direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oostdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan Oostdijk is een nadere uitwerking van de ingezette actualiseringsopgave van de gemeente en vormt het nieuwe juridisch-planologisch kader voor de kern Oostdijk in de gemeente Reimerswaal.

Ten aanzien van de geldende bestemmingsplannen voor deze kern (zie ook hierna paragraaf 1.3) geldt het volgende.

  • Er gelden op dit moment diverse bestemmingsplannen, die verschillende malen zijn herzien of gewijzigd (zie paragraaf 1.3).
  • De geldende bestemmingsplannen voldoen niet of niet geheel aan actuele wetgeving, beleidsinzichten, gebruikerswensen en ontwikkelingen.
  • In het verleden zijn tevens diverse vrijstellingsprocedures en afwijkingen Wabo gevoerd. Doorvertaling naar een actueel juridisch regime is gewenst.
  • Wat betreft opzet en bestemmingsmethodiek (onder andere ten aanzien van begripsbepalingen, opzet en inhoud van regels en verbeelding) is sprake van verschillen met de huidige generatie bestemmingsplannen als gevolg van de verschillende tijdsperiodes waarin de bestemmingsplannen zijn opgesteld.

Deze situatie sluit niet meer aan bij de huidige actuele beleidsinzichten en maatschappelijke behoeften en eisen. Actualisering is gewenst en nodig.

Doel: geactualiseerd bestemmingsplannen conform Wro

Uitgangspunt voor de actualisering is het opstellen van één consoliderend actueel bestemmingsplan voor de kern Oostdijk.

  • Het bestemmingsplan is primair gericht op het regelen van de bestaande situatie.
  • Ruimte wordt geboden voor ontwikkelingsmogelijkheden die voortvloeien uit actuele behoeften uit de markt.
  • De geldende regeling wordt geüniformeerd en veralgemeniseerd. Voor de nieuwe woongebieden 'Moerdamme' en 'Bolwerk' blijven de specifieke regelingen ten aanzien van de woonbestemming gehandhaafd.
  • Daar waar uit ruimtelijk-planologisch oogpunt wenselijk en mogelijk, worden onder andere vergroot:
    • 1. de toelaatbaarheid op basis van milieucategorieën;
    • 2. vestigingsmogelijkheden;
    • 3. bouwmogelijkheden (bebouwingspercentage en bouwhoogte).
  • Voldaan moet worden aan de actuele wettelijke eisen inzake opbouw van de bestemmingsregeling en digitalisering, zodat het bestemmingsplan op internet raadpleegbaar is.

Actualisering van de geldende juridisch-planologische regelingen sluit aan op het beleidsvoornemen om te komen tot een actueel juridisch-planologisch kader voor het gehele grondgebied van de gemeente met minder bestemmingsplannen en meer beleidsmatige, uitvoeringsgerichte en flexibele bestemmingsplannen.

1.2 Ligging plangebied

het plangebied omvat de gehele kern Oostdijk, inclusief het nieuwe woongebied Oostdijk-west. Globaal is de planbegrenzing als volgt.

  • de (lint)bebouwing aan weerszijden van de Lavendeldijk;
  • de (lint)bebouwing aan de Nieuwlandse Binnendijk en Bolwerk;
  • het woongebied Oostdijk-west en de bebouwing in de oksel van de Lavendeldijk en Nieuwlandse Binnendijk.
  • Oostdijk ligt ten noorden van de A58, tussen de kernen Kruiningen en Krabbendijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging en begrenzing plangebied.

1.3 Overzicht van de vigerende bestemmingsregelingen

Momenteel gelden voor Oostdijk de volgende bestemmingsplannen.

plannaam   vastgesteld  
Kom Oostdijk, Nieuwlandse Binnendijk   vastgesteld op 27 februari 2001  
Kom Oostdijk   vastgesteld op 26 april 2005  
Kom Oostdijk 1e wijziging   vastgesteld 27 januari 2014  
Oostdijk West   vastgesteld op 22 maart 2011  
Bolwerk   vastgesteld 27 augustus 2013  

De gronden zijn onder andere globaal bestemd voor het volgende grondgebruik:

  • woondoeleinden;
  • bedrijfsdoeleinden;
  • maatschappelijke doeleinden;
  • recreatieve doeleinden;
  • agrarische doeleinden;
  • ondersteunende bestemmingen zoals Water, Groenvoorzieningen en Verkeer;
  • waterkering voor de regionale waterkeringen Lavendeldijk, Nieuwlandse Binnendijk en Bolwerk.

