Mijdrecht is getoetst of zij voldoet aan de NBW-normering voor wateroverlast, gerekend met het verwachte klimaat in 2050 (WB21 middenscenario). Daaruit is naar voren gekomen dat de polder op perceelsniveau niet voldoet aan de normen en er 20 ha water bij moet komen. Het gaat om 10 ha in Groot Mijdrecht Zuid en 10 ha in Groot Mijdrecht Noord. Deze opgave vindt enerzijds plaats binnen nieuwe natuur (peilfluctuatie), anderzijds ook door het verbreden van watergangen op het polderpeil.

Dijken

Groot Mijdrecht Zuid is aan de oost-, zuid-, westzijde omgeven door boezemkaden die onder provinciale veiligheidsklassen vallen. Aan de oostkant een kade (klasse V) met een overschrijdingsfrequentie van eens in de 1000 jaar en aan de zuid- en westkant een kade in klasse IV, overschrijdingsfrequentie eens in de 300 jaar. De normering is vastgesteld, waarbij met de ontwikkeling van Marickenzijde rekening is gehouden. De basis voor de normering vormt de Verordening Waterkeringen West Nederland van juni 2009. Op dat moment was precies bekend wat er in deze polder ging gebeuren. De samenwerkingsovereenkomst Marickenland, ten behoeve van de ontwikkeling van een natuur-, recreatie- en woongebied, dateert van 2005.

5.7.5 Watersysteem nieuwe situatie

Uitgangspunten

Bij het ontwerp van het toekomstige watersysteem van Marickenzijde gelden de volgende uitgangspunten:

  • De polder Groot Mijdrecht kent een zeer grote aanvoer van kwelwater. Hierdoor moet de polder het gehele jaar door bemalen worden wat veel energie kost. Een bijkomend probleem is de slechte kwaliteit van het kwelwater. Het beleid van het waterschap is er daarom op gericht om de kwel terug te dringen. Bij de aanleg van Marickenzijde is het uitgangspunt dat er geen toename van kwel mag optreden.
  • In de nieuwe waterhuishoudkundige structuur wordt aangesloten op het bestaande verkavelingspatroon van de noord-zuid lopende watergangen en de in hoofdzaak noord-zuid georienteerde woningen. Het aantal watergangen wordt minder, veelal wel breder. Dit is conform de Structuurvisie Marickenzijde 2007.
  • Het waterschap stelt dat nieuwbouwwijken “waterneutraal” gebouwd moeten worden. De aanleg van bebouwd gebied mag dus geen negatieve gevolgen hebben op het watersysteem waar het te bebouwen gebied deel van uitmaakt. Dit betekent onder meer dat de afvoer van water uit het watersysteem waarin het te bebouwen gebied is gelegen in principe niet mag toenemen ten opzichte van de uitgangs- of onbebouwde situatie. Deze doelstelling mag niet worden ingevuld door de 20 ha waterberging in Groot Mijdrecht, die gerealiseerd zal worden in het kader van de NBW-normering.
  • Er moet voldoende bergingscapaciteit binnen de nieuwbouwwijk aanwezig zijn om hemel- en oppervlakte wateroverlast te voorkomen. De toename van het verharde oppervlak moet worden gecompenseerd door de aanleg van oppervlaktewater ter grootte van minimaal 10% van de toename van het verharde oppervlak. De waterbergingsopgave van Westerheul IV vindt ook plaats in Marickenzijde. Overwogen is om halfverharding toe te passen in de parkeervakken, om daarmee een minder grote verhardingscompensatie te hebben. Vanwege esthetische redenen, alsmede gebruiks- en beheersaspecten is daarvan afgezien. Voor de waterbergingsopgave is in overleg met Waternet een variant uitgewerkt, waarbij circa 5.000 m2 extra water wordt gegraven ten opzichte van de bestaande situatie en 91% van het dak- en straatwater van Marickenzijde op alternatieve wijze wordt geborgen in een noordoostelijk gelegen parkgebied. Het resultaat hiervan is terug te vinden onder berging en compentsatie.
  • Aan de noordrand van Marickenzijde, in de Mijdrechtsedwarsweg, wordt een rotonde aangelegd. Het extra verhard oppervlak geeft een opgave watercompensatie van 175 m2, die wordt meegenomen in de waterbalans van Marickenzijde.
  • Daar waar mogelijk, gezien breedten van watergangen en hellingen van taluds, natuurlijke oevers aanleggen met rietzones (geen beschoeiing), ten behoeve van de ecologische kwaliteit.
  • Na realisatie van de wijk wordt het openbare water overgedragen aan het waterschap, mits dit water voldoet aan alle eisen die het waterschap stelt als het gaat om inrichting en beheer/ onderhoud. Hier zijn afspraken over gemaakt, die in deze waterparagraaf en op tekening terugkomen. Eventuele aanpassingen moeten in het bestemmingsplan blijven passen. Openbare taluds langs de watergangen krijgen daarom de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop', om de watertaken goed te kunnen uitvoeren.

Ontwateringen, peilen en ophogen

De notitie 'Geohydrologische berekening effecten inrichting Marickenzijde' van Ingenieursbureau Witteveen & Bos geeft het risico van opbarsting aan voor het huidige bestaande maaiveld en de huidige deklaag. De nieuwe situatie is hier niet aan te toetsen, zodat de benoemde risico's ook anders zullen zijn. De bestaande sloten zijn volledig gedempt met granuliet, waar geen water meer door omhoog komt. Hier bovenop komt circa 2,10 meter zand als voorbelasting, die de onderliggende veenlaag gaat samendrukken. Omdat er ook verticale drainage toegepast wordt zal de druk van het grondwater minder groot zijn.

De watergangen worden volledig in de ophooglaag gegraven, met toepassing van granuliet in de waterbodem. Hierdoor kan het opbarstrisico van de waterbodem kleiner, of gelijk zijn ten opzichte van het huidige maaiveld. Het opbarstrisico is sterk afhankelijk van de diepten die de nieuwe waterbodems krijgen en de dikte/sterkte van de granulietlaag in de waterbodem.

In de nieuwe situatie bestaat de opbouw uit samengedrukt veen, zand, granuliet en water. Ter onderbouwing dat dit voldoende is zal het worden doorgerekend bij de voorbereiding van het bouwrijpmaken. De uitkomst van dit onderzoek is bepalend voor het opstellen van het bestek voor de nieuwe watergangen. Het onderzoek zal worden uitgevoerd vóór het opstellen van het bestek. Hierbij zullen de marges dusdanig veilig gehouden worden dat het opbarstrisico geminimaliseerd wordt.

Dwarsprofielen

In het inrichtingsplan worden gedetailleerde dwarsprofielen voor het maaiveld en de watergangen opgesteld, zoals ook gebeurd is in het Waterhuishoudingsplan 2008.

Voor de waterdiepten is het van belang hoe de waterbodems worden opgebouwd. De waterbodems krijgen een opbouw, bestaande uit een laag granuliet en een laag zand. Als het alleen granuliet wordt gaat er vrijwel niets in groeien en ontstaat er geen goed ecologisch evenwicht. Over de diktes van granuliet en zand maken gemeente en waterschap nadere afspraken. Een voorwaarde hierbij is dat de ondergrond (deklaag) niet of nauwelijks wordt aangetast. De dwarsprofielen zullen door Waternet gecontroleerd worden op het hydraulisch functioneren, het waterbergend vermogen, de bevaarbaarheid door onderhoudsvaartuigen (oa vaarstrook) en de mogelijkheid om de watergangen ook vanaf de kant te kunnen onderhouden. Hier is nader overleg voor nodig met de gemeente.

Overige punten

De ophoging , met de daarin door de gemeente voorgestelde verticale drainage is onder een aantal voorwaarden akkoord bij het waterschap. Dit naar aanleiding van de overleggen in december 2013 en daarvoor. De navolgende uitgangspunten zijn van toepassing.

  • De verticale drainage wordt op een meter boven de bovenkant van het Pleistocene zand aangebracht.
  • Er wordt op voorhand door middel van extra sonderingen nauwkeurig onderzocht op welke diepte het Pleistocene zand zich bevindt, zodat de kortsluiting met het eerste watervoerende pakket kleiner wordt.
  • Aan het einde van de consolidatiefase wordt onderzocht welk deel van de drainage uiteindelijk toch brakke kwel aantrekt. Het waterschap zal dit onderzoek ondersteunen.
  • Als verticale drains toch tot in het Pleistocene zand zijn doorgezet en dit brakke kwel en /of hoge grondwaterstanden tot gevolg heeft, dan worden er ter plaatse maatregelen getroffen om de deklaag te versterken zodat het lek wordt gestopt.
  • De grondwaterstand in de ophooglaag komt tijdens de beheerfase gemiddeld iets hoger te staan dan het brakke grondwater in het watervoerende pakket onder de deklaag. Hierdoor ontstaat tegendruk en zal in een gemiddelde situatie zelfs water uit de ophooglaag naar het daaronder gelegen pakket stromen.
  • De gemeente maakt inzichtelijk of er voldaan wordt aan de gemeentelijke grondwaternorm en afspraken met de ontwikkelaar.
  • In een door de gemeente opgesteld uitvoeringsrapport is een risicoanalyse opgenomen en een kosteninschatting gemaakt voor wat betreft de maatregelen die genomen moeten worden wanneer de verticale drainage toch brakke kwel blijkt aan te trekken. Dit moet resulteren in een kostenreservering binnen het 'totaalbudget' van de aanleg van het woongebied. Eveneens wordt opgenomen dat het waterschap adviseert en onderzoekscapaciteit beschikbaar stelt.

