direct naar inhoud van 3.3 Uitwerking beleid
Plan: Vlissingen bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99

3.3 Uitwerking beleid

3.3.1 Algemeen

De planopgave op basis van de in de voorgaande paragrafen beschreven ruimtelijke en functionele analyse en het beleidskader, kan worden vertaald in een aantal deelopgaven, die hieronder beschreven worden.

Agrarisch gebied met landschapswaarden

Het gehele plangebied bevat waardevolle en/of kenmerkende landschapswaarden die samenhangen met de aanwijzing van Walcheren als Nationaal Landschap. Deze landschapswaarden houden verband met de ontstaansgeschiedenis en het patroon van kreekruggen en poelgronden, in combinatie met het bebouwings- en beplantingspatroon van de kreekruggen en de openheid van de poelgronden. Deze gebieden zijn aangeduid als agrarisch gebied met landschapswaarden. Voor deze gebieden is afstemming van het agrarische gebruik op de landschappelijk kwaliteiten gewenst. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden agrarische bedrijven, met inachtneming van de kenmerkende landschapswaarden. Een aantal agrarische ontwikkelingen wordt in dat licht gekoppeld aan een nadere afweging.

Natuurgebieden

De bestaande natuurgebieden in het plangebied worden als natuur bestemd. Het gaat om de gronden die behoren tot natuurgebied Rammekenshoek. De natuurfunctie is daarbij bepalend voor de bestemmingsregeling.

Dijken

De dijken zijn belangrijke dragers van het landschap in het zuidoostelijke deel van het plangebied. De dijken herbergen belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde en tevens natuurwaarden van flora en / of fauna. Behoud en bescherming van het karakter van de dijken is dan ook gewenst.

Ontwikkelingen

In het plangebied is een tweetal gebiedsgerichte ontwikkelingen aan de orde. Het betreft de geplande natuurontwikkeling, grenzend aan het bestaande natuurgebied Rammekenshoek met daaraan gekoppeld een verlegging van de primaire waterkering. Deze gronden zijn in eerste instantie aangewezen als nieuwe natuur ter compensatie van de aanleg van de Westerschelde Container Terminal (WCT). Mocht dit project geen doorgang kunnen vinden, dan zal, zo is in een bestuursovereenkomst vastgelegd, natuurontwikkeling aldaar niettemin worden gerealiseerd al dan niet ter compensatie van mogelijke andere ontwikkelingen in de havens langs de Westerschelde. Voor deze gronden is een waarborgingsbeleid gewenst, door middel waarvan ontwikkelingen die de toekomstige natuurontwikkeling belemmeren kunnen worden voorkomen. Het is gewenst, dat in het bestemmingsplan via de wijzigingsbevoegdheid de toekomstige natuurontwikkeling met verlegging van de primaire waterkering planologisch wordt geduid. In het kader van de ontwikkeling van deze plannen, waarvoor een milieueffectrapportage wordt opgesteld, is een beslissing genomen over de te volgen planologische procedure. De keuze is gemaakt voor een provinciaal inpassingsplan, gekoppeld aan het inpassingsplan voor de WCT, omdat deze projecten als een provinciaal belang zijn aangemerkt door het provinciaal bestuur.

Daarnaast betreft het de toekomstige woningbouw in Groot-Abeele op het terrein van Lété. Ook hiervoor is het wenselijk dat het bestemmingsplan de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie voor de toekomst waarborgt. Ook hiervoor is het wenselijk dat het bestemmingsplan enerzijds waarborgt dat de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie ook in de toekomst blijft bestaan en anderzijds dat het bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een juridisch-planologische regeling.

3.3.2 Grondgebonden landbouw

Het landschap van het buitengebied wordt in belangrijke mate bepaald en beheerd door de grondgebonden landbouw. In dat licht worden, in navolging van het Omgevingsplan Zeeland, ruime ontwikkelingsmogelijkheden toegekend aan de grondgebonden landbouw. Het gaat daarbij om akkerbouw, tuinbouw, fruitteelt, sierteelt, bollenteelt, boomkwekerij, grondgebonden veehouderij en paardenfokkerij. Teelten en agrarische activiteiten die afhankelijk zijn van de agrarische grond als productiemiddel op bedrijfsniveau. Daarbij wordt onderkend dat ook in de grondgebonden landbouw sprake is van steeds intensiever grondgebruik.

