direct naar inhoud van Artikel 21 Wonen - Landgoed
Plan: Buitengebied Veere
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0016BPBgbAp-VG01

Artikel 21 Wonen - Landgoed

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen in landhuizen, alsmede voor het behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': wonen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'natuur': natuurgebied;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bos': bos;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'water': waterpartijen;

alsmede voor:

  • f. bijbehorende voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, landschapstuinen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

21.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': ten hoogste één hoofdgebouw per bouwvlak;
  • b. ten hoogste twee bijgebouwen per woning;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2.2 Gebouwen
  • a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. binnen een hoofdgebouw mogen maximaal drie wooneenheden aanwezig zijn;
  • c. het maximum aantal hoofdgebouwen per landgoed mag niet meer bedragen dan 1 per landgoed tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' een ander aantal hoofdgebouwen is aangegeven;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt minimaal 1.500 m3 en maximaal 4.500 m3;
  • e. de breedte van de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt minimaal 20 meter;
  • f. de goot- en bouwhoogte van de voorgevel van een hoofdgebouw bedragen minimaal 6 meter;
  • g. per hoofdgebouw mogen maximaal drie bijgebouwen aanwezig zijn;
  • h. de oppervlakte van een bijgebouw bedraagt maximaal 150 m2 tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', een ander bebouwd oppervlak is weergegeven;
  • i. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw bedragen maximaal 3,30 meter respectievelijk 7 meter.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevellijn en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 12 meter;
  • d. de bouwhoogte van antennes bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter.
21.3 Nadere eisen
21.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen stellen omtrent de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van de grenzen van de bouwvlakken of perceelsgrenzen en ten opzichte van elkaar.

21.3.2 Voorwaarden

De nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen, dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan, waaronder mede worden verstaan het behoud van de aanwezige waarden.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2.3:

  • a. tot een hoogte die maximaal gelijk is aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte;
  • b. tot een hoogte van maximaal 6 meter op gronden waar geen gebouwen zijn toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b tot een hoogte van maximaal 15 meter, indien het bouwwerk, geen gebouw zijnde, een zend- of ontvangstmast is.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in een woning dan wel wooneenheid, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ten hoogste 60 m² mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  • b. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
  • c. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
  • d. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
  • e. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
  • g. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.6.1 Verbod

het is verboden grondwallen aan te brengen;

21.6.2 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
  • 1. het is verboden op de tot 'Wonen - Landgoed' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties en apparatuur;
    • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • d. het vellen of rooien van opgaand hout.
21.6.3 Uitzondering op verbod

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet vereist voor werken welke:

  • a. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de (sub)bestemming betreft;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. waarvoor krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning is vereist;
  • d. ter plaatse van een bouwvlak waarvoor ingevolge de Wabo een omgevingsvergunning is vereist.
21.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 21.6.2 wordt slechts verleend indien daardoor de in 21.1 genoemde waarden en wezenlijke kenmerken van de gronden:

  • a. niet worden aangetast;
  • b. per saldo niet significant worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen, voor zover het bestaande natuur, gelegen binnen de begrenzing EHS, betreft;
  • c. een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien de waarden van de inmschreven gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • 2. alvorens te beslissen omtrent een vergunning winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de betreffende waarden van het gebied, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of zullen worden verkleind.