direct naar inhoud van 5.6 Externe Veiligheid
Plan: Vlissingen bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Normstelling en beleid

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 3. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde criterium voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Munitiedepot

Het beleid voor externe veiligheid rond munitieopslagcomplexen is vastgelegd in de circulaire Van Houwelingen (12 april 1988). Op basis van de circulaire gelden drie zones waarbinnen beperkingen voor bebouwingsmogelijkheden gelden. Het gaat om de volgende zones:

  • Zone A: Geen bebouwing, geen openbare wegen, spoorwegen of druk bevaren vaarwegen, geen recreatieterreinen.
  • Zone B: Geen bebouwing waarin zich personen kunnen bevinden, geen drukke openbare wegen, geen recreatieterreinen, wegen met beperkt verkeer toegestaan, evenals dagrecreatie.
  • Zone C: Geen gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructie, geen gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt, geen bedrijven die bij calamiteit gevaar voor munitieopslag of omgeving opleveren.

De circulaire Van Houwelingen, voor met name de eerste schil (A-zone), is overigens veel restrictiever dan het huidige Externe veiligheidbeleid, terwijl daar geen bijzondere reden voor is. De ministeries van VROM en Defensie zijn dan ook van mening dat de circulaire Van Houwelingen aan herziening toe is.

Door de nieuwe instrumenten die de nieuwe Wet ruimtelijke ordening het Rijk biedt, is besloten om de herziening van Van Houwelingen vorm te geven via de AMvB Ruimte die momenteel wordt opgesteld. Daarin worden alle munitiecomplexen met naam en toenaam genoemd, de verschillende veiligheidszones op kaart getekend en de belemmeringen binnen die zones op nationaal niveau vastgelegd. Op deze manier wordt het feitelijke ruimtelijke beleid van het Rijk ten aanzien van de Externe Veiligheid van munitiecomplexen op eenduidige wijze juridisch bindend vastgelegd. Dit nieuwe beleid is nog niet vastgesteld. De circulaire Van Houwelingen is dan ook onverminderd van toepassing. Bij de beoordeling is wel een doorkijk gegeven naar de nieuwe wetgeving.

Binnen de veiligheidszones A, B en C rond het munitiedepot geldt ten aanzien van aard en gebruik van objecten, dat bedrijven of activiteiten, die niet verenigbaar zijn met munitieopslag, zoals de opslag van brandgevaarlijke vluchtige stoffen in bovengrondse reservoirs, niet zijn toegestaan. Dit wordt in de regels vastgelegd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht4. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Huidige beleid

Voor het transport van brandstoffen door leidingen geldt de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie' (1991). Afhankelijk van druk en diameter, gelden voor dergelijke leidingen verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de belemmerde zone. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedruk aardgastransportleidingen (met een werkdruk van 16 bar of meer) is de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' (1984) van toepassing. Uitgangspunt van de regeling is de zogenaamde toetsingsafstand. Deze komt overeen met de effectafstand van een aardgasbuisleiding in standaarduitvoering. Het streven dient er dan ook op gericht te zijn deze toetsingsafstand aan te houden. Omdat dit in de praktijk niet altijd mogelijk is, is daarom in de circulaire tevens vermeld welke minimum-afstanden (de bebouwingsafstanden) gelden indien de toetsingsafstand niet gerealiseerd wordt.

Momenteel wordt de circulaire Zonering langs hogedruk aardgasleidingen herzien. Hierbij worden ook de aan te houden veiligheidsafstanden opnieuw bekeken. Overeenkomstig het externe veiligheidsbeleid voor andere risicobronnen worden de veiligheidsafstanden uitgedrukt in een PR en GR-contour. VROM adviseert rekening te houden met deze nieuwe regelgeving.

De nieuwe regelgeving zal naar verwachting normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico bevatten (analoog aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Vanwege nieuwe inzichten in de berekening van risico's, zullen de nieuwe afstanden verschillen van de afstanden in de circulaire.

