direct naar inhoud van Planregels
Plan: Marickenzijde
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1-va01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het uitwerkingsplan Marickenzijde met identificatienummer NL.IMRO.0736.BP014uwpmarickenz1- va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.6 aan huis gebonden beroepsactiviteiten:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van

detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep; huisartsen, tandartsen, dierenartsen en fysiotherapeuten ed. vallen eveneens onder 'aan huis verbonden beroep' en niet onder 'aan huis verbonden bedrijf', ook al kan op deze activiteiten het Activiteitenbesluit van toepassing zijn vanwege de lozing van afvalwater;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of melding, waarbij de bouwaanvraag/melding voor dat tijdstip is ingediend;
1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte ruimte, van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 geluidluwe gevel:

Gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting (bepaald volgens het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2012 doch inclusief de aftrek als bedoeld in artikel 110g van de wet geluidhinder) kleiner of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder die geldt voor de bronsoort waarvoor de hogere grenswaarde benodigd is;

1.22 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.23 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 maaiveld:

De bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het 'aangrenzende maaiveld' wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;

1.25 mantelzorg:

tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.26 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalverzameling;

1.27 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.28 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 meter beneden peil;

1.29 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.31 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.32 steiger:

een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen, vaartuigen, boten, woonschepen of recreatiewoonschepen;

1.33 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.34 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.35 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.37 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.38 zorgwoning:

een woning die bedoeld is voor mensen met een functionele beperking en waarbij gebruik kan worden gemaakt van zorgvoorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouw en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens:

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens;

2.6 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. toegangswegen en -paden;
  • c. fiets- en wandelpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

alsmede voor

  • h. ter plaatse van de aanduiding ‘Cultuurhistorische waarde’ de bescherming en instandhouding van de restanten van de historische spoorlijn;

met dien verstande dat

  • i. ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone-LPG’ geen nieuwe gevoelige of beperkt gevoelige functies zijn toegestaan als bedoeld in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het onderhoud van de in lid 3.1 genoemde functies, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 10 m² mag bedragen.
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 7 meter voor palen en masten;
    • 2. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 3. 1 meter voor terreinafscheidingen;
    • 4. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 3.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.
3.3.2 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 3.2.3.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op gronden aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen van verharde wegen en paden;
  • c. het aanleggen van sloten en greppels;
  • d. het rooien van bomen;
  • e. het planten van houtgewas;
  • f. het omzetten van grasland naar bouwland of boomteelt;
  • g. het aanbrengen van een verhard oppervlak van meer dan 200 m², uitgezonderd kavelpaden
  • h. het aanleggen van leidingen.
3.4.2 Uitzondering

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. van geringe omvang zijn, of het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, voor zover deze rechtens mogen worden uitgevoerd.
3.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien deze verband houden met de in lid 3.1 aan de gronden toegekende bestemming, en indien door de directe of indirecte te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen verminderen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. verblijfsgebieden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox' voor garageboxen en bergingen;

met daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. straatmeubilair.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox dient het gebouw binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox' mag de maximale goothoogte niet meer bedragen 2,50 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox' mag het oppervlak maximaal 10 m2 per berging en/of garagebox bedragen;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter voor palen en masten;
    • 2. 1 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 4.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.
4.3.2 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 4.2.3.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • c. bermen en taluds;
  • d. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

5.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1,5 meter bedragen.
5.2.2 Steigers

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 mogen steigers slechts worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de steiger dient evenwijdig aan de oeverlijn te worden gebouwd;
  • b. de lengte en de breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 1,2 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil (aansluitende maaiveld);
  • d. de steiger mag de oeverlijn met niet meer dan 0,50 meter overschrijden;
  • e. een vrije doorvaart dient mogelijk te blijven
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen aan de plaatsing, lengte, breedte en hoogte van bruggen en duikers in verband met de doorvaart en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
5.3.2 Voorwaarden
  • a. Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, inclusief bijgebouwen, mede met inachtneming van het bepaalde in 14.1;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;

met daarbij behorende:

  • c. erven en tuinen;
  • d. toegangswegen en -paden;
  • e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

6.2.1 Algemeen
  • a. het totaal aantal woningen binnen de bestemming Wonen - 1 mag maximaal 264 bedragen;
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • c. binnen de bestemming zijn geschakelde, aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan;
  • d. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 3 bedragen;
  • e. indien een hoofdgebouw van een kap wordt voorzien dient de dakhelling 20º tot 60º te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • g. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
  • h. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige bestemmingen moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde mogen geluidsgevoelige bestemmingen alleen worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken regeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 6.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 7.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, voor zover het bepaalde percentage in lid 7.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijbehorende bouwwerken mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder i mogen bijbehorende bouwwerken tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;
  • k. bij een woning mogen carports en overkappingen worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m en de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 30 m2, en met dien verstande, dat carports en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan op het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijbehorende bouwwerken' zijn aangebouwde bijbehorende bouwwerken toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 3. de breedte maximaal 2,7 meter mag bedragen;
    • 4. de diepte maximaal 5 meter mag bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijbehorende bouwwerken' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van pergola's toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
6.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden, met in achtneming van het bepaalde in 6.5.2 de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij woningen behorende gebouwen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 meter vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
6.2.5 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 6.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
6.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 6.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.2.2 onder h 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
6.4.2 Dakopbouwen op schuine daken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 6.2 een omgevingsvergunning verlenen voor een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw betreft een aaneengebouwde woning;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 40°;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,10 meter;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
6.4.3 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 6.2 een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3,5 meter;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,00 meter;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het uitoefenen van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroeps- of bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. de activiteiten moeten overwegend worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.
6.5.3 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 6.2.5.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Mantelzorgwoningen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 6.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen, tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde 'prefab unit' of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m² en de inhoud maximaal 200 m³ bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, inclusief bijgebouwen;

met daarbij behorende:

  • b. erven en tuinen;
  • c. toegangswegen en -paden;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels

Op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

7.2.1 Algemeen
  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met 5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 m;
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken regeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 7.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 7.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 7.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, voor zover het bepaalde percentage in lid 7.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 7.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijbehorende bouwwerken mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 7.2.2 onder i mogen bijbehorende bouwwerken tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
  • k. bij een woning mogen carports en overkappingen worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m en de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 30 m2, en met dien verstande, dat carports en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan op het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 1 m voor erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen, indien meer dan 1 m achter de voorgevellijn gebouwd, niet meer dan 2 m mag bedragen;
7.2.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 7.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
    • 1. de situering van bouwwerken;
    • 2. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
7.3.2 Voorwaarden
  • a. De bevoegdheid onder lid 7.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1 sub b voor het toestaan van een dakopbouw bij woningen waarvan de dakhelling niet meer dan 40 graden bedraagt, met dien verstande dat;
    • 1. de goothoogte van de dakopbouw niet meer dan 2,10 m hoger mag zijn dan op de verbeelding aangegeven goothoogte;
    • 2. de dakhelling van de dakopbouw niet mag afwijken van de dakhelling van de woning;
    • 3. de afstand van de bestaande goothoogte tot de onderzijde van de dakopbouw niet minder mag bedragen dan 1,50 m;
    • 4. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld;
7.4.2 Uitbouwen aan de zijgevel

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 7.2.2 onder h 4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.
7.4.3 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 7.2 een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 meter;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,00 meter;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het uitoefenen van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroeps- of bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. de activiteiten moeten overwegend worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
7.5.2 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 7.2.4.

Artikel 8 Wonen - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gestapelde woningen, mede met inachtneming van het bepaalde in 14.1;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;

met daarbij behorende

  • c. toegangswegen en -paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. het oprichten van woningen is slechts toegestaan indien de woningen voorzien zijn van een geluidluwe gevel, tenzij:
    • 1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarden;
    • 2. of de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • b. het totaal aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen - 3' mag maximaal 49 bedragen;
  • c. de hoofdgebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • d. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • f. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 8.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het uitoefenen van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroeps- of bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. de activiteiten moeten overwegend worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
8.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.
8.3.3 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 8.2.3.

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, mede met inachtneming van het bepaalde in 14.1;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
  • c. erven en tuinen;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. wegen;
  • h. fiets- en voetpaden;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
  • a. het totaal aantal woningen binnen de bestemming Woongebied' mag maximaal 298 bedragen;
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 3 bedragen;
  • d. indien een hoofdgebouw van een kap wordt voorzien dient de dakhelling 20º tot 60º te bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • f. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
  • g. bij de realisering van de in deze bestemming toegelaten geluidsgevoelige bestemmingen moet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde mogen geluidsgevoelige bestemmingen alleen worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere waarde en de daarin opgenomen voorwaarden.
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken regeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 9.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 9.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 9.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, voor zover het bepaalde percentage in lid 9.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 9.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijbehorende bouwwerken voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijbehorende bouwwerken mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 9.2.2 onder i mogen bijbehorende bouwwerken tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.
  • k. bij een woning mogen carports en overkappingen worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer dan 3 m en de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 30 m2, en met dien verstande, dat carports en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan op het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 2 meter voor erf - en terreinafscheidingen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 9.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat:
    • 1. de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;
    • 2. nieuwe hoofdgebouwen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder sub 1.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Het uitoefenen van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroeps- of bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. horeca en detailhandel zijn niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. de activiteiten moeten overwegend worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
9.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend het afgraven van gronden dieper dan 1,5 m onder maaiveld.
9.3.3 Parkeren
  • a. Parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 9.2.4.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het creëren van huisvestingsmogelijkheden voor mantelzorg in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, met in acht name van de volgende regels:

  • a. mantelzorg mag, behalve in de vorm van inwoning, alleen plaatsvinden binnen een onzelfstandige woonruimte zijnde een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw;
  • b. de afstand tussen het hoofdgebouw en een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de gebouwen waarin mantelzorg plaatsvindt dienen te voldoen aan de bouwtechnische eisen voor woningen tenzij sprake is van plaatsing van een zogenaamde 'prefab unit' of stacaravan;
  • d. de oppervlakte voor mantelzorg mag maximaal 80 m² en de inhoud maximaal 200 m³ bedragen;
  • e. er moet volledig op eigen terrein worden geparkeerd;
  • f. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt;
  • g. aan de afwijking kan een termijn worden verbonden; een afwijking inzake huisvesting ten behoeve van mantelzorg vervalt in ieder geval indien de mantelzorgsituatie ter plaatse eindigt;
  • h. extra mantelzorgruimte zal niet worden toegestaan indien er op een perceel reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor, onverminderd het in deze regels bepaalde ten aanzien van de voor deze gronden overige geldende bestemmingen:

  • a. binnen een afstand van 4 meter vanaf de as van de figuur ‘Leiding-Gas’ voor de aanleg en instandhouding van een gasleiding;
  • b. in geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge samenvallende bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienst van de primaire bestemming, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de onderliggende bestemming afwijken van het bepaalde in lid 10.2, mits:

  • a. de veiligheid van mens en dier en de werking van de leiding alsmede het onderhoud ervan niet in gevaar komt.
  • b. Burgemeester en wethouders alvorens te beslissen schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder(s).
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod
  • a. Het is verboden op de in lid 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. werkzaamheden die een veilig en bedrijfszeker gebruik van de leiding en/of personen en goederenvervoer in gevaar brengen;
    • 2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 3. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
    • 4. het indrijven van drainage in de bodem;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen.
10.4.2 Uitzondering

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Voorwaarden
  • a. De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de leidingen niet onevenredig in gevaar brengen.
  • b. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 10.4.1, wordt schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 11 Waterstaat - Waterberging

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder het bergen van overtollig water, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van het in lid 11.1 genoemde doel, onder de voorwaarde dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterberging, in welk kader de waterbeheerder gehoord wordt.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het scheuren van grasland;
    • 3. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 1,50 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 5. het vellen of rooien van opgaande bomen op gronden die behoren tot het doel 'randbeplanting';
    • 6. het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar, omzetten van grasland in bouwland;
    • 7. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
  • b. de onder sub a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. De waterbeheerder dient bij deze afweging te worden gehoord.
  • c. Het onder sub a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die:
    • 1. andere werken ter verwezenlijking van de in dit plan aan de gronden toegekende bestemmingen, waaronder tevens de aanleg van wegen en paden is begrepen;
    • 2. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 3. andere werken die op het moment van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 12 Waterstaat - Waterloop

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterloop' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van waterlopen in verband met de waterhuishouding.

12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2 tot en met lid 9.2 geldt ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden dat - behoudens de bestaande bebouwing - slechts bouwwerken ten dienste van deze bestemming zijn toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.2 voor het bouwen overeenkomstig de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. de belangen van de waterhuishouding niet in gevaar komen;
  • b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Aantal te bouwen woningen

Het aantal te bouwen woningen binnen de bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 3 en Woongebied mag gezamenlijk in totaal niet meer dan 520 bedragen.

14.2 Duurzaamheid
  • a. 70% van het gezamenlijke aantal woningen binnen de bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 3 en Woongebied dient ten minste met één gevel te worden georiënteerd tussen het zuidwesten en zuidoosten;
  • b. 70% van het gezamenlijke aantal woningen binnen de bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 3 en Woongebied dient een dakvlak te hebben op een richting tussen het zuidwesten en zuidoosten dan wel afgedekt te zijn met een plat dak;
14.3 Bestaande afwijkingen

Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet vergroot.

14.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

14.5 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  • d. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. als ligplaats voor woonschepen.
15.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  • c. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  • d. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is, waarbij voor geluidgevoelige functies binnen de bestemming Wonen - 3 onverminderd het bepaald in 8.2.1 sub a geldt.
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.
16.2 Afwijking ten behoeve van uitvoeren van bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het de regels van het plan indien bodemingrepen worden uitgevoerd die dieper gaan dan 1,5 m onder maaiveld, mits

  • a. uit nader bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is milieuhygiënische belemmeringen
  • b. uit nader hydrologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van negatieve hydrologische effecten.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Flexibiliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsvlakken, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een bestemmings-, bouw- of aanduidingsvlak wordt met niet meer dan 10% verkleind of vergroot;
  • b. een bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrens wordt met niet meer dan 3 meter verschoven;
  • c. er wordt toepassing gegeven aan artikel 76 en artikel 77 van de Wet geluidhinder;
  • d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwpercelen worden niet in onevenredige mate worden geschaad;
17.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van wijziging van veiligheidszone LPG

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gebiedsaanduiding ‘‘veiligheidszone-LPG’ van de verbeelding te verwijderen, dan wel geheel of gedeeltelijk te veranderen, indien en voor zover:

  • a. verplaatsing van het LPG vulpunt hiertoe aanleiding geeft;
  • b. de verkoop van LPG is gestaakt;

met dien verstande dat het oppervlak niet toe mag nemen, en uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vereisten van plaatsgebonden risico en groepsrisico als bedoeld in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan;

  • c. verandering in de bij wet toegestane en/of de vergunde risicocontour of wijziging van het wettelijk regime dat van toepassing is op het bedrijf hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 18 Algemene procedureregels

18.1 Procedure bij nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 20.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 20.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 20.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

21.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Marickenzijde van de gemeente De Ronde Venen.