3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen worden gebouwd:
-
a. in het bouwvlak: bouwwerken;
-
b. buiten het bouwvlak: terreinafscheidingen;
met inachtneming van het volgende:
3.2.2 Algemeen
-
a. bouwwerken zijn slechts toegestaan indien dit gelet op aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. silo's, mestopslagruimten, wateropslagruimten, teeltondersteunende voorzieningen, overkappingen, voorzieningen ten behoeve van aquacultuur, de teelt van wormen en slakken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts toelaatbaar binnen bouwvlak, met dien verstande dat de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens enerzijds en gebouwen, mestopslagruimten, wateropslagruimten, teeltondersteunende voorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, anderzijds niet minder bedraagt dan 5 m;
-
c. ter plaatse van het bouwvlak is ten hoogste één agrarisch bedrijf toegestaan;
-
d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
-
e. de oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten hoogste 200 m² en de inhoud ten hoogste 750 m³;
-
f. de bouwhoogte en gezamenlijke inhoud van een mestverzamelsilo mag niet meer bedragen dan 5 m respectievelijk 2.500 m3;
-
g. de bouwhoogte van een silo, met uitzondering van een (regionale) mestverzamelsilo, mag niet meer bedragen dan 10 m;
-
h. de bouwhoogte van een stapmolen mag niet meer bedragen dan 4 m;
-
i. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen dan wel kassen ten behoeve intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak mag per bouwvlak niet meer bedragen dan, voor:
-
1. intensieve tuinbouw in gebouwen 500 m2;
met dien verstande dat glastuinbouw als neventak niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open nagenoeg onbebouwd gebied';
-
j. de afstand van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
-
k. indien gebouwen worden afgedekt door een constructie van één of meer hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling, tenzij met een aanduiding anders is aangegeven, ten hoogste 55°.
3.2.3 Gebouwen
-
a. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
-
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m meer dan de maximaal toelaatbare goothoogte;
-
c. de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen mag uitsluitend worden overschreden door dakkapellen en gelijksoortige vormen, niet zijnde een topgevel, mits de breedte niet meer draagt dan:
-
1. 50% van de breedte van de onderliggende gevel in het voorgeveldakvlak;
-
2. 70% van de breedte van de onderliggende gevel in het achtergeveldakvlak.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 m;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
-
c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 16 m;
-
d. de bouwhoogte van antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes bedraagt ten hoogste 15 m;
-
e. de bouwhoogte van schotelantennes bedraagt ten hoogste 6 m;
-
f. de bouwhoogte van tuinmeubilair bedraagt ten hoogste 2 m;
-
g. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
-
h. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 6 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Toestaan gebouwen ten behoeve van kleinschalige kampeerterreinen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van kleinschalige kampeerterreinen in de vorm van sanitaire voorzieningen of kleinschalige recreatieruimten binnen het agrarisch bouwvlak of direct daaraan grenzend tot een oppervlakte van 100 m2, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. aangetoond dient te zijn dat bestaande bebouwing niet ten behoeve van het kleinschalig kamperen kan worden gebruikt;
-
b. als bebouwing buiten het bouwvlak wordt gerealiseerd, aangetoond dient te zijn dat oprichting binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
-
c. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
d. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
e. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
f. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.2 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en 3.2.2 onder b met betrekking tot het verkleinen van de afstand tot de perceelsgrens, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
c. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
d. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.3 Bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.2.1 onder a voor de bouw van een gebouw, silo of mestopslagruimte of wateropslagruimte die de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 15 m overschrijdt:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
c. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
d. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden;
-
e. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
-
f. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
-
1. de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het bouwplan betrekking heeft op een volgens dit artikel toelaatbaar bedrijf en de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder a;
-
2. de milieudeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder c .
3.3.4 Kap mestverzamelsilo
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder f uitsluitend ten behoeve van de afdekking door middel van een kap, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
c. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
d. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.5 Hogere bouwhoogte silo
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder g voor de bouw van een silo tot een bouwhoogte van 15 m op de gronden zonder aanduiding, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.6 Hogere goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en b uitsluitend ten behoeve van het toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. de overschrijding van de maximale toelaatbare goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste 20%;
-
c. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
d. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
e. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.7 Bouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.2.2 onder i voor de bouw van kassen ten behoeve van glastuinbouw als neventak, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is alleen toegestaan indien gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf dit noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
b. afwijken is toegestaan ter plaatse van het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open nagenoeg onbebouwd gebied';
-
c. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van kassen niet meer bedraagt dan 2.000 m²;
-
d. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
e. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
f. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
-
g. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. afwijking mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
-
h. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
-
1. de landschaps- en natuurdeskundige of voldaan wordt aan het bepaalde onder f deskundige omtrent de vraag of het bouwplan betrekking heeft op een volgens dit artikel toelaatbaar bedrijf en de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder a;
-
2. de milieudeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder e .
