direct naar inhoud van 3.1 Kenschets agrarisch gebied
Plan: Vlissingen bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99

3.1 Kenschets agrarisch gebied

3.1.1 Ruimtelijke analyse

Ontstaansgeschiedenis

De identiteit van het buitengebied van Vlissingen wordt in de eerste plaats ontleend aan de ontstaansgeschiedenis en het abiotisch basispatroon (geomorfologie, bodem, water) van het landschap.

Het lage Zeeuwse kustgebied, waarvan het buitengebied van Vlissingen onderdeel uitmaakt, is in het verleden voortdurend onderhevig geweest aan veranderingen. De invloeden van klimaatswisselingen en vooral de daarmee samenhangende wisselende hoogten van de zeespiegel, zorgden voor een voortdurend proces van landverlies en landaanwinst. Als onderdeel van dit proces is het (voormalige) eiland Walcheren, door verlanding van het Sloe, relatief kort geleden verbonden met Zuid-Beveland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0001.jpg"

Figuur 1. Bodemkaart (bron: Omgevingsplan Zeeland 2006-2012)

Walcheren wordt gekenmerkt door een karakteristiek patroon van laag gelegen poelgronden (klei op veen) en hoger gelegen zandige kreekruggen (figuur 1). De kreekgronden (ontstaan door verzanding van oude getijdengeulen) zijn door het inklinken van veenondergrond van de poelgronden hoger komen te liggen: een karakteristiek beeld van het zogenaamde kernland (voorheen ook oudland genoemd) van Walcheren en Midden-Zeeland.

De ontsluitingswegen en de bebouwing zijn van oudsher vooral op de kreekruggen aangelegd, hooggelegen en droog. De poelgronden stonden 's winters veelal plas-dras of onder water. Door menselijk ingrijpen heeft het bodemprofiel nog wijzigingen ondergaan. In de middeleeuwen heeft men op de meeste plaatsen in de poelgebieden het zilte veen onder de klei weg gegraven om door middel van drogen en verbranden zout te winnen, het zogenaamde moeren. Vele van de resterende holle en bolle gronden zijn inmiddels geëgaliseerd.

Rondom Ritthem en in het gebied tussen Middelburg en Vlissingen komen omvangrijke kreekruggen voor van enkele honderden meters breedte. Daartussen liggen uitgestrekte, lager gelegen gebieden die voornamelijk uit poelgronden bestaan. De hoogteverschillen tussen deze gebieden in het kernland zijn in het veld goed waarneembaar.

Vanaf 1600 werd in het oosten van de polder Walcheren land aangewonnen. De grotere polders van Nieuw- en Sint Joosland ontstonden als opwas. Later werden ook de geulen van de Arne en de Welsinge door middel van op elkaar volgende langgerekte bedijkingen ingedijkt. Het laatste stuk van deze inpoldering is de Schorerpolder (ingepolderd in 1860) ten oosten van Ritthem. De inundatie in de Tweede Wereldoorlog heeft grote gevolgen gehad voor het landschapsbeeld. Met de herinrichting van Walcheren zijn deels nieuwe wegenpatronen, watergangen en bebouwingen aangelegd.

Met de aanleg van de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal werd in 1871 het Sloe afgedamd. Deze voormalige zeearm slibde in de loop van 20e eeuw dicht waardoor de Quarlespolder (1949) en de Nieuwepolder (1962) ontstonden. Rond 1955 ontstonden de eerste plannen om hier een haven aan te leggen. Het eerste deel van wat nu Vlissingen-Oost is werd tussen 1961 en 1964 aangelegd. Hiermee verkreeg het oostelijke deel van het plangebied zijn huidige vorm en inrichting.

Omgevingskwaliteiten

Wat betreft de in het Omgevingsplan benoemde omgevingskwaliteiten (zie paragraaf 3.2) zijn in relatie tot het bestemmingsplan Buitengebied met name de volgende aspecten van belang:

  • ecologische en natuurkwaliteit;
  • landschappelijke kwaliteit;
  • cultuurhistorische kwaliteit;
  • Nationaal Landschap.

Hierna worden deze aspecten toegelicht.

Ecologische en natuurkwaliteit

De ecologische kwaliteit is met name gekoppeld aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen de EHS worden in het Omgevingsplan de volgende gebiedscategorieën onderscheiden (zie ook figuur x):

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden, wetlands en Natuurbeschermingswetgebieden): Westerschelde en Voordelta;
  • bestaande natuurgebieden: Rammekenshoek;
  • nieuwe natuurgebieden:natuurcompensatieplan nabij de Ritthemsestraat;
  • faunadijk: de dijk rondom de Zuidwateringpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0002.jpg"

Figuur 2. Natuurkwaliteitskaart (bron: Omgevingsplan Zeeland)

Het beleid voor deze gebieden is gericht op instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige en potentiële natuurwaarden.

Landschappelijke kwaliteit

In het Omgevingsplan wordt het bestaande landschap getypeerd (zie figuur 3). Aan de onderscheiden landschapstypen wordt een strategie verbonden: een ontwikkelingsrichting per landschapstype (zie tabel 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0003.jpg"

Figuur 3 Landschappelijke kwaliteit (bron Omgevingsplan Zeeland)

Tabel 1 Landschapstypologie

landschapstype   karakteristiek   strategie  
Polderlandschap (algemeen)
 
Ongerept en relatief gaaf landschap met overheersend en beeldbepalend agrarisch karakter
Logisch en min of meer regelmatig bebouwingspatroon op schaalniveau van agrarische bouwkavels, afgewisseld met dorpen
Gezichtsbepalend en meest algemeen Zeeuws landschap
 
Voor het hele Zeeuwse polderland geldt dat ontwikkelingen inpasbaar zijn als zij passen bij het landelijk en agrarisch karakter en de bijbehorende landschappelijke kenmerken. Daarbij gaat het om aard en omvang (schaal, verkavelingstructuur, bebouwing). Bijzonder karakteristieke of gave landschappen vragen nadrukkelijker om toepassing van dit principe. Naast inpasbaarheid van ontwikkelingen gaat het ook om actieve versterking van de landschappelijke kenmerken.  
Dijkenlandschap   Karakteristiek patroon van binnendijken, veelal beplant(ronde lijnen)
Regelmatig patroon van rechte wegen  
Nadrukkelijk aandacht voor versterking structuur van dijken (o.a. landschapsnetwerk).
Versterking van krekennetwerk door natuurontwikkeling, rond kreken behoud openheid.
 
Kreekruggen /
Poelgrondenland-schap
 
Herkenbaar grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting   Inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden.
 
Natuurlandschap   Zeer divers van karakter. Variërend van open vlakke wetlandgebieden tot meer besloten duinlandschappen met veel natuurlijk reliëf   Behoud van de aanwezige natuurlijke kwaliteiten en versterking door natuurontwikkeling. Ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn alleen acceptabel wanneer deze aansluiten bij het beoogde natuurdoeltype (onder andere recreatief medegebruik en waterberging) In de grenszone met andere landschapstypen wordt uitgegaan van gelijkmatige overgangen (buffers), waardoor externe negatieve invloeden op de natuurgebieden worden voorkomen.  

Cultuurhistorische kwaliteit

Op figuur 4 is de provinciale selectie aangegeven van gebieden met bijzondere cultuurhistorische waarden in het plangebied (de cultuurhistorische hoofdstructuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0004.jpg"

Figuur 4 Cultuurhistorische hoofdstructuur (bron Omgevingsplan)

Daarbij wordt in het Omgevingsplan voor Walcheren de volgende karakteristiek en strategie benoemd (zie tabel 2).

Tabel 2 Karakteristiek en strategie cultuurhistorische hoofdstructuur

karakteristiek   strategie  
Bewoningsresten uit Ijzertijd en Romeinse Tijd onder de middeleeuwse kleiafzettingen.
Nederzettingen vanaf de Vroege Middeleeuwen, w.o. de ringwalburchten van Oost-Souburg, Middelburg en Domburg, waardevolle steden (Middelburg, Veere, Vlissingen) en dorpen.
Verdedigingswerken vanaf de Middeleeuwen (vliedbergen, stedelijke vestingwerken) tot en met WOII (Landfront Vlissingen).
Landschappelijke opbouw en samenhang gebaseerd op de geomorfologie en het naoorlogse landschapsplan: open, vrij schaars
bewoonde en onbeplante poelgronden, meer besloten, bebouwde en beplante kreekruggen.  
Versterken samenhang en herkenbaarheid voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.
Nederzettingen en verdedigingswerken: behoud door ontwikkeling.  

