direct naar inhoud van 3.2 Beleidskader algemeen
Plan: De Tienden II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0006BPTien2ZldUp-VG01

3.2 Beleidskader algemeen

Rijksbeleid

Algemeen

Met betrekking tot het nationaal beleid is de Nota Ruimte (2006) van belang. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In de nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; en borging van de veiligheid.

Economische vitaliteit is in de Nota Ruimte als belangrijk speerpunt opgenomen. Vitaliteit van het platteland moet worden versterkt door ruimte te geven aan het hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden.

In de Nota Ruimte wordt de provincie verantwoordelijk gesteld voor de verdeling van de ruimte voor wonen en werken over de gemeenten. Daarnaast vormt ook verhoging van de kwaliteit een hoofdpunt van beleid: voldaan moet worden aan de veranderende vraag naar woningen en woonomgevingen. De revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgaven in bestaand bebouwd gebied moeten in beleid en uitvoering krachtig ter hand worden genomen, gelijktijdig of in samenhang met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties.

Ook de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap ligt bij provincies en gemeenten. "Ontwikkelen met kwaliteit" is voor ruimtelijke plannen één van de doelen.

Nationaal Landschap

Walcheren is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. Nationale landschappen zijn gebieden met een internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Deze moeten behouden blijven, duurzaam worden beheerd en waar mogelijk worden versterkt. Binnen nationale landschappen is "behoud door ontwikkeling" het uitgangspunt van het ruimtelijke beleid.

Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. Zij nemen, op basis van de globale begrenzing van de PKB-kaart, een gedetailleerde begrenzing van de nationale landschappen op in hun streekplannen en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kernkwaliteiten uit. Deze zijn leidend voor de ruimtelijke ontwikkeling.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn binnen nationale landschappen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap.

In de beleidstekst van het Rijk is het volgende geformuleerd over bouwen in het nationale landschap.

"In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (ja, mist-regime). Binnen de nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo-nul). In nationale landschappen met een substantieel negatieve bevolkingsontwikkeling, waar ondanks toepassing van het migratiesaldo-nul principe de bevolkingsafname niet gekeerd kan worden, kan onder voorwaarden een hoger aantal woningen worden gebouwd dan uitgaande van het migratiesaldo-nul mogelijk zou zijn. In dergelijke gevallen mag een door de provincie te bepalen en door het rijk te beoordelen beperkt aantal woningen extra worden gebouwd, mits de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden behouden of worden versterkt. Deze uitzonderingsbepaling moet bijdragen aan het behoud van de economische vitaliteit, de leefbaarheid en het draagvlak voor voorzieningen in het nationaal landschap."

Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2006 – 2012 (2006)

Algemeen

Kwaliteit en dynamiek zijn de sleutelwoorden in het Omgevingsplan Zeeland. Kort gezegd komen deze sleutelwoorden erop neer dat vanuit het omgevingsplan een bijdrage geleverd moet worden aan de voor Zeeland noodzakelijke economische en sociaal-culturele dynamiek (vasthouden aan een gematigde bevolkingsgroei). Tegelijkertijd geeft het omgevingsplan de inspanningen aan met het doel de kernkwaliteiten van de regio verder te versterken en te ontwikkelen. Duurzaam ontwikkelen is daarom het centrale uitgangspunt: ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen, maar wel met kwaliteit.

Nationaal Landschap

Algemeen

Walcheren is één van de deelgebieden uit het Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland. Doel van het beleid is het versterken van de kwaliteiten van het Nationaal Landschap. Daartoe wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld. Momenteel bereidt de gemeente Veere een landschapsvisie voor haar eigen grondgebied voor.

Binnen het Nationaal Landschap Zuidwest Zeeland bevinden zich veel kleine kernen. In deze kernen is de woonfunctie leidend. Deze dient te worden behouden en versterkt. Het algemene woningbouwbeleid van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding) is het behoud en versterking van de woonfunctie voldoende waarborgen.

Voor het Nationaal Landschap wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan behoud en ontwikkeling van de grondgebonden landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie, toerisme en recreatie. Ook in andere opzichten moet het Nationaal Landschap zich sociaal-economisch voldoende kunnen ontwikkelen, want ook het landschap is zeer gebaat bij een goed functionerend en vitaal platteland. Samenvattend kan worden gesteld dat het beleid voor het Nationaal Landschap is gericht op "behoud door ontwikkeling".

De provincie heeft de kernkwaliteiten nader uitgewerkt. De volgende kernkwaliteiten van het polderlandschap in Walcheren zijn in het omgevingsplan specifiek omschreven.

  • Zeelandroute: zicht vanaf de N57 op het platteland van Walcheren;
  • dijkenlandschap: agrarisch karakter met relatief grootschalige verkaveling en veelal beplante binnendijken;
  • kreekruggen / poelgrondenlandschap: in het landschap herkenbare kreekruggen en open poelgebieden;
  • natuurlandschap: bijzonder duinlandschap aan de noordwest- en zuidwestzijde;
  • groen wonen landschap / recreatielandschap: bebost duinlandschap met (historische) landgoederen en buitenplaatsen en met uitgebreide recreatieve voorzieningen;
  • strandwallenlandschap: duinen en zeedijken, paalhoofden langs de kust, buitenplaatsen;
  • oudland: middeleeuws nederzettingenpatroon, groot aantal vliedbergen, contrast lager gelegen poelgronden en hoger gelegen kreekruggen;
  • ringwalburgen: Middelburg, Domburg, Oost-Souburg;
  • vestingsteden: Veere, Middelburg en Vlissingen;
  • Landfront Vlissingen: goed bewaard gebleven onderdeel van Atlantikwall;
  • bijzondere bouwwerken: historische boerderijen, stads- en dorpsgezichten en monumentale bebouwing in de kernen.

Waar de begrenzing van het nationale landschap op een overgang ligt van bebouwd naar landelijk gebied dient bij nieuwe ontwikkelingen extra aandacht te worden besteed aan een goede aansluiting bij het landschap.

Wonen in het nationaal landschap

De volgende uitgangspunten worden genoemd voor (woningbouw)ontwikkelingen die in het nationaal landschap zijn gelegen:

  • ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij aard en schaal van het landschap en de kernkwaliteiten van het gebied;
  • kernkwaliteiten versterken: locatiekeuze, vormgeving en inrichting, inpassing;
  • inschakeling kwaliteitsteam aanbevelenswaardig;
  • reële woningbouwplanning, binnen de kaders van Omgevingsplan Zeeland;
  • goede monitoring van kwaliteit en kwantiteit;
  • migratiesaldo-nul.

Landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit heeft een sterke overlap met het begrip landschap en landschapskwaliteit en andere aspecten van de omgevingskwaliteit zoals de cultuurhistorie. Karakteristiek voor Walcheren is het herkenbare grootschalig patroon van besloten kreekruggen en open poelgebieden met veelal geen tot weinig bebouwing en opgaande beplanting. Ten aanzien van de landschappelijke inbedding van nieuwe elementen en ontwikkelingen geldt dat deze elementen en ontwikkelingen (woonwijken) moeten aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap en dat deze het bestaande landschap niet mogen verstoren. Dit betekent inpassing van nieuwe ontwikkelingen in overeenstemming met grootschalig landschappelijk patroon: verdichting op de kreekruggen, behoud openheid in de poelgebieden.

Op welke wijze deze landschappelijke inbedding vorm gegeven moet worden hangt af van het bestaande landschap en van de vormgeving van het specifieke plan. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Algemene normstelling doet niet altijd recht aan de situatie en zal soms als onvoldoende en soms als overdreven of gebiedsvreemd ervaren. Als indicatie wordt een algemene norm voor een afschermende groengordel van 10 meter gehanteerd. In de praktijk kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken om te komen tot het gewenste maatwerk, zodat er altijd sprake zal zijn van een optimale landschappelijke inbedding. Een deskundigenadvies of inzet van het kwaliteitsteam kan een belangrijke meerwaarde zijn bij het adviseren over de omvang en vormgeving van de landschappelijke inbedding.

Omgevingskwaliteit als uitgangspunt

Algemeen uitgangspunt voor het provinciale landschapsbeleid is dat ruimtelijke ingrepen met gevolgen voor het landschap steeds gepaard gaan met inspanningen om de landschappelijke kwaliteiten te verhogen. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap.

Binnen het Omgevingsplan Zeeland wordt per regio een aantal milieukwaliteiten benoemd, die per regio kunnen verschillen. In tabel B10.1 is aangegeven welke regionale milieukwaliteiten (karakteristieken) voor de regio Walcheren zijn geduid. Verder worden in deze tabel ook de strategieën geformuleerd die het afwegingskader vormen voor de inpasbaarheid van nieuwe ontwikkelingen.

Tabel 3.1. Regionale milieukwaliteiten Walcheren

karakteristiek   strategie  
Het 'platte'land van Walcheren kenmerkt zich als een rustige, schone en donkere omgeving.
De kustzone kenmerkt zich door natuurgebieden en grootschalige recreatie. De milieukwaliteit in deze omgeving is goed.
Vlissingen en Middelburg hebben een redelijke milieukwaliteit. Lokaal is sprake van luchtkwaliteitsknelpunten.
Goede scheiding tussen rustige natuur en recreatie.  
Het behouden en versterken van de huidige milieukwaliteiten heeft hier het primaat.
Er zijn geen nieuwe, gebiedsvreemde verstoringsbronnen toegestaan.
Kustzone benutten.
In het stadsgewest worden lokale kwaliteitspunten waar mogelijk in overleg met de regio aangepakt.  