3.3.8 Oprichten van stellingen en overkappingsconstructies buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b voor het oprichten van stellingen en overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. overkappingsconstructies zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van fruitteelt;
-
b. de teeltondersteunde voorzieningen staan ten dienste aan en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
c. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4 m;
-
d. stellingen zijn uitsluitend toegestaan in aansluiting op agrarische bouwvlakken;
-
e. de oppervlakte van stellingen en overkappingsconstructies bedraagt per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 ha;
-
f. de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt verleend indien:
-
1. bebouwing gelet op de aard, omvang en inrichting van het bedrijf noodzakelijk is voor de continuïteit dan wel voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
-
2. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien dit leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
3. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, met dien verstande dat:
-
a. de landschappelijke inpassing dient te waarborgen dat de betreffende ontwikkelingen ook in de winterperiode grotendeels aan het zicht worden onttrokken;
-
b. het bevoegd gezag bij toepassing van deze bevoegdheid verlangen dat een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente wordt afgesloten, waarin wordt verwezen naar een opgesteld plan waarin de ruimtelijke kwaliteitswinst is vormgegeven en waarin de realisering en het beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing worden vastgelegd;
-
g. afwijken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open nagenoeg onbebouwd gebied';
-
h. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'landschapswaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' en/of 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open, nagenoeg onbebouwd gebied' en 'natuurwaarden' en het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden van het aangrenzende natuurgebied;
-
i. voor zover het gronden betreft met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - randzone', 'landschapswaarden' en/ of 'natuurwaarden': het bouwplan uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is in verband met de belangen van de omliggende bestemmingen en functies;
-
j. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
-
k. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
-
1. de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het bouwplan betrekking heeft op een volgens dit artikel toelaatbaar bedrijf en de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde onder f.1;
-
2. de landschaps- en natuurdeskundige omtrent de vraag of wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing als bedoeld in het bepaalde onder j.
3.3.9 Realiseren paardenbak en/of stapmolen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van de bouw van een paardenbak of een stapmolen buiten een bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijken is niet mogelijk voor de gronden aansluitend aan het bouwvlak;
-
b. afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 50 m ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
-
c. de bouwhoogte van een stapmolen bedraagt ten hoogste 4 m;
-
d. het oprichten van lichtmasten en / of geluidsinstallaties is niet toegestaan;
-
e. afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
f. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
-
g. afwijken mag niet leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstenen en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.10 Toestaan kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van de vestiging van een nieuw kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 15;
-
b. afwijken is alleen mogelijk indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft dat duurzaam minimaal 5 hectare grond in agrarisch gebruik heeft, waarvan 1 hectare aansluitend op het bouwvlak en waarbij ter plaatse een door het bedrijfshoofd bewoonde woning aanwezig is;
-
c. kleinschalig kampeerterreinen niet op elkaar mogen worden aangesloten waardoor grotere (kampeer)complexen ontstaan;
-
d. ter plaatse geen andere kampeervormen worden uitgeoefend;
-
e. de standplaatsen, spel- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kleinschalig kampeerterreinen slechts zijn toegestaan op of in aansluiting op een agrarisch bouwvlak;
-
f. sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein tot een maximale oppervlakte van 100 m2 mogen worden ondergebracht in bestaande gebouwen op het bijbehorende agrarisch bebouwvlak;
-
g. indien bestaande gebouwen niet geschikt zijn voor gebruik als sanitaire voorziening of recreatieruimte of nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering mag – in afwijking van het bepaalde onder f – binnen het bebouwvlak één nieuw gebouw worden opgericht met een maximale oppervlakte van 100 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
-
h. in afwijking van onder f sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein tevens zijn toegestaan in aansluiting op het agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
-
1. er bestaat geen mogelijkheid de bebouwing binnen het bouwvlak te plaatsen uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering dan wel om financieel-economische redenen;
-
2. de totale oppervlakte sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt maximaal 100 m2;
-
3. de bebouwing is gelegen binnen de landschappelijke inpassing van het kleinschalig kampeerterrein;
-
i. de hoogte van spel- en speelvoorzieningen ten hoogste 3 m bedraagt;
-
j. de standplaatsen en overige voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein, groenvoorzieningen uitgezonderd, niet mogen worden aangelegd of opgericht binnen een afstand van 50 m, vanaf de dichtstbijzijnde gevel, van een naburige woning;