Met betrekking tot de cultuurhistorische waarden van het plangebied kan onderscheid worden gemaakt in:

  • historisch-geografische patronen;
  • cultuurhistorisch waardevolle objecten;
  • archeologische waarden.

Patronen

De ontstaans- en ontginningsgeschiedenis is nog steeds af te lezen aan de patronen in het landschap. De dijken in het nieuwlandgebied zijn daar een goed voorbeeld van. Verder zijn de oorspronkelijke patronen van verkaveling, wegen en waterlopen in het landschap nog herkenbaar, hoewel de inrichting van het landschap in het kader van de herinrichting van Walcheren ingrijpend is aangepast.

Gebouwen

Verspreid in het plangebied komen enkele cultuurhistorisch waardevolle boerderijen voor. Om voor de instandhouding hiervan goed beleid te kunnen maken, heeft de provincie Zeeland de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) opdracht gegeven een inventarisatie van de historische boerderijen in Zeeland op te stellen. De SHBO heeft deze inventarisatie in 2004 en 2005 uitgevoerd. Het onderzoek richtte zich op boerderijen uit de periode tot circa 1960. Bij deze toelichting is een overzicht gevoegd van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en andere gebouwen. In het kader van deze algehele herziening zijn tevens de overige cultuurhistorisch waardevolle objecten geïnventariseerd.

Landfront Vlissingen

In het buitengebied van Vlissingen bevinden zich, voor West-Europa unieke, restanten van de Atlantikwall, te weten het Landfront Vlissingen. Het Landfront Vlissingen omvat overigens ook oudere vestings- en verdedigingswerken. Veelal betreft het restanten van door de Fransen in de periode 1809-1814 gebouwde verdedigingswerken, maar ook het, uit de zestiende eeuw daterende, Fort Rammekens behoort hiertoe. Het Landfront Vlissingen was binnen de Atlantikwall een zogenaamde Verteidigungsbereiche (vestiging). Het uit de Tweede Wereldoorlog daterende gedeelte van het Landfront Vlissingen bestaat uit een verzameling bunkers, versterkingen en tankgrachten die door de Duitse bezetter zijn gebouwd in de periode 1942-1944. Op figuur 4 staat het volledige Landfront Vlissingen weergegeven. Hoewel de minister nog niet heeft besloten om naar aanleiding van de aanvraag, het Landfront Vlissingen de status van monument te geven, is het, op basis van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, gewenst om de ruimtelijk als zodanig herkenbare elementen van het Landfront Vlissingen (te weten de in het plangebied aanwezige bunkers en de tankgracht met tankmuur nabij Ritthem), gelet op hun unieke karakter, planologisch te beschermen, met dien verstande dat de in dat gebied beoogde natuurontwikkeliing en de daarmee gepaard gaande verlegging van de waterkering niet gefrustreerd wordt c.q. onmogelijk wordt gemaakt.

Archeologische waarden

Wat betreft de archeologische waarden is de door de drie Walcherse gemeenten vastgestelde Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Walcheren 2006 bepalend voor het bestemmingsplan.

Op de Archeologische MonumentenKaart (AMK) zijn terreinen aangeduid als terreinen van archeologische waarde, van hoge en zeer hoge archeologische waarde en terreinen van zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Het gaat daarbij om gebieden, waarvan bekend is dat in de ondergrond archeologische resten aanwezig zijn van zeldzame fenomenen. In het buitengebied van Vlissingen gaat het hierbij om een kasteelterrein met klooster, om middeleeuwse vliedbergen met bijbehorende neerhoven en huisplaatsen uit de Ijzertijd en / of de Romeinse tijd in de top van het veen. De vastgestelde waarden op deze gebieden maken in ieder geval onderdeel uit van de Walcherse onderzoeksagenda. Op de bijlagekaarten archeologie (bijlage 3) zijn al deze gebieden als AMK-gebieden ingetekend. Het zeldzame karakter, de hoge informatiewaarde en daarmee het wetenschappelijke belang van de bewuste gebieden maken het noodzakelijk om bij dit bestemmingsplan in stringentere zin af te wijken van de ontheffingsregeling (100 m²), zoals opgenomen in de Monumentenwet 1988, waartoe de gemeenteraad bevoegd is verklaard.

