Plan: | Kom Mijdrecht |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0736.BP005kommijdrecht-oh01 |
Het plangebied ligt in het nationale landschap het Groene Hart. Nationale landschappen zijn door het Rijk aangewezen als nationaal landschap omdat zij bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken bezitten. De provincies hebben een essentiële rol bij het uitvoeren van het landschapsbeleid. De provincie Utrecht heeft het onderwerp Nationale Landschappen verwerkt door middel van een partiële herziening van het Streekplan 2005-2015, de Structuurvisie Nationale Landschappen, die op 15 december 2009 in ontwerp verscheen.
De provincie Utrecht heeft de volgende provinciale belangen geformuleerd als doel ten aanzien van landschap:
Aansluitend hierop worden voor het Groene Hart de volgende kernkwaliteiten onderscheiden:
De Ronde Venen valt binnen de deelgebieden:
Het plangebied valt binnen het deelgebied “de droogmakerijen”. De centrale kernkwaliteiten in de droogmakerijen zijn diversiteit en openheid. De droogmakerijen zijn vaak open gebieden die de typische kenmerken van het omringende veenweidelandschap missen. Ze liggen als diepe putten in het landschap. Hier is het veen ontgonnen en de overblijvende plassen zijn drooggemalen. De niet ontgonnen veengebieden en plassen er omheen liggen enkele meters hoger. In de droogmakerijen staat de urgente wateropgave centraal. In de Structuurvisie Nationale Landschappen zijn de polders aangegeven als locatie waar de wateropgave nog nader ingevuld moet worden.
Provinciale Cultuurnota en Nota "Niet van gisteren"
De provincie heeft cultuurhistorisch beleid vastgelegd in de cultuurnota 2009-2012 en in de Nota “Niet van Gisteren”. De provincie heeft het streven om te sturen op het aaneengesloten houden van het gave en grootschalige middeleeuwse ontginningencomplex waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Daarnaast dient de herkenbaarheid gewaarborgd te worden van het gehele systeem van ontginningsbases, kavelpatronen, weteringen en vaarten. Specifiek voor De Ronde Venen gaat het om het herkenbaar houden van de ringdijken en het rasterpatroon van de droogmakerijen en de bescherming van waardevolle kreekruggen.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
In 2009 heeft de Provincie Utrecht een provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Hierin is het cultuurhistorische beleid per artikel ingedeeld in vier gebiedsgerichte categorieën, te weten:
Binnen De Ronde Venen gelden de artikelen 3.1, 3.2 en 3.4. Het plangebied valt echter niet binnen deze categorieën.
Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en artikel 3.1.6 BRO
In 2009 heeft het rijk de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg gepubliceerd. In deze brief, die op termijn zal worden vertaald naar concrete maatregelen, wordt uiteengezet welke plaats het rijk ziet voor cultuurhistorie. Daarin zijn drie pijlers geïntroduceerd:
Het meewegen van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is hierbij bovenaan geplaatst. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie.
Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten gaan houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De beleidsmatige visie op zaken als cultuurhistorie zal door gemeente, provincie en door het Rijk zelf in structuurvisies moeten worden beschreven. Hiermee stuurt het Rijk aan op gebiedsgerichte zorg voor cultuurhistorie door heldere borging vooraf. Dit moet tijd besparen in de plantoetsing achteraf.
Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de afweging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen in de toelichting moeten aangeven op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Alle cultuurhistorie binnen een plangebied zal daardoor geanalyseerd moeten worden.
Wet op de archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Valetta (in 1992 ondertekend door onder meer Nederland) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ordening en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.
Er wordt gestreefd om archeologisch erfgoed in de bodem zelf (in situ) te behouden, omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Vooronderzoek maakt duidelijk welke archeologische waarden verstoord dreigen te worden. Met de nieuwe wet is het onder meer verplicht geworden om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Tijdens de voorbereiding van plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. Hiermee kan duidelijk gemaakt worden of en welke archeologische waarden verstoord dreigen te worden. In het geval archeologische waarden aanwezig zijn, zal hier op een gepaste wijze mee om dienen worden te gaan (bv. middels een archeologievriendelijke aanpak en/of - in het uiterste geval - een archeologische opgraving).
De provincie is in aansluiting op de archeologische wetgeving erop gericht de archeologische waarden van de provincie duurzaam in stand te houden. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan instandhouding ter plaatse. Dat houdt verband met de kwetsbaarheid en onvervangbaarheid van deze waarden; aantasting betekent vrijwel altijd een onomkeerbaar verlies van cultuurhistorisch erfgoed. Anderzijds kan kennis van archeologische eigenschappen leiden tot een versterking van landschappelijke en natuurkwaliteiten. Het bestemmingsplan kan hiervoor de basis bieden. Het is daarom van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming te beschikken over betrouwbare gegevens met betrekking tot de (te verwachten) aanwezigheid van archeologische vindplaatsen.
Nationale archeologische kaarten
Terreinen met een vastgestelde archeologische waarde staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is opgesteld. De verwachtingswaarde van een gebied staat op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaarten vormen daarmee de landelijke basis voor de archeologische waardebepaling.
