direct naar inhoud van Regels
Plan: Stationslocatie Mijdrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BP011stationslocmy-va02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stationslocatie Mijdrecht met identificatienummer NL.IMRO.0736.BP011stationslocmy-va02 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

een archeologisch onderzoek conform de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd.

1.8 bedrijfscategorie

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat door zijn indeling en inrichting geschikt is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van goederen.

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon, wiens huishouding daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in relatie staat tot deze bestemming.

1.11 beroep en bedrijf-aan-huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de bewoner, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.12 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of melding, waarbij de bouwaanvraag/melding voor dat tijdstip is ingediend.
1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevi-inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van de onderbouw en zolder.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.24 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.25 consumentgerichte bedrijven

bedrijven die naast een productiefunctie ook een ondergeschikte of nevengeschikte detailhandelsfunctie hebben, die deels verbonden is aan de productie, veelal in de vorm van een voor consumenten toegankelijke showroom.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio, bankfiliaal, notariskantoor, tandarts, huisarts, apotheek, accountancy en instellingen voor zorg.

1.28 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.31 geluidsluwe zijde
  • a. de geluidsbelasting op de gevel van de geluidsluwe zijde bedraagt minder dan de ten hoogst toelaatbare waarden: 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor spoorwegen, 50 dB(A) voor industrie/bedrijven;
  • b. indien sprake is van meerdere soorten geluidsbronnen (weg, spoor en/of industrie), ligt de geluidsbelasting voor elke bron onder de betreffende ten hoogst toelaatbare waarde;
  • c. op sterk geluidsbelaste locaties waarbij sprake is van een 'lawaaiige' geluidsbelasting (zie tabel, bijlage 2) ten gevolge van meer dan één geluidsbron op meer dan een gevel is de bovenstaande doelstelling moeilijk te realiseren; in dat geval is de geluidsbelasting aan de geluidsluwe zijde ten minste 10 dB/dB(A) lager dan de geluidsbelasting van de hoogst geluidsbelaste zijde; de geluidsluwe zijde valt dan in de geluidsklasse 'onrustig' of lager (zie tabel, bijlage 2);
  • d. een geluidsluwe zijde kan ook bestaan uit een bouwkundige maatregel zoals een loggia of een serre.
1.32 geluidszoneringsplichtige inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en uitgewerkt in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidszone moet worden vastgesteld.

1.33 grondgebonden transportconstructie

een bouwwerk bedoeld voor het transport van goederen.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.36 kantoor

voorzieningen gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 maatschappelijke voorziening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.38 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien (voor de relevante aspecten) is aangetoond dat:

  • a. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • c. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • d. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder en de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • f. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. er geen onevenredige lichthinder ontstaat van lichtveroorzaakende functies op lichtgevoelige functies;
  • h. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  • i. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  • j. soorten die op basis van de Wet natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  • k. de waterhuishouding en waterkwaliteit niet onevenredig verslechteren;
  • l. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • m. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.
1.39 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalverzameling.

1.40 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak).

1.41 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 m beneden peil.

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 overkapping

een bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden.

1.44 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.45 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.46 voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.

1.47 voorste bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel die gericht is naar de toegangsweg.

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraan- en/of -afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.49 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.50 zijdelingse en achterste bouwperceelgrens

de grenzen van een bouwperceel die niet gericht zijn naar de toegangsweg.

1.51 verblijfsgebied

het gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg.

1.52 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. Ingeval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, adres, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens:

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens.

2.6 de bruto vloeroppervlakte:

het bruto bedrijfsvloeroppervlak wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en/of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten van deze regels, zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2 of 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten van deze regels, zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 1, 2, 3.1 of 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten van deze regels, zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 4' voor bedrijfsactiviteiten ten behoeve veevoerfabrieken en vervaardigen van voer voor huisdieren, voor zover deze behoren tot bedrijfscategorie 4.2 of lager;
  • c. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij geldt dat het aantal niet meer bedraagt dan het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;

met de daarbij behorende:

  • d. bedrijfsgebouwen met de daarbij behorende kantoren;
  • e. interne toegangs- en ontsluitingswegen, in- en uitritten voor bedrijven;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterpartijen;

met dien verstande dat:

  • j. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  • k. geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. gebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m uit de voorste bouwperceelgrens te worden gebouwd;
  • c. gebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m uit de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens te worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m;
  • e. het kantoorhoudend deel van een bedrijf mag niet meer bedragen dan de helft van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 2.000 m² bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf;
  • f. de inhoud per bedrijfswoning alsmede de goothoogte mag niet meer bedragen dan deze ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan bedragen;
  • g. bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een oppervlakte van maximaal 50 m² en met een goothoogte van niet meer dan 3 m;
  • h. de oppervlakte van een bouwwerk voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 20 m² bedragen;
  • i. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • j. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 40 m voor GSM-masten;
    • 2. 7 m voor overige palen en masten;
    • 3. 7 m voor een grondgebonden transportconstructie;
    • 4. 3 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 5. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
3.3.1

Burgemeester en wethouders zijn, na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, bevoegd nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van in- en uitritten;
  • c. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • d. open opslag van goederen en materialen.

3.3.2

De bevoegdheid onder lid 3.3.1 wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden:
    • 1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  • b. de verkeersveiligheid:
    ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • c. de brandveiligheid:
    ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is, dient rekening gehouden te worden met het waarborgen, in stand houden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en een goede bereikbaarheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2 sub j onder 3 voor een grondgebonden transportconstructie met een maximale bouwhoogte van 12 m indien de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden voldoende zijn gewaarborgd.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van een andere tak van bedrijvigheid dan is geregeld in lid 3.1;
  • b. detailhandel, met dien verstande dat bij bestaande garagebedrijven ondergeschikte detailhandel in autoaccessoires is toegestaan;
  • c. Bevi-inrichtingen;
  • d. horeca, met uitzondering van ondergeschikte kantineactiviteiten binnen de bedrijven.

3.5.2

Bij een groothandel in consumentenvuurwerk met een opslag van minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk dienen de veiligheidsafstanden, zoals bepaald in het Vuurwerkbesluit, binnen de bouwperceelgrenzen gelegen te zijn.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub a voor de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in maximaal 2 bedrijfscategorieën hoger, wanneer deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in lid 3.1 toegestane bedrijfscategorieën.

3.6.2

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub a voor de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 toegestane bedrijfscategorieën.

3.6.3

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub b, ten behoeve van het gebruik van bouwwerken voor detailhandelsactiviteiten, voor zover het consumentgerichte bedrijven betreft, met dien verstande dat:

  • a. de detailhandelsactiviteiten niet als zelfstandige activiteit mogen worden uitgeoefend;
  • b. de totale verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150 m²;
  • c. detailhandelsactiviteiten in voedings- en genotmiddelen niet is toegestaan.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen voor wat betreft:

  • a. het laten vervallen van de aanduidingen die zijn genoemd in lid 3.1 onder b en c indien de aangeduide functies feitelijk en duurzaam zijn beëindigd;
  • b. het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Water' ten behoeve van de structurele verbetering van het waterbergende vermogen van het plangebied;
  • c. het aanpassen van de ligging van de aanduidingen zoals genoemd in lid 3.1 onder a, bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in lid 14.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de bestaande bebouwing, zoals aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. dienstverlening;
  • d. horeca-activiteiten behorende tot horecacategorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 3, zijn toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens wonen met aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten toegestaan op de 2e bouwlaag en hoger; met daarbij behorende:
  • f. voorzieningen behorend bij de bovengenoemde functies, zoals entrees, erf, groen, ontsluitingswegen en -paden. toegangswegen en -paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijke monument': een gemeentelijk monument;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 m bedragen.

4.2.2 Bijgebouwenregeling

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn bijgebouwen toegestaan en gelden de volgende regels:

  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bedraagt ten hoogste 200 m²;
  • b. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen;
  • e. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 m te bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder a mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. 7 m voor palen en masten;
  • b. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • c. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de situering van in- en uitritten;
  • c. situering van en het aantal parkeervoorzieningen;
  • d. open opslag van goederen en materialen.