Aanvullend op de gebieden die als waardevol archeologisch terrein zijn aangemerkt, is een aantal vindplaatsen van archeologische waarden in het buitengebied bekend. Bij vindplaatsen kan een onderscheid worden gemaakt tussen vindplaatsen met een vastgestelde begrenzing op basis van onderzoek en vindplaatsen als puntlocaties op basis van vondstmeldingen. In een aantal gevallen heeft verkennend archeologisch onderzoek geresulteerd in de waarneming van archeologische waarden binnen een bepaald gebied en in een nadere begrenzing van deze vindplaatsen. Op de bijlagekaart Archeologie en de plankaarten zijn deze vindplaatsen met hun begrenzingen aangeduid.

In het nabije verleden is op basis van onderzoek en op basis van gemelde toevalsvondsten een groot aantal vindplaatsen van archeologische resten bekend. Al deze vindplaatsen zijn als puntlocaties opgenomen in een landelijke database (ARCHIS) en in kaart gebracht. Ter voorbereiding van de herziening van het bestemmingsplan zijn alle bekende vindplaatsen door de Walcherse Archeologische Dienst onder de loep genomen. Hierbij is een aantal vindplaatsen benoemd die verder geen planologische bescherming behoeven, omdat het in de regel op zichzelf staande vondsten in een zogenaamde secundaire context betreft. De vindplaatsen die resteren, wijzen op de aanwezigheid in de ondergrond van archeologische resten. In de meeste gevallen gaat het hierbij om middeleeuwse vliedbergen met bijbehorende neerhoven, vlaknederzettingen uit de Middeleeuwen en huisplaatsen uit de Ijzertijd en / of de Romeinse tijd in de top van het veen.

De vastgestelde waarden op deze gebieden maken in ieder geval onderdeel uit van de Walcherse onderzoeksagenda. Op de bijlagekaarten archeologie bij dit bestemmingsplan zijn deze vindplaatsen als puntlocatie aangeduid. Voor bodemingrepen binnen een straal van 50 meter rondom deze vindplaatsen geldt een strengere ontheffing. Omdat hier sprake is van locaties met aangetoonde archeologische waarde met een bepaalde zeldzaamheid en informatiewaarde is het noodzakelijk om bij de herziening in stringentere zin af te wijken van de landelijke ontheffingsregeling, zoals opgenomen in de WAMZ.

Op basis van historische kaarten is ook een aantal historische locaties van belangopgenomen op de archeologische bijlagekaart. Het gaat hierbij in het buitengebied van Vlissingen om de bebouwde zones van de buitenplaatsen, die gezamenlijk in de 17e en 18e eeuw Walcheren tot de 'Tuin van Zeeland' maakten. De buitenplaatsen maken eveneens onderdeel uit van de Walcherse archeologische onderzoeksagenda. De buitenplaatsen werden omgeven door zeer uitgestrekte tuincomplexen, zoals duidelijk wordt uit de historische kaart uit 1750 van de gebroeders Hattinga. Omdat alleen archeologische resten met informatiewaarde worden verwacht op de locatie van en direct rondom de (voormalige) bebouwing van de buitenplaatsen, zijn op de bijlagekaarten alleen de bebouwde zones als waardevol gebied aangeduid. Het zeldzame karakter, de hoge informatiewaarde en daarmee het wetenschappelijke belang van de zones maken het noodzakelijk om bij de herziening in stringentere zin af te wijken van de landelijke ontheffingsregeling, zoals opgenomen in de WAMZ.