Archeologische en cultuurhistorische kaart van De Ronde Venen
Om een zo goed mogelijk beeld van alle (verwachte) archeologische waarden binnen De Ronde Venen te krijgen is een archeologische beleidskaart opgesteld. Deze kaart, waarin ook Abcoude en Baambrugge zijn opgenomen, is in december 2011 gepubliceerd.
Aanvullend hierop is een cultuurhistorische kaart van de voormalige gemeente De Ronde Venen gemaakt die in concept staat is. Hierop zijn alle rijks- en gemeentelijke monumenten binnen De Ronde Venen afgebeeld, evenals alle andere cultuurhistorische (landschappelijke) waarden. Hiertoe behoren onder andere ontginningslinten, dijken en zuwen, de Stelling van Amsterdam, verkavelingspatronen en (al dan niet verdwenen) molens. Archeologische waarden wordt niet in de cultuurhistorische kaart opgenomen, daar dit al op de archeologische kaart verwerkt wordt.
De cultuurhistorische kaart dient als basis voor de in bestemmingsplannen te verwerken cultuurhistorische waarden.
Erfgoedverordening
Het archeologiebeleid in De Ronde Venen is mede vastgelegd in de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011. Hierin zijn archeologische bepalingen en zoneringen vastgelegd voor gebieden waar een bestemmingsplan vigeert waarin geen archeologisch beleid is opgenomen. Aanvullend is hierin vastgelegd (in artikel 17) dat bij archeologische opgravingen in de zin van de Monumentenwet het bevoegd gezag een programma van eisen dient vast te stellen waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek. Ook is vastgelegd dat voorafgaand aan booronderzoek een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag overlegd moet worden.
Ontstaansgeschiedenis
De oudste bewoning uit De Ronde Venen dateert uit het Neolithicum (de Nieuwe Steentijd), om precies te zijn uit de overgang van het Vroeg Neolithicum (5300-4200 voor Chr.) naar het Midden Neolithicum (4200-2850 voor Chr.). Het Neolithicum staat voor de periode in onze geschiedenis waarin de mens overgaat van het jagen en verzamelen van voedsel naar het verbouwen van voedsel en het houden van vee. Ongeveer rond 4000 voor Chr. begon de woonsituatie vermoedelijk te verslechteren door oprukkend veen, waardoor de bewoners naar hogere en drogere gronden begonnen te vertrekken. Hierdoor is er vermoedelijk gedurende zeer lange tijd geen bewoning in De Ronde Venen geweest.
In de 11e eeuw begonnen de eerste ontginningen in De Ronde Venen. In 1085 schonk de Utrechtse bisschop Koenraad het gebied De Ronde Venen aan het kapittel van Sint Jan (en aan zijn ministeriaal de heer van Abcoude). Het begin van de huidige bewoning gaat dan ook terug tot de late 11e eeuw. Hiermee werd het startsein gegeven voor de ontginning van een uitgestrekt veengebied. Vanaf veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht, Drecht, Waver en Winkel, de ontginningsbases, werd radiaal ontgonnen naar het hoger en centraal gelegen veenkussen. De radiale vorm is onder meer nog goed herkenbaar in het verkavelingspatroon rond Vinkeveen.
De ontwatering bracht ook nadelige gevolgen met zich mee. Door het ontwateren kon er zuurstof bij het veen komen waardoor er oxidatie (verbranding aan de lucht) optrad. De top van het veen verdween daardoor en het maaiveld daalde. Opnieuw ontwateren was slechts een tijdelijke oplossing. De maaivelddaling ging uiteindelijk zo ver dat het veen niet meer ontwaterd kon worden en men noodgedwongen moest overstappen van akkerbouw op veeteelt.
Tegen wateroverlast werden rondom de ontginningen en langs de zuwes, die als afscheiding tussen het ontgonnen land naar het midden van het veenkussen waren aangelegd, kaden aangelegd. Ongeveer halverwege de ontginning werden rond het middelpunt ringvormige ontginningskaden opgeworpen. Dit gebeurde echter niet gelijktijdig. In de onderlinge verspringing van de kaden is dat goed te zien.
Op deze kaden ontstonden de lintnederzettingen Mijdrecht, Demmerik, Vinkeveen, Wilnis en Waverveen. Het lint Demmerik moet als eerste zijn aangelegd (voor 1138) en vervolgens noordwaarts zijn verlengd in Vinkeveen. Later volgden de linten van Mijdrecht en daarna Waverveen. De kerken van deze nederzettingen werden gebouwd op de kruising met de zuwes. In de buurt van de kerk van Mijdrecht werd aan het begin van de 13e eeuw een Proostenhuis gebouwd dat in 1536 als ridderhofstad werd erkend. Het gebouw bestaat intussen niet meer en de precieze locatie van de funderingsresten is niet bekend.