4.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 4.3.1 sub a wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  • c. de verkeersveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van verkeersveiligheid, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen, bochten en in- en uitritten niet gewenst is;
  • d. de brandveiligheid ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is en waarbij rekening wordt gehouden met het waarborgen, instandhouden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik van bouwwerken

Tot een strijdig gebruik van bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. geluidhinderlijke inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

4.4.2 Uitoefenen van aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten

Het uitoefenen van aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de

volgende regels:

  • a. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • d. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • e. de bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. straatmeubilair.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

5.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 10 m² bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. maximaal 10 m voor palen en masten;
  • b. maximaal 1 m voor terreinafscheidingen;
  • c. maximaal 3 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen en aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten, inclusief bijgebouwen;

met daarbij behorende:

  • b. erven en tuinen;
  • c. toegangswegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groenblauwe zone' de gronden uitsluitend zijn bestemd voor groenvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

6.2.1 Algemeen
  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' mag niet worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn ten hoogste 3 woningen, bestaande uit maximaal twee bouwlagen, toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' blijft een strook met een breedte van ten minste 3 meter vrij van bebouwing;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • f. de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • g. het maximaal toegestane aantal woningen bedraagt 80, waarvan:
    • 1. minimaal 50% sociaal dient te zijn;
    • 2. minimaal 35 sociale woningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' worden geluidsgevoelige gebouwen aan de gevel waar de geluidsbelasting hoger is dan 55 dB voorzien (en in stand gehouden) van dove gevels.

6.2.2 Bijgebouwenregeling
  • a. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen als bedoeld in lid 6.2.2 onder b, c en d wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 m achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • b. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen op deze gronden, ten hoogste 40% mag bedragen;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen, voor zover het bepaalde percentage in lid 6.2.2 onder b dit toelaat, ten hoogste 5 m² bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven in lid 6.2.2 onder a 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • e. het is niet toegestaan bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • f. bijgebouwen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • g. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 m mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m moet bedragen;
  • h. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
  • i. op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 m te bedragen;
  • j. in afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder i mogen bijgebouwen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. maximaal 7 m voor palen en masten;
  • b. maximaal 2 m voor terreinafscheidingen;
  • c. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen en bij gebouwen behorende bouwwerken;
  • b. het bouwen van de bedoelde ruimte is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw;
  • c. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimte toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. situering van en het aantal parkeervoorzieningen.

6.3.2 Voorwaarden

De bevoegdheid onder lid 6.3.1 sub a onder 1 wordt toegepast met het oog op:

  • a. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • b. de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Uitbouwen aan de zijgevel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.2.2 onder h.4, voor de bouw van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat niet hoger gebouwd mag worden dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  • b. de afwijking als bedoeld onder a, wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van c.q. afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld in het belang van een verantwoorde evenwichtige en samenhangende inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit;
    • 3. de woonsituatie ter waarborging van een verantwoorde woonsituatie, met in het bijzonder aandacht voor:
      • de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
      • het uitzicht;
      • de aanwezigheid van voldoende privacy.

6.4.2 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1 sub d een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte van erker/entreeportaal mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3 m;
  • b. de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,6 m;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5 deel van de breedte van de voorgevel.

6.4.3 Dove gevels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder g, mits de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai op de gevel van geluidsgevoelige objecten ten hoogste de wettelijke voorkeursgrenswaarde of de hogere waarden bedraagt conform het besluit van burgemeester en wethouders d.d. PM, invoegen kenmerk PM.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Het uitoefenen van aan-huis-gebonden bedrijfsactiviteiten is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de bedrijfsactiviteiten te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing op het perceel bedragen, maar niet meer dan 50 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • d. de activiteiten moeten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • e. de bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 7.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Water zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied kleiner dan 2.500 m² is toegestaan;
  • b. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte van het plangebied groter dan 2.500 m² en dieper dan 4,5 m onder maaiveld is toegestaan, mits, naar het oordeel van het bevoegd gezag, voldoende kan worden aangetoond dat de ter plaatse archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetast.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 8.2 onder b indien een de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden dieper dan 4,5 m onder het maaiveld geen verstoring veroorzaken;
  • b. de totale oppervlakte van het plangebied kleiner is dan 2.500 m²;
  • c. de bouwwerkzaamheden vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de bouwwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit bestemmingsplan;
  • f. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;
  • g. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige;
  • h. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overlegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Omgevingsvergunning voor bouwen en/of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden wordt niet verleend indien binnen een periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden binnen het onderhavige terrein, op aangrenzende terreinen of op terreinen op een afstand van minder dan 25 m het bepaalde in lid 8.2, sub b, reeds van toepassing is geweest op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.5.1 Verbod