Inmiddels is door het RIVM en Gasunie een nieuwe rekenmethodiek voorgesteld en door VROM geaccordeerd. Deze methodiek is ontwikkeld op basis van casuïstiek voor ondergrondse hogedruk aardgasleidingen. Gemeenten kunnen voor een ruimtelijke ontwikkeling de Gasunie vragen om een QRA-berekening uit te laten voeren.

Hoogspanningsverbindingen

Door de elektriciteitsbedrijven (SEP) en het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en de Milieuhygiëne worden ten behoeve van de ruimtelijke planning zakelijke rechtstroken gehanteerd.

Er zijn de laatste jaren onderzoeken uitgevoerd die aantonen dat de kans op leukemie voor kinderen verhoogd wordt door de nabijheid van een hoogspanningslijn. In deze onderzoeken is overigens geen oorzakelijk verband aangetoond. Staatssecretaris Van Geel heeft naar aanleiding van deze onderzoeken in een adviesbrief indicatieve zones aangegeven met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen (brief d.d. 4 oktober 2005) in verband met de aanwezige magnetische velden bij deze lijnen. Dit zijn zones rond hoogspanningslijnen waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. De betreffende zones / afstanden zijn gebaseerd op conservatieve aannames.

De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Tevens kan in overleg met de netbeheerder worden bepaald wat de specifieke zone is.

Het gaat om een advies, gemeenten en provincies mogen hiervan afwijken. In de brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat maatschappelijke kosten en baten meegewogen moeten worden bij de afweging om af te wijken van de indicatieve of specifieke zone.

Beleidsvisies Externe Veiligheid

Toetsing aan de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Vlissingen vindt plaats bij procedures in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Op grond van de gemeentelijke- en de provinciale beleidsvisies externe veiligheid, is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag)5, of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is6.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vereist, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

5.6.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen. Het gaat om het munitiedepot Ritthem. Op dit munitiedepot is de circulaire Van Houweling van toepassing, waardoor er bebouwingsbeperkingen voor de omgeving van de opslag gelden.

Binnen de vigerende Zone A zijn verschillende objecten gelegen welke strijdig zijn met de circulaire. Het betreft een woning, openbare wegen (waaronder de N662) en Fort Rammekens. Verder is het recreatief gebruik van het omliggende natuurgebied en nabijgelegen strandjes strijdig aan de circulaire.

In de vigerende zone B is de N662 het enige object dat strijdig is aan de circulaire. In zone C zijn geen objecten gelegen welke strijdig zijn met de circulaire.

In het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening is Fort Rammekens bestemd voor natuur en tevens voor culturele en educatieve doeleinden. Dit gebruik wordt in het voorliggende bestemmingsplan gecontinueerd. Fort Rammekens wordt bestemd voor 'natuur' met de aanduiding 'tevens bestemd voor een bezoekerscentrum'.

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening wordt er geen nieuwe bebouwing of activiteiten mogelijk gemaakt in de zones A, B en C, welke strijdig zijn aan de circulaire Van Houwelingen. Het bestaande gebruik wordt gecontinueerd. De genoemde, aan de circulaire Van Houwelingen strijdige objecten zijn in de voorgaande bestemmingsplannen steeds positief bestemd.

De hierboven genoemde, historische gegroeide strijdige activiteiten en/of objecten, blijven aanwezig binnen de zones rondom het munitiedepot. In de circulaire Van Houwelingen is aangegeven hoe hiermee om te gaan. Namens het ministerie van VROM moet aangegeven worden dat het munitiedepot uit het oogpunt van persoonlijk- en groepsrisico veilig te achten is. In onderhavige situatie is daar uitvoering aangeven. In samenspraak met het ministerie van Defensie en VROM is dan ook besloten om het strijdige gebruik ook in het voorliggend bestemmingsplan positief te bestemmen.

Het positief bestemmen van het strijdige gebruik is zeker gezien het toekomstige externe veiligheidsbeleid m.b.t. munitiecomplexen acceptabel.