De maaivelddaling ging door met als gevolg dat het veen op den duur zelfs lager kwam te liggen dan de veenrivieren. Rond 1600 was het maaiveld al zo'n vijf meter gedaald. Daarom werden windmolens ingezet om het land droog te malen. De aanwezigheid van molens in de Ronde Venen is bekend vanaf de 17e eeuw, maar mogelijk was er net als elders in het Nederlandse veengebied vanaf de 15e eeuw al sprake van windmolens. De inzet van molens was slechts een gedeeltelijke oplossing. Bij lange windstille perioden bleef het water op het land staan.
In de 16e eeuw werd echter door de groei van de steden in West-Nederland de vraag naar brandstof steeds groter. Door het ontbreken van hout was men aangewezen op turf en al snel werden grote veengebieden afgegraven voor de turfwinning. De gaten en lage delen die hierdoor ontstonden werden vaak weer opgevuld met het afval, het zogenaamde toemaakdek, dat met de turfschuiten uit de stad (meestal Amsterdam) mee werd teruggenomen. Aanvankelijk vond turfwinning plaats boven water, de zogenaamde droge vervening, maar na verloop van tijd werd met behulp van een baggerbeugel ook onder water veen gewonnen; de natte vervening. Het gevolg van de turfwinning was dat lokaal open waterplassen ontstonden. Door golfslag breidden deze wateren zich vaak uit tot grote binnenmeren. De binnenmeren konden bij storm een bedreiging vormen voor de dorpen en steden er omheen. Met het oog hierop, en om weer voldoende landbouwgrond te verkrijgen, werd in de loop van de 19e eeuw een groot aantal meren drooggelegd.
De plannen voor het droogmaken van een aantal meren in de gemeente De Ronde Venen werden reeds in 1798 door de Staten van Utrecht goedgekeurd. Het betrof een gefaseerde drooglegging: De Eerste, Tweede en Derde Bedijking. Na de aanleg van zware ringdijken werd begonnen met het wegpompen van het water. Hiervoor werd gebruikgemaakt van windmolens.
De Eerste Bedijking viel droog in 1845, de Tweede Bedijking 11 jaar later in 1856 en de Derde Bedijking in 1874. De droogmakerij Groot Mijdrecht viel droog in 1879 en in 1926 viel de laatste polder, Wilnis-Veldzijde, droog. Vele duizenden hectares woest water waren nu veranderd in keurig opgedeelde percelen landbouwgrond. Mede door het inklinken van de grond, de zilte kwel en de landbouwcrisis van 1880 bleken de gronden in de droogmakerijen echter niet zo gunstig als gehoopt en daarom trokken veel boeren weg.
Met het droogleggen van de voormalige meren is het landschap zoals dat 4500 jaar voor Chr. bestond, in feite weer aan het maaiveld aanwezig. De ligging van de voormalige kreken en geulen zijn soms nog duidelijk als verhogingen zichtbaar aan het maaiveld. Het is eigenlijk heel bijzonder en uniek om na ruim 6000 jaar weer op dezelfde bodem te lopen als de eerste bewoners van het gebied. Het feit dat de archeologische sporen zo dicht aan het maaiveld liggen maakt ze echter ook zeer kwetsbaar voor bodemingrepen of zelfs voor regulier grondgebruik.
De droogmakerijen waren met de lage ligging van het maaiveld uitstekend geschikt om in tijden van oorlog onder water te zetten. Ze vormden dan ook, samen met een aantal forten, onderdeel van de Stelling van Amsterdam die tussen 1883 en 1914 werd aangelegd. De Stelling bestaat uit een cirkel van inundatiegebieden (stukken land die onder water konden worden gezet om een onbegaanbare barrière te creëren voor de vijand) en daarachter gelegen forten rondom Amsterdam. In het noorden van de gemeente liggen twee voormalige forten: bij Nessersluis (Fort bij Waver-Amstel) en ter hoogte van Amstelhoek (Fort bij Uithoorn). Het plangebied is gelegen in één van de inundatiegebieden horende bij de Stelling. De Stelling van Amsterdam behoort tot het Unesco erfgoed (werelderfgoed lijst).
De ontsluiting van De Ronde Venen begon in 1915 met de aanleg van de spoorlijn tussen Nieuwersluis en Uithoorn met stations in Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen. Sinds 1986 is de spoorlijn niet meer in gebruik. Ook werden de doorgaande provinciale wegen N201 en N212 gerealiseerd. Deze volgden grotendeels de reeds bestaande wegenstructuur.
Proostenhuis (tekst afkomstig uit archeologisch vooronderzoek: een bureau en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) RAAP, 2011)
Nadat het gebied bij Mijdrecht ontgonnen was en nederzettingen waren gesticht in de loop van de 11e en de 12e eeuw, werd de nederzetting Mijdrecht het bestuurlijke centrum van de Proosdijlanden, waar ook een proostenhuis gebouwd werd. De baljuw (een ambtenaar belast door de proost met de rechtspraak) was in Mijdrecht tevens de kastelein van het Proostenhuis.