Het is verboden om in de gronden bedoeld in lid 8.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag werkzaamheden, uitgezonderd bouwwerkzaamheden, uit te voeren welke verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld kunnen veroorzaken, waaronder:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.5.2 Uitzondering

Het verbod, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de werkzaamheden dieper dan 4,5 m onder het maaiveld geen verstoring veroorzaken;
  • b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m²;
  • c. de bouwwerkzaamheden vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundering;
  • d. de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
  • f. de werkzaamheden tot het normale onderhoud en beheer van de gronden behoren;
  • g. de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;
  • h. (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • i. de aanvrager heeft een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige;
  • j. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overlegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    • 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek (conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie) is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming Waterstaat - Waterkering voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 9.2 bepaalde, indien de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht, met dien verstande dat in dat geval de bouwregels van de overige daar voorkomende bestemmingen in acht worden genomen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 9.1 bedoelde gronden uit te voeren:
    • 1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
    • 2. het planten of verwijderen van diepgewortelde beplanting of bomen;
    • 3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten.
  • b. Het in lid 9.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de bestemming als bedoeld in lid 9.1;
    • 2. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
    • 3. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • c. De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterkering ontstaat of kan ontstaan.
  • d. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 9.4 sub a bedoeld, wordt bij de beheerder van de betreffende waterkering advies ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Dakopbouw schuin dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een schuin dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw een aanééngebouwde woning betreft;
  • b. de dakhelling van het hoofdgebouw niet meer dan 40° bedraagt;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • d. het verschil tussen de nieuwe goothoogte en de maximaal toegestane goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,1 m;
  • e. het verschil tussen de onderkant van de dakopbouw en de oorspronkelijke goothoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • f. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
11.2 Dakopbouw plat dak

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van een dakopbouw op een plat dak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het verschil tussen de nieuwe bouwhoogte en de maximaal toegestane bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de dakopbouw moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld.
11.3 Bestaande afwijkingen

Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.

11.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 m wordt overschreden.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. als ligplaats voor woonschepen.
12.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  • c. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  • d. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 m.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de verbeelding zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven, mits de nieuwe gebruiks- en bouwmogelijkheden milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

14.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen door het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover:

  • veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven en daardoor geen aanwezige bedrijven in een hogere milieucategorie wordt gebracht;
  • de nieuwe mogelijkheden milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn, of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

15.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregel 'Parkeernormen gemeente De Ronde Venen' of de opvolger van deze beleidsregel bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. 
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
15.3 Aanvullende regels vanwege geluid
15.3.1 Geluidsluwe zijde
  • a. Woningen hebben een geluidsluwe zijde.
  • b. Ook andere geluidsgevoelige gebouwen hebben een geluidsluwe zijde.

15.3.2 Geluidsluwe buitenruimte
  • a. Een woning met één of meerdere buitenruimtes heeft ten minste één geluidsluwe buitenruimte.
  • b. Het geluidsniveau in deze buitenruimte van de woning mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.
  • c. Indien geen geluidsluwe buitenruimte mogelijk is, kunnen serres of afsluitbare balkons (loggia's) worden toegepast.

15.3.3 Woningindeling en gebruik van de woningen
  • a. Elke woning bevat ten minste 1 slaapkamer aan de geluidsluwe zijde. Minimaal 30% van het vloeroppervlak van alle verblijfsgebieden tezamen wordt aan de geluidsluwe gevel gesitueerd.
  • b. Voor zover relevant, geldt dat op eenzelfde wijze voor andere geluidsgevoelige bebouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

17.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Stationslocatie Mijdrecht.