Berging en compensatie

Voor nieuwbouwprojecten geldt dat uitgeefbaar gebied en te verharden openbare ruimten gecompenseerd moeten worden door open water. Hiervoor geldt een compensatiefactor van minimaal 10% van de betreffende oppervlakte. Tevens moeten alle gedempte sloten worden gecompenseerd. Daarnaast is de waterberging van Westerheul IV en het Veenlandencollege onderdeel van de ontwikkeling van Marickenzijde, zoals beschreven in de watervergunning van 16 april 2007, met kenmerk 2007.009544. Wijzigingen op deze vergunning zijn dat de rotonde Mijdrechtsedwarsweg in Vinkeveen niet door gaat, de waterberging nieuwbouw Ciliffordweg is opgelost binnen betreffend plangebied en Marickenzijde niet als één plan wordt uitgevoerd, zoals in 2008 nog gedacht werd, maar gefaseerd. In overleg moet worden bepaald of de vergunning uit 2007 moet worden aangepast, dan wel ingetrokken en er een nieuwe watervergunning wordt aangevraagd.

Voor deze waterparagraaf is er een waterbalans opgesteld. Deze waterbalans is gemaakt op basis van de analyse van de feitelijke situatie (inmeting) en de laatste tekening Woningdifferentiatie van KuiperCompagnons .

Randvoorwaarde bij de uitwerking van de waterbergingsopgave is dat de watergangen niet te breed worden vanwege het opbarstrisico. Voor dit plan is daarom een maximale breedte van 10,00 meter aangehouden. Mede vanwege het opbarstrisico is er in samenspraak met het waterschap voor gekozen om in het noordoostelijke groengebied een omdijkt waterbergingsgebied te maken ter grootte van circa 6.000 m2. Het gebied wordt omdijkt met kaden van ca. 80 cm hoog. Het maaiveld wordt niet of minimaal afgegraven. Het gebied is bedoeld voor de opvang/buffering van dak- en straatwater. Bij kaden van 80 cm kan het water in het omdijkte gebied maximaal 60 cm stijgen. Doelstelling is om zoveel mogelijk verharding op dit gebied te laten afwateren, met een maximum van 90.500 m2. Er is een apart rioolsysteem (inclusief een aantal sifons) nodig om het dak- en straatwater van 90.500 m2 verhard gebied naar het omdijkte gebied af te voeren. Daarmee hoeft er voor 90.500 m2 verhard gebied geen compensatiewater te worden gegraven. Dit is opgenomen in de waterbalans.

Het omdijkte gebied zou kunnen worden ingericht met 30% bos (referentie vloed/getijdebos) en 70% grasland/rietland. Er loopt een verhoogd beheerspad/wandelpad doorheen, voorzien van een duiker. Het wandelgedeelte is 1,50 meter breed asfalt. Het gebied krijgt een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging''

Voorwaarde voor het goed functioneren van de afvoer naar het omdijkte gebied is voldoende hoogteverschil. Cruciaal zijn de ligging van de laagste put in het afvoerend woongebied en het hoogste peil in het waterbergingsgebied. Dit verschil moet voor voldoende waterdruk zorgen waardoor het maatgevende debiet naar de waterberging kan worden afgevoerd. De grootte van de benodigde waterdruk wordt bepaald door het debiet en de weerstand in het rioolsysteem. Nadere uitwerking moet uitwijzen of deze oplossing haalbaar is.

Waterbalans

Uitgangspunt is 90.500 m2 verhard gebied afkoppelen naar het waterbergingsgebied van 6.000 m2, waarin het water maximaal 60 cm kan stijgen.

Huidig oppervlak Marickenzijde (grasland)   m2  
Verhard oppervlak   374  
Onverhard oppervlak   182.343  
Water   11.926  
Totaal   194.643  
   
Nieuwe situatie    
Verhard openbaar terrein   47.873  
Verhard uitgeefbaar terrein (70% van 93.660 m2)   65.562  
Onverhard uitgeefbaar terrein (30% van 93.660 m2)   28.098  
Onverhard openbaar terrein   30.094  
Waterbergingsgebied   6.028  
Water   16.988  
Totaal   194.643  
   
Wateropgave    
Compensatie verharding1)   -11.306  
Compensatie rotonde   -175  
Compensatie Westerheul/VLC   -3.972  
Toename open water   5.062  
Toename waterbergingsgebied2)   10.412  
Waterbalans   21  

1) 10% van het totaal aan verhard oppervlak

2) 173% bijdrage ten opzichte van open water met hetzelfde oppervlak bij 57 cm waterhoogte in de waterberging

Waterkwaliteit, ecologie, gescheiden watersysteem

Riolering

De riolering wordt uitgevoerd als een volledig gescheiden stelsel, op basis van het gemeentelijk verbreed rioleringsplan 2012. Er is geen first-flush voorziening nodig, bijvoorbeeld een bermfilter, omdat het gehele gebied 30 km-zone is.

Gescheiden watersysteem

In de gesprekken tussen gemeente en Waternet is naar voren gekomen dat het wenselijk is om het streefpeil in de nieuw te graven watergangen met 5-10 cm te kunnen opzetten. Daarmee kan de brakke kwel nog verder worden beperkt en het regen water van relatief goede kwaliteit langer worden vastgehouden. De twee brede wijkwatergangen moeten door een vaste en beweegbare stuw worden afgesloten aan de zuidzijde. Ook aan de noordzijde, tussen plangebied en Mijdrechtsedwarsweg, moeten sloten worden afgesloten om verbinding met ander water onmogelijk te maken. Dit wordt nog onderzocht en zal samen met Waternet verder worden uitgewerkt in het inrichtingsplan.

Ontwerpeisen

Watergangen

De watergangen worden gegraven op basis van de richtlijnen voor ontwatering en ophoging (zie ook onder ontwatering, peilen en ophogen).

Bij het opstellen van de profielen gelden de volgende ontwerpeisen en wensen:

  • aan de zijde van private terreinen is het vertrekpunt van de gemeente dat hier in ieder geval een 'harde' oever komt in de vorm van een beschoeiing;
  • er komen plasbermen van 0,50 meter tot 0,80 meter breed langs de openbare oevers (niet langs particuliere oevers)
  • watergangen zijn minimaal 3,00 meter breed
  • watergangen breder dan 6,00 meter hebben vanuit waterbeheer geen beheersstrook nodig op de oever omdat deze met de maaiboot worden geschoond, maar als het droge talud steiler wordt dan 1:4, is er wel een beheersstrook nodig (ca. 4,00 meter) omdat het talud dan alleen met een vierwielige trekker wordt gemaaid. In het talud (gras) mogen bomen staan op een regelmatige afstand van minimaal 8,00 meter. Wordt er met de maaiboot gewerkt, dan is er in het talud een speciaal aangelegde inlaatplaats nodig voor de maaiboot. De inlaatplaatsen zijn op tekening aangegeven.
  • duikers in dammen hebben een doorsnede van minimaal 800 mm
  • aanleg van een duiker, doorsnede 800 mm, langs de Mijdrechtsedwarsweg, ter plaatse van de nieuwe rotonde, over een lengte van circa 60 meter, voorzien van een inspectieput
  • watergangen smaller dan 6,00 meter hebben vanuit waterbeheer aan één kant een beheersstrook (schouwstrook) nodig van minimaal 5,00 meter, met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop' Vanuit de gemeente kan de richtlijn gelden dat er aan beide kanten beheersstroken nodig zijn, als de taluds steiler zijn dan 1:4. Bomen in taluds op een regelmatige afstand van minimaal 8,00 meter.
  • gescheiden watersysteem; rietzones, vooral in het oostelijk deel; richtlijnen van gemeente en Waternet voor aanleg van droge en natte oevers, stuwen, waterinlaat (zie ook onder gescheiden watersysteem)
  • over het beheer en onderhoud van twee delen (40 meter en 25 meter) van de scheidingssloot met perceel Mijdrechtsedwarsweg 35 worden nadere afspraken gemaakt met de betreffende eigenaar, omdat onderhoud vanuit de wijk niet mogelijk is.

Bruggen en doorvaarbare duikers

De verbindingen met de wijk Veenzijde IIIA worden twee wegen, via dammen met duikers, doorsnede 800 mm (of dit afdoende is moet nader hydraulisch worden berekend). In openbaar terrein langs de te verbreden watergang, op de grens met de bestaande wijk, komen inlaatplaatsen voor de maaiboot. De westelijke nieuwe brede watergang krijgt twee doorvaarbare duikers en een fiets/voetgangersbrug. De verbinding met de spoordijk bestaat uit twee bruggen. In de oostelijke nieuwe brede watergang komt een doorvaarbare duiker.

Doorvaarbare duikers hebben een doorvaarbare hoogte van 1,25 meter een breedte van 3,00 meter. De locaties en het aantal (doorvaarbare) duikers en (doorvaarbare) bruggen zal nader worden bepaald in het inrichtingsplan.

Doorvaarbare bruggen moeten minimaal 1,25 meter boven het te handhaven polderpeil liggen en een doorvaartbreedte hebben van minimaal 4.00 meter. Bij smallere watergangen, die vanaf de kant worden geschoond, mogen bruggen lager dan 1,25 meter boven het water liggen (in ieder geval boven het hoogst mogelijke waterpeil, wat betekent circa 40 cm hoger)

Hulpvoertuigen kunnen aan drie kanten de wijk binnenkomen: vanaf de Mijdrechtsedwarsweg en twee wegen vanuit Veenzijde I.

Deponeer- en ophaalplekken slootvuil

Voor deze plekken geldt dat de inrichting van de oever dusdanig is, dat er geen groot hoogteverschil bestaat met de opstelplaats van de kraan. Het maaisel wordt op de oever gelegd, waarnaar de kraan dit oppakt en afvoert. De opstelplaats van de kraan heeft een afmeting van 10,00 meter x 7,00 meter. (10,00 meter langs watergang, 7,00 meter haaks op de watergang). Hiervan minimaal verharden: pad van 4,00 meter vanaf kant watergang tot aan openbare weg, overige ruimte wordt gebruikt om het maaisel op te zetten en hoeft daarom niet te worden verhard. Ook wordt deze ruimte gebruikt bij baggerwerkzaamheden, ten behoeve van de opstelplaats voor vrachtwagen/kraan. Omdat dit maar naar schatting eens per 10 jaar nodig is kunnen daarvoor aanvullend tijdelijk rijplaten worden neergelegd. Specifieke punten: draagkracht verharding minimale aslast 8 ton; opstelplaats niet meer dan 2,00 meter vanaf het water; talud tot aan water voldoende stevig, gelet op draagcapaciteit verharding. De locaties en het aantal deponeer- en ophaalplekken voor slootvuil worden bepaald in het inrichtingsplan.