Bouwvlakken en omvang bouwmogelijkheden

Aan alle bestaande agrarische bedrijven is in dit bestemmingsplan een bouwvlak toegekend welke is afgestemd op de huidige (feitelijke) situatie en op de planologische mogelijkheden die het, aan dit bestemmingsplan voorafgaande, vigerende bestemmingsplan, biedt. In navolging van het Omgevingsplan Zeeland dienen de agrarische bedrijfsgebouwen zoveel mogelijk binnen dit bouwvlak te worden geconcentreerd. In de planregels zijn evenwel flexibiliteitbepalingen opgenomen waardoor het bieden van maatwerk mogelijk is. In geval het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak noodzakelijk is, kan hieraan zodoende medewerking worden verleend. Hierbij wordt, als tegenprestatie, een investering van de agrarische onderneming gevraagd in het verbeteren van de aanwezige landschapskwaliteiten (verevening).

Alle agrarische bedrijfsgebouwen dienen binnen de bouwvlakken te worden gebouwd. Concentratie van gebouwen is daarbij uitgangspunt. Wat betreft de bouwhoogte wordt een maximale goothoogte van 6 meter aangehouden en een nokhoogte van 12 meter. Kuilvoerplaten en sleufsilo's mogen buiten de bouwvlakken worden gesitueerd, maar wel in directe aansluiting daarop. Deze voorzieningen mogen uitsluitend worden gebruikt voor opslag van kuilvoer voor gebruik als veevoer ten behoeve van het eigen bedrijf of voor de opslag van plantaardige producten van het eigen bedrijf. Mestbassins moeten binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd.

Om (indien nodig) te kunnen voorzien in aanpassing en verruiming van de bouwmogelijkheden worden in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor vergroting van de bouwvlakken, door middel van een bouwvlak met een maximale maat van 2 ha. Daarbij worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

  • uitbreiding mag geen onevenredige hinder voor functies in de omgeving opleveren;
  • het erf van het betreffende bedrijf wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving.

Ondergrens bedrijfsmatige activiteiten

Voor toekenning van een bouwvlak moet sprake zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Als uitgangspunt is hiervoor het bestemmingsplan Buitengebied genomen (1997). De destijds als volwaardig bestemde agrarische bedrijven zijn in het nieuwe bestemmingsplan wederom van een bouwvlak voorzien. In de loop der tijd opgeheven agrarische bedrijven zijn bestemd tot wonen met een aanduiding voormalige agrarisch bedrijf. Dat laatste is van belang voor het eventueel kunnen toelaten van een zgn. Nieuwen Economische Drager (NED) (zie paragraaf 3.3.4).

Hobbymatig agrarisch gebruik

Op verschillende voormalige agrarische bedrijven, maar ook bij andere woningen in het buitengebied, komen hobbymatige agrarische activiteiten voor. Met name het hobbymatig houden van dieren (paarden of schapen) is een veel voorkomende activiteit. Voor deze activiteiten wordt binnen de woonbestemming geen aanvullende planologische ruimte geboden. De bouwmogelijkheden, die de juridisch-planologische regeling biedt voor bijvoorbeeld aan- en uitbouwen wordt hiervoor reeds voldoende geacht.

Nieuwe agrarische bedrijven

Behoud van het kenmerkende open en relatief grootschalige landschap is een belangrijk aandachtspunt. Dat betekent dat terughoudend wordt omgegaan met nieuwe erven. In beginsel worden daarvoor dan ook geen mogelijkheden geboden. Nieuwe agrarische bedrijven of te verplaatsen agrarische bedrijven kunnen zich echter wel vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken.

Niet-grondgebonden neventakken

Het sinds 2000 vigerende, restrictieve, beleid ten aanzien van niet-grondgebonden neventakken bij grondgebonden agrarische bedrijven wordt, uit oogpunt van de landschappelijke waarden, gecontinueerd. Sindsdien hebben zich geen ontwikkelingen of omstandigheden voorgedaan, die zouden nopen tot een verandering van dit beleid.

