3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemene afwijking
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met in achtneming van de volgende regels:
-
a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
-
b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.3.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingsregels en in aanvulling op het bepaalde in 3.2 worden overschreden door gebouwen en silo's met in achtneming van de volgende regels:
-
a. de overschrijding bedraagt niet meer dan 15 meter;
-
b. overschrijding is noodzakelijk in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
-
c. het bouwplan is uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar;
-
d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.3.3 Afhankelijke woonruimte
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.2 en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte wordt gerealiseerd, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. de maximum oppervlakte voor aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag inclusief bijgebouwen in gebruik als afhankelijke woonruimte, niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak tot een maximum van 100 m² per perceel;
-
b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.3.4 Tijdelijke woongelegenheid
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' met in achtneming van de volgende regels:
-
a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
-
b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 meter achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
-
c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 meter;
-
d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
-
e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
-
f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
-
g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
-
i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
-
j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
-
k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van criterium weidegang voor melkveebedrijven met ruwvoerteelt.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 1, lid 1.7 1 onder a, voor zover het betreft weidegang als criterium voor grondgebonden agrarische bedrijven in het geval van melkveebedrijven die in plaats van weidegang, voldoende ruwvoer telen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
a. uit het te overleggen ondernemersplan betreffende de bedrijfssituatie moeten onomstotelijk de volgende aspecten blijken:
-
1. de gronden liggen in overwegende mate in de directe omgeving van het bedrijf
-
2. de gronden behoren feitelijk tot het bedrijf;
-
3. de gronden worden feitelijk voor ruwvoerteelt voor het bedrijf gebruikt;
-
4. de oppervlakte gronden is toereikend voor voerteelt in relatie tot de omvang van de veestapel;
-
5. er wordt voldoende voer geteeld voor de voerbehoefte van het eigen bedrijf, zodanig dat het niet gaat om bijvoedering maar om een hoofdbestanddeel in de voervoorziening;
-
6. gewassen worden integraal voor voedering van vee gebruikt;
-
7. de gewassen worden slechts in ondergeschikte mate en in ieder geval op het bedrijf bewerkt;
-
8. weidegang is vanuit de bedrijfssituatie niet mogelijk of niet gewenst;
-
9. de continuïteit van voerteelt is ook op langere termijn verzekerd.
-
b. voorafgaand aan verlening van de omgevingsvergunning worden in een schriftelijke overeenkomst tussen het bedrijf en de gemeente de onder a bedoelde aspecten van de bedrijfssituatie vastgelegd;
-
c. het bevoegd gezag wint advies in bij de agrarisch deskundige omtrent de onder a bedoelde aspecten.
3.5.2 Afhankelijke woonruimte
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder d voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:
-
a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
-
b. de afhankelijk woonruimte wordt binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
-
c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
d. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bij het afwijken van de gebruiksregels bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.