Afvalwaterketen en riolering

Ten aanzien van de afvoer van hemel- en rioolwater gelden de richtlijnen zoals die zijn opgenomen in het gemeentelijk verbreed rioleringsplan dat in november 2012 is vastgesteld. Het plan is opgesteld conform de meest actuele versie van de Leidraad Riolering van de stichting RIONED en voldoet daarmee aan de eisen die de Wet Milieubeheer stelt. Het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan uit 2012 is goedgekeurd door het waterschap. In het plan is aandacht gegeven aan een reële vertaling van werkzaamheden naar personeel en middelen, aan geplande investeringen voor rioolvervanging en de gevolgen van klimaatverandering.  

Eén van de richtlijnen gaat in op het voorkomen van uitlogende stoffen, door een gebruiksverbod op deze stoffen (koper, zink, lood, houtverduurzamingsmiddelen) bij bouw en inrichting van terreinen. Bij grotere projecten worden hierover afspraken gemaakt met ontwikkelaars, op basis van het convenant duurzaam bouwen en vanaf 2013 ook op basis van het nieuwe, verbreed rioleringsplan. Bij individuele bouw is dat lastiger, omdat het Bouwbesluit in deze nog niet is afgestemd met de Wet Milieubeheer.

In het vervolgproces wordt conform de richtlijnen van het verbreed rioleringsplan een rioleringsplan voor de wijk opgesteld.

Watervergunning en afspraken

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van verhardingen, beschoeiingen en het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld welke inrichtingseisen gelden bij de aanleg van watergangen, bijvoorbeeld schouwstroken langs smalle watergangen en inlaatplaatsen voor maaiboten langs bredere watergangen. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. De waterparagraaf in het bestemmingsplan en het stedenbouwkundig plan vormen de basis voor het aanvragen van de watervergunning. Die vergunning is ook nodig om te kunnen beginnen met de bouw, omdat op dat moment de watercompensatie geregeld moet zijn (uitgevoerd, dan wel besteksgereed).

Beheersafspraken

Overdracht van het onderhoud van openbaar water naar het waterschap, nadat het plan is gerealiseerd, vindt plaats op basis van bestaande afspraken tussen gemeente en waterschap. Deze afspraken worden in een overdrachtsovereenkomst vastgelegd. Bepalend hiervoor is de inrichting van het watersysteem ten behoeve van waterkwantiteit, waterkwaliteit en beheer. Leidend is het overdrachtsprotocol van het waterschap, waarin is aangegeven waaraan de te verstrekken gegevens moeten voldoen.

Regenwaterbergingsvoorziening

Door middel van een onderzoeksrapport zal worden aangetoond of deze voorzieining wel of niet haalbaar is. Aandachtspunten zijn bijvoorbeeld: voldoet aan normen gemeentelijk rioleringsplan, effectief, duurzaam, beheersbaar. Het is een rioleringssysteem, dat voor ca. 6000 m2 zichtbaar wordt in de openbare ruimte. Wanneer de bergingsvoorziening niet haalbaar wordt geacht, dient het rapport alternatieven aan te geven voor de vereiste waterberging.

De gemeente onderhoudt het bergingsgebied met de toevoerleiding(en) en overlegt een inrichtings-, beheer- en onderhoudsplan. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt hoe de beschikbare waterberging te allen tijde is geborgd. Binnen de gemeente dienen goede afspraken te worden gemaakt tussen de diverse beheersteams (riolering, groen, wegen).

De voorwaarden waaronder het waterschap vergunning kan verlenen voor dit bergingsgebied zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0009.png"

Water en bestemming

Water en de daarin aanwezige rietzones krijgen de bestemming 'water'. Het waterbergingsgebied van 6.000 m2 krijgt een dubbelbestemming van 'Waterstaat - Waterberging'. Taluds langs openbare watergangen krijgen een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterloop' vanwege de schouwstrook, deponeerplekken voor slootvuil en inlaatplekken voor de maaiboot.

5.8 Ecologie

5.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in soortenbescherming en gebiedsbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen soort en/of gebied.

5.8.1 Wetgeving

Flora en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten en dieren in Nederland door middel van een aantal verbodsbepalingen. In de wet zijn soorten opgenomen die op landelijk dan wel op Europees niveau zeldzaam en/ of bedreigd zijn of worden. De Flora- en faunawet beoogt niet het in stand houden van een statische populatiegrootte, maar wel het functioneren van de betreffende populatie. Zo kan in sommige gevallen ook met een kleiner aantal individuen de populatie duurzaam blijven voortbestaan. Dit is onder andere afhankelijk van de talrijkheid van de soort, maar ook van zijn flexibiliteit om andere gebieden te bereiken en te koloniseren.

In de eerste plaats geldt voor alle inheemse planten- en diersoorten, beschermd of niet, de zorgplicht. In de zorgplicht is opgenomen dat alle planten en dieren een intrinsieke waarde hebben en onvervangbaar zijn. De zorgplicht is een fatsoenseis en houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht genomen wordt om alle in het wild levende planten en dieren zoveel mogelijk te beschermen.

Natuurbeschermingswet

Sinds 1 oktober 2005 is het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale Natuurbeschermingwet 1998 (hierna Nb-wet) geïmplementeerd. Vanuit de Europese

Vogel- en Habitatrichtlijn zijn belangrijke bepalingen overgenomen. Eén van die bepalingen is het afwegingskader, inclusief compenserende maatregelen, zoals dat in artikel 6 van de Habitatrichtlijn staat. Het afwegingskader geeft aan op welke wijze besluitvorming plaats moet vinden voor plannen en projecten met mogelijke gevolgen voor beschermde natuurgebieden.

Vanuit de natuurwetgeving worden eisen gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen. Eventuele effecten op beschermde gebieden dienen verantwoord te worden, zo ook bij het maken van een bestemmingsplan. Indien een negatief effect op beschermde gebieden optreedt (en deze niet door het treffen van mitigerende maatregelen ongedaan gemaakt kunnen worden), dient voor de uiteindelijke ingreep een ontheffing of vergunning te worden aangevraagd bij het betreffende bevoegde gezag. In het kader van een bestemmingsplan of een wijziging van een bestemmingsplan kan geen ontheffing of vergunning worden verleend. Er moet in deze fase van de planvorming al wel rekening worden gehouden met eventuele effecten in de uitvoeringsfase. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond. Dit betekent dat er op voorhand geen redenen zijn op basis waarvan kan worden aangenomen dat een eventuele vergunning niet verleend kan worden.

Bij de toetsing aan de Nbwet 1998 (art.19d en 19j) moet worden nagegaan of het initiatief, al dan niet in cumulatie met andere projecten en/of via externe werking de natuurlijke kenmerken van de

(toekomstige) Natura 2000-gebieden aantast

In Aanwijzingsbesluiten wordt door het Ministerie van EZ de bescherming van de Natura 2000- gebieden juridisch vastgelegd. Centraal in de Aanwijzingsbesluiten staat de begrenzing van het

Natura 2000-gebied en de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van leefgebieden, natuurlijke habitats en populaties van in het wild levende plant- en diersoorten, waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

De instandhoudingsdoelstellingen ofwel Natura 2000-doelen, geven een concretisering van de hoofddoelstelling van het Natura 2000-netwerk voor Nederland. Deze concretisering gebeurt op landelijk niveau en op gebiedsniveau. Instandhoudings-doelstellingen zijn gericht op het in gunstige staat van instandhouding brengen of houden van habitattypen en soorten. De Natura 2000-doelen op landelijk en op gebiedsniveau worden vastgelegd in het zo te noemen 'Natura 2000 Doelendocument' (Ministerie van LNV, 2006). Het Natura 2000 Doelendocument omvat het landelijke kader van de Natura 2000-doelen, de bijdrage van Nederland aan het Natura 2000-netwerk en de bijdrage van concrete gebieden hieraan. De Natura 2000-doelen betreffen zowel behoud van bestaande waarden als ontwikkeling van waarden. De doelen op gebiedsniveau worden opgenomen in de aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden en verder uitgewerkt in de Beheerplannen.

Ecologische Hoofdstructuur

De natuur in de EHS is volgens de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012) beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is daarmee de beleidsmatige basis voor het afwegingskader voor de Ecologische Hoofdstructuur. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt (EHS-saldobenadering, herbegrenzen EHS, compensatie), blijven hierbij overeind.

De Spelregels EHS zijn een uitwerking, verduidelijking en aanscherping van de verschillende onderdelen van het afwegingskader. De provincies hebben de Spelregels EHS doorgevoerd in het provinciaal ruimtelijk beleid. Omdat de provincies niet verplicht zijn geweest dit rechtstreeks te doen, is er ruimte voor regionale maatwerkoplossingen zolang wordt voldaan aan het basisprincipe 'geen nettoverlies aan waarden, voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang van de EHS' en provincies hierover transparant zijn naar burgers, bedrijven en bestuurlijke partners.

De EHS is beschermd via de regelgeving van de ruimtelijke ordening. In het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het beschermingsregime vastgelegd in de AMvB Ruimte, welke via de provinciale ruimtelijke verordeningen doorwerkt in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

5.8.2 Soortbescherming

Op 3 juni 2013 is een veldbezoek gebracht aan het plangebied Marickenzijde. Op basis van dit

veldbezoek en bekende verspreidingsgegevens uit de literatuur zijn de mogelijk voorkomende beschermde soorten beschreven.