Naast de gebieden met een vastgestelde archeologische waarde is het buitengebied op te delen in gebieden met verschillende zogenaamde verwachtingswaarden. De gebieden zijn als zodanig opgenomen op de Indicatieve Kaart voor Archeologische Verwachtingen (IKAW). Op de IKAW van Walcheren zijn de getij-inversieruggen aangeduid als zones met een hoge verwachtingswaarde of trefkans op archeologische waarden, omdat deze ruggen vanaf het begin van de Middeleeuwen als favoriete bewoningslocaties gelden. In de gebieden tussen de getij-inversieruggen geldt een middelhoge verwachtingswaarde of trefkans op archeologische waarden. Hier kunnen namelijk in de top van het onderliggend veen resten verwacht worden van bewoning uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Deze resten genieten echter grotere zeldzaamheid.

Het overgrote deel van het buitengebied van Vlissingen betreft namelijk zones met een middelhoge trefkans. De middelhoge trefkans geldt met name vindplaatsen uit de Ijzertijd en/of Romeinse Tijd in de top van het veen. Het veen is vaker aangetast door natuurlijke erosie of door veenwinning in de Middeleeuwen. Toch zijn ook aanzienlijke gebieden aanwezig met nog intact veen. Dit is gebleken uit verschillende onderzoeken die in het buitengebied al zijn uitgevoerd. Ten tijde van het opstellen van de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren is een ontheffing voor bodemingrepen in deze zones met een oppervlak gelijk aan of kleiner dan 1.000 m² vastgesteld, met name op grond van de hoge kans van verstoring van de top van het veen.

Een klein deel van het buitengebied bestaat in de ondergrond uit afzettingen van oudere kreken. Voor deze zones geldt een hoge trefkans op archeologische resten uit de Middeleeuwen. In de Walcherse nota is een ontheffing voor bodemingrepen in deze laatste zones met een oppervlak gelijk aan of kleiner dan 500 m² vastgesteld. Dit is als een maatschappelijk aanvaardbare balans tussen de ontwikkeling van ruimtelijke ordening en de mogelijkheid archeologische waarden aan te treffen gezien.

Een zeer klein deel van het buitengebied bestaat uit zones met een lage trefkans. Zoals eerder aangegeven is voor die gebieden een dubbelbestemming 'waarde - archeologie' niet gerechtvaardigd. Het betreft met name gebieden die tot een relatief recent verleden onder water hebben gestaan. In deze gebieden blijft een archeologische toets geheel achterwege.

Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de ontheffing voor de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde gelijkgesteld, namelijk voor bodemingrepen gelijk aan of kleiner dan
500 m². Dit is gedaan om de ontheffingsregeling inzichtelijker te maken. Om echter kostbaar onderzoek te voorkomen in deze gebieden, waar immers slechts sprake is van een trefkans op archeologische waarden, is in de procedure voor het archeologisch onderzoek een eerste stap opgenomen, waarbij door de archeologisch deskundige bij een vergunningaanvraag de noodzaak van archeologisch onderzoek wordt afgewogen.

Nationaal Landschap

Walcheren is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Op figuur 5 is de begrenzing van het Nationaal Landschap aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0005.jpg"

Figuur 5 Begrenzing Nationaal Landschap Walcheren (bron: Omgevingsplan)

In tabel 3 worden de in het Omgevingsplan aangegeven kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap benoemd (op basis van de landschappelijke en cultuurhistorische typering zoals hiervoor beschreven).

Tabel 3 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap

Landschapstype   Kernkwaliteit  
Stedelijk landschap
 
Herkenbare structuur van verstedelijking die is gekoppeld aan hogere ligging van kreekruggen.  
Dijkenlandschap   Agrarisch karakter met relatief grootschalige verkaveling en veelal beplante binnendijken.  
Kreekruggen / poelgrondenlandschap   In het landschap herkenbare kreekruggen en open poelgebieden.  
Natuurlandschap   Bijzonder duinlandschap aan de noordwestzijde (o.a. de Mantelingen) en de zuidwestzijde (o.a. Kaapduinen).  
Groen wonen landschap / recreatielandschap   Bebost duinlandschap met (historische) landgoederen en buitenplaatsen en met uitgebreide recreatieve voorzieningen.  
cultuurhistorisch gebiedstype   kernkwaliteiten  
Strandwallenlandschap Oudland   Duinen en zeedijken, paalhoofden langs de kust, buitenplaatsen.
Middeleeuwse nederzettingspatronen, een groot aantal vliedbergen, contrast lager gelegen poelgronden en hoger gelegen kreekruggen.  
Bijzondere bouwwerken   Historische boerderijen, molens, stads- en dorpsgezichten en monumentale bebouwing in de kernen.  