-
k. de afstand tot geluidsgevoelige bestemmingen minimaal 50 m bedraagt;
-
l. in afwijking onder k de afstand tot geluidsgevoelige bestemmingen minder dan 50 m mag bedragen indien door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat door het treffen van voorzieningen voldaan kan worden aan de geluidsnormen;
-
m. een omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
-
n. uitsluitend toeristische kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende de periode van 1 maart tot en met 15 november;
-
o. de bruto-oppervlakte per standplaats niet meer bedraagt dan 500 m2;
-
p. realisatie van standplaatsen gepaard dient te gaan met een adequate landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst;
-
q. afwijken is alleen mogelijk indien dit niet leidt tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bouwvlakken;
-
2. onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden.
3.3.11 Beëindigen kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.10 ten behoeve van de beëindiging van een nieuw kleinschalig kampeerterrein.
3.3.12 Vergroten aantal standplaatsen kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.10 onder a om het aantal standplaatsen van een kleinschalig kampeerterrein te vergroten tot maximaal 25 standplaatsen, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. afwijking is alleen mogelijk indien het een reëel agrarisch bedrijf betreft dat duurzaam minimaal 5 hectare grond in agrarisch gebruik heeft, waarvan 1 hectare aansluitend op het bouwvlak;
-
b. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies;
-
c. de uitbreiding gepaard dient te gaan met een goede landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst;
-
d. in afwijking van het bepaalde in lid 3.3.10 onder f bij kleinschalig kampeerterreinen met meer dan 15 standplaatsen sanitaire voorzieningen en kleine recreatieruimten ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein tot een maximale oppervlakte van 200 m2 mogen worden ondergebracht in bestaande gebouwen op het bijbehorende agrarisch bouwvlak;
-
e. in afwijking van het bepaalde in lid 3.3.10 onder g indien bestaande gebouwen niet geschikt zijn voor gebruik als sanitaire voorziening of recreatieruimte of nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering mag binnen het bebouwvlak één nieuw gebouw worden opgericht met een maximale oppervlakte van 200 m2;
3.3.13 Grotere oppervlakte Nieuwe Economische Drager (NED)
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
bijlage 1 voor het overschrijden van de maximale maten, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de grotere oppervlaktemaat slechts toelaatbaar is binnen de bestaande bebouwing;
-
b. moet worden aangetoond dat geen negatieve ruimtelijke of milieueffecten voor de omgeving optreden;
-
c. voor deze functies geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd;
-
d. gebouwen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop de omgevingsvergunninginwerking treedt, in oppervlakte niet mogen worden uitgebreid.
3.3.14 Nieuwbouw Nieuwe Economische Drager (NED)
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor nieuwbouw van één nieuw gebouw of uitbreiding van één bestaand gebouw ten behoeve van een NED zoals genoemd in bijlage 1 bij een agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de maximale oppervlaktematen, zoals in bijlage 1 aangegeven en met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.13, niet worden overschreden;
-
b. nieuwbouw past binnen het bouwperceel van het agrarisch bedrijf;
-
c. nieuwbouw ten behoeve van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf niet tot gevolg mag hebben dat de agrarische bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak onevenredig worden beperkt;
-
d. nieuwbouw gepaard gaat met:
-
1. sanering van bestaande bebouwing met een oppervlakte van twee maal de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing; en / of:
-
2. een goede landschappelijke inpassing van en landschapsontwikkeling bij het betreffende bouwvlak;
-
e. afwijking is alleen mogelijk ten behoeve van nevenactiviteiten bij een volwaardig of een reëel agrarisch bedrijf;
-
f. het verzoek wordt voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder e wordt voldaan.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijzigen en/of vergroten bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bouwvlakken te wijzigen en / of te vergroten, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het wijzigingsplan dient betrekking te hebben op een volgens dit artikel toelaatbaar bedrijf en in geval van vergroting op een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
b. wijziging en / of vergroting van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot:
-
1. onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van naburige agrarische bedrijven en overige functies;
-
2. onevenredige verstening, verglazing en versnippering van de agrarische gronden;
-
3. onevenredige aantasting van landschappelijke- en natuurwaarden en de agrarische randzone;
-
d. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan:
-
1. 1,5 ha indien het een grondgebonden bedrijf betreft;
-
2. 1,5 ha indien het
-
e. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
-
f. het plan geen afbreuk doet aan de aanwezige of aangrenzende landschaps- en natuurwaarden;
-
g. alvorens omtrent de bevoegdheid tot afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
-
1. de agrarisch deskundige omtrent de vraag, of de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en of sprake is van een volwaardig bedrijf;
-
2. de milieudeskundige omtrent de vraag of de wijziging ter plaatse toelaatbaar is in verband met de belangen van de omringende bestemmingen.