Inmiddels (oktober 2014) zijn de werkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken van het terrein gestart en is het volledige gebeid integraal opgehoogd met een laag zand. Voorafgaand aan de zandophoging is een ecoscan uitgevoerd, waarna de werkzaamheden op basis van de hiervoor geldende protocollen zijn uitgevoerd. Door de zandophoging zijn voor een aantal soorten cq habitats de conclusies uit 2013 niet langer relevant.

In onderstaande tabel is opgenomen welke soorten mogelijk kunnen voorkomen cq konden voorkomen in en direct rondom Marickenzijde, op basis van beschikbare verspreidingsinformatie en veldbezoek.

Soortgroep   Mogelijke aanwezig?   Mogelijk voorkomende soorten   Beschermingscategorie  
Vaatplanten   nee      
Grondgebonden zoogdieren   ja   haas, veldmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis   Tabel 1  
Vleermuizen   ja (alleen foeragerend)   o.a. gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis   Tabel 3  
Vogels   ja   o.a. wilde eend, meerkoet, grutto, kievit, oeverzwaluw   Vogels  
Amfibieën   ja   o.a. groene kikker, gewone pad, kleine water salamander
rugstreeppad  
Tabel 1

Tabel 3  
Reptielen   nee      
Vissen   ja   kleine modderkruiper
bittervoorn  
Tabel 2
Tabel 3  
Ongewervelden   nee      

Conclusie

Bij ruimtelijke inrichtingsprojecten geldt bij negatieve effecten op soorten van Tabel 1 geen ontheffingsplicht. Voor soorten van Tabel 2 en 3 geldt bij negatieve effecten wel een ontheffingsplicht. Op basis van het veldbezoek en literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat alle te verwachten effecten die een overtreding van verbodsbepalingen uit de FFwet betekenen in principe te zijn voorkomen of grotendeels te beperken. De gunstige staat van instandhouding van de soorten die kunnen voorkomen is niet in het geding. De verwachting is dan ook dat ontheffing ofwel niet nodig is, ofwel verleend zal worden. De soortenbescherming vormt dus geen belemmering voor het plan, mits volgens de juiste protocollen en ontheffing wordt gewerkt. Voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden wordt hierp een check uitgevoerd.

5.8.3 Gebiedsbescherming

Natura2000

Het plangebied Marickenzijde ligt niet in of nabij een Natura2000-gebied. Circa 4,5 kilometer ten noorden van Marickenzijde ligt het Natura 2000-gebied Botshol, circa 4 kilometer ten zuidwesten ligt het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en circa 9 kilometer ten oosten liggen de Oostelijke Vechtplassen.

De voorgenomen ontwikkeling van Marickenzijde leidt niet tot mogelijke significant negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als gevolg van vernietiging door ruimtebeslag, verstoring door lichtuitstoot of geluid, verstoring door trillingen, verdroging of vernatting door verstoring van de waterhuishouding en versnippering door doorsnijding leefgebieden. Gezien de ligging van het gebied, aansluitend op andere bebouwing en op ruime afstand van Natura2000 gebieden, zijn effecten op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

De ontwikkeling van Marickenzijde voorziet in de realisatie van maximaal 520 woningen. De wijk wordt ontsloten via de Mijdrechtsedwarsweg. Door de ontwikkeling vindt er slechts een geringe verkeerstoename plaats. Door deze geringe verkeerstoename zijn er geen significante effecten qua stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden te verwachten.

EHS

Het plangebied ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan hoeft, wanneer dit niet in de EHS plaatsvindt, niet formeel getoetst te worden. Gezien de afstand van 500 meter of meer zijn er geen verstorende effecten te verwachten op de wezenlijke kenmerken van de EHS als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan.

5.9 Cultuurhistorie

In dit hoofdstuk wordt het cultuurhistorische, ruimtelijke beleid dat van toepassing is op het plangebied besproken. Het cultuurhistorisch beleid bestaat uit drie pijlers: archeologie, bouwhistorie en cultuurlandschap.

5.9.1 Bestaande situatie cultuurhistorie in Marickenzijde

Archeologie

Op basis van de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 geldt voor een deel van het plangebied een hoge kans op archeologische vindplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0010.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede Archeologische beleidskaart De Ronde Venen 2011

De rode lijnen geven de vermoedelijke kreekruggen aan die in de neolithische tijd (ongeveer 4000 voor Christus) geschikt waren voor bewoning. Door de grootschalige vervening en drooglegging van het gebied is de veenlaag die over het neolithische landschap lag verdwenen en kunnen eventuele archeologische resten zich zeer dicht onder de oppervlakte bevinden.

Bouwhistorie

In het plangebied zijn geen bouwhistorische waarden aanwezig. Het gebied is onbebouwd. Bebouwing zoals boerderijen en schuren die ten tijde van de middeleeuwse ontginning in het landschap aanwezig waren zijn allemaal verdwenen door vervening, drooglegging en egalisatie. Het is mogelijk dat resten van een enkele boerderij nog in de bodem aanwezig zijn. Door het vervenen is die kans echter klein, maar niet uitgesloten. Op de afbeelding hieronder is het plangebied rond 1811 te zien. De meervorming is in volle gang. De rode blokjes zijn schuren of boerderijen. Van de bebouwing is in het landschap niets te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01_0011.png"

afbeelding 5.3 Uitsnede kadastrale minuut, rond 1811 (Bron: HisGis)

Cultuurlandschap

De drooglegging van de polder Groot-Mijdrecht, waarin ook het plangebied ligt, vond plaats in de jaren 1872-1880. De radiale verkaveling verdween, maar de rationele noord-zuid verkaveling met afwateringssloten zoals die toen is ontworpen en aangelegd is nog ongewijzigd aanwezig in het landschap (zie afbeelding archeologische kaart). Daarnaast ligt een deel van het tracé van de spoorlijn tussen Nieuwersluis en Uithoorn in het plangebied. Dit betreft een stuk van de spoorlijn tussen station Wilnis en station Mijdrecht. Het voormalige stationsgebouw van Wilnis staat ten westen van de Ingenieur Enschedeweg, ten zuidoosten van het plangebied. Hoewel de gehele infrastructuur verwijderd is, is het tracé als open groene strook in het landschap aanwezig.

5.9.2 Beleid, wet- en regelgeving

MOMO

In 2009 heeft het rijk de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg gepubliceerd. In deze brief wordt uiteengezet welke plaats het rijk ziet voor cultuurhistorie. Daarin zijn drie pijlers geïntroduceerd:

  • Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening
  • Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving
  • Pijler 3: Bevorderen van herbestemmingen

Het meewegen van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is hierbij bovenaan geplaatst. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Valetta (in 1992 ondertekend door onder meer Nederland) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ordening en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.

Besluit ruimtelijke ordening

Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de afweging van cultuurhistorie in de

ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen of beheersverordeningen in de toelichting moeten aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Er wordt gestreefd om archeologisch erfgoed in de bodem zelf (in situ) te behouden, omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. In de verordening is een 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' aangewezen (artikel 2.10), met daarin de gebieden 'Historische buitenplaatszone', 'Militair erfgoed', 'Agrarisch cultuurlandschap' en 'Archeologie'. Ook is in de verordening opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan bevat. De uitgangspunten hierbij zijn om de bestaande waarden te behouden en versterken.

Op de verbeelding bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening is te zien dat geen van de deelgebieden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur betrekking heeft op het plangebied.

Structuurvisie De Ronde Venen 2030

Op 28 juni 2013 is het concept van de Structuurvisie De Ronde Venen 2013 gepubliceerd. Hierin is het ruimtelijke beleid op grote lijnen voor de komende jaren in vastgelegd. Met betrekking tot het landschapstype Droogmakerijen is het volgende opgenomen:

  • Behoud en versterking van de rationele kavelstructuur nastreven bij ontwikkelingen.
  • Behoud van kenmerkende openheid van het landschap.
  • Kreekruggen in de droogmakerijen zijn van grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde en worden beschermd.

Daarnaast is opgenomen dat het verhogen en diep ploegen van het landschap, maar ook het verlagen van het grondwaterpeil negatieve gevolgen kunnen hebben voor aanwezige archeologische resten in de bodem. Voor het plangebied geldt dat met name voor de kreekruggen.

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013

Het gemeentelijke archeologiebeleid en beleid met betrekking gemeentelijke monumenten is vastgelegd in de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013. Deze is op 21 juni 2013 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen is aan de verordening gekoppeld, zodat het gemeentelijke archeologische beleid dekkend is voor bestemmingsplannen zonder afdoende regelgeving voor de bescherming van archeologische waarden. Aanvullend is hierin vastgelegd (artikel 19) dat bij archeologische opgravingen in de zin van de Monumentenwet het bevoegd gezag een programma van eisen dient vast te stellen waarin nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek. Ook is vastgelegd dat voorafgaand aan booronderzoek een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overlegd moet worden.

5.9.3 Onderzoek

In het kader van de wettelijke verplichting rekening te houden met cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening is onderzoek naar de aanwezigheid van deze waarden verplicht voorafgaand aan ontwikkelingen in het plangebied Marickenzijde. Hiervoor is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Resultaten 

Een deel van het plangebied is op de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011 rood gekleurd (Archeologisch Verwachtingsgebied in categorie 1). Dit zijn uitlopers van kreekruggen die door het vervenen en droogmalen dicht aan het oppervlakte liggen. Kreekruggen bestaan uit harder materiaal dan het omliggende land en waren in de ijzertijd zodoende meer geschikt om te bewonen.

De ondergrond van het plangebied bestaat uit klei en veen, waardoor het risico bestaat dat bij de zetting van het zandpakket archeologische resten verloren gaan. Onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) en karterend onderzoek uitgevoerd voor het plangebied om te voorkomen dat de ontwikkelingen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoren.

In de boringen van het inventariserende veldonderzoek zijn aanwijzingen van menselijke activiteit waargenomen. Allereerst is een lichte zweem fosfaat aangetroffen, dat een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid van botrijk nederzettingsafval. Dit afval zou vanaf de oever in de dichtslibbende kreekgeul kunnen zijn gedumpt. Daarnaast is een fragmentje huttenleem aangetroffen vanaf 30 cm –mv. Dit fragmentje huttenleem zou kunnen duiden op de aanwezigheid van een nederzetting ter plaatse. Ook werden één fragment aardewerk en één gedecoreerd fragment van een kleipijpsteel gevonden. Alle vondsten dateren uit de 18e of 19e eeuw. Op basis van het dateerbare (pijp)aardewerk en de historische gegevens werd een hoge verwachting op het aantreffen van een boerderij verwacht.

Boerderijlocatie

Nader archeologisch onderzoek in de vorm van karterend booronderzoek heeft echter geen nieuwe bewoningssporen uit de ijzertijd opgeleverd. Wel werden rondom het terrein waar zich de voormalige boerderij bevond enkele bewoningsresten aangetroffen zoals fijn bouwpuin en enkele dateerbare vondsten uit de periode 1700-1750. De vermoedelijk houten fundering van deze boerderij is waarschijnlijk tijdens de drooglegging en de met herverkaveling gepaard gaande egalisaties verloren gegaan. Nader onderzoek in de vorm van Proefsleuvenonderzoek heeft geen vindplaatsen opgeleverd.

Archeologisch vrijgeven

Aan de hand van de onderzoeken is de archeologische verwachtingswaarde voor het gehele plangebied, inclusief de rotondelocatie, omlaag bijgesteld. Nader onderzoek is niet meer noodzakelijk. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft het plangebied archeologisch vrijgegeven.

5.9.4 Toekomstige situatie cultuurhistorie in Marickenzijde

Archeologie

Geen waarde aanwezig.

Bouwhistorie

Geen waarden aanwezig.

Cultuurlandschap

De geplande ontwikkeling vereist ophoging van het landschap. Hierdoor wordt het neolithische landschap weer weggestopt, maar ook de structuren die eind 19de eeuw in het landschap zijn aangebracht om het voor landbouw geschikt te maken. Het enige cultuurlandschapselement dat behouden blijft is het spoortracé, dat open en groen moet blijven. Het spoortracé heeft op de verbeelding de aanduiding 'Cultuurhistorische waarde' en is via regels beschermd.

5.10 Duurzaam bouwen

De gemeente De Ronde Venen is actief op het gebied van duurzame ontwikkeling en heeft voor het onderdeel duurzaam bouwen verschillende beleidsdocumenten vastgesteld, waarin ambities zijn opgenomen.

De gemeente heeft in 2006 een duurzaamheidsambitie voor projecten vastgesteld. De duurzaamheidsambitie geeft een kort en bondig overzicht voor praktisch gebruik in (woningbouw)projecten, plannen en onderhandelingen met bouwpartners. Bij nieuwbouw van woningen wordt een energieprestatie gevraagd die verder gaat dan de landelijke regelgeving, namelijk een 10% scherpere Energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Ingezet wordt op energiebesparend ontwerpen (bijvoorbeeld compact bouwen en goede woningisolatie), het gebruik van duurzame energie (bijvoorbeeld het gebruik van zonnecollectoren en biomassa) en het gebruik van duurzame materialen (bijvoorbeeld duurzaam geproduceerd hout).

De gemeente heeft in 2008 besloten om de (regionale) “Werkwijze Duurzaam Bouwen met GPR Gebouw (nieuwbouw)” vast te stellen. Hiermee heeft de gemeente de volgende duurzaamheidsambities vastgesteld die van toepassing zijn op GPR-gebouw:

  • Woningen: Minimaal een 7 op alle thema's en totaal minimaal 38 punten (5 thema's)
  • Utiliteitsbouw: Minimaal een 7 op alle thema's en totaal minimaal 38 punten (5 thema's).

GPR- gebouw laat zien hoe duurzaam een gebouw is en berekent de prestaties van het gebouw op vijf verschillende modules; energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per module verschijnt een waardering op een schaal van 1 tot 10.

Bouwpartijen kunnen voor wat betreft de energieprestaties voorlopig kiezen of ze willen bouwen volgens het huidige beleid zoals opgenomen in de duurzaamheidsambitie voor projecten of afspraken willen maken op basis van de GPR-gebouw methode (met minimaal een even hoge ambitie). Om gebruik te kunnen maken van GPR-gebouw, kunnen ontwikkelaars en architecten een sub licentie aanvragen bij de gemeente.

Uitwerkingsplan 

In het bestemmingsplan Marickenland staat voor de nieuwe wijk Marickenzijde duurzaam bouwen centraal. Het betreft de aansluiting bij Duurzaam Bouwen convenant en de gemeentelijke ambities ten aanzien van Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), Energie Prestatie op Locatie (EPL), zongerichte oriëntatie woningen en toepassing duurzame materialen. Van belang is hier te noemen dat de EPC voor

woningbouw in 2011 van 0,8 naar 0,6 gaat en in 2015 naar 0,4 met als doel een energieneutrale woning in 2020. De bepaling met betrekking tot zongerichte dakvlakken is van dien aard dat ook platte daken (gebruikelijk bij gestapelde bouw) binnen de norm vallen. Ook platte daken zijn geschikt voor het opwekken van zonne-energie.

In de uitwerkingsregels van bestemmingsplan Marickenland zijn voor duurzaam bouwen bepalingen opgenomen ten aanzien van zongericht verkavelen en bouwen en vormen een kader voor onderhavig uitwerkingsplan. De betreffende uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan Marickenland zijn overgenomen in dit uitwerkingsplan.

5.11 Duurzaamheidsladder

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

In artikel 3.1.6 lid 2 Bro is vastgelegd dat “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

Opbouw ladder

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit drie stappen die achter elkaar dienen te worden doorlopen. Eerst dient in stap 1 te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 pas aan de orde. Vervolgens dient in stap 2 te worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling kan opgevangen worden binnen bestaand gebied. Wanneer de regionale ruimtevraag niet (of niet geheel )binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, komt trede 3 (locatiekeuze buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.

Motivering ontwikkelingen Marickenzijde

Woonvisie: bouwen voor kwaliteit

Kern van de gemeentelijke Woonvisie (2013) is doorstroming door kwaliteit. Voor nieuwbouw betekent dit het bouwen van woningen die een meerwaarde zijn voor de woningvoorraad. Op uitleglocaties zijn dit twee-onder-één kapwoningen, vrijstaande woningen, bungalow- en patiowoningen. Wat woonmilieus betreft is er een behoefte aan meer rust en ruimte: meer privacy en verbinding met het landschap. Dit blijkt uit het woonwensenonderzoek uit 2011.

Kwantitatieve behoefte gemeente: 750-1.150 woningen

Op basis van het woonwensenonderzoek is een kwantitatieve woningbehoefte bepaald door RIGO (2012). De kwantitatieve uitbreidingsbehoefte voor de gehele gemeente t/m 2020 bestaat uit 750 tot 1.150 woningen. De omvang is afhankelijk van het gegeven in hoeverre de gemeente in staat blijkt om meer regionale woningzoekenden aan te spreken dan nu het geval is, waarbij het aantal 750 een minimum is om in de eigen woningbehoefte te voorzien. In de gemeentelijke Woonvisie (2013) is vastgesteld dat de gemeente een uitbreidingsbehoefte van 1.150 als realistische ambitie ziet.

Uit de woningbehoeftebepaling van RIGO blijkt verder dat het segment rij- en hoekwoningen in De Ronde Venen een overschot dreigt te ontstaan.

Woningbehoefte Wilnis/Mijdrecht

Om te kunnen beoordelen of de in de Woonvisie opgenomen kwantitatieve uitbreidingsbehoefte nog actueel is en om te kunnen beoordelen of dit ook specifiek voor Marickenzijde zo is, heeft RIGO een aanvullend onderzoek gedaan. Dit aanvullend onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Hierin is door gebruikmaking van verschillende prognoses getoetst of de gewenste gemiddelde woninbouw van ca. 50 woningen per jaar reëel is (gedurende 10 jaar). Dit bleek het geval.

Plangebied valt binnen stedelijk gebied

Het plangebied Marickenzijde fase 1 valt binnen de rode contour uit de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) en daarmee binnen stedelijk gebied.

Alternatieven

In De Ronde Venen in het algemeen, en in Wilnis/Mijdrecht in het bijzonder is er geen binnenstedelijke locatie voorhanden waar de beoogde woningtypen in dergelijke aantallen binnen een acceptabele termijn realiseerbaar zijn.

In het centrum van Mijdrecht is planologisch nog ruimte voor ca. 100 woningen in het plangebied Haitsmahof. Hier liggen echter eerder gelijkvloerse woningen voor de hand, aansluitend bij de Woonvisie De Ronde Venen (2013) en het uitvoeringsprogramma Wonen-Welzijn-Zorg (2013). Overige locaties binnen het stedelijk gebied zijn te kleinschalig om het gewenste programma te kunnen realiseren.

Theoretisch bezien kunnen de sportvelden in Wilnis en Mijdrecht bebouwd worden; deze liggen binnen de rode contour. In het recente verleden zijn hiervoor ook plannen ontwikkeld (Estafetteproject). In de praktijk is een dergelijke ontwikkeling gelet op de beperkte haalbaarheid niet realistisch als alternatief voor de ontwikkeling van Marickenzijde.

De sportvelden vervullen bovendien naast hun primaire functie ook een belangrijke rol als uitloopgebied voor de omliggende wijken. Daarnaast zal er ook een geschikte alternatieve locatie voor de sportvelden buiten de contour gezocht moeten worden.