3.1.2 Functionele analyse

Landbouw

Het totale areaal cultuurgrond in 2007 in de gemeente Vlissingen bedroeg circa 992 ha. Het grootste deel van dit areaal is in gebruik voor akkerbouw (712 ha).

Gelet op de bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied moet met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering rekening worden gehouden. In vergelijking met ontwikkelingen elders in Zeeland kan geconcludeerd worden dat dit proces zich met name richt op schaalvergroting, intensivering, specialisatie en het toepassen van nevenactiviteiten (verbreding). Opvallend is dat elke ondernemer zijn / haar eigen keuze maakt in deze ontwikkelingsmogelijkheden, afhankelijk van de situatie op het betreffende bedrijf en persoonlijke omstandigheden.

Schaalvergroting

Om aan de gevolgen van de voortgaande liberalisering en globalisering op de wereldmarkt en het terugtredende markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieueisen te kunnen voldoen, is de mogelijkheid voor schaalvergroting heel belangrijk. Dit betreft zowel vergroting van het bedrijfsoppervlak als van de bedrijfsbebouwing. Gezien de huidige omvang van de grondgebonden landbouw in het plangebied en de claims vanuit andere functies (hoge grondprijzen), zijn de schaalvergrotingsmogelijkheden beperkt, tenzij gronden van andere agrarische bedrijven beschikbaar komen en kunnen worden overgenomen.

Specialisatie

Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en / of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies.

Verbreding

Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van kano's / fietsen, kampeerboerderij, windenergie, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is de marktruimte van belang; er kan teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten).

Uitgangspunt is dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor onderhoud van natuur en landschap. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van natuur- en landschapsbeheer met de agrarische bedrijfsvoering op bedrijfsniveau een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam evenwicht tussen deze verschillende functies.

Gevolgen voor het buitengebied

Een belangrijk effect van de ontwikkelingen in de landbouw is dat het aantal agrarische bedrijven de komende jaren verder zal afnemen. Deze vrijkomende bedrijfslocaties worden in de meeste gevallen gebruikt voor de woonfunctie (voormalige agrarische bedrijven). De overblijvende agrarische bedrijven zullen verder worden vergroot. In veel gevallen gaat deze bedrijfsvergroting gepaard met toenemende bebouwing en intensivering van het agrarisch gebruik. Anderzijds neemt het aantal agrariërs dat deelneemt aan het akkerrandenbeheer toe. Een duidelijk waarneembare ontwikkeling is verder dat op veel bedrijven nevenactiviteiten worden uitgevoerd. In veel gevallen gaat het daarbij om een minicamping (kleinschalig kamperen), maar ook andere nevenactiviteiten komen voor, veelal in de vorm van Nieuwe Economisch Dragers (NED's; kleinschalige bedrijfsmatige functies in agrarische bedrijfsgebouwen).

Recreatie en toerisme

Natuur en landschap, rust en ruimte zijn belangrijke factoren in de waardering van het Vlissingse buitengebied door toeristen en recreanten. Naast de stad Vlissingen is het gebied rondom Rammekenshoek een belangrijke toeristisch-recreatieve trekker in de gemeente. Hier zijn dan ook enkele dag- en verblijfsrecreatieve functies gevestigd (naast nudistencamping Zeelandia, ook een terrein voor kleinschalig kamperen en een dagrecreatieve voorziening (boerengolf) als NED bij een agrarisch bedrijf). Het bezoekerscentrum in Fort Rammekens en het aangrenzende natuurgebied Rammekenshoek vervult eveneens een dagrecreatieve functie (rondleidingen en excursies etc.).