Nieuwe elementen en ontwikkelingen moeten aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap en mogen het bestaande landschap niet verstoren; nieuwe ontwikkeling moet logisch onderdeel uitmaken van omliggende landschap.

Hoogteregeling

De beeldkwaliteit van Zeeland wordt voor een belangrijk deel bepaald door het gevoel van ruimte, openheid en weidsheid in het agrarische buitengebied, de natuurgebieden op het land en de deltawateren. De provincie hanteert voor diverse schaalniveaus voor gemeenten bouwhoogtes voor bouwwerken. Voor de kern van Zoutelande is een hoogte van 15 meter toegestaan. Aan de rand van de kern 12 meter. Wanneer aangetoond kan worden dat de hoogte en de massa van een bouwwerk niet zal leiden tot een aantasting van het landschap en de stedenbouwkundige karakteristieken van de omgeving kan van binnen de aangegeven hoogtes worden afgeweken.

Cultuurhistorische kwaliteit

  • Bewoningsresten uit IJzertijd en Romeinse Tijd onder de middeleeuwse kleiafzettingen.
  • Nederzettingen vanaf de Vroege Middeleeuwen, w.o. de ringwalburchten van Oost-Souburg, Middelburg en Domburg, waardevolle steden (Middelburg, Veere, Vlissingen) en dorpen.
  • Verdedigingswerken vanaf de Middeleeuwen (vliedbergen, stedelijke vestingwerken) tot en met WOII (Landfront Vlissingen).
  • Landschappelijke opbouw en samenhang gebaseerd op de geomorfologie en het naoorlogse landschapsplan: open, vrij schaars bewoonde en onbeplante poelgronden, meer besloten, bebouwde en beplante kreekruggen.
  • De rand met duinen, bebossing, buitenplaatsen en de Westkapelse Zeedijk.
  • De paalhoofden langs de kust.
  • Strategie.
  • Versterken samenhang en herkenbaarheid voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.
  • Nederzettingen en verdedigingswerken: behoud door ontwikkeling.

Zorgvuldig ruimtegebruik en bundeling

Gemeenten hebben de taakstelling om in hun gemeentelijke woningbouwplanning 50% van de woningbouwproductie de grens van het bestaand bebouwd gebied te realiseren (inbreiding). Het gaat hierbij om de bruto woningbouwproductie (het totale aantal gebouwde woningen zonder aftrek van gesloopte woningen). Het onderscheid tussen inbreiding en uitbreiding wordt bepaald aan de hand van de vastgestelde grenzen bebouwd gebied. Het plangebied De Tienden II ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied van de provincie Zeeland (vastgesteld 1-1-2005).

Wonen

Het bieden van voldoende ruimte voor wonen vormt het uitgangspunt van het provinciale woonbeleid. Bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit staan daarbij centraal.

Het provinciaal ruimtelijk beleid gaat daarbij niet langer uit van een provinciale woningbouwprogrammering. Om beter tegemoet te kunnen komen aan de wensen van de consument, de woningbouwplanning flexibeler te maken en de productie te verhogen is met de provinciale woonvisie een beleid ingezet waarbij gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen voor de omvang, samenstelling en spreiding van hun bouwprogramma.

Aanvullend op de aangegeven randvoorwaarden is in de provinciale Woonvisie een aantal variabele woondoelen opgenomen, waar de provincie een actieve rol in wil vervullen. Het gaat daarbij om:

  • stimuleren omvang en diversiteit van de nieuwbouw;
  • aandacht voor bijzondere woonwensen (unieke projecten);
  • zorgdragen voor kwetsbare groepen, zoals de aandachtsgroep, ouderen (zorgwoningen), starters en studenten, voor wie het van belang is dat er voldoende keuzevrijheid op de woningmarkt blijft bestaan en dat deze, waar mogelijk wordt versterkt.

Bufferzones tussen agrarische gebieden en woon- en verblijfsrecreatiegebieden

Binnen het agrarisch gebied dient rekening te worden gehouden met de aan te houden afstanden tot woon- en verblijfsrecreatiegebieden. In principe dient tussen agrarische bedrijven en woon- en verblijfsrecreatiegebieden een afstand van minimaal 100 meter te worden aangehouden. Een kleinere afstand (50 meter) kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij gevoelige bestemmingen optreedt. Tussen fruitteeltpercelen en woon- en verblijfsrecreatiebedrijven dient een afstand van minimaal 50 meter te worden gehouden.