Conclusie

Gezien het voorgaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de drie stappen van de duurzaamheidsladder. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, is gelegen binnen de rode contour uit de provinciale structuurvisie en zijn er geen andere gelijkwaardige alternatieven aan de orde.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van projecten waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd de toets noodzakelijk of sprake is van een project met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn:

  • de kenmerken van de projecten,
  • de plaats van de projecten
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

Noodzaak

Op basis van de omvang van het programma zoals is omschreven in hoofdstuk 4 is bepaald of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

De relevante voorgenomen ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft:

  • de realisatie van maximaal 520 woningen;

Op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r. is sprake van 'activiteiten' (= voorgenomen programma dat het bestemmingsplan mogelijk maakt) die worden genoemd in onderstaande kolom 1, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Categorie D11.2). Het aantal woningen blijft onder de in het besluit genoemde drempelwaarden (zie kolom 2, in onderstaande tabel).

Tabel 5.1

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
D11.1   Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

De in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. In de omgeving van het plangebied liggen op een ruime afstand (> 3 km) Natura 2000-gebieden; Botshol, Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Oostelijke Vechtplassen

Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan deze Natura 2000-gebieden en de aard van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling van Marickenzijde in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Voor het moederplan 'Marickenland' is een milieueffectrapport (MER) opgesteld (MER Marickenland, 2007). Voor de functies natuur en recreatie die in het moederplan mogelijk worden gemaakt, is het doorlopen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht volgens de Wet milieubeheer en Europese Richtlijnen. In onderdeel C van het Besluit m.e.r. 2006 is opgenomen dat indien sprake is van de herinrichting van het landelijk gebied van 250 hectare of meer (in dit geval 495 hectare aan natuur en recreatie en met daarnaast nog eens ruimte voor circa 950 woningen) of indien een of meer recreatieve of toeristische voorzieningen worden aangelegd welke een oppervlakte hebben van 50 hectare of meer (in dit geval 175 hectare), de m.e.r.-plicht geldt. Voor de te realiseren woningen zelf geldt geen m.e.r.-plicht omdat er minder dan 2.000 woningen worden gebouwd.

De Commissie voor de m.e.r. is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de opgestelde rapportage. De Commissie m.e.r. heeft een positief toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport Marickenland.

Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied niet m.e.r.-plichtig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het onderhavige uitwerkingsplan heeft tot doel een juridisch planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan, in dit geval een uitwerkingsplan, is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor groenstroken in het plangebied. Binnen andere bestemmingen, zoals Verkeer is ook groen mogelijk gemaakt. Binnen deze bestemming is ook de historische spoorlijn gelegen. De spoorlijn heeft de aanduiding 'Cultuurhistorische waarde' gekregen voor de bescherming en instandhouding van de restanten.

Artikel 4 Verkeer

De doorgaande wegen en straten in het plangebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Hier binnen zijn ook groenvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van verkeer - garagebox zijn binnen deze bestemming garageboxen toegestaan. Een garagebox mag een maximale goothoogte hebben van 2,5 meter en het oppervlak mag maximaal 10 m2 bedragen.

Artikel 5 Water

De bestemming Water is bedoeld voor het water, de waterhuishouding en waterberging in het plangebied.

Artikel 6 Wonen - 1

Binnen de bestemming 'Wonen -1' zijn geschakelde, aaneengebouwde en gestapelde woningen met een maximum van 3 bouwlagen toegestaan. De gestapelde woningen bestaan uit beneden-boven woningen.

De hoofdgebouwen mogen uitgevoerd worden met een plat dak of een kap, waarbij voor een kap een verplichte dakhelling geldt van 20º tot 60º.

Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' moeten de hoofdgebouwen in deze gevellijn worden gebouwd, waarbij de gevels ook aaneengebouwd moeten zijn met maximaal 1 opening. Deze opening mag maximaal 6 meter breed zijn. Door de woningen in deze gevellijn te bouwen vindt er een geluidafscherming plaats ten opzichte van de achterliggende woningen. Het maximale woning aantal binnen deze bestemming is 258.

Artikel 7 Wonen - 2

In dit artikel wordt de bestaande wijk aan de zuidzijde van het plangebied geregeld. Hierbij is de feitelijke bestemming aan gehouden. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

Artikel 8 Wonen - 3

Binnen de bestemming 'Wonen-3' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd. Het totale aantal woningen binnen deze bestemming maximaal mag 59 bedragen. Op de verbeelding is aangegeven uit hoeveel bouwlagen de woongebouwen maximaal mogen bestaan.

Artikel 9 Woongebied

Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn er nog geen bouwvlakken aangegeven. De woningen moeten binnnen de bestemmingsvlakken worden gebouwd en mogen uit maximaal 3 bouwlagen bestaan. Er mogen maximaal 298 woningen worden gerealiseerd. De woningen mogen plat worden afgedekt of met een kap, waarbij voor een kap een verplichte dakhelling geldt van 20º tot 60º.

Artikel 10 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas is bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van de gasleiding die door het plangebied lopen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterberging

Het park in het noordoosten van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' gekregen. Dit gebied is bedoeld voor de opvang/buffering van hemelwater en straatwater. In de regels is een bouwverbod opgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien aangetoond is dat de waterloop niet in het geding komt en er goedkeuring is van de waterbeheerder.

Artikel 12 Waterstaat - Waterloop

Binnen deze bestemming is een beschermingszone van 5 meter opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waterlopen. In de regels is een bouwverbod opgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien aangetoond is dat de waterloop niet in het geding komt en er goedkeuring is van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 14 Algemene bouwregels

In dit artikel staan algemene bouwregels, die in het gehele plangebied van toepassing zijn.

Aantal te bouwen woningen

In dit lid is geregeld dat het aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen-1', 'Wonen-3' en 'Woongebied' gezamenlijk niet meer dan 520 mag bedragen. De bestemming 'Wonen-2' is hier niet in opgenomen omdat de bestemming 'Wonen-2' de bestaande woonwijk betreft. In totaal zijn 520 woningen toegestaan ten behoeve van toekomstige flexibiliteit. Dit aantal komt voort uit de Allonge II (samenwerkingsoverenkomst) met de ontwikkelaar. In deze afspraken ligt het aantal van 498 (de planopzet) vast, maar is bedongen dat dit uitwerkingsplan ruimte moet bieden aan 520 woningen.

Duurzaamheid

Om te voldoen aan de duurzaamheidsnormen zoals opgenomen in de uitwerkingsbevoeghed uit het bestemmingsplan Marickenland is in dit lid opgenomen dat 70% van alle nieuw te bouwen woningen een gevel moeten hebben die georiënteerd is tussen het zuidwesten en zuidoosten. Daarnaast moet 70% van de alle woningen een dakvlak hebben op een richting tussen het zuidwesten en zuidoosten dan wel afgedekt zijn met een plat dak. Dit lid heeft geen betrekking op de bestaande woonwijk zoals geregeld is in de bestemming 'Wonen-2'

Bestaande afwijkingen

Op veel bouwpercelen is een groter oppervlak aan bijgebouwen aanwezig, dan is toegestaan op grond van de bouwregels bij de bestemmingen. Deze regel bepaalt dat ook het meerdere is toegestaan, zolang dit maar niet wordt vergroot.

Ondergeschikte bouwdelen

Deze regel bepaalt dat ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing worden gelaten, mits bouw- en bestemmingsgrenzen met niet meer dan twee meter worden overschreden.

Aanvullende werking bouwverordening

In de woningwet is bepaald dat de voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven, indien het bestemmingsplan geen regels bevat die hetzelfde onderwerp regelen. Om onbedoelde aanvullende werking van de bouwverordening uit te sluiten, is in 4.2.1 bepaald dat de voorschriften van stedenbouwkundige aard buiten toepassing blijven, op enkele onderwerpen na.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staan enkele gebruiksregels die van toepassing zijn in het gehele plangebied.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geldt als flexibiliteitsbepaling. Er worden enkele gevallen genoemd, waarin in afwijking van de regels van het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat om beperkte afwijkingen van de genoemde maten en het bouwen van nutsvoorzieningen en telecommunicatiemasten. Tevens is er een regeling opgenomen om af te wijken van de veiligheidszone LPG.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of aanduidingen.

Artikel 18 Algemene procedureregels

Dit artikel geeft regels voor de toepassing van de opgenomen nadere eisen regeling.

Artikel 19 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat voor zover er in de regels wordt verwezen naar wet of andere regelgeving, dient te worden uitgegaan van het document dat van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 21 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Gemeente De Ronde Venen is eigenaar van de gronden die zijn betrokken in het Uitwerkingsplan Marickenzijde fase 1. Voor fase 1 is een grondexploitatieberekening vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de afname van de bouwrijpe grond is een overeenkomst met een ontwikkelaar gesloten. Het vaststellen van een Exploitatieplan ex. art. 6.12 van de Wro is daarom niet nodig. De grondexploitatieberekening laat een tekort op de grondexploitatie zien. Dit tekort is door gemeente afgedekt door het treffen van een verliesvoorziening. Door de grondexploitatieberekening jaarlijks te actualiseren en de verliesvoorziening (indien nodig) daar op aan te passen is de economische uitvoerbaarheid van dit plan verzekerd.

In de grondexploitatieberekening is een reservering opgenomen voor de in de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) Marickenland afgesproken bijdrage per woning aan de recreatieontwikkeling in het naastliggende gebied. De wijze waarop verder concreet uitvoering wordt gegeven aan de SOK is onderwerp van overleg tussen de partners.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het Uitwerkingsplan “Marickenzijde” is opgesteld binnen de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan “Marickenland”. In aanloop naar dit bestemmingsplan hebben uitgebreide klankbord- en inspraakrondes plaatsgevonden over het plan en de Structuurvisie Marickenzijde die hieraan ten grondslag ligt. Als gevolg hiervan is bijvoorbeeld de ontsluitingsstructuur aangepast.