1.4 Leeswijzer

De opzet van de toelichting van het plan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan het beleidskader.
  • In hoofdstuk 3 wordt kort de bestaande situatie van het plangebied beschreven.
  • In hoofdstuk 4 wordt de visie op het plangebied beschreven. Daarbij wordt kort ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling (beschrijving van het project).
  • In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van de toetsing aan milieu- en andere aspecten vermeld.
  • Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van de juridische regeling.
  • Hoofdstuk 7 beschrijft de economische uitvoerbaarheid.
  • Hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke toetsing en kwaliteit van het plan. Ingegaan wordt op het maatschappelijk draagvlak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

AMvB Ruimte

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Voor de in de AMvB genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit de AMvB voldoen. Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Analyse

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de Mobiliteits Aanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

Toetsing en conclusie

De juridische regeling voor de kern wordt met het voorliggende bestemmingsplan geactualiseerd. Er zijn in de kern geen ontwikkelingen die van belang zijn op rijksniveau. De SVIR vormt geen belemmering.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:

  • produceren op Land aan Zee;
  • beleven van Land en Zee;
  • bloeien op Land en in Zee.

Bedrijvigheid

Inzet is een optimale afstemming tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen, herstructurering van bestaande terreinen, zorgvuldig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing en goede bereikbaarheid. Hiervoor wordt de duurzaamheidsladder gehanteerd.

Landschap en erfgoed

De Provincie beoogt de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van het Zeeuwse landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. Afgezien van de dijken en het rijksmonument aan Bolwerk 5 zijn geen bijzondere objecten aan de orde in Oostdijk.

Wonen

Ruimtelijk zet de provincie in op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik en hanteert hiervoor de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook bij woningbouwontwikkelingen wordt hieraan vastgehouden. Dit houdt in dat bij elk ruimtelijk plan de afweging wordt gemaakt of het plan voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, of realisatie kan binnen bestaand gebouwd gebied en – indien dat niet mogelijk is – of de ontwikkellocatie multimodaal ontsloten is of wordt.

Toetsing

Het voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. Voor Reimerswaal is het thema 'Bloeien op Land en in Zee' van belang. Kernwoorden daarbij zijn:

  • Agro-rood;
  • Aqua-rood;
  • Streekproducten 2.0;
  • Beleven cultuurhistorie.

Bedrijventerreinen

Ten aanzien van bedrijventerreinen gelden de volgende overwegingen.

De provincie bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod en benut hiervoor de duurzaamheidsladder.

  • Oostdijk beschikt niet over een afzonderlijk (kleinschalig) bedrijventerrein nabij de kern. Voor bedrijventerreinen is de kern aangewezen op het grote bedrijventerrein Nishoek (ten westen van het plangebied) en de bedrijventerreinen Zuidweg en Oostpolderweg bij de kern Krabbendijke.
  • Er bevinden zich, met uitzondering van een agrarisch bedrijf aan de 2e Vlietweg 16, geen bedrijven in de kern. De afgelopen jaren zijn bedrijven uit de kern geamoveerd en zijn de locaties herontwikkeld met woningbouw.

Wonen

Ten aanzien van wonen gelden de volgende overwegingen.

  • In het bestemmingsplan Oostdijk zijn de afgelopen jaren de voor woningbouw in aanmerking komende herontwikkelingslocaties reeds getransformeerd. Recent is de locatie 2e Oostdijkweg 8 als laatste locatie van een agrarisch grondgebruik in wonen gewijzigd.
  • In dit bestemmingsplan is het wijzigen van een bestemming Agrarisch naar Wonen onder voorwaarden mogelijk. De omzetting van de voormalige bedrijfsfunctie in de kern naar wonen draagt bij aan een duurzaam en zorgvuldig ruimtegebruik. Een wijziging van een bedrijfswoning in een burgerwoning betekent geen toevoeging van het aantal woningen in een kern en zodoende is geen sprake van ontwikkeling. Toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is daarmee niet noodzakelijk. Er wordt optimaal gebruikgemaakt van beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied. Bij deze wijzigingen dient wel aannemelijk gemaakt te worden dat wordt voorzien in een regionale woningbehoefte. Hiertoe moet worden getoetst aan de regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden. Hieraan gekoppeld is een regionale woningbouwplanning die voorziet in de regionale woningbehoefte. De aantallen en typen te ontwikkelen woningen moeten hierbinnen passen. Ook dient te worden voldaan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Conclusie

Het bestemmingsplan houdt rekening met de provinciale belangen, zoals deze zijn geformuleerd in het Omgevingsplan. De uitgangspunten zijn vertaald in de regels. In de wijzigingsbevoegdheid naar Wonen voor het perceel 2e Vlietweg 16 zijn specifiek voorwaarden opgenomen, onder welke wijziging mogelijk is.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland (PRVZ, 2012)

Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Het voorliggende plan voldoet aan de verordening.

  • De woningbouwlocaties liggen binnen het bestaand bebouwd gebied.
  • Voor nieuwe woningbouwlocaties geldt dat gestreefd wordt naar herstructurering (bijvoorbeeld invulling van locaties waarvan de (agrarische)bedrijfsfunctie komt te vervallen). Zodoende wordt goed gebruikgemaakt van de beschikbare ruimte in bestaand bebouwd gebied. Bij omzetting van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie zal altijd worden getoetst aan de regionale woningmarktafspraken voor De Bevelanden én 'de ladder van duurzame verstedelijking'.
  • In het plangebied Oostdijk zijn geen molens met bijbehorende molenbiotopen gesitueerd.
  • De Lavendeldijk en de Bolwerk / Nieuwlandse Binnendijk zijn regionale waterkeringen. Voor deze dijken worden overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Beschermde dijk opgenomen. Tevens wordt voorzien in een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ter bescherming van de keur. Tot slot wordt ook voorzien in een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' voor de beschermingszone A. het provinciaal beleid, zoals vertaald in de PRVZ is zodoende op een doelmatige wijze vertaald.
  • De Provinciale EHS (toegekend aan de dijken) is met de bestemming 'Agrarisch met waarden - beschermde dijk' veilig gesteld.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland is op een juiste wijze vertaald in het voorliggende bestemmingsplan Oostdijk.

2.3 Regionaal beleid

Regiovisie Bevelanden

Analyse

Samenwerkingsverband

De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle en Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. Door middel van het opstellen van thematische visies op wonen, werken en recreatie vindt regionale afstemming plaats. De regio kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek met een groot aantal dorpen en een duidelijk regionaal centrum: Goes.

Oostdijk

Oostdijk wordt in deze visie aangemerkt als een Landelijke woonkern.

  • Er is sprake van een dorps woonmilieu.
  • De oorsprong van het dorp is goed afleesbaar door een herkenbare stedenbouwkundige structuur en de aanwezigheid van arbeiderswoningen en eventueel (voormalige) boerderijen. De gemiddelde woningdichtheid is laag.
  • Naast de architectonische expressie van de bebouwing is de aanwezigheid en inrichting van tuinen en erven mede sfeerbepalend voor de karakteristiek van de buitenruimte.
  • Er zijn directe (zicht)relaties met de agrarische/ landschappelijke omgeving door de openheid van de bebouwingsstructuur, ruimtelijke transparantie van linten en/ of specifieke zichtrelaties. Informele overgangen tussen dorp en omgeving, bijvoorbeeld door middel van (moes)tuinen.
  • De sociale structuur van de kern wordt in sterke mate bepaald door van oudsher reeds gevestigde families/ inwoners.

Woningbouw

Eind september 2013 zijn de regionale woningmarktafspraken voor regio de Bevelanden vastgesteld in de vorm van de 'Agenda Wonen De Bevelanden 2020'. De afspraken zijn gemaakt op basis van de regionale woningmarktverkenning die in opdracht van de provincie is uitgevoerd en geeft invulling aan de regionale vraag en behoefte aan woningen. De vijf Bevelandse gemeenten hebben de agenda in goed en intensief overleg met elkaar afgestemd en bekrachtigd in het Bestuurlijk Platform van de regio. Zoals het provinciale beleid al aangeeft moeten ontwikkelingen van nieuwe woningen voorzien in een regionale behoefte. Door te toetsen aan de 'Agenda Wonen De Bevelanden 2020' en de bijbehorende woningbouwplanning, kan hieraan worden voldaan.

In de Agenda Wonen De Bevelanden 2020 zijn 9 kernthema's vastgesteld die de basis vormen voor de woningmarktafspraken:

  • 1. realistische woningbouwproductie;
  • 2. bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt, de vraagkant dus;
  • 3. kwaliteit voor kwantiteit;
  • 4. aanpak bestaande woningvoorraad, ook particuliere koopvoorraad;
  • 5. wonen en zorg;
  • 6. regionale prestatieafspraken met corporaties;
  • 7. arbeidsmigranten;
  • 8. grondprijzen voor woningbouw;
  • 9. monitoring.

Verder is er een totale benodigde netto toevoeging van woningen voor De Bevelanden vastgesteld, die niet mag worden overschreden.

Werken

De regiovisie 'De Bevelanden werkt' bevat uitwerkingen voor onder meer bedrijventerreinen. Volgens deze visie is de belangrijkste doelstelling bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen:

'het scheppen van voorwaarden en het bieden van ruimte voor economische ontwikkelingspotenties in de regio, gericht op versterking van de werkgelegenheid en omzet'.

De beleidsuitgangspunten zijn verder uitgewerkt in het provinciaal beleid en in het Regionaal Bedrijventerreinprogramma. Aangezien in het voorliggend bestemmingsplan geen nieuw bedrijventerrein is voorzien, wordt verder niet ingegaan op het regionaal Bedrijventerreinprogramma.

Verouderde terreinen in de regio komen in verband met hun ligging, in aanmerking voor transformatie naar andere functies, waaronder wonen. Voor Oostdijk zijn binnen het plangebied geen bedrijventerreinen aanwezig.

Toetsing en conclusie

Voorliggende actualisering van het bestemmingsplan Oostdijk voorziet in de continuering van bestaande bedrijvigheid. Uitbreiding is niet voorzien. Wel is sprake van een mogelijke locatie waar de (agrarische) bedrijfsfunctie op termijn vervangen kan worden door wonen. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in een juridische regeling hiervoor. De genoemde onderwerpen passen binnen het geldend beleid.

In het bestemmingsplan Oostdijk zijn de onderwerpen ten aanzien van wonen en werken conform het regionaal beleid vertaald.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Kernen en bedrijventerreinen (2012)

Analyse

Algemeen

De 'Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen' geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop dit beleid wordt gerealiseerd: de strategie om daadwerkelijk tot uitvoering te komen. De uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie vormt de invulling van de wettelijke mogelijkheid van een structuurvisie als basis voor verevening.

Oostdijk

  • Kleinste van de 7 kernen van de gemeente.
  • Voorbeeld van een dorp, waarbij leefkwaliteit niet alleen afhankelijk is van voorzieningen. Het woon- en leefklimaat is goed, in combinatie met bereikbaarheid van voorzieningen in naburige kernen. Er sprake van een sterke verbondenheid met de kern.
  • Oostdijk is een bedrijvige kern, met volop werkgelegenheid in de (agrarische) sector.
  • Oostdijk is goed bereikbaar per auto. Openbaar vervoer doet de kern niet aan.

Knelpunten

  • Tot 2020 sluit het aanbod aan geplande nieuwe woningen aan bij de behoefteraming. Daarna, tot 2030, is er behoefte aan nieuwe woningbouwplannen om in de kwantitatieve vraag te kunnen voldoen.
  • Het woningaanbod in Oostdijk bestaat grotendeels uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Hierdoor is het voor starters en ouderen moeilijk om in het dorp een geschikte woning te vinden.
  • Oostdijk is niet bereikbaar per openbaar vervoer. De auto is het aangewezen vervoermiddel om gebruik te kunnen maken van voorzieningen in andere dorpskernen.

Kansen

  • In Oostdijk staan het goede woonmilieu en de hechte samenleving centraal. De belangrijkste kansen voor Oostdijk richten zich dan ook op versterking van het woonmilieu.
  • Het recente vertrek van twee bedrijven uit de kern (Burg’s Machinefabriek en Sinke Agri) biedt mogelijkheden voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
  • De transformatielocaties bieden, naast ruimtelijke kwaliteitsverbetering, mogelijkheden voor de bouw van woningen. Voor Oostdijk is dit een positieve ontwikkeling, omdat er jarenlang geen bouwlocaties beschikbaar waren.
  • Midden in het dorp is aan de Eerste Oostdijkweg nog het agrarisch bedrijf van A. Sinke gevestigd, dat gefaseerd wil verplaatsen naar het buitengebied. Op de langere termijn ligt hier ook een kans voor transformatie naar wonen. Dit zal een ruimtelijke kwaliteitsverbetering opleveren, gecombineerd met de mogelijkheid om te voorzien in de berekende woningbehoefte.

Ontwikkelingen

Er bestaan concrete plannen voor twee vrijkomende locaties in de kern:

  • De voormalige vestigingslocatie van ‘Burg’s Machinefabriek’ wordt ingevuld met een aantal vrijstaande woningen op ruime kavels.
  • De locatie ‘Moerdamme’ van het agrarisch bedrijf van Sinke Agri wordt ingevuld met de nieuwbouw van basisschool “De Bornput”, in combinatie met een aantal grondgebonden woningen.

Inmiddels zijn voor de locatie Burg's Machinefabriek , Sinke Agri en het agrarisch bedrijf van A Sinke separate juridisch-planologische procedures gevoerd. Deze procedures worden nu geconsolideerd in voorliggend bestemmingsplan Oostdijk. De ontwikkeling van de school De Bornput is daarbij meegenomen in de ontwikkeling Oostdijk - West.

Wat willen we bereiken

Het belangrijkste voor Oostdijk is het behouden en waar mogelijk versterken van het woon- en leefklimaat in de kern.

  • Inzetten op transformatie van de vrijkomende ruimtelijke aandachtslocaties (voormalige bedrijven).
  • Aanbieden van de juiste woningtypen voor de vraag waardoor het mogelijk is om als inwoner van Oostdijk een wooncarrière in de kern te kunnen maken.

Hoe pakken we het aan: strategie/projecten

  • Het realiseren van het project ‘Moerdamme’ met grondgebonden woningen en een basisschool en de transformatie van de ruimtelijke aandachtslocatie waar voorheen Burg’s Machinefabriek was gevestigd. Hiermee wordt tot circa 2020 voldaan aan de woningbehoefte in het dorp.
  • Wanneer ook de locatie van het agrarische bedrijf van A. Sinke aan de Eerste Oostdijkweg vrij komt, kan worden bekeken of en wanneer de kern met woningbouw op deze locatie afgerond kan worden.
  • Om de kwaliteit van het wonen verder te verbeteren is het gewenst om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de verkeersveiligheid in de kern verder te verbeteren. Vooral de snelheid van het verkeer op de Tweede Vlietweg vormt een aandachtspunt.

Toetsing en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelen van de Structuurvisie:

  • Door aandacht voor transformatie van de in potentie nog als laatste vrijkomende (bedrijfs)bebouwing, wordt de leefbaarheid in de kern vergroot. Het instrument wijzigingsbevoegdheid naar wonen wordt daarvoor ingezet. Het gaat om de agrarische (bedrijfs)locatie 2e Vlietweg 16. Deze wijzigingsmogelijkheid dient bij de uitvoering te worden getoetst aan de regionale woningbehoefte, zoals is afgesproken in de regionale woningmarktafspraken van De Bevelanden én aan de 'ladder van duurzame verstedelijking'.
  • In de structuurvisie wordt prioriteit gegeven aan herstructurering vóór invulling van nieuwe locaties. Nieuwe woningbouwlocaties (uitleggebieden) zijn niet voorzien.
  • Nu de reeds uitgevoerde herstructureringslocaties worden geconsolideerd en voor de laatste locatie voorzien wordt in een wijzigingsbevoegdheid, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de structuurvisie.

Nota Middenstandsbeleid

Analyse

In de Notitie Middenstandsbeleid van de gemeente Reimerswaal wordt ingegaan op het ruimtelijk kader voor het economisch functioneren van dorpscentrumgebieden.

Belangrijke onderwerpen zijn:

  • het behouden en stimuleren van een winkelconcentratiebeleid;
  • het verwerken van het winkelconcentratiebeleid in de regeling van bestemmingsplannen (het vastleggen van de begrenzing van dorpscentrumgebieden);
  • het binnen het vastgelegde dorpscentrumgebied aangeven van de ontwikkelingsmogelijkheden voor winkel- en horecavoorzieningen (uitbreiding, nieuwvestiging);
  • herinrichting van de openbare ruimte.

De Notitie Middenstandsbeleid gaat ook in op beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf. Gezien de ontwikkeling in de samenleving, waarbij wonen en werken meer in samenhang met elkaar plaatsvinden, heeft het gemeentebestuur zich daarbij uitgesproken voor ruimere mogelijkheden voor het toestaan van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf, mits voldaan wordt aan een aantal ruimtelijk relevante voorwaarden. Dit onderdeel van de Nota is in het kader van het handboek bestemmingsplannen herijkt. Verwezen wordt naar de juridische planbeschrijving. Uitgangspunt is en blijft dat beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en de verkoop van producten aan huis of een bedrijf mogelijk is.

Toetsing en conclusie

In de kern Oostdijk zijn geen commerciële voorzieningen aanwezig. In lijn met de Notitie Middenstandsbeleid worden in het bestemmingsplan wel mogelijkheden geboden voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Missie, visie en strategie (2008)

Analyse

De missie geeft aan waar de gemeente voor staat en voor gaat. De missie geeft voor burgers, bestuur en ambtenaren de ontwikkelingsrichting van de gemeente aan. De ambitie voor de langere termijn is vastgelegd. De strategie heeft een looptijd van 3 tot 10 jaar. Er zijn drie kernthema's voor de ontwikkelingsrichting geformuleerd.

  • Inspelen op de ligging, waarbij rekening wordt gehouden met rust en ruimte en de goede verbindingen met het achterland.
  • Inspelen op de markt, waarbij ingespeeld wordt op de economische motoren van de gemeente: agrarische productie en schaal- en schelpdieren en de unieke ligging en betekenis daarvan voor wonen en vrije tijd.
  • Versterken van de identiteit. Behouden en versterking van de eigen karakters van de verschillende dorpen.

De Kernthema's zijn uitgewerkt in een visie en strategie voor wonen, werken en welzijn. De ambities ten aanzien van wonen zijn verwerkt in de structuurvisie en de regionale woningmarktafspraken. Ten aanzien van het wonen wordt zodoende naar die beleidskaders verwezen.

Werken

Uitgangspunt is de ruimtebehoefte van bestaande bedrijven blijvend te faciliteren. Mogelijk is het nodig dat bedrijven aan randen van kernen worden verplaatst.

In stand houden van voorzieningenniveau (detailhandel) in de kern wordt voor basisvoorzieningen nagestreefd. Marktpartijen worden daarvoor bijeengebracht. De gemeente ontwikkelt zelf niet, maar faciliteert en voert de regie.

Welzijn

Gebaseerd op de omvang van de kernen verschilt het voorzieningenniveau per dorp. Richtsnoer is de voorgestane kernendifferentiatie.

Oostdijk is daarbij aangewezen als een B-kern. In dergelijke kernen wordt het volgende voorzieningenniveau nagestreefd.

  • een basisschool met kindercentrum;
  • een dorpshuis;
  • een trapveld;
  • een skatevoorziening.

Toetsing en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de actualisering van de geldende juridisch-planologische regeling. Het gebruik van de huidige voorzieningen wordt daarbij bestendigd. Actualisatie past daarmee binnen de randvoorwaarden van de missie, visie en strategie.

2.5 Eindconclusie

Woningbouw

Het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid zetten in op passende woningbouwontwikkelingen in kernen. Er zijn regionale woningmarktafspraken gemaakt waarbinnen de ontwikkelingen in Oostdijk moeten passen. Ingezet wordt op een geschikte voorraad die passend is bij de omvang en kwaliteitsbehoefte van de inwoners van Oostdijk. Betreffende het te actualiseren bestemmingsplan staat het behoud van de bestaande woningen voorop.

Bedrijvigheid en voorzieningen

Ingezet wordt op een duurzaam bedrijfsklimaat en voorzieningenniveau. Afspraken (op regionaal niveau) worden nagestreefd en bieden een goed toetsingskader voor ontwikkelingen passend binnen het juridisch kader en voor eventuele afwijkingen. Voor Oostdijk betekent dit het volgende.

In Oostdijk is geen bedrijventerrein of specifieke bedrijvigheid voorzien. Wel zijn binnen de woonbestemmingen onder voorwaarden activiteiten in woningen toegestaan (zie ook verder in het bestemmingsplan paragraaf 6.2.2 en bijlage 2).

Uitgangspunt is het bestaande voorzieningen niveau (onderwijs) te behouden. Dit blijkt ook uit de recent gerealiseerde nieuwe basisschool in de kern.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie plangebied

3.1 Bestaande situatie plangebied

In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie beschreven. In de beschrijving wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan:

  • begrenzing en ruimtelijke karakteristiek van het plangebied;
  • bedrijvigheid en andere economische aspecten (karakterisering centrum, bedrijvigheid, voorzieningen);
  • verkeer en vervoer;
  • wonen;
  • onder- en bovengrondse infrastructuur;
  • waterhuishouding;
  • landschap, natuur en ecologie.

3.2 Begrenzing en ruimtelijke karakteristiek

Begrenzing

het plangebied omvat de gehele kern Oostdijk, inclusief het nieuwe uitleggebied 'Moerdamme' (Oostdijk-west). Oostdijk ligt ten noorden van de A58 en de N 289, maar ten zuiden van de spoorverbinding Vlissingen - Roosendaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01_0002.jpg"

Figuur 3.1. Globale begrenzing plangebied en karakteristiek

Ruimtelijke Karakteristiek

Het plangebied kenmerkt zich door de volgende elementen.

  • Oostdijk is de kleinste kern van de gemeente en gesitueerd in een agrarische omgeving.
  • De ruimtelijke structuur en het ruimtelijk beeld worden bepaald door:
    • 1. De dijken.
      • a. De drie dijken Lavendeldijk, Bolwerk en Nieuwlandse Binnendijk (ruimtelijke dragers) en het samenkomen van deze dijken op de zogeheten achtsprong (ruimtelijk knooppunt);
      • b. de sterke ruimtelijke verbondenheid met het agrarisch gebied;
    • 2. De oksel.
      • a. De oksel bestaat uit een compacte opbouw en kleinschaligheid van het dorpsgedeelte rond met name de 2e Vlietweg.
    • 3. De planmatige uitbreidingen
      • a. Nieuwlandse binnendijk en 'Moerdamme' en "Bolwerk' zijn als (recente) planmatige toevoegingen aan de dorpsstructuur herkenbaar.
  • Het dorp Oostdijk is te typeren als een dijkdorp.
    • 1. De dorpsbebouwing heeft zich geconcentreerd ‘in de oksel’ tussen de Lavendeldijk en de Nieuwlandse Binnendijk.
    • 2. De 2e Vlietweg vormt daarbij de centrale ontsluitingsas van de dorpsbebouwing.
    • 3. Het oorspronkelijke dijkdorp is herkenbaar aan de lintbebouwing langs beide zijden van de Lavendeldijk. Ook is er lintbebouwing gelegen langs het Bolwerk.
    • 4. De planmatige uitbreidingen hebben op kleine schaal plaatsgevonden met voornamelijk eengezinswoningen in gesloten en (half)open bouwblokken met enkele vrijstaande villa-achtige bebouwing.
  • De functionele structuur wordt bepaald door wonen en daaraan gerelateerde voorzieningen als school en dorpshuis en agrarisch gebruik c.q. aan de agrarische sector verbonden gebruik.
  • Planmatige ontwikkelingen. In het plangebied zijn geen omvangrijke en/of ingrijpende ontwikkelingen of veranderingen meer aan de orde. Recent zijn de volgende ontwikkelingen juridisch-planologisch geregeld.
    • 1. