Plan: | Kom Aagtekerke |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0027BPAagAp-VG01 |
Aanleiding
Bij de gemeente is een verzoek ingediend voor het realiseren van een woning naast Prelaatweg 47.
Plangebied
Momenteel is het plangebied als agrarische grond in gebruik. In de nieuwe situatie wordt een woning tussen Prelaatweg 47 en 49 mogelijk gemaakt (zie figuur B5.1). De situering van de woning is afgestemd op de bestaande woningen.
Figuur B5.1: ligging plangebied
Milieuaspecten
Onderstaand wordt ingegaan op de verschillende (milieu)toetsen voor deze ontwikkeling.
Archeologie
In het bestemmingsplan is een bestemming archeologie opgenomen. Hieraan zijn regels verbonden waaraan moet worden voldaan bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Externe veiligheid
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bronnen die een beperking vormen voor de ontwikkeling. Wel ligt er op meer dan 400 meter een gasleiding, waarvoor gezien de geringe diameter van 4 inch een toetsingsafstand van 4 meter geldt. Voor het plangebied vormt dit geen belemmering.
Water
Huidige situatie
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.300 m2. De huidige functie van het perceel is agrarisch. Het peilgebied waar het plangebied in is gelegen heeft de volgende streefpeilen: zomer NAP -1,85 m en winter NAP -2,0 m. Ten noorden van het plangebied, evenwijdig aan de Prelaatweg is een sloot aanwezig welke in westelijke richting afvoert. In de Prelaatweg is een gemengd rioleringsstelsel aanwezig. In de huidige situatie is er geen afvoer van hemelwater en vuilwater vanuit het plangebied.
Toekomstige situatie
Men is voornemens op het perceel aan de Prelaatweg 47A een woning te ontwikkelen. De oppervlakte van het bouwvlak is 270 m², daarnaast kan buiten het bouwvlak maximaal 60 m2 bebouwd worden. De ontwikkeling heeft als gevolg dat er een vuilwater en hemelwater afvoer vanuit het plangebied moet worden aangelegd.
Vuilwater
De vuilwaterafvoer van de woning dient worden aangesloten op het gemengd stelsel gelegen in de Prelaatweg.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verhardingen in het plangebied wordt beschouwd als schoon wanneer rekening wordt gehouden met het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.). Dit water kan worden afgevoerd naar een bergings-/infiltratievoorziening of naar oppervlaktewater.
Hemelwater
Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak in het plangebied wordt bij voorkeur binnen de grenzen van het plangebied vastgehouden in een greppel of vijver (en geïnfiltreerd mits mogelijk vanwege aanwezigheid van klei), vanuit deze voorziening dient een verbinding aanwezig te zijn met de sloot aan de noordzijde van het perceel. Een mogelijke andere optie is het hemelwater rechtstreeks af te voeren naar de sloot ten noorden van het perceel. Wanneer beide opties niet haalbaar zijn dient de hemelwaterafvoer gescheiden van de vuilwaterafvoer aangesloten te worden op het gemengd rioolstelsel.
Geluid
Wettelijk kader wegverkeer
In onderhavige situatie is er sprake van een plangebied welke is gelegen binnen de invloedssfeer van een gezoneerde weg, de Prelaatweg In het onderzoek is de genoemde weg betrokken, omdat die binnen een straal van 200 meter vanaf het plangebied is gesitueerd. De planontwikkeling betreft een geluidgevoelige bestemming in stedelijk gebied en een stedelijke weg met 2 rijstroken. De zonebreedte bedraagt daardoor 200 meter voor de Prelaatweg. Voor de Prelaatweg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur, de aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt 5 dB.
In de zin van de Wet geluidhinder heeft het plan betrekking op een nieuw te bouwen woning die zijn gelegen binnen de geluidzone van een aanwezige weg in stedelijk gebied. De onderstaande grenswaarde is van toepassing.
Weg | Voorkeursgrenswaarde [dB] | Maximale ontheffing [dB] |
Prelaatweg | 48 | 63 |
Tabel B5.1: Grenswaarden plansituatie na aftrek ex artikel 110g Wgh
Onderzoeksmethodiek
In het kader van het onderzoek zijn voor de effectbeschrijving van de Prelaatweg akoestische berekeningen uitgevoerd voor het jaar 2021. Voor de berekening van de geluidbelasting ter hoogte van de gevel is een berekeningsmodel opgezet waarin de Prelaatweg, de omliggende bebouwing en bodemgebieden en dergelijke zijn opgenomen. De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu versie 1.81.
Uitgangspunten
De etmaalintensiteit van de Prelaatweg is een toekomstprognose voor het jaar 2021. De voertuigverdeling is afkomstig uit telcijfers voor de Prelaatweg in het jaar 2007. Voor de Prelaatweg is een referentiewegdek (DAB 0/16) als uitgangspunt gehanteerd.
Resultaat en conclusie
De geluidniveaus zijn berekend voor de Prelaatweg en er is rekening gehouden met een aftrek conform artikel 110g Wgh voor wegverkeer.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Prelaatweg ten hoogste 48 dB bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). In dit hoofdstuk heeft Nederland de Europese kaderrichtlijn (1996/62/EG), de eerste dochterrichtlijn (1999/30/EG) en de tweede dochterrichtlijn (2000/69/EG) geïmplementeerd in nationale wetgeving. Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen.
De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Op 1 augustus 2009 is de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking getreden, wat onder meer inhoudt dat aan de huidige grenswaarden voor stikstofdioxide (uurgemiddelde en jaargemiddelde) en fijn stof (24-uursgemiddelde en jaargemiddelde) respectievelijk pas op 1 januari 2015 en 1 juni 2011 hoeft te worden voldaan. Daarnaast draagt een ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit wanneer de maximale toename als gevolg van de ontwikkeling niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide/fijn stof (=1,2 ìg/m3) in plaats van de 1% (=0,4 ìg/m3) die voor 1 augustus 2009 geldt. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het realiseren van één woning valt onder het begrip 'niet in betekende mate', waardoor geen onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Flora en fauna
Algemeen
Voorgenomen ontwikkelingen kunnen mogelijk effecten hebben op de ter plaatse en in de directe omgeving aanwezige beschermde natuurwaarden. Dit betekent dat inzicht moet worden verkregen in de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten of leefgebieden van beschermde diersoorten en in de effecten van de ingreep op deze soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet zeer nabij een Natura-2000-gebied gesitueerd (Voordelta of de Manteling van Walcheren). Mogelijke effecten zijn derhalve niet te verwachten.
Soortenbescherming
Werkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van verblijfsgebieden en/of verstoring van de diverse soorten zoogdieren en amfibieën (egel, gewone bosspitsmuis, wezel, veldmuis, huisspitsmuis, gewone pad en kleine watersalamander). Een ontheffing van het ministerie van LNV is sinds de inwerkingtreding van het Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten (23 februari 2005) niet nodig voor vermelde soorten. Aangezien deze soorten in Nederland zeer algemeen voorkomen, de verstoring slechts tijdelijk is en er in de omgeving gelijkwaardige leefgebieden aanwezig zijn, is de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding. Zoals hiervoor al aangegeven is het perceel in gebruik voor agrarische doeleinden. Gelet daarop en op het voorgaande is het reëel om te veronderstellen dat de aanleg niet ten koste gaat van beschermde dier- en plantensoorten.
Zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Werken buiten de kwetsbare periode
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.
Werken in de kwetsbare periode
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.
Bodem
Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste een historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het betreffende perceel is in gebruik voor agrarische doeleinden. Bij dit soort gronden wordt er in principe van uitgegaan dat deze gronden niet vervuild zijn. Uit historisch onderzoek t.a.v. dit perceel is gebleken dat ter plaatse in het verleden geen verontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaarten zijn in de directe omgeving proefboringen uitgevoerd.
Daarbij zijn evenmin verontreinigingen aangetroffen. Gelet op het voorgaande hoeft dan ook geen verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.