Gelet op dit uitgebreide voortraject is er voor gekozen om het ontwerp Uitwerkingsplan niet uitgebreid in het kader van de inspraak ter inzage te leggen, maar toe te lichten en gelegenheid te geven voor het stellen van vragen en het maken van opmerkingen op een informatiebijeenkomst op 28 mei jl. Deze bijeenkomst kende een grote opkomst met zo'n 120 bezoekers. Bezoekers waren deels mogelijk geïnteresseerd in een toekomstige woning (ca.de helft) en deels omwonend en belangstellend in de toekomstige plannen. De algehele sfeer van de avond was positief.

Tijdens de bijeenkomst kwam niet alleen het bestemmingsplan aan de orde, maar ook het stedenbouwkundig ontwerp van de wijk, de planning richting de woningbouw en de toekomstige stappen die daarvoor worden genomen. Een ander belangrijk onderwerp was de voorbelasting van het gebied die in het voorjaar van 2014 is gestart.

Naast vragen over op welke wijze men in aanmerking zou kunnen komen in de woningen, kwamen ook verschillende vragen naar voren die meer aan het bestemmingsplan raken. Deze vragen en opmerkingen betroffen met name de ontsluiting van de nieuwe wijk en de zorg dat dit voor extra verkeersbewegingen in de omliggende wijken zou kunnen leiden. Het niet opnemen van een ontsluiting voor autoverkeer richting Veenzijde IIIa werd daarbij als positief gezien. Verder onderschreven de omwonenden de keuze om de gestapelde bouw richting de Mijdrechtse Dwarsweg te projecteren. Gestapelde bouw in de nabijheid van de bestaande eengezinswoningen zou als minder wenselijke worden gezien. Conclusie uit de bijeenkomst is, dat in het Uitwerkingsplan geen keuzes zijn opgenomen die bij een brede groep omwonenden tot weerstand leidt.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het Uitwerkingsplan “Marickenzijde” is toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet) en de Veilheidsregio Utrecht (VRU). Los van het wettelijk vooroverleg is het plan ook om advies aangeboden aan de Woonadviescommissie (Wac) van de gemeente.

Provincie Utrecht, postbus 80300, 3508 TH Utrecht

De provincie Utrecht brengt drie specifieke punten van aandacht naar voren:

  • In de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is in hoofdstuk 5.5.4.4 onder het kopje 'Stedelijk programma De Ronde Venen' aangegeven dat bij het project Marickenzijde de provincie hecht aan de koppeling met en een financiële bijdrage aan de realisatie van natuur en recreatie in Marickenland. Deze afspraken zijn ook vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst Parklandschap Groot Mijdrecht Zuid welke door het Rijk, de provincie Utrecht, Staatsbosbeheer en de gemeente De Ronde Venen in 2005 is ondertekend. De genoemde koppeling tussen de woningbouw en de realisatie van natuur en recreatie wordt gemist in het Uitwerkingsplan Marickenzijde. lk verzoek u om in het plan op te nemen hoe u voornemens bent de koppeling te realiseren.

Reactie gemeente:

De bijdrage vanuit de woningbouw aan de ontwikkeling van een natuur- en recreatiegebied in Marickenland is opgenomen in de exploitatierekeningen van de woonwijk. Dis wordt aangevuld in de toelichting van het plan. Over de wijze waarop hieraan invulling gaat worden gegeven is nog overleg gaande tussen gemeente en provincie over de actualisatie van de SOK.

  • Ten aanzien van de verkeersafwikkeling wordt in het plan wordt alleen ingegaan op de verkeersmaatregelen die op de aansluiting van Marickenzijde op de Mijdrechtse Dwarsweg worden genomen. Er wordt geen aandacht besteed aan de eventuele gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de rest van het netwerk. lk verzoek u in het plan de gevolgen van de ontwikkeling van Marickenzijde voor de verkeersafwikkeling op de nabijgelegen N212, en dan met name de afwikkeling op de aansluiting met de Mijdrechtse Dwarsweg, de Pastoor Kannelaan en N201 te onderzoeken en evt. benodigde verkeersmaatregelen te beschrijven.

Reactie gemeente:

De gevolgen van de realisatie van de wijk voor het omliggende wegennet zijn uitgebreid onderbouwd en verantwoord in het bestemmingsplan “Marickenland”. In het kader van het Uitwerkingsplan is opnieuw bekeken wat de effecten van de realisatie van de wijk zijn.

Ook de ontsluitingen op de omliggende gebiedsontsluitingswegen (N212 en N201) zijn bekeken. De kruising N201/N212 heeft met de huidige vormgeving een voldoende verkeersafwikkelingsniveau om ook de vervoersbewegingen voor Marickenzijde deelgebied 1 te verwerken. Voor wat betreft de kruising tussen de N212 en Pastoor Kannelaan geldt, dat deze in 2014 als enkelstrooksrotonde uitgevoerd wordt. Met deze uitvoering is deze kruising toekomstbestendig, ook na aanleg van de woonwijk.

De autonome ontwikkeling in verkeersbewegingen maakt het naar verwachting noodzakelijk dat de rontonde Mijdrechtse Dwarsweg / N212 voor 2023 wordt aangepast om de verkeersafwikkeling duurzaam te garanderen is hier een aanpassing nodig. Dit staat los van Marickenzijde.

  • Op het gebied van landschap wordt in de toelichting van het plan niet beschreven hoe de samenhang is met het grotere geheel van de landschappelijke structuur van de droogmakerij, een belangrijk element om de geschiedenis van de vervening van het Groene Hart te kunnen zien. De indeling van de wijk als geheel had als uitgangspunt de verkaveling van de droogmakerij. Dit is niet terug te vinden in het bestemmingsplan.
    Daardoor is niet inzichtelijk gemaakt hoe dit plan bijdraagt aan het versterken en behouden van de kernkwaliteiten, zoals is beschreven in paragraaf 3 .2.1 . van de toelichting. Verder mis ik de relatie met de andere uit te werken delen van het bestemmingsplan Marickenland. lk adviseer u om in de toelichting meer aandacht te geven aan hoe het plan landschappelijk past binnen de structuur van de hele droogmakerij en tevens de samenhang met de andere delen van het bestemmingsplan Marickenland te beschrijven.

Reactie gemeente:

In hoofdstuk 4 (Planbeschrijving) hebben we de samenhang tussen de planontwikkeling en de omgeving beter onderbouwd. De structuur met groene/blauwe en (langzaam) verkeersverbindingen in noord-zuid richting heeft ten grondslag gelegen aan de huidige inrichting. Naast deze verbindende lijnen, is ook sprake van het doorlopen van het meer agrarische landschap in de wijk, doordat het patroon met (voormalige) agrarische kavels losliggend langs de Mijdrechtse dwarsweg ook aan de zuidzijde van de weg wordt voortgezet.

De invulling is van de wijk is níet meer exact gelijk aan de indicatieve inrichting, zoals deze in de Structuurvisie Marickenzijde is opgenomen. Gelet op het tijdsverloop sinds de vaststelling van het bestemmingsplan en de wijzigingen in de economische omstandigheden en de woningmarkt is dit ook niet meer dan logisch. Dit laat echter onverlet, dat de uitwerkingsregels uit het moederplan en de uitgangspunten van de SOK en de Structuurvisie Marickenzijde naar onze mening in dit Uitwerkingsplan worden gerespecteerd.

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Waternet)

Met het Waternet heeft in aanloop naar het uitwerkingsplan uitgebreid overleg plaatsgevonden om te komen tot goede waterhuishoudkundige oplossingen voor de wijk. Deze zijn uitgebreid opgenomen in paragraaf 5.7 (waterparagraaf) van deze plantoelichting. De waterparagraaf is afgestemd met Waternet. Alle suggesties voor aanvulling en aanpassing zijn overgenomen. Los van deze suggesties brengt Waternet nog drie punten naar voren.

  • Compensatie bestaand water: In eerdere versies, de waterparagraaf van 22-10-2013, wordt 17.000 vierkante meters bestaand water gedempt. In de huidige waterparagraaf staat dat 11.000 vierkante meters bestaand water wordt gedempt en gecompenseerd. Vanwaar dit verschil?

Reactie gemeente:

Voor de waterbalans is er vanuit gegaan dat alles wordt gedempt en in de nieuwe situatie alles wordt gegraven. Er is dus niet bepaald hoeveel water er exact gedempt wordt maar er is alleen het netto verschil tussen de hoeveelheid water in de oude en nieuwe situatie bepaald. Daardoor kan het afwijken van andere studies.

  • Compensatie verharding onbebouwd uitgeefbaar terrein: Waar komt deze compensatieverplichting vandaan? Is dit een aanname van de toename verharding op de terreinen 'deels verharding' zoal die op de kaart van Royal Haskoning staan aangegeven? Gaat dit over de achtertuinen? Graag inzichtelijk maken waar deze opgave vandaan komt. Hoe weerhoudt deze opgave zicht tot de afspraken uit het waterhuishoudkundige plan Marickenzijde uit 2008?

Reactie gemeente:

Dit wordt toegevoegd in de plantoelichting.

  • Onderzoeken: De diepe ligging van de polder en de specifieke kenmerken van bodem en locatie kunnen uiteenlopende waterproblemen veroorzaken. Zoals de waterparagraaf ook al aangeeft moet nog het een en ander worden onderzocht. Voordat we een definitief inrichtingsplan vaststellen moeten deze onderzoeken zijn uitgevoerd en afgerond.
    Geadviseerd wordt om richting Inrichtingsplan een nieuwe waterhuishoudkundig plan op te stellen. Met name het waarborgen van de bergingscapaciteit (en andere zaken) moet hierin goed verankerd worden. Geadviseerd wordt in het uitwerkingsplan de nodige flexibiliteit op te nemen om waterhuishoudkundige maatregelen uit het inrichtingsplan te kunnen realiseren. Daarnaast wordt gevraagd in de toelichting van het uitwerkingsplan aandacht te besteden aan de voorwaarden voor de uiteindelijke oplossingen. De in de reactie genoemde onderzoeken zijn noodzakelijk voor een succesvolle verlening van de benodigde watervergunning.

