Plan: | De Weide herziening Grutto |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0707.BPMKKDeWeideherzGr-VA01 |
In de afgelopen jaren is de nieuwe woonwijk De Weide in Meerkerk ontwikkeld. Een woonwijk waarin verschillende woningtypologieën zijn opgenomen, van vrijstaande woningen tot appartementen. Aan de zuidzijde van de Grutto waren in de oorspronkelijke plannen voor De Weide tweekappers en vrijstaande woningen gepland. De woningbehoefte aan dergelijke woningen is echter sinds 2008 sterk gedaald en daarmee ook de verkoopbaarheid en realiseerbaarheid van het project. Daarom heeft de ontwikkelaar van de woningen besloten om te onderzoeken of een ander type woningen mogelijk is.
Het vigerende bestemmingsplan biedt middels een afwijkingsmogelijkheid de optie om andere woningtypes dan vrijstaande woningen en tweekappers te realiseren. Echter, bij de realisatie van andere woningtypes en woningaantallen zijn aanvullende ingrepen nodig. Deze ingrepen zijn strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de nieuwbouwwijk De Weide in Meerkerk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Te zien is dat op de luchtfoto de wijk in aanbouw is.
Luchtfoto van het plangebied (bron: Bing maps) met globale ligging plangebied |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
In 2008 is het stedenbouwkundig plan voor de locatie De Weide in Meerkerk opgesteld, gevolgd door een uitgewerkte verkaveling en een ontwerp voor de openbare ruimte.
De plannen zoals die er anno 2008 waren voor De Weide bestonden uit het bouwen van 166 woningen met bijhorende openbare ruimte. Dit alles is uitgewerkt in een Stedenbouwkundig Plan wat als bijlage bij dit bestemmingsplan is in te zien. De relatie met de omgeving komt in dat document nadrukkelijk aan de orde. Bijgevoegd is een afbeelding uit dit oorspronkelijke stedenbouwkundig plan wat de opzet van het plan goed weer geeft.
Beeld stedenbouwkundig plan De Weide 2008 (bron: K3 architectuur en planning B.V., Arnhem) |
Een deel van de geprojecteerde woningen bestaat uit tweekappers en vrijstaande woningen. De vraag naar dergelijke woningen is echter sinds 2008 sterk gedaald. Daarom is gezocht naar invulling van het gebied met ander type woningen. De locatie aan de zuidrand van De Weide, aan de Grutto, is de meest geschikte locatie om een andere invulling te geven. In de bestaande verkaveling waren hier 16 tweekappers en 2 vrijstaande woningen geprojecteerd.
Om inzicht te krijgen in een passende woningtypologie is er gekeken naar de bevolkingsprognose en huishoudensontwikkeling voor de komende jaren van de gemeente Zederik.
Bron: CBS/PBL regionale prognose bevolkingsontwikkeling per leeftijdsgroep en huishoudenontwikkeling
Bovenstaande bevolkingsprognoses van het CBS/PBL voor de gemeente Zederik laten zien dat de bevolking in zijn totaliteit iets afneemt maar dat het aantal huishoudens met circa 500 toeneemt. Dit komt doordat het aantal personen per huishouden afneemt en dit komt vooral doordat het aantal eenpersoonshuishoudens toeneemt. Deze toename is het sterkst bij de groept 65+: vergrijzing. Het aantal 65 plussers zal tot 2025 met circa 1.000 toenemen en tot 2040 zelfs met 1.300. Deze vergrijzing heeft zijn weerslag in de verwachte behoefte aan woningtypes: er is veel behoefte aan woningen die geschikt zijn voor senioren. Naast de behoefte aan seniorenwoningen is er ook veel behoefte aan starterswoningen aangezien deze typologie ondervertegenwoordigd is in de gemeente. De doorstroming op de woningmarkt is de laatste jaren niet optimaal verlopen en er zijn weinig relatief betaalbare woningen vrijgekomen. De behoefte van jonge gezinnen aan een betaalbare woning is echter wel even groot gebleven. In Meerkerk wijkt deze situatie niet af van de landelijke trends en de behoefte aan senioren- en/of starterswoningen is dan ook aanzienlijk.