Buiten het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen die mogelijk consequenties hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied (deze inrichtingen liggen in het industriegebied Buitenhavens en Vlissingen-Oost). In de Buitenhaven is een bedrijf aanwezig (Mercuria Terminals Flushing B.V.), waarvan de PR10-6 contour zich tot binnen de grenzen van het plangebied uitstrekt. De contour is gelegen in de bestemming Agrarisch met waarden. Binnen deze contour kunnen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht. Omdat op korte termijn een nieuwe milieuvergunning wordt verleend, en daarmee de PR-contour verandert, is er voor gekozen om de contour van deze inrichting niet op de plankaart weer te geven. Uit de aanvraag milieuvergunning blijkt overigens dat de PR-contour aanzienlijk wordt verkleind ten opzichte van de huidige PR-contour en zodoende buiten het plangebied komt te liggen.

Uit gegevens van de Risicokaart Zeeland, blijkt dat de PR 10-6-contour van andere risicovolle inrichtingen niet binnen het plangebied zijn gelegen. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de grenswaarde voor het PR.

Uit gegevens van de Risicokaart Zeeland blijkt dat het invloedsgebied van het bedrijf Kloosterboer VOF gedeeltelijk in het voorliggende bestemmingsplan is gelegen. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard is en er geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden waarbij de personendichtheid relevant kan toenemen, zijn er ook geen gevolgen voor het GR van de bedoelde risicovolle inrichting. Derhalve leveren deze inrichtingen geen belemmering op voor de vaststelling van het plan.

Voor de bedrijven, die zijn aangeduid met de aanduiding “opslag” is in de regels opgenomen dat BEVI-inrichtingen zijn uitgesloten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Ook over het Kanaal door Walcheren vindt in zeer beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Beiden zijn gedeeltelijk gelegen binnen het plangebied. Om de risico's van de Westerschelde inzichtelijk te maken is een risicoanalyse uitgevoerd7. Uit de risicoberekeningen is gebleken dat het plaatsgebonden risico van 10-6 niet tot de oever reikt. Het plaatsgebonden risico is daarmee geen belemmering ten aanzien van ontwikkelingen binnen het plangebied.

In 2007 is een analyse uitgevoerd met betrekking tot het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde 6). Uit deze risicoanalyse is gebleken dat het invloedsgebied van de Westerschelde zich uitstrekt tot over de oevers (de bebouwde en ongebouwde gebieden langs de Westerschelde; zie figuur 12). Het invloedsgebied wordt globaal weergegeven op de onderstaande figuur. Aangezien het bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden biedt waardoor de personendichtheid in relevante mate kan toenemen, zijn met het vaststellen van dit bestemmingsplan geen gevolgen te verwachten voor een toename van het GR. Op grond van de beleidsvisie van de Gemeente Vlissingen kan een uitgebreide verantwoording van het van het GR daarom achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0012.jpg"

Figuur 12 Globale ligging invloedsgebied Westerschelde (bron: TNO, rapport 2007-A-R0562/B, eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde)

De vervoersintensiteiten van schepen met gevaarlijke stoffen over het Kanaal door Walcheren is dermate gering dat hiervoor geen invloedsgebied is bepaald en verder onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn de A58 en de N254 van belang. Van beide wegen is bekend dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg zelf is gelegen 8. Voor het GR geldt dat deze in het plangebied ruim onder de oriënterende waarde is gelegen. Binnen het invloedsgebied van beide wegen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die zorgen voor een toename van de personendichtheid. Derhalve hebben de genoemde transportassen geen gevolgen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Buisleidingen

Binnen het plangebied is een aantal hogedruk aardgastransportleidingen gelegen. De gegevens van deze leidingen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Tabel 5 – Planologisch relevante leidingen binnen het plangebied

naam leiding   ontwerpdruk, diameter   Belemmerde strook ter weerszijden van de leidingen   toetsings-afstand circulaire  
Z-567-01   40 bar, 12”   4 m   30 m  
Z-567-04   40 bar, 8”   4 m   20 m  
Z-567-11   40 bar, 4”   4 m   20 m  
Z-567-20   40 bar, 8”   4 m   20 m  