Reactie gemeente:

De noodzakelijke onderzoeken richting inrichtingsplan worden op korte termijn, in overleg met Waternet, opgestart. In het uitwerkingsplan wordt gezocht naar maximale flexibiliteit om mogelijke toekomstige aanpassingen te kunnen faciliteren. De voorwaarden voor deze oplossingen worden in de toelichting van het uitwerkingsplan benoemd.

Veiligheidsregio Utrecht (VRU)

De Veiligheidsregio Utrecht geeft de volgende adviezen mee. Deze worden toegelicht in het VRU advies dat is bijgevoegd in bijlage 5

  • In de verantwoording van het groepsrisico de informatie in de toelichting van mijn advies over de “Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp” mee te nemen en bijbehorende adviezen hierin te betrekken.

Reactie gemeente:

De paragraaf externe veiligheid is op dit punt aangevuld. Daarnaast wordt het advies van de VRU als bijlage bij de toelichting in het bestemmingsplan opgenomen.

  • In afstemming met het district Rijn en Venen van de VRU op strategische plaatsen binnen het plangebied opstelplaatsen te realiseren, zodat het openwater bereikbaar is voor een tankautospuit van de brandweer. Deze maatregelen hoeven de geplande groenstroken niet aan te tasten wanneer gebruik wordt gemaakt van zogenoemde grastegels.

Reactie gemeente:

Bij de uitwerking en realisatie van het plan dient dit punt te worden meegenomen. Verankering in het bestemmingsplan is niet noodzakelijk en ook niet wenselijk, omdat de concrete inrichting van het gebied nog niet bekend is.

  • In de verantwoording van het groepsrisico de informatie in de toelichting van mijn advies over de “Zelfredzaamheid” mee te nemen en hierbij navolgende adviezen bij te betrekken.

Reactie gemeente:

De paragraaf externe veiligheid is op dit punt aangevuld. Daarnaast wordt het advies van de VRU als bijlage bij de toelichting in het bestemmingsplan opgenomen.

  • Op te nemen in het bestemmingsplan als regel dat niet zelfredzame personen zover mogelijk van de risicobron (hogedruk aardgastransportleiding) worden gehuisvest.
    Op te nemen in het bestemmingsplan als regel dat zoveel mogelijk de in- en uitgangen alsook nooduitgangen van appartementencomplexen niet uitkomen aan de zijde van de hogedruk aardgastransportleiding. Hiermee wordt volkomen dat mensen naar de risicobron (moeten) toe vluchten.

Reactie gemeente:

Aan de zijde van de risicobron zijn grondgebonden eengezinswoningen voorzien. De gestapelde bouw die ook voor minder zelfredzame doelgroepen geschikt is, bevindt zich hier ver vandaan. De in de nabijheid van de leiding geprojecteerde woningen kennen dus in ieder geval meerdere vluchtroutes.

  • Bewoners in het plangebied die rondom de hogedruk aardgastransportleiding wonen voorlichting te geven over het risico van een lek in de hogedruk aardgastransportleiding alsmede een ontsteking die kan volgen en wat zij moeten doen wanneer één van deze scenario's zich voordoet. Ten aanzien van de voorlichting over een lek in de hogedruk aardgasleiding is het belangrijk dat de omwonende weten dat zij nooit een aardgasgeur zullen ruiken. De stof tetrahydrothiofeen, wat wordt toegevoegd aan het aardgas om een gaslek te kunnen waarnemen, wordt namelijk alleen toegevoegd in het distributienet van de netwerkbeheer en niet in de hogedruk aardgastransportleiding. Een indicatie van een lek is bijvoorbeeld een hoge fluittoon als gevolg van de uitstroom van gas onder hogedruk (40 bar). Goede risicocommunicatie ondersteunt de zelfredzaamheid.

Reactie gemeente:

Voorlichting aan bewoners valt buiten het kader van het uitwerkingsplan. De afweging om wel of geen voorlichting aan inwoners te geven over mogelijke externe veiligheidsrisico's van hogedruk aardgasleidingen heeft ook betrekking op een gebied dat veel groter is dan alleen het plangebied.

  • Op te nemen in het bestemmingsplan als regel dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van andere werkzaamheden moet worden aangevraagd binnen de belemmeringstrook van de hogedruk aardgastransportleiding. Zie het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen van het Ministerie Infrastructuur en Milieu voor voorbeelden van de uitgebreide formulering van dergelijke regels in het bestemmingsplan.

Reactie gemeente:

Op de verbeelding is de belemmeringszone met een dubbelbestemming opgenomen. In artikel 10.4 van het uitwerkingsplan is hieraan een aanlegvergunningplicht gekoppeld.

Woonadviescommissie (Wac)

De woonadviescommissie heeft advies uitgebracht, waarin met name de toekomstige woonkwaliteit centraal staat. Deels zijn dit punten die bij de uitvoering van het plan, aandacht zullen moeten krijgen:

  • Naar aanleiding van paragraaf 3.3.1 over de Structuurvisie en de Woonvisie merkt de Wac op dat er dus ook veel aandacht is voor ouderen die langer thuis moeten blijven wonen en dat bij kwaliteit van wonen niet alleen aan technische kwaliteit moet worden gedacht, maar ook aan woonconform voor ouderen.
    In paragraaf 3.3.4 wordt gesteld dat de gemeente streeft naar een kwaliteitsslag in de woonmilieus die worden gerealiseerd in de gemeente. De Wac vraagt of deze kwaliteitsslag zo ver gaat dat niet alleen aan woonmilieu gedacht wordt, maar ook aan wooncomfort speciaal voor ouderen die thuis moeten blijven wonen. In paragraaf 4.2 gaat het over duurzaam bouwen in de zin van energiezuinig bouwen. Duurzaamheid omvat ook levensloopbestendig bouwen t.b.v. ouderen of mensen met een handicap. Deze opmerking geldt ook voor paragraaf 5.10.

Reactie gemeente:

Het wooncomfort van de woningen die worden gerealiseerd wordt niet in het bestemmingsplan vastgesteld, maar is een zaak van toekomstig ontwerp. Daarbij is het de intentie om diverse doelgroepen te bedienen. In paragraaf 5.10 van het uitwerkingsplan is benoemd dat de gemeente heeft besloten te werken met de “Werkwijze Duurzaam Bouwen met GPR Gebouw (nieuwbouw)”. Levensloop bestendig bouwen is onderdeel van deze werkwijze. Daarnaast is de gemeente voornemens om ontwikkelaars ook middels het beschikbaar stellen van best practices en andere activiteiten verder te motiveren om de principes van het levensloop bestendig bouwen toe te passen.

  • Naar aanleiding van paragraaf 3.3.3 over verkeer, geeft de Wac mee dat de parkeervoorzieningen in de tekening van pagina 19 niet toekomstproef (niet voldoende) lijken te zijn. Naar aanleiding van paragraaf 3.3.4 wordt verzocht om realisatie van banken (rustpunten) in het groen.

Reactie gemeente:

Voor het parkeren binnen de woonwijk is een parkeerberekening gemaakt aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid om in de behoefte te voorzien. Realisatie van bankjes of andere voorzieningen in het groen wordt ingevuld tijdens de uitvoering van het project.

  • Bij afbeelding 4.1 ontbreekt de verklarende legenda. In afbeelding 4.5 wordt een impressie gegeven van de woningen. Maak de balkons wel zo groot dat er meerdere personen makkelijk rond een tafel kunnen zitten.(b.v. 3x6 m1 of 4x5 m1).

Reactie gemeente:

De verklarende legenda wordt toegevoegd aan de tekening. De opmerking over balkons wordt meegegeven richting uitvoering.

  • Ten aanzien de waterhuishouding wordt opgemerkt dat gezorgd moet worden dat overal voldoende ontwateringsdiepte is. Kruipruimte loos bouwen is kwalitatief slecht i.v.m. optrekkend vocht en aansluiting nutsvoorzieningen. Het ontneemt ook een mogelijke flexibiliteit op de begane grond van de woningen in geval aanpassing installaties t.g.v. verbouwingen. Op de Veenman is veel spraken van (grond)wateroverlast. Laat een dergelijke situatie niet ontstaan. Ten aanzien van het verkeersonderzoek worden enkele opmerkingen gemaakt over de feitelijke situatie ter plaatse.

Reactie gemeente:

De waterhuishouding van de nieuwe wijk is uitgebreid onderzocht en afgestemd met het hoogheemraadschap. De ontwateringsdiepte was daarbij een punt van afweging, met een directe relatie met de noodzakelijke ophoging. Er is dan ook een oplossing gekozen, waarbij de woningen met kruipruimte kunnen worden gebouwd.

  • Met betrekking tot de planregels: Artikel 1.36. Maak het mogelijk dat niet alleen bij kopwoningen maar ook bij tussenwoningen een zorgwoning gemaakt kan worden door een zorgwoning unit tijdelijk in de achtertuin bij te plaatsen en tijdelijk te verbinden met de woning.
    Artikel 13 Algemene bouwregels: Gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van “toegankelijkheid" en "levensloopbestendigheid" zijn niet terug te vinden en zouden eventueel in dit hoofdstuk geplaatst kunnen worden.

Reactie gemeente:

De realisatie van een zorgwoning is zeker ook mogelijk bij een tussenwoning en niet voorbehouden aan kopwoningen. In de regels kan de toegankelijkheid en levensloopbestendigheid van een woning niet worden vastgelegd. Dit is een zaak voor de uitvoering.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp uitwerkingsplan is met ingang van 12 december 2014 gedurende 6 weken voor een ieder

ter inzage gelegd om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen eventuele zienswijzen naar voren

te brengen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. In totaal zijn zes zienswijzen ingediend. De

samengevatte inhoud en beantwoording hiervan zijn opgenomen in een zienswijzen nota.