Wanneer het Proostenhuis gebouwd is, is niet zeker, maar het vermoeden bestaat dat het jonger is dan de kerk, die in de 12e eeuw zou zijn gesticht. Het Proostenhuis behoorde tot de persoonlijke bezittingen van de proost van St. Jan. Het is niet aannemelijk dat de proost zelf in het huis woonde.
Over het middeleeuwse kasteel is weinig concrete informatie uit historische bronnen bekend. Duidelijk is dat het Proostenhuis een rol heeft gepeeld in diverse conflicten aan het einde van de Middeleeuwen. In de periode na de Middeleeuwen (vanaf de 16e eeuw) komt het Proostenhuis vaker voor in de historische bronnen. In 1527 is het proostenhuis (gedeeltelijk) verwoest door rebellen in afwezigheid van de kastelein (Gijsbrecht van de Aa).
In 1536 stelden de Staten van Utrecht een lijst van ridderhofsteden op met daar op het Proostenhuis. Het bezit van een ridderhofstad hield automatisch lidmaatschap in van de ridderschap en gaf de bezitter een aantal privileges. In 1572 belegerde de Geuzen onder leiding van Adriaan van Duivenvoorde het Proostenhuis. Het Proostenhuis werd bijna volledig verwoest en verbrand. Het is bekend dat in 1772 het kasteel een ruïne was. De laatste eigenaar van het Proostenhuis was Jacob Jan van Hangest baron d'Yvoy, die het huis in 1805 overnam van familie Van der Capellen.
Janskerk Mijdrecht (tekst afkomstig uit archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek, RAAP, 2011)
In 1216 worden de nederzetting Mijdrecht en de kerk van Mijdrecht voor het eerst genoemd in de historische bronnen. In een oorkonde bevestigde paus Innocentius III de Proosdijlanden als bezittingen van het kapittel Sint Jan: villam videlicet Midrecht, cum ecclesia, terra, decima et iure alio, quod habetis ibidem (de nederzetting Mijdrecht met de kerk, het land, de tiend en elk ander recht dat jullie daar hebben) (Palmboom, 1995). In deze tijd vormde Mijdrecht nog samen met Wilnis één parochie waarvan de kerk in Mijdrecht stond. De kerk was in bezit van de kanunniken (leden van het kapittel) van de kathedraal Sint Jan in Utrecht.
Op het kadastraal minuutplan Mijdrecht, blad B, sectie 1, uit 1832 komt de ligging van de kerk overeen met de huidige situatie. Direct om de kerk ligt het kerkhof. De toren van de kerk grenst aan een plein, waarvan twee paden richting de huidige Dorpsstraat lopen. Ten zuidwesten van de kerk ligt de pastorie. Daarnaast heeft de Hervormde Gemeente een tuin aan de voor- en achterzijde van de pastorie in eigendom. Wanneer de huidige situatie hierop wordt geprojecteerd blijkt de huidige kerk kleiner te zijn dan de voorganger: de locatie van het koor van de vroegere kerk is momenteel in gebruik als begraafplaats.
Cultuurhistorisch landschap
Van De Ronde Venen wordt momenteel een cultuurhistorische kaart (zie afbeelding 20) opgesteld met daarop weergegeven alle rijks- en gemeentelijke monumenten en andere cultuurhistorische elementen met uitzondering van archeologie en de MIP panden. Archeologie ontbreekt omdat er een aparte archeologische kaart opgesteld wordt. Panden die een status hebben gekregen in net kader van het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) van 1992 worden niet op de kaart weergegeven omdat het MIP inmiddels bijna twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden en de gegevens daarom niet meer actueel zijn. Een actualisatie voor de gehele gemeente is nog niet uitgevoerd.
Figuur 5.10: Cultuurhistorische kaart
De Ronde Venen werd vanaf de late 11e eeuw radiaal ontgonnen vanaf veenriviertjes als de Kromme Mijdrecht naar het hoger en centraal gelegen veenkussen. Tegen wateroverlast werden rondom de ontginningen en langs de zuwes, die als afscheiding tussen het ontgonnen land naar het midden van het veenkussen waren aangelegd, in de loop der tijd kaden aangelegd. Doordat Mijdrecht op een kreekrug ligt was hier bij de eerste ontginningen nog weinig behoefte aan kades, maar deze volgden na verloop van tijd toen de bodem begon te dalen als gevolg van de ontginningen. Zo ontstonden de lintnederzettingen Mijdrecht, Demmerik, Vinkeveen, Wilnis en Waverveen. De kerken van deze nederzettingen werden gebouwd op de kruising met de zuwes.
De oude kern van Mijdrecht bevindt zich binnen het plangebied. Zoals blijkt uit het hiernaast afgebeelde deel van de cultuurhistorische kaart is zo'n 800 tot 900 jaar na de ontginning van Mijdrecht de originele structuur nog steeds te zien. De lintvormige ontginningsbasis is nog altijd aanwezig. Hetzelfde geldt voor de twee belangrijkste zuwes, die nog altijd op kerken eindigen.