Naast deze specifieke recreatieterreinen is het buitengebied van belang voor recreatief medegebruik door fietsers, wandelaars en sporters, zowel bewoners van de gemeente en omgeving als verblijfsrecreanten. Dit recreatief medegebruik vindt voor een belangrijk deel plaats op de plattelandswegen en deels op specifieke recreatiepaden. De afgelopen jaren zijn de routenetwerken voor wandelaars en fietsers verbeterd en uitgebreid. Voorbeelden daarvan zijn het fietsroutesysteem en het wandelpad dat langs Rammekenshoek is gerealiseerd.

Infrastructuur

De A58 is de autosnelweg met een nationale stroomfunctie die het buitengebied van de gemeente Vlissingen doorkruist in oost-westelijke richting. De A58 verbindt Walcheren en Midden-Zeeland met de rest van Nederland en sluit ter hoogte van Bergen op Zoom aan op de A4 richting Randstad en Antwerpen. De A58 ligt tussen Vlissingen en Eindhoven en staat in verbinding met andere autosnelwegen die door Nederland liggen. Vanaf de A58 is de N254 (Sloeweg-Noord) bereikbaar via afslag 39, Middelburg. Deze N254 heeft een regionale stroomfunctie die een verbinding vormt tussen Walcheren / A58 en via de Westerscheldetunnel met Zeeuws Vlaanderen en België. Voorts is vanaf de A58 de Ritthemsestraat (N662) bereikbaar (afrit 40). Deze weg verbindt Oost-Souburg en Vlissingen met de haven van Vlissingen-Oost.

Tussen Vlissingen (Nieuwe Vlissingseweg, N661), Veere (Veerseweg, N663), Koudekerke (Koudekerkseweg, N660) en Middelburg zijn wegen met een gebiedsontsluitende functie aanwezig waarop alle overige waterschapswegen, die een plattelands- en / of erftoegangsfunctie hebben ontsluiten. De plattelandswegen zijn wegen die in het verblijfsgebied, dat het buitengebied is, thuis horen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.bpbuitengebied-vg99_0006.jpg"

Figuur 6 Wegencategorisering (bron Omgevingsplan)

Wonen

In het buitengebied van Vlissingen komen ongeveer 90 burgerwoningen voor. Dit aantal zal door met name de afname van het aantal agrarische bedrijven de komende jaren verder toenemen. Daarnaast kan het buitengebied een aantrekkelijk woonklimaat (ruim en veilig wonen in een natuurlijke en rustige omgeving) bieden voor bijzondere woonvormen, zoals bijvoorbeeld landgoederen nieuwe stijl, of nieuwe woonfuncties in bijvoorbeeld monumentale en/of cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

Niet-agrarische bedrijvigheid en andere functies in het plangebied

In het buitengebied komt verspreid een aantal niet-agrarische bedrijfsfuncties voor. Een overzicht van de aanwezige bedrijven is opgenomen in de bijlage bij de planregels. De aard van de bedrijfsactiviteiten is zeer divers (van het munitiedepot tot een tingieterij). Bij een aantal bedrijven is sprake van een bedrijfswoning. De bedrijven in het buitengebied worden voorzien van een specifieke bestemming.

Voor bestaande niet-agrarische bedrijven geldt, dat deze moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en / of intensivering van productieprocessen. Gelet op het karakter van het buitengebied zijn de mogelijkheden voor uitbreiding van de activiteiten van niet-agrarische bedrijfsfuncties in het buitengebied echter beperkt.

Naar verwachting neemt de vraag om niet-agrarische bedrijfsfuncties te vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toe. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap. Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Naast deze hinder kunnen ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet-agrarische bedrijvigheid het economisch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid).

Zeehavenactiviteiten buiten het plangebied

Buiten het plangebied liggen de Buitenhaven van Vlissingen en het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost. Hier vinden, naast zeehavengebonden activiteiten, ook enkele grootschalige industriële activiteiten plaats (hoofdzakelijk in Vlissingen-Oost). Beide zeehaventerreinen kennen een zone industrielawaai die gedeeltelijk over het plangebied loopt. Bovendien zijn de activiteiten van het bedrijf Mercuria Terminals Flushing B.V. in de Buitenhaven risico's verbonden die zich vertalen in risicocontour 10-6voor het plaatsgebonden risico (PR) die eveneens gedeeltelijk over het plangebied heen is gelegen.