3.6.2 Bedrijfsbeëindiging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het aantal woningen binnen het bouwvlak en het bouwvolume van de gebouwen mag niet worden vergroot;
-
b. de aanwezige goothoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies;
-
d. een op het moment aanwezig kleinschalig kampeerterrein mag worden voortgezet met dien verstande dat het aantal standplaatsen niet meer mag bedragen dan bij de bedrijfsbeëindiging aanwezig zijn.
3.6.3 Realiseren gebruiksgerichte paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bouwvlak te voorzien van de aanduiding 'paardenhouderij', met inachtneming van de volgende regels:
-
a. het aantal woningen binnen het bouwvlak en het bouwvolume mag niet worden vergroot;
-
b. de aanwezige goothoogte mag niet worden gewijzigd;
-
c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies;
-
d. een op het moment aanwezig kleinschalig kampeerterrein mag worden voortgezet met dien verstande dat het aantal standplaatsen niet meer mag bedragen dan bij de bedrijfsbeëindiging aanwezig zijn.
3.6.4 Nieuwe Economische Dragers (NED)
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid onder g voor een NED ter plaatse van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. een NED dient plaats te vinden in de aanwezige gebouwen;
-
b. de ruimte ten behoeve van de vervolgfuncties binnen het bestaande gebouw, in bouwkundige zin een afzonderlijke ruimte dient vormen;
-
c. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 1 genoemde omvang;
-
d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
-
1. de ruimtelijke uitstraling;
-
2. de verkeersaantrekkende werking, waarbij verlening van de omgevingsvergunning niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
-
3. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:
-
a. de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
-
b. de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
-
e. de verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;
-
f. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
-
g. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
-
h. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
-
i. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf;
-
j. afwijken is alleen mogelijk bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
k. het verzoek wordt voorgelegd aan een agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan de voorwaarde als bedoeld onder i wordt voldaan;
-
l. de totale gezamenlijke oppervlakte van alle nevenactiviteiten uit de categorie recreatie en verblijfsrecreatie bedraagt maximaal ten hoogste 500 m²;
-
m. een nevenactiviteit uit de categorie recreatie en/ of verblijfsrecreatie uitsluitend is toegestaan:
-
1. in combinatie met een centrale bedrijfsmatige exploitatie;
-
2. wanneer ter voorkoming van uitponding een privaatrechtelijke overeenkomst is afgesloten.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod werken of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning
Het is uit oogpunt van de aanwezige landschappelijke en / of natuurwetenschappelijke waarden verboden op of in gronden met de aanduidingen 'landschapswaarden', 'natuurwaarden', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open nagenoeg onbebouwd gebied' en 'specifieke vorm van agrarisch - randzone' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het beplanten van gronden met houtgewassen die bij de inwerkingtreding van het plan niet reeds met houtgewassen beplant waren.
3.7.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
-
b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
-
c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 3.2 in acht is genomen.
3.7.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 zijn alleen toegestaan indien daardoor de in lid 3.1 genoemde waarden en wezenlijke kenmerken van de gronden:
-
a. niet worden aangetast of niet significant worden, of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;
-
b. met dien verstande dat het inwinnen van advies niet vereist is indien planvorming op basis van het Natuurbeheerplan Zeeland plaatsvindt.