Agrarische bedrijfswoningen

Alle agrarische bedrijven beschikken over een bedrijfswoning. Op agrarische bedrijven kan behoefte ontstaan aan een tweede agrarische bedrijfswoning, met het oog op de bedrijfsomvang en het noodzakelijk geachte permanente toezicht op het bedrijf. Tweede bedrijfswoningen worden vaak gedurende een overgangsperiode gebruikt, waarin bijvoorbeeld vader en zoon gezamenlijk het bedrijf uitoefenen, tot de zoon het bedrijf alleen voortzet. Vaak wordt de voormalige tweede bedrijfswoning daarna aan derden verkocht, waarbij er op het agrarisch bedrijfscentrum een burgerwoning ontstaat. Tegen deze achtergrond worden in beginsel geen tweede bedrijfswoningen toegestaan op agrarische bedrijven. Voor de omvang van agrarische bedrijfswoningen wordt een maximale omvang van 750 m³ gehanteerd.

Huisvesting seizoensarbeiders

Om te voorzien in de behoefte voor de tijdelijke opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten (in een korte periode van circa 8 tot 10 weken) binnen de landbouwsector, biedt het Omgevingsplan verschillende mogelijkheden. In eerste instantie moet een oplossing worden gezocht in de reguliere woningmarkt. Mede gezien de betrekkelijk korte periode waarin de behoefte zich voordoet is het verantwoord op agrarische bouwblokken ruimte te bieden aan de opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten. Het gaat om huisvestiging van seizoenarbeiders die op het betreffende agrarische bedrijf werkzaam zijn.

Voor inpandige huisvesting kan door de gemeenten gebruik worden gemaakt van het instrumentarium van nieuwe economische dragers. Voor huisvesting buiten gebouwen, waarbij gedacht wordt aan stacaravans en woonunits, biedt het Omgevingsplan de mogelijkheid voor een specifieke vorm van kleinschalig kamperen speciaal bedoeld om in deze tijdelijke behoefte (gedurende de oogstperiode) te voorzien. Na de oogstperiode moeten de gerealiseerde eenheden worden verwijderd.

Teeltondersteunende voorzieningen

Met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen (TOV's) worden tijdelijke en niet-tijdelijke voorzieningen onderscheiden.

Tijdelijke TOV's (zoals bijvoorbeeld afdekfolie, lage tunnels en andere teeltondersteunende voorzieningen die niet langer dan één groeiseizoen aanwezig zijn) worden zonder meer toegelaten. Deze voorzieningen zijn slechts gedurende korte perioden aanwezig en hebben in het algemeen slechts beperkte invloed op de omgeving.

Permanente TOV's worden buiten de bouwvlakken onder voorwaarden toegelaten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen boog- en gaaskassen en stellingen en overige permanente TOV's (overkappingsconstructies, zoals bijv. fijnmazige hagelnetten en regenkappen). Boog- en gaaskassen en stellingen worden alleen toegelaten onder de volgende voorwaarden:

  • ondergeschikt aan en ten dienste van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • in directe aansluiting op bestaande agrarische erven;
  • voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • geen belichting van gewassen toegestaan;
  • voldoende afstand (minimaal 100 meter) ten opzichte van natuurgebieden en hindergevoelige functies;
  • tot een maximale oppervlakte van 1 ha;
  • maximale hoogte voor boog- en gaaskassen 3,5 m en voor stellingen 1,5 m.

Voor de overige permanente TOV's (overkappingsconstructies, zoals bijv. fijnmazige hagelnetten en regenkappen) gelden de volgende voorwaarden:

  • ondergeschikt aan en ten dienste van het grondgebonden agrarische bedrijf;
  • voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • voldoende afstand (minimaal 100 meter) ten opzichte van natuurgebieden en hindergevoelige functies;
  • maximale hoogte 4 m.

Gelet op de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing worden de betreffende voorzieningen in het hele buitengebied mogelijk gemaakt en is het niet nodig voor bepaalde gebieden een uitzondering te maken.

Aquacultuur

Het begrip aquacultures omvat zowel de teelt van zoute gewassen op landbouwgronden, als de bijvoorbeeld de teelt van vis of visvoer (aas) in bassins in een kas. Bij het gemeentebestuur zijn geen initiatieven bekend van agrarische ondernemers in het plangebied om aquacultures op te starten. Gelet op de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied zal niet elk initiatief daartoe ook daadwerkelijk kunnen worden gehonoreerd. Daarom is besloten om voor de vestiging van aquacultures geen rechtstreekse planologische regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Mocht een initiatief zich aandienen dan zal die in een aparte planologische procedure worden beoordeeld.

Overige bouwmogelijkheden buiten de bouwvlakken

Naast de hiervoor beschreven bouwmogelijkheden wordt buiten bouwvlakken ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ruimte geboden aan het bouwen van bouwwerken met een maximale oppervlakte van 100 m² (maximale goothoogte 4 meter). Daarbij wordt rechtstreeks een omvang van 50 m² toestaan, met de mogelijkheid ontheffing te verlenen tot 100 m². Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld schuilstallen, maar ook om voorzieningen als een hagelkanon. Daarbij zal worden getoetst of de betreffende bebouwing noodzakelijk is ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Voorwaarde is verder dat zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Ook mestopslag zal (onder strikte voorwaarden) mogelijk worden gemaakt buiten het agrarisch bouwvlak, in de vorm van mestzakken of bassins. Daarbij moet worden aangetoond dat plaatsing op een agrarische bouwvlak niet mogelijk is en moet een goede landschappelijke inpassing worden gewaarborgd.

3.3.3 Glastuinbouw

Het bouwvlak voor het bestaande glastuinbouwbedrijf is afgestemd op de omvang daarvan. Uitbreiding van de oppervlakte kassen boven de mogelijkheden, die nu rechtstreeks worden geboden, is, gelet op de aanwezige landschappelijke waarden, alleen mogelijk via een wijzigingsplan (een afzonderlijke planologische procedure), waarbij aan de hand van het concrete geval maatwerk zal worden geleverd en waarbij de landschapskwaliteiten bij de beoordeling richtinggevend zijn.

Als maximale goothoogte van kassen is 6 meter opgenomen. Waterbassins kunnen buiten de bouwvlakken middels ontheffing worden gerealiseerd. Dit is met name ook van belang voor het glastuinbouwbedrijf aan de zuidzijde van de Jacoba van Beierenweg, die tevens aan de overzijde van de weg zijn bedrijf uitoefent. Om te kunnen voorzien in aanpassing en verruiming van de bouwmogelijkheden zullen mogelijkheden worden opgenomen voor kleine overschrijdingen van de grenzen van bouwvlakken, vormverandering en vergroting. Daarbij zullen concrete maximale oppervlaktematen worden gehanteerd.

3.3.4 Nieuwe Economische Dragers (NED's)

NED's

Aan kleinschalige activiteiten als nevenactiviteit of vervolgfunctie in bestaande bebouwing op (voormalige) agrarische bedrijven (NED's) zal ruimte worden geboden. Overeenkomstig het Omgevingsplan zullen in het bestemmingsplan de volgende criteria worden gehanteerd:

  • kleinschalige activiteiten;
  • in bestaande bebouwing;
  • erf goed landschappelijk ingepast;
  • milieunormen van de Wet milieubeheer;
  • voorwaarden waterbeheerder aan afvalwaterlozingen;
  • geen onevenredige schadelijke gevolgen voor natuur en landschap;
  • geen belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  • geen onevenredige toename van de automobiliteit;
  • ruimtelijke kwaliteitswinst volgens provinciale normen.

Voor de regeling in het bestemmingsplan wordt de "Positieve lijst Nieuwe Economische Dragers" uit het Omgevingsplan Zeeland als uitgangspunt gehanteerd. Het is een selectie van functies die in beginsel en onder voorwaarden in het buitengebied kunnen worden gevestigd. Op basis van de positieve lijst kan in een concrete situatie worden getoetst of op een specifieke locatie een bepaalde functie kan worden toegelaten. De lijst heeft echter geen limitatief karakter. Gelet op de gewenste flexibiliteit kunnen ook andere functies dan op de lijst opgenomen als NED worden toegelaten, mits de desbetreffende functies wat betreft de ruimtelijke effecten op de omgeving vergelijkbaar zijn met de op de lijst opgenomen functies. De lijst is zodanig opgesteld, dat deze geen ontwikkelingen mogelijk maakt, die uitstijgen boven de bouwplannen, die onder de grondexploitatie vallen als bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Mochten deze zich aandienen en passen binnen het provinciaal beleid, dan kan daarvoor een afzonderlijke planherziening worden opgesteld, waarbij vooraf via privaatrechtelijke weg getracht zal worden de kosten te verhalen en, bij uitblijven van een overeenkomst, een exploitatieplan kan worden vastgesteld.