Een ontwikkeling met betaalbare woningen voor diverse soorten gebruikers (waaronder dus senioren en starters) op de locatie van het plangebied is goed inpasbaar binnen de De Weide. Het aanbieden van deze woningen helpt ook om de doorstroming op de woningmarkt op gang te brengen en is in die zin voor de hele gemeente van belang. Tevens kan De Weide als totale wijk eerder afgerond worden wat prettig is voor de bewoners die reeds in het gerealiseerde gedeelte wonen.
Er zijn verschillende verkavelingsoplossingen met diverse woningtypes bestudeerd. In veel van deze verkavelingsoplossingen zijn rijwoningen in het plangebied gesitueerd. Rijwoningen zijn doorgaans goedkoper aan te bieden dan vrijstaande woningen en tweekappers en sluiten daarmee goed aan op de behoefte aan betaalbare woningen. Bij de verkavelingsoplossingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan. Zo wordt de intentie om aan de Grutto een verspringende rooilijn toe te passen ook in de verkavelingsoplossingen meegenomen. Ook op het gebied van beeldkwaliteit wordt zoveel mogelijk aangesloten op het bestaande kader. Uiteraard dient een en ander haalbaar te zijn om de woningen aan te kunnen bieden voor prijzen die betaalbaar zijn voor de doelgroepen. Bijgevoegd is een proefverkavelingsschets. Dit is niet de definitieve verkaveling, maar dit geeft wel een idee van de denkrichting.
Proefverkavelingsschets met 24 woningen (6x4) en parkeerkoffer in het midden (geen definitief beeld, verkaveling kan wijzigen) |
Het wijzigen van de in het oorspronkelijke plan beoogde tweekappers naar andere woningtypen zoals rijwoningen heeft enkele ruimtelijke consequenties. Parkeren vormt een belangrijk ruimtelijk aspect wanneer een verkaveling wijzigt en is zelfs regelmatig een bepalende factor bij de hoeveelheid in te passen woningen. De tweekappers in de oorspronkelijke verkaveling hadden allemaal een eigen oprit, garage en een parkeerplaats in de openbare ruimte voor de deur. Rijwoningen zonder eigen oprit en garage hebben meer parkeerplaatsen nodig in de openbare ruimte. Daarbij moet ook gekeken worden naar de parkeerbalans in De Weide als geheel. Wanneer er rijwoningen worden gesitueerd, kan het een goede oplossing zijn om een parkeerkoffer (een cluster parkeerplaatsen bestaande uit een inrit met aan beide zijden parkeerplaatsen) in te passen in de verkaveling. In de afbeelding met de proefverkavelingsschets is zo'n parkeerkoffer ook te zien.
Naar aanleiding van verschillende studies is bepaald dat een parkeerkoffer niet tegenover de bestaande woningen in het oostelijk gedeelte van het plangebied gesitueerd kan worden en dus in het zuidwestelijk deel een plek moet krijgen. Dit om de overlast voor de bestaande tegenoverliggende woningen te beperken. Om daarnaast de loopafstand voor de bewoners van de nieuwe panden in het plangebied te beperken, kan een parkeerkoffer ook niet in de meest zuidwestelijk gelegen hoek gesitueerd worden. Bovendien is het stedenbouwkundig gezien fraaier een parkeerkoffer tussen de bouwblokken op te nemen.
In de hierna opgenomen afbeeldingen zijn enkele fragmenten van de studie aangegeven.
Proefverkaveling met 2 blokken van 5 woningen en parkeerkoffer hiernaast | Proefverkaveling met 3 blokken van 4 woningen en tussenliggende parkeerkoffer |
Proefverkaveling met 1 blok van 5 en 2 blokken van 3 woningen en parkeerkoffer hiernaast | Proefverkaveling met 3 blokken van 3 woningen met garages en parkeerkoffer |
De proefverkavelingen geven een beeld van de studie naar het ruimtebeslag van verschillende woningtypes in combinatie met een parkeerkoffer. De studie geeft aanknopingspunten voor de ontwikkelende partij om te zoeken naar een meest optimale verkaveling en zo het project financieel haalbaar te kunnen maken.
De proefverkavelingen in de afbeeldingen hebben elk verschillende voor- en nadelen. Zo zijn tussenwoningen door de kleinere kavel goedkoop in de markt te zetten. Omdat niet op eigen terrein geparkeerd kan worden, moet er ruimte gereserveerd worden voor openbare parkeerplaatsen. Dit gaat weer ten koste van het aantal te realiseren woningen. Hoekwoningen hebben vaak wel een parkeerplaats op eigen terrein, maar zijn door de grotere kavel en hogere bouwkosten duurder in de verkoop. Zo heeft elke verandering weer consequenties die meegenomen moeten worden in de ontwikkeling als geheel.
In de huidige markt is de behoefte aan woningtypen sterk aan verandering onderhevig. Onderhavige herziening is nodig om hierop te anticiperen en voorbereid te zijn op deze veranderingen. Het bestemmingsplan moet daarom enige vrijheid geven in de precieze verschijningsvorm en aantallen woningen als ook de ligging van bijvoorbeeld de parkeerkoffer. De hiervoor afgebeelde studie geeft al aan dat er veel verkavelingsmogelijkheden zijn. In de regels van dit bestemmingsplan is deze gewenste uitvoeringsvrijheid meegenomen. Er kan hiermee snel gereageerd worden op de actuele marktsituatie.
In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan "De Weide" (gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Zederik op 20 april 2009) is onderzoek verricht naar het vigerend beleid en geconcludeerd is dat woningbouw op deze locatie past binnen dit beleid. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan neemt het aantal woningen in geringe mate toe en kan de typologie wijzigen. Onderhavige ontwikkeling probeert meer in te spelen op de behoefte in de markt. In de huidige markt is het aanbieden van extra seniorenwoningen en betaalbare (starters)woningen gewenst, wat past binnen het streven van de overheid om de verschillende doelgroepen met behoefte aan woonruimte te bedienen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "De Weide" (gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Zederik op 20 april 2009).
In het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Wonen', die nader is aangeduid met de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' en een maximum aantal te bouwen wooneenheden. Woningen van een ander type, zoals rijwoningen, zijn middels een ontheffingsmogelijkheid mogelijk. Andere wijzigingen, zoals het opnemen van een parkeerkoffer en een gewijzigde bouwperceelsgrens, zijn echter niet mogelijk binnen de kaders van het vigerend plan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan "De Weide" (gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Zederik op 20 april 2009) is onderzoek verricht naar de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van deze woonwijk. Aangezien onderhavig bestemmingsplan voor slechts een gedeelte van "De Weide" in een ander woningtype voorziet (de bestemming blijft dus gewoon 'Wonen'), wordt in veel gevallen verwezen naar de uitvoerbaarheidstoets in het vigerende bestemmingsplan. Voor de volledigheid worden de verschillende aspecten hierna per geval behandeld.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van de planontwikkeling van "De Weide" als geheel is een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is bevonden voor de beoogde functie. Aangezien de functies in onderhavig plan niet anders zijn dan voorheen, is dit bestemmingsplan op het gebied van bodem uitvoerbaar.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
In onderhavige situatie gaat het om een initiatief dat valt onder de grens van projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit en daarmee is het uitvoerbaar op dit aspect.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. In de buurt De Weide is sprake van een 30-km/u zone en is geen doorgaand verkeer aanwezig. Gezien de ligging van het gebied is het aannemelijk dat er geen sprake is van overlast van wegverkeerslawaai. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In of in de buurt van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die invloed hebben op het leefklimaat. Ook levert de functie in het plangebied geen beperkingen op voor de omgeving, de bestemming was immers al wonen. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede www.risocokaart.nl met globale ligging plangebied |
In de uitsnede van de risicokaart is te zien dat er in de directe nabijheid van het plangebied zich geen locaties bevinden die risico opleveren voor het plangebied. Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
In het kader van het vigerend bestemmingsplan De Weide is een watertoets uitgevoerd. De hierna opgenomen tekst is hieraan ontleend.
Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken. Dit afgekoppelde regenwater wordt in het omliggende oppervlaktewater geloosd (infiltratie is hier gelet op de veenbodem en de erg hoge grondwaterstand niet mogelijk). Verder wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd zodat het vuilwater gescheiden blijft van dat schone water. Voor een verdere onderbouwing met daarbij verschillende technische details is een watertoets uitgevoerd. In die toets is o.a. ook bekeken hoeveel oppervlaktewater gerealiseerd moet worden binnen het project.
Het plan De Weide is in twee fases opgedeeld. In het 'Waterhuishoudingsplan De Weide eerste fase te Meerkerk' d.d. 27 maart 2009 is afgesproken om in fase 1 4.195 m² open water te graven en de resterende wateropgave van 3.157 m² in fase 2 te realiseren.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt meerdere woningtypes in het plangebied mogelijk. De toename aan verharding bij de meest 'ongunstige' variant bedraagt 800 m². Dit resulteert in een extra wateropgave van 174 m² (uitgaande van 436 m³/ha en een maximale peilstijging van 0.20 m). Deze hoeveelheid aan waterberging zal worden toegevoegd aan de wateropgave voor fase 2. Het Waterschap Rivierenland geeft aan dat vanuit de volgende overwegingen er geen bezwaar is om de extra waterberging in fase 2 te realiseren:
Ten aanzien van het vuilwaterriool is vanuit de capaciteit van het bestaande riool (DWA) de aansluiting van de extra huishoudens (4 tot 8 woningen extra) geen probleem.
Over alle wateraspecten is in het kader van het vooroverleg contact geweest met het Waterschap Rivierenland. Het waterschap kan zich (met de voorgestelde wijzigingen die in deze waterparagraaf zijn verwerkt) vinden in de uitvoering van dit bestemmingsplan. Hierdoor kan gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Vergeleken met de oorspronkelijke verkaveling van De Weide neemt het aantal woningen in onderhavig plan slechts in geringe mate toe (enkele woningen). De verkeersstructuur heeft voldoende capaciteit om de toename van het aantal woningen te verwerken.
Zoals bij de planomschrijving reeds genoemd, vormt het aantal parkeerplaatsen een bepalende factor in het stedenbouwkundig plan. In theorie is de parkeerbalans van het totale stedenbouwkundig plan van De Weide kloppend voor de hele wijk. Doordat het programma en de woningtypologie niet vast staat is er geen parkeerbalans opgesteld. Afhankelijk van de daadwerkelijke invulling zullen er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Hierbij wordt de voor De Weide van toepassing zijnde parkeernormen en parkeerbalans gehanteerd. In de regels is bepaald dat er een parkeerkoffer gerealiseerd kan worden in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Deze parkeerkoffer voorziet, samen met de langsparkeerplaatsen langs de grutto, in voldoende parkeercapaciteit om te kunnen voldoen aan de maximale normering.
Gesteld kan worden dat het initiatief op het gebied van verkeer en parkeren uitvoerbaar is.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voor deze herziening kan worden afgezien van een exploitatieplan omdat tussen initiatiefnemer en gemeente een (aanvullende) anterieure overeenkomst is afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld. Ook is er geen noodzaak voor een exploitatieplan vanwege fasering of het stellen van regels etc.
Gezien de aanwezigheid van een (aanvullende) exploitatieovereenkomst, de aard van de ontwikkeling en de ervaringen met de betrokken initiatiefnemer is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd. Daarnaast neemt met deze herziening de uitvoerbaarheid van de verdere ontwikkeling van De Weide toe omdat hiermee beter ingespeeld kan worden op veranderende marktomstandigheden.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent enkele noemenswaardige bijzonderheden. De noemenswaardige bijzonderheden van dit plan zijn:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland. In haar reactie in de brief van 28 mei 2013 (kenmerk: PZH-2013-411602677) geeft de provincie aan dat het plan conform het beleid is vanuit de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte.
Daarnaast is het plan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft opmerkingen gemaakt in een brief van 22 mei 2013 (kenmerk: 201307060/227492), waarna er door de initiatiefnemer nog enige malen over het plan is gesproken met het Waterschap. Naar aanleiding hiervan is door het Waterschap Rivierenland een memo opgesteld (d.d. 8 juli 2013) met daarin het advies om de gemaakte opmerkingen te verwerken in de toelichting van het bestemmingsplan. Deze opmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf van dit plan (zie paragraaf 4.2).
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 19 april 2013 zes weken ter inzage gelegen bij de afdeling Publiekszaken in het gemeentehuis van Zederik. Er zijn hierop geen inspraakreacties ingediend.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 6 september 2013 tot en met donderdag 17 oktober 2013 ter inzage gelegen conform het gestelde in artikel 3.8 Wro jo. Afd. 3.4 Awb. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is ingegaan op deze zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen niet gewijzigd.