In het noordwesten van het plangebied loopt de Kerkvaart, die in een rechte lijn vanuit de Kromme Mijdrecht overgaat in de Kerkstraat om te eindigen bij de toren van de rijksmonumentale Janskerk, Kerkstraat 11 te Mijdrecht. In het zuiden van het plangebied loopt de oude lijn van Molenland in een rechte lijn van de Kromme Mijdrecht naar de Johannes de Doper kerk op Driehuisplein 1. Deze lijn vormt tegelijk de vroegere grens tussen Wilnis en Mijdrecht en loopt tussen de kerk en de pastorie door: de kerk staat dan ook in Wilnis, de pastorie in Mijdrecht. De grens wordt ter plaatse aan gegeven door een grenspaal, een gemeentelijk monument.
De Janskerk stamt weliswaar uit de 19e eeuw, maar door de eeuwen heen heeft er vanaf de ontginning altijd een kerk op deze plaats gestaan. De plaats van de Johannes de Doper kerk, die zelf ook uit de 19e eeuw stamt, dateert van 1782. Bij de ontginning werd zowel in Mijdrecht als in Wilnis, in het verlengde van de huidige Wilnisse Zuwe, één kerk gebouwd die na de reformatie protestants werd. De katholieken gingen over op bijeenkomsten in schuilkerken tot eind 18e eeuw een nieuwe kerk gebouwd werd. Omdat deze gedeeld werd door de katholieke bevolking van Mijdrecht en Wilnis werd de grens tussen deze twee gerechten als bouwlocatie gekozen. Het is geen toeval dat deze grens over de lijn van het huidige Molenland van de Kromme Mijdrecht naar het lint van Mijdrecht/Wilnis liep. Net als bij de Kerkvaart/Kerkstraat en de Wilnisse Zuwe kwam hiermee een lijn tot stand van de Kromme Mijdrecht over een zuwe naar het lint.
Waarschijnlijk vanaf de 15e eeuw werd gebruik gemaakt van windmolens om het zakkende natte land droog te houden. Specifiek werden in de 19e eeuw vier molens langs de kerkvaart gebouwd om te helpen bij de drooglegging van de polder van de Eerste Bedijking. De romp van één molen staat er nog en is een gemeentelijk monument.
De historische lijnen vanuit de Kromme Mijdrecht over de Kerkvaart/Kerkstraat naar de Janskerk en over Molenland naar de Johannes de Doperkerk zijn van grote cultuurhistorische waarde. Deze waarde zit in de rol als afscheiding, dijk en kade enerzijds en de rol van verbindingsweg en gezichtslijn anderzijds. Daarbij heeft de Kerkvaart ook nog een belangrijke rol gespeeld in het droogleggen van de polder de Eerste Bedijking.
De historische lijn lopend over Hofland via de Dorpsstraat naar Bozenhoven en de Herenweg te Wilnis vormt het oude ontginningslint van het gebied die, evenals de zuwes, al zo'n 800 tot 900 jaar op dezelfde plaats ligt. Ook dit is een historische lijn van grote cultuurhistorische waarde, die zit in de rol als ontginningslint en verbindingsweg waar vanouds de bewoning was. Deze waarde komt mede tot uiting door de rijks- en gemeentelijke monumenten en de MIP panden die aan deze lijn te vinden zijn.
Door het plangebied heeft in het verleden het traject Uithoorn - Nieuwersluis-Loenen van de Haarlemmermeer spoorlijn gelopen. Deze werd op 1 december 1915 voltooid met onder andere stations in Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen. Op 3 september 1950 kwam er een einde aan het vervoer van reizigers, op 1 juni 1986 stopte het goederenvervoer. Sinds 1986 is de spoorlijn niet meer in gebruik en inmiddels is deze verdwenen. De voormalige stations, inclusief het station nabij het plangebied in Mijdrecht met privaatgebouw, zijn gemeentelijke monumenten. Het tracé van de spoorlijn vormt nog altijd een belangrijk element in de ruimtelijke structuur van de gemeente, waar het deels ook een wandelroute is, en in het plangebied. Het tracé is dan ook van cultuurhistorische waarde.
Archeologie
Het plangebied omvat de gehele historische kern van Mijdrecht. Deze is onderdeel van een groter ontginningslint lopend van het Waverveense pad bij Waverveen over Hofland, de Dorpsstraat en Bozenhoven naar de Herenweg bij Wilnis. De historische kern van Mijdrecht gaat terug op ontginningen rond circa 1100 na Chr. De kern is gelegen op een kreekrug, die door zijn hogere ligging geschikter was voor bewoning dan het omliggende veengebied.
Ook in het Neolithicum, en meer specifiek tussen 4500 en 4000 voor Chr., vormde deze kreekruggen een goede bewoningslocatie. In die tijd was er sprake van kleine groepen mensen die de landbouw nog volop combineerden met jagen en verzamelen. De historische kern is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) als gebied met een hoge archeologische waarde. Het AMK terrein strekt zich uit van de zuidelijke helft van Hofland over de Dorpsstraat en Bozenhoven tot het begin van de Herenweg te Wilnis.