De juridisch-planologische regeling dient de nodige waarborgen te bevatten, die enerzijds betrekking hebben op veiligstelling van de bestaande functies en kwaliteiten in de omgeving (aard en schaal activiteiten, verkeersafwikkeling, gevolgen voor ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven, overige milieuaspecten, handhaving van bestaande woningen) en anderzijds op ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit (landschaps- en natuurontwikkeling, sanering bebouwing, verbetering uitstraling van het erf). Een belangrijk aspect is de kleinschaligheid van de Nieuwe Economische Dragers. Om de kleinschaligheid te kunnen borgen worden verschillende criteria gehanteerd: de oppervlakte van de activiteiten en aspecten als arbeidsbehoefte, ruimtelijke uitstraling en verkeersaantrekkende werking. Wat betreft de oppervlakte van de activiteiten wordt onderscheid gemaakt in functies die een zekere binding hebben met het buitengebied (bijvoorbeeld agrarisch verwante en recreatieve functies) en functies waarbij dat in veel mindere mate het geval is. De eerste groep (aan het buitengebied gerelateerde functies) worden toegestaan tot een omvang van maximaal de bestaande bebouwing; voor de overige functies wordt een concrete maat als maximale oppervlakte gehanteerd.

Wat betreft de opslagfuncties die op basis van het Omgevingsplan kunnen worden toegestaan wordt een kanttekening gemaakt. Het gemeentebestuur acht het (gelet op het huidige toelatingsbeleid voor deze functies) gewenst deze functies in bestaande bebouwing toe te staan zonder de eis van ruimtelijke kwaliteitswinst. Dergelijke functies kunnen als meest doelmatig gebruik van vrijkomende bedrijfsgebouwen worden aangemerkt, waarvoor een planologische regeling niet nodig of gewenst is. Deze functies worden dan ook niet opgenomen in de NED-tabel.

Kleinschalig kamperen

In navolging van het Omgevingsplan wil de Gemeente Vlissingen ruimte bieden aan eigenaren van terreinen voor kleinschalig kamperen om, in het kader van het verbreden en differentiëren van het aangeboden recreatieve product, het aantal standplaatsen voor niet-permanente kampeermiddelen tot ten hoogste 25 standplaatsen uit te laten groeien. Deze doorgroeimogelijkheid dient, conform het Omgevingsplan, gepaard te gaan met een investering in de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse (verevening). In de bestemmingsregeling is dit nader vormgegeven.

3.3.5 Warmtekrachtcentrales en alternatieve energiebronnen

Warmtekrachtcentrales

In de glastuinbouw is de laatste jaren sterk geïnvesteerd in vermindering van het energiegebruik. Door het efficiënt gebruik van nieuwe systemen, zoals warmte-krachtkoppeling, zijn veel glastuinbouwbedrijven per saldo zelfs energieproducerend. Een dergelijke ontwikkeling wordt toegejuicht. De gebruikelijke bouwregels voor de glastuinbouwbedrijven bieden in beginsel voldoende ruimte voor de energieproductie op glastuinbouwbedrijven.

(Co)vergisting van mest op agrarisch bouwvlak

Een extra bron van inkomsten voor een agrarisch ondernemer kan bestaan uit mest- en co-vergisting, waarbij energie aan het elektriciteitsnet wordt geleverd. Vanwege de ruimtelijke uitstraling van de installaties en de aard van de activiteit alsmede de voorwaarden die de provincie in het Omgevingsplan stelt aan covergisting een ontwikkeling die alleen past in gebieden zonder landschaps- en natuurwaarden. Vanwege de aan het gehele plangebied toegewezen landschapswaarden is covergisting in het plangebied geheel niet toelaatbaar.

Windenergie

Zoals beschreven in het Omgevingsplan worden geen mogelijkheden geboden voor de realisatie van nieuwe grootschalige windturbineprojecten. De solitaire windturbines in het buitengebied zullen specifiek worden bestemd. Vervanging van deze turbines door grotere turbines (opschaling) is niet gewenst en op basis van het Omgevingsplan niet mogelijk.

Het plaatsen van kleine vrijstaande wiekturbines, tot een hoogte van 15 meter (tiphoogte), wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Voorwaarde voor het plaatsen van een kleine windturbine is dat uit het oogpunt van hinder voldoende afstand moet worden aangehouden ten opzichte van woningen in de omgeving. Ook andere typen windturbines, al dan niet vrijstaand, zijn onder voorwaarden en tot een maximale hoogte van 15 meter mogelijk. Aangezien dergelijke aanvragen niet op grote schaal zijn te verwachten en gelet op de grote diversiteit aan typen windturbines, zullen dergelijke aanvragen via een afzonderlijke planologische procedure worden afgehandeld.

3.3.6 Paarden

Al sinds een geruim aantal jaren is de paardenhouderij sterk in opmars. Het gaat daarbij zowel om hobbymatige activiteiten (bewoners buitengebied die paarden houden voor eigen gebruik) als om bedrijfsmatige activiteiten (met name paardenstalling). Paardenhouderij heeft veel positieve effecten:

  • past uitstekend in de maatschappelijke verbreding van het platteland;
  • heeft betekenis voor de levendigheid van het platteland;
  • draagt bij aan het grondgebonden agrarisch karakter van het landschap en aan toerisme en recreatie;
  • kan bijdragen aan mooie en geleidelijke overgangen tussen kernen en buitengebied (kernrandzones);
  • is voor een aantal agrarische ondernemers een logische nevenactiviteit, die nauw verwant is met het agrarisch bedrijf en het buitengebied.

Toch kan paardenhouderij ook afbreuk doen aan de identiteit en het karakter van het landschap (bijvoorbeeld door witte linten, omheiningen, rommelige percelen met provisorische bouwsels voor huisvesting paarden en opslag, paardenbakken en lichtmasten).

Er zijn verschillende vormen van paardenhouderij:

  • a. productiegericht:
    • 1. fokkerij, gericht op voortplanting en daaraan ondergeschikte africhting en training;
    • 2. paardenmelkerij;
  • b. gebruiksgericht:
    • 1. paardenstalling als nevenactiviteit of vervolgfunctie op agrarische bedrijven: stallen en weiden van paarden met paardrij-faciliteiten; geen horeca en lesgeven (manege);
    • 2. niet-agrarische bedrijfsmatige paardenbedrijven: handelsstallen, trainings- en africhtingsbedrijven, sportstallen;
    • 3. maneges: recreatieve bedrijven gericht op de stalling, les geven en berijden van paarden; met horeca;
    • 4. particuliere paardenstalling: hobbymatig houden van paarden ten behoeve van eigen gebruik, in combinatie met woonfunctie.

Een productiegerichte paardenhouderij en een paardenstalling als nevenactiviteit, veelal dus gecombineerd met een agrarische bedrijfsvoering, is een agrarische activiteit die (rechtstreeks) past binnen de grondgebonden agrarische bestemming. Op agrarische bouwvlakken is deze agrarische vorm van paardenhouderij zonder meer toelaatbaar. In het plangebied is dit op enkele plaatsen aan de orde.

Voor de stalling van paarden (en andere dieren) als hobbymatige activiteit bij woningen worden geen extra bouwmogelijkheden geboden.

Regulering is voorts met name gewenst voor paardenbakken, verlichting en hekwerken. Een goede landschappelijke inpassing en het voorkomen van hinder voor de omgeving zijn daarbij de belangrijkste aandachtspunten. Aan dergelijke voorzieningen zullen dan ook voorwaarden worden gesteld, zoals landschappelijke inpassing, een maximale omvang, beperkte verlichting en een verbod op geluidsinstallaties.

3.3.7 Landschap

Behoud bestaande waarden

De bestaande waarden van landschap, cultuurhistorie en natuur zijn een belangrijke basis voor het nieuwe ontwikkelingsgerichte beleid. Het respecteren van deze waarden is uitgangspunt voor het beleid. Voor de bestaande natuurgebieden staat de natuurfunctie voorop. Behoud van de landschapselementen is eveneens een belangrijke waarborg voor instandhouding van deze natuurwaarden.