Aangezien de PR-10-6-contour niet buiten de belemmerde zone is gelegen en er in de nabijheid van de leidingen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt er voldaan aan zowel het vigerende als het toekomstige beleid voor leidingen. Binnen de relevante toetsingsafstanden uit de circulaire is in de huidige situatie wel incidentele bebouwing aanwezig, maar het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing/ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening. Gelet op de aard van het plangebied en de beperkte ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, is het niet noodzakelijk om het groepsriscio van de gasleidingen te analyseren. Vooruitlopend op het toekomstige beleid is bij de Gasunie navraag gedaan of een nadere analyse van het groepsrisico noodzakelijk is. Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden waarbij de personendichtheid relevant kan toenemen. Gelet op het plangebied en het ontbreken van ontwikkelingen hierin concludeert de Gasunie dat een analyse van het groepsrisico achterwege kan blijven. Ook op grond van de beleidsvisie van de Gemeente Vlissingen kan een verantwoording van het van het GR achterwege blijven.

De veiligheidsregio Zeeland adviseert om voor de kleine groep bewoners en eventuele bedrijven gelegen in de nabijheid van de aardgastransport leiding een specifiek risicocommunicatietraject op te starten, zodat zij enerzijds bewust worden van de risico's, maar vooral dat bekend is wat wel en wat juist niet te doen bij een incident.

De gemeente Vlissingen en de Gasunie zien weinig heil in het houden van een dergelijk communicatietraject. De Zeeuwse gemeenten hebben namelijk de handen ineen geslagen om meer en beter met de Zeeuwse inwoners te communiceren over veiligheid. Dit doen zij onder het gezamenlijke campagnemotto 'Focus op Veiligheid!' Deze campagne van Zeeuwse gemeenten is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de provincie Zeeland. Wellicht dat hogedruk aardgastransportleidingen in de toekomst ook een onderwerp wordt waarover met de bevolking gecommuniceerd gaat worden.

Naast de aangegeven planologisch relevante gasleidingen komt in het plangebied een groot aantal niet planologisch relevante leidingen voor. Deze leidingen worden niet in het bestemmingsplan geregeld. Wel dient in voorkomende gevallen voor ingrepen overlegd te worden met de leidingbeheerder. Dat is echter via het zakelijk recht geborgd. Dat geldt bijvoorbeeld voor een afvalwatertransportleiding van het Waterschap. In het buitendijkse gebied van de Westerschelde en Voordelta, komen geen planologisch relevante buisleidingen voor.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect leidingen en kabels de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoogspanningsverbindingen

In het plangebied zijn verschillende hoogspanningsverbindingen aanwezig. Vanuit het hoogspanningsstation aan de Voltaweg vertrekt een hoogspanningsverbinding van 150 kV richting Vlissingen-Oost. Bij de Schroeweg-Noord komt deze verbinding samen met een 150 kV ondergrondse hoogspanningsverbinding die vanuit het hoogspanningsstation op Arnestein (gemeente Middelburg) eerst een deel bovengronds en het laatste stuk ondergronds ligt. In het buitendijkse deel van het plangebied komen geen hoogspanningsverbindingen voor.

Voor een onbelemmerde bedrijfsvoering dient voor de bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 150 kV een zakelijk rechtstrook van 2 x 30 m breed te worden aangehouden, gemeten vanuit het hart van de bovengrondse leiding. Voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen is een zakelijk rechtstrook van 2 x 5 m van toepassing.

De indicatieve zone voor de betreffende bovengrondse hoogspanningsleidingen bedraagt 80 m aan weerszijden (bron: website RIVM). Deze 80 m afstand wordt horizontaal gemeten. Er is voor de betreffende leiding geen specifieke zone bekend.

5.6.3 Conclusie en verantwoording

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de PR10-6-contour of het invloedsgebied voor het groepsrisico. Ook de aanleg van nieuwe leidingen in de nabije toekomst wordt niet voorzien. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van andere functies zal rekening moeten worden gehouden met de zakelijke rechtstrook en met de minimale bebouwingsafstand van de genoemde leidingen. Derhalve staat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Uit de conclusies van de voorgaande paragrafen, blijkt dat er geen toename van het groepsrisico zal zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Dit vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan. Ook is uit de onderzoeken niet gebleken dat er zich in de huidige situatie knelpunten voordoen op het gebied van zelfredzaamheid en beheersbaarheid. Het vaststellen van het bestemmingsplan wordt aanvaardbaar geacht.