Van de gehele gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart opgesteld, die in december 2011 is gepubliceerd op de gemeentelijke website. Het AMK terrein Mijdrecht is hierop binnen een blauw kader afgebeeld en valt met uitzondering van de meest zuidelijke punt geheel binnen het plangebied. Op de archeologische beleidskaart staat behalve het AMK terrein ook de rest van het middeleeuwse ontginningslint in het rood aangegeven als zijnde van hoge archeologische waarde. Ook de Kerkvaart, als oude kade, staat aangegeven in het rood.
Hoe hoger de (verwachtings)waarde van een gebied, des te groter is de kans dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Daar waar de verwachtingswaarde laag is gelden in principe geen nadere eisen en kan zonder aanvullend onderzoek ontwikkeld worden. Mochten er tijdens de bouwwerkzaamheden alsnog vondsten worden gedaan, dan geldt er een meldingsplicht. Vondsten dienen te allen tijde met zorg behandeld en gemeld te worden.
De archeologische beleidskaart bevat een document met beleidsvoornemens. Als vrijstellingsgrens wordt 30 centimeter aangehouden voor de diepte en is qua oppervlakte van het plangebied 50 m² gehanteerd bij het AMK terrein, 100 m² voor de zones van hoge verwachtingswaarde (zuwes/kaden, ontginningsbasis) en 10.000 m² voor het daar omheen liggende gebied, wat van lage archeologische verwachtingswaarde wordt geacht. Dit alles wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 5.11: Uitsnede uit de archeologische beleidskaart van De Ronde Venen (definitief concept, 23 juni 2011).
In juni 2011 zijn onder het Kerkplein in Abcoude toevalsvondsten gedaan van divers menselijk botmateriaal bij de aanleg van een glasvezelkabel. Naar aanleiding hier van is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het Kerkplein in Abcoude is in het verleden een begraafplaats geweest. In het geval van de aanwezigheid van begraafplaatsen is er een grote kans dat ook bij kleine bodemingrepen (zoals de aanleg van kabels en leidingen) die normaliter onder de ter plekke geldende archeologische vrijstellingsgrens vallen, menselijke resten verstoord worden.
Omdat het van belang is respectvol met menselijke resten om te gaan en deze van archeologische waarde kunnen zijn, is het mogelijk dit te ondervangen met een vrijstellingsgrens in de planregels van 0 m². In aanvulling op de informatie uit de archeologische beleidskaart is daarom een archeologisch bureauonderzoek in het plangebied uitgevoerd naar mogelijke voormalige begraafplaatsen. Op het onderzoek is advies uitgebracht door de regioarcheoloog van de Milieudienst Zuidoost-Utrecht. Uit het bureauonderzoek blijkt dat er een begraafplaats aanwezig is geweest nabij de huidige Janskerk.
De locatie bij de Janskerk overlapt grotendeels met het kerkhof wat daar ook nu nog te vinden is. Dit betekent dat mogelijke oude graven grotendeels verstoord zullen zijn door ruiming en nieuwe begrafenissen. Daarnaast betekent dit dat eventueel verstoorde menselijke resten respectvol volgens de reguliere bij het werk op een begraafplaats geldende werkwijzen behandeld zullen worden. In het rapport wordt daarom bij conclusie ook aanbevolen om op de plaats van het huidige kerkhof geen speciale archeologische bescherming van 0 m² in de planregels op ter nemen.
Op de verbeelding is een aparte archeologische zonering voor de historische begraafplaats nabij de Janskerk opgenomen, met een vrijstellingsgrens van 0 m². Deze geldt niet ter plaatse van het bestaande kerkhof, waar de normale vrijstellingsgrens van 50 m² geldt. De huidige begraafplaats is expliciet niet op de verbeelding weergegeven als gebied zonder archeologische waarde. Uit het bureauonderzoek blijkt dat deze nog altijd aanwezig kunnen zijn. Het feit dat de kans op verstoringen groot is maakt echter dat de eis van een vrijstellingsgrens lager dan 50 m² te ver gaat. De binnen het AMK terrein Mijdrecht reguliere grens van 50 m² wordt hier daarom toegepast.
Direct ten westen van de Janskerk is vermoedelijk in de 13e eeuw een kasteel gebouwd, het Proostenhuis, wat een rol heeft gepeeld in diverse conflicten aan het einde van de Middeleeuwen. In 1572 belegerde de Geuzen onder leiding van Adriaan van Duivenvoorde het Proostenhuis en werd het bijna volledig verwoest en verbrand. Het is bekend dat in 1772 het kasteel een ruïne was. In de vroege 19e eeuw waren nog slechts enkele percelen te zien die aangaven waar het Proostenhuis gestaan heeft. Ook deze laatste resten van het Proostenhuis zijn, mede door de vervening en droogmaking, in de 19e eeuw verdwenen.
Om meer inzicht te verkrijgen in de locatie van het Proostenhuis heeft in 2010-2011 archeologisch onderzoek plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek, een booronderzoek en een geofysisch onderzoek. Op basis van historische kaarten en tekening, kon de locatie van het kasteelterrein bepaald worden. Hiervoor was met name de kadastrale minuut uit 1811-1832 van belang, waarop twee omgrachte terreinen weergegeven stonden. De aanname was dat het hier zou gaan om de hoofd- en voorburcht van het kasteel. Het veldonderzoek leverde een beter beeld van de indeling van het terrein. Het toonde de ligging van de binnen- en buitengracht aan. Houtwerk langs de binnengracht wees op een beschoeiing, of eventueel een steiger of brug. De aanwezigheid van puin ter plaatse van de verwachte hoofdburcht lijkt een bevestiging van de aanwezigheid van resten van kasteelgebouwen. Ook is een beerput aangeboord.
Het archeologisch rapport over het Proostenhuis is initieel opgesteld ten behoeve van een ander project dan dit bestemmingsplan. De aanbevelingen uit het rapport zijn daarom niet direct van toepassing op de doelen die dit bestemmingsplan nastreeft. Daarom heeft de regioarcheoloog van de milieudienst Zuidoost Utrecht advies over het rapport uitgebracht, uitgaande van de functie die het rapport te vervullen heeft als onderbouwing voor regels rond archeologische bescherming van het Proostenhuis in het plangebied. Zowel dit archeologisch rapport, als het advies hierop van de regioarcheoloog is in de bijlage terug te vinden.
Vanwege de hoge archeologische waarde van de resten van het Proostenhuis adviseert de regioarcheoloog om in het bestemmingsplan een aparte archeologische zonering voor het Proostenhuis op te nemen met daaraan gekoppeld regels met een vrijstellingsgrens van 0 m² en 30 cm onder het maaiveld. De zonering die hiervoor aangehouden moet worden is die van de buitengracht van het Proostenhuis, aangevuld met een extra zone ten noorden en ten zuiden. Deze extra zones zijn aldus door de regioarcheoloog bepaald vanwege enerzijds de mogelijke aanwezigheid van een poortgebouw ten noorden van het Proostenhuis, en anderzijds een mogelijke onnauwkeurigheid in de begrenzing van de buitengracht aan de zuidelijke zijde. Dit wordt nader beargumenteerd in het advies van de regioarcheoloog.
Voor het Proostenhuis is daarom een aparte archeologische zonering opgenomen met daaraan gekoppeld planregels uitgaande van een vrijstellingsgrens van 0 m² en 30 cm onder het maaiveld. Omdat het gebied grenst aan dat voor de historische begraafplaats bij de Janskerk, en bovendien dezelfde regels gehanteerd worden, zijn beide in één archeologische zonering opgenomen.
Het advies van de regioarcheoloog noemt ten slotte enkele aanbevelingen ten aanzien van de verankering van archeologie in dit bestemmingsplan. Deze zijn gemaakt op basis van een tussenversie van dit bestemmingsplan waarbij de opname van archeologie nog in de planning lag. In de definitieve versie van dit bestemmingsplan is archeologie uiteraard volledig meegenomen.
Bouwhistorie
Binnen het plangebied, wat onder meer het oude ontginningslint van Mijdrecht bestaande uit Hofland, Dorpsstraat en Bozenhoven omvat, bevinden zich verschillende rijks- en gemeentelijke monumenten. De volgende rijksmonumenten zijn binnen het plangebied geregistreerd ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988:
Straat | Nr. | Rijksnr. | Postcode | Kadast. | Omschrijving |
Dorpsstraat | 23 | 30141 | 3641 EG | C 5181 | In het eerste kwart van de 18e eeuw gebouwd pand met gekoppelde klokgevels. Bekend als het 'notarishuis'. In 1960 is het pand van dreigende sloop gered en gerestaureerd. In 1988 volgde een volgende grondige restauratie van het inmiddels rijksmonumentale pand. |
Kerkstraat | 11 | 30142 | 3641 EM | C 9121 | Toren van de protestantse 'Janskerk', gebouwd in 1885. De kerktoren en toegang tot de kerk ligt in het verlengde van de Kerkstraat en de Kerkvaart, dit is een historische lijn die verschillende eeuwen terug gaat. |
Kerkstraat | 11 | 30143 | 3641 EM | C 9121 | Protestantse 'Janskerk', gebouwd in 1857-1858 in neorenaissancestijl. Gerealiseerd onder architectuur van Boote de Vries en onder uitvoering van Dirk van der Helm. Deze kerk verving de laat-gotische dorpskerk uit 1557. |
De rijksmonumenten staan op de verbeelding aangeduid met het volgende teken:
De volgende gemeentelijke monumenten zijn geregistreerd ingevolge artikel 3 van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011:
Straat | Nummer | Postcode | Kadast. | Omschrijving |
Bozenhoven | 4 | 3641 AG | C 5913 | Langhuisboerderij 'Ouders Vreugd', gebouwd in 1899. De boerderij heeft een karakteristieke symmetrische voorgevelindeling. Deze bevat drie T-vensters met louvreluiken op de begane grond en een serliana venster op de zolder. |
Bozenhoven | 9 | 3641 AB | C 5770 | Woonwinkelpand in Jugendstiltrant, gebouwd in 1910. Het pand is ontworpen door Johs. Verweij. |
Bozenhoven | 31-33 | 3642 AB | C 5777 | Pand gebouwd in de vorm van een kleine villa, gebouwd rond 1915. |
Bozenhoven | 31-33 | 3642 AB | C 5778 | Pand gebouwd in de vorm van een kleine villa, gebouwd rond 1915. |
Bozenhoven | 49 | 3641 AC | C 5783 | Villa in neorenaissance stijl, gebouwd rond 1900. Het rechterdeel is iets later uitgevoerd. |
Bozenhoven | 139 | 3641 AE | C 5895 | Woonhuis, gebouwd omstreeks 1920 en vrijwel identiek aan Bozenhoven 143. |
Bozenhoven | 143 | 3641 AE | C 5896 | Woonhuis, gebouwd omstreeks 1920 en vrijwel identiek aan Bozenhoven 139. |
Bozenhoven | 152 | 3641 AJ | C 7074 | 'Parochiehuis', in 1928 in Amsterdamse-Schooltrant gebouwd in opdracht van het rooms-katholieke kerkbestuur naar ontwerp van architect H.M. de Graaf. |
Dorpsstraat | 8 | 3641 EG | C 8784 | Vrijstaand woonhuis gebouwd in 1900 met karakteristieke symmetrische indeling van de voorgevel en detaillering in neorenaissance- en chalettrant. |
Dorpsstraat | Nabij 75 | - | - | Oorlogsmonument, kort na de Tweede Wereldoorlog geplaatst ter herinnering aan de gesneuvelde inwoners van Mijdrecht en de bevrijding van 5 mei 1945. |
Hofland | 37 | 3641 GA | A 6596 | ''t Praathuis', gebouwd rond 1930, is een witgepleisterd landhuisje onder een gebogen rietgedekt schilddak met een groet overstek. |
Prins Bernhardlaan | 1 (nabij 2) | 3641 GP | C 4075 | Transformatorgebouw, gebouwd tussen 1925 en 1940. De gevels zijn in decoratief metselverband in combinatie met Vlaams verband gemetseld. |
Rondweg | - | - | B 2473 | 'Wilhelminabank' geplaatst in 1948 ter gelegenheid van het vijftigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. Het bankje ligt in een klein plantsoen tussen de Rondweg, Stationsweg en Ringvaart. |
Dr. Schaepman- plantsoen |
1 t/m 25 | 3641 AX | C 5897 | Woningbouwcomplex, gebouwd tussen 1950 en 1960. De bouwblokken zijn in een U-vorm rond een plantsoen met solitaire bomen, borders en gazons gesitueerd. Het complex is sterk centralistisch en symmetrisch, wat in hoge mate de rustige en 'hofjes-achtige' sfeer bepaalt van het Dr. Schaepmanplantsoen. |
De gemeentelijke monumenten staan op de verbeelding aangeduid met het volgende teken:
Veranderingen aan een rijksmonument zijn vergunningsplichtig ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988. Hetzelfde geldt voor veranderingen aan een gemeentelijk monument ingevolge artikel 10 van Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011
MIP Panden
In de jaren 90 is binnen de provincie Utrecht het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. Hierbij zijn in de gehele provincie panden van mogelijke monumentale waarde geïnventariseerd. Dit is in 1992 ook in De Ronde Venen gebeurd: verschillende panden zijn beknopt beschreven en gewaardeerd door indeling in een categorie 1, 2 of 3, aflopend in monumentale waarde.
Binnen het plangebied bevinden zich verschillende MIP panden. Echter, daar de MIP lijst bijna 20 jaar geleden is opgesteld is deze wat gedateerd. De lijst is daarom voor de panden die zich binnen het plangebied bevinden nagegaan en er is bepaald welke panden gesloopt zijn, welke nog aanwezig zijn en welke rijks- of gemeentelijk monument geworden zijn. Van de nog aanwezige MIP panden waarvoor geen sloopvergunning is afgegeven en die geen rijks- of gemeentelijke monumentale status hebben gekregen is een lijst gemaakt die hieronder is weergegeven:
Straat | Nummer | MIP Categorie |
Hofland | 20-22 | 2 |
Hofland | 26 | 3 |
Stationsweg | 14 | 1 |
Het plangebied en tevens centrum van Mijdrecht kende ten tijde van de MIP in 1992 nog 33 monumentale panden aan de straten Bozenhoven, Dorpsstraat, Driehuisplein, Graaf van Solmstraat, Hofland, Kerkstraat en Stationsweg. Hiervan zijn er 11 monument, van de overige 22 zijn er anno 2011 nog zeer weinig over, zoals blijkt uit de tabel. Het historische centrum en lint van Mijdrecht heeft hierdoor zeer veel van haar karakter verloren. Het kleine restant van het oude karakter van Mijdrecht is daarom des te waardevoller en verdient het behouden te blijven in de huidige hoofdvorm.