Planmatige ontwikkelingen

Het waterschap Zeeuwse Eilanden is bezig met het realiseren van de WaterschapsEcologische Infrastructuur (WEI). De plannen die in het kader van de WEI in de planperiode van het bestemmingsplan (2008-2018) gerealiseerd worden, worden in het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan zal tevens worden gewaarborgd dat in deze gebieden geen andere planologische ontwikkelingen plaats kunnen vinden, die de realisatie van de WEI mogelijk kunnen belemmeren (waarborgingsbeleid).

Waarborgingsbeleid

Voor te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingen zal een waarborgingsbeleid worden gevoerd, om te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen de beoogde natuurontwikkeling belemmeren. Dat betekent dat nieuwe ontwikkelingen die natuurontwikkeling belemmeren niet worden toegestaan.

Duisternis

De duisternis is een belangrijke ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voorkomen moet worden dat daaraan structureel afbreuk wordt gedaan. Dat betekent dat via het planologische spoor voorwaarden worden gesteld aan ontwikkelingen die gepaard gaan met verlichting, zoals bijvoorbeeld nieuwe kassen, paardenbakken en bedrijvigheid. Verlichting in nieuwe kassen worden uitsluitend toegestaan, als de kassen aan de binnenzijde zowel aan de zijkanten als van boven volledig zijn afgeschermd tegen lichtuitstraling. Bij paardenbakken en bedrijvigheid zijn voorwaarden nodig voor het toestaan van verlichting. Alleen als dat niet hinderlijk is voor de omgeving, kan daaraan medewerking worden verleend, mits sprake is van een goede landschappelijke afscherming.

3.3.8 Recreatieve voorzieningen

Verblijfsrecreatie

In het plangebied bevindt zich één campingterrein. Het betreft de nudistencamping Zeelandia, die als zodanig in het bestemmingsplan wordt bestemd. Uitbreidingsplannen van deze camping worden niet voorzien. Mocht gedurende de planperiode wijziging of uitbreiding van dit terrein aan de orde zijn dan zal daarvoor een aparte planologische procedure worden doorlopen.

Verblijfsrecreatie

Dagrecreatieve voorzieningen kunnen via de NED-regeling in het bestemmingsplan Buitengebied worden toegestaan. Ontwikkelingen, die de aard en schaal van de NED-regeling te boven gaan kunnen buiten om het bestemmingsplan worden geregeld door het volgen van een eigen planologische procedure.

3.3.9 Bestaande individuele burgerwoningen

Bestemming burgerwoningen

Aan burgerwoningen in het buitengebied wordt een op de kaart begrensd bestemmingsvlak toegekend. De begrenzing van deze bestemmingsvlakken wordt afgestemd op het perceel waarop de woning en de bijgebouwen zijn gesitueerd. De daarbij behorende gronden met een wat grotere omvang, die in gebruik zijn als erf en / of (sier)tuin, krijgen een bestemming tuin. Het kan daarbij in sommige situaties om aanzienlijke oppervlakten gaan. Om te waarborgen dat de gebouwen geconcentreerd worden in de nabijheid van de woning, wordt binnen de bestemming tuin slechts beperkte bebouwing toegestaan.

Omvang woningen

Voor de bestaande burgerwoningen in het buitengebied zal in het algemeen een maximale inhoudsmaat van 750 m³ worden aangehouden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen recreatiewoningen en permanent bewoonde woningen. Wel wordt terughoudend omgegaan met de uitbreidingsmogelijkheden voor cultuurhistorisch waardevolle woningen (zoals kleine arbeiderswoningen). Deze kleine woningen zijn kenmerkend voor het buitengebied. Via een nadere toets zal in de regels uitbreiding van deze woningen mogelijk worden gemaakt. Gelet op het vaak karakteristieke beeld zullen voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot de stedenbouwkundige relatie met de omgeving en beeldkwaliteit. Als bijvoorbeeld sprake is van een kleine woning in een ensemble van meerdere woningen van gelijke omvang, is bij vergroting van één van de woningen uit ruimtelijk oogpunt afstemming op de omgeving gewenst. Ook voor deze kleine woningen is (na afweging van de gevolgen voor de omgeving) uitbreiding tot maximaal 750 m³ mogelijk.

