direct naar inhoud van Artikel 15 Maatschappelijk
Plan: Buitengebied Terneuzen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne': uitsluitend een brandweerkazerne;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase': uitsluitend onderwijs alsmede daaraan ondergeschikte congresfunctie en tentoonstellingsruimte alsmede de opwekking van energie uit zonlicht;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension': uitsluitend een dierenpension;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenbegraafplaats': uitsluitend een begraafplaats voor dieren;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - remise': uitsluitend een remise;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': uitsluitend een clublokaal voor een vereniging;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. op bestemmingsvlakken waar tevens een bouwvlak is aangegeven worden gebouwen en overkappingen binnen bouwvlakken gebouwd;
  • b. op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension' is per bestemmingsvlak ten hoogste één dienstwoning toegestaan; op de overige gronden zijn geen dienstwoningen toegestaan;
  • c. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtsbijgelegen) hoofdrijbaan met de bestemming Verkeer bedraagt ten minste 40 m bij de volgende wegen:
    • 1. N252;
    • 2. N258;
    • 3. N290;
    • 4. N682;
    • 5. N683;
    • 6. N686;
    • 7. N61;
    • 8. N62;
  • d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtsbijgelegen) hoofdrijbaan met de bestemming Verkeer bij de overige wegen bedraagt ten minste 20 m;
  • e. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
dienstwoning (inclusief aan- en uitbouwen)   6 m   10 m   750 m³  
bijgebouwen bij een dienstwoning, inclusief overkappingen   3 m   6 m   60 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 500 m2;
90 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 5.000 m2;
120 m² indien het bouwperceel groter of gelijk is dan 5.000 m2  
gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'begraafplaats', 'brandweerkazerne', 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension', 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenbegraafplaats' of 'verenigingsleven'   6 m   10 m   zie bijlage 3, kolom huidig bebouwd oppervlak  
gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase'     zoals weergegeven door de maatvoeringsaanduiding   zoals weergegeven door de maatvoeringsaanduiding  
gebouwen en overkappingen op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - remise'   6 m   10 m   zoals weergegeven door de maatvoeringsaanduiding  

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 10 m, met inachtneming van het bepaalde onder d;
  • d. de toelaatbare bouwhoogte op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase' bedraagt ten hoogste:
    • 1. voor lichtmasten, vlaggenmasten en antennes: 16 m;
    • 2. voor antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes: 15 m;
    • 3. voor schotelantennes: 6 m;
    • 4. voor bouwwerken ten behoeve van de opwekking van energie zoals bedoeld in 15.1 onder c: 15 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Vergroten gebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder e voor het vergroten van de oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. het bebouwde oppervlak bedraagt ten hoogste het in bijlage 3, in de kolom maximaal bebouwd oppervlak, genoemde oppervlak;
  • b. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • c. zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf;
  • d. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • e. verlening van de omgevingsvergunning is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • f. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed en op eigen terrein wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
  • g. medewerking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.

15.3.2 Bouwen grotere dienstwoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder e voor het vergroten van de maximaal toelaatbare inhoud van een woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot een inhoud van ten hoogste 1.250 m3, met inachtneming van het volgende:

  • a. voor zover het bouwperceel is gelegen in een bebouwingslint:
    • 1. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m bedraagt;
    • 2. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de woning (inclusief aan- en uitbouwen) in de voorgevelrooilijn van het betreffende bouwperceel of in het verlengde van de voorgevelrooilijnen van de aanpalende percelen wordt gebouwd;
    • 3. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) niet meer dan 30 % bedraagt van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • b. voor zover het bouwperceel niet is gelegen in een bebouwingslint:
    • 1. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m bedraagt;
    • 2. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) niet meer dan 10 % bedraagt van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • c. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • d. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

15.3.3 Bouwen kleine windturbine

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2 onder f voor de bouw van een windturbine binnen het bestemmingsvlak, met in achtneming van het volgende:

  • a. per bouwperceel is ten hoogste één kleine windturbines toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 20 m; in afwijking van het bepaalde in 2.8 wordt de bouwhoogte van deze windturbines gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand;
  • b. op de gronden met de aanduiding 'brandweerkazerne', 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension' of 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase';
  • c. op bestemmingsvlakken waar tevens een bouwvlak is aangegeven wordt de windturbine binnen het bouwvlak gebouwd;
  • d. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van de gronden met de aanduiding 'verenigingsleven' ten behoeve van geluidsoverlast gevende of gemotoriseerde activiteiten en verenigingen is niet toegestaan;
  • b. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • c. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroepen met een oppervlak van meer dan 50 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • d. het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 20 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • e. het gebruik van meer dan 1.000 m² ten behoeve van de opwekking van energie zoals bedoeld in 15.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase' is niet toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - biobase' is horeca uitsluitend toegestaan als ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening en voor zover het rechtstreeks samenhangt met het toegestane gebruik waarbij geldt dat:
    • 1. het gebruik ten behoeve van horeca uit een categorie hoger dan 1b van de Staat van Horeca - activiteiten niet is toegestaan;
    • 2. het gebruik van meer dan 350 m² vloeroppervlakte ten behoeve van horeca niet is toegestaan.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4 voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
  • c. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;
  • d. per woning mag ten hoogste één bijgebouw worden gebruikt als ruimte voor mantelzorg tot een oppervlakte van maximaal 90 m2;
  • e. in samenhang met de afwijking voor het gebruik is bouwen toegestaan mits in overeenstemming met het bepaalde in 15.2.1; het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1 voor de vergroting van de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen met 30 m2 tot een maximum van 90 m2;
  • f. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.