Voor het vergroten van burgerwoningen in het buitengebied is het niet gewenst of noodzakelijk om voorwaarden op te nemen met betrekking tot landschappelijke inpassing. In het algemeen worden de woningen in het buitengebied omgeven door tuinen. Vergroting van de inhoudsmaat van de woningen heeft daardoor in het algemeen een beperkte invloed op de omgeving.

Voor het overige zal het toetsen van het ontwerp van woningen aan de omgevingskwaliteiten in het kader van de welstandstoetsing plaatsvinden.

Bijgebouwen

Voor de oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen bij woningen zal een algemene oppervlakte van 60 m² worden opgenomen. Ontheffing van deze oppervlakte is, onder voorwaarden, mogelijk op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij wordt gestreefd naar concentratie van de bebouwing nabij het hoofdgebouw. Mogelijke aantasting van en inpassing in de landschappelijke kwaliteiten vormt een criterium bij het al dan niet verlenen van ontheffing.

Nieuwe woningen in landelijke bebouwingsconcentraties

Gelet op de kwalitatieve toets en het incidentele karakter van woningbouw in landelijke bebouwingsconcentraties wordt geen regeling opgenomen om nieuwe woningen in landelijke bebouwingsconcentraties rechtstreeks toe te staan. In voorkomende gevallen zullen verzoeken zorgvuldig worden getoetst in een zelfstandige planologische procedure. Hierop is één uitzondering gemaakt, namelijk de geplande woningbouwontwikkeling nabij Groot Abeele. Deze is voldoende zeker om het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid hiervoor in de planregels op te nemen.

Woningen in waardevolle vrijkomende agrarische bebouwing

Met als doel instandhouding van de bebouwing kunnen meerdere woningen worden toegelaten in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (zie bijlage 4). Daarbij wordt uitgegaan van de provinciale inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (categorieën A en B uit de provinciale lijst). In het bestemmingsplan Buitengebied zal daartoe een regeling worden opgenomen, waarbij de volgende randvoorwaarden worden gehanteerd:

  • nieuwe woningen moeten cultuurhistorisch verantwoord worden ingepast in de waardevolle bebouwing;
  • de extra woningen mogen geen extra belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven tot gevolg hebben;
  • per woning is in beginsel een minimale inhoudsmaat van 500 m³ gewenst, zodat geen kleine appartementen worden gerealiseerd;
  • per voormalig agrarisch bedrijf mogen maximaal 2 woningen worden gerealiseerd;
  • de inrichting van het omliggende erf dient op de uitbreiding van de woonfunctie te worden afgestemd.

Afwijking van de minimale inhoudsmaat van 500 m³ is mogelijk, als dat gewenst is met het oog op de cultuurhistorische waarde van de gebouwen, specifiek doelgroepenbeleid of de ligging van de gebouwen.

Kleinschalige zorginstellingen in cultuurhistorisch waardevolle en/of monumentale boerderijen en (agrarische) bedrijfsgebouwen

In het buitengebied worden mogelijkheden geboden voor de vestiging van zorginstellingen. Via het bestemmingsplan kunnen mogelijkheden worden geboden in het kader van Nieuwe Economische Dragers voor het gebruik van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van een zorgfunctie, waarbij ook overnachtings- of bewoningsmogelijkheden kunnen worden geboden.

3.3.10 Uitbreiding bestaande bedrijven

Aan de bestaande legale niet-agrarische bedrijven in het buitengebied (niet zijnde NED's) worden overeenkomstig het Omgevingsplan toegesneden ontwikkelingsmogelijkheden geboden: maximaal 20% uitbreidingsruimte (oppervlakte gebouwen en/of bedrijfspercelen), mits daarbij een goede landschappelijke inpassing in de omgeving wordt gerealiseerd en wordt geïnvesteerd in verevening. Niet uitgesloten wordt, dat bedrijven zich in aanvulling op deze ruimte verder kunnen ontwikkelen, mits verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is. Hiervoor zal steeds in het kader van een zelfstandige planologische procedure een afweging moeten worden gemaakt. Buitenopslag bij bedrijven in het buitengebied is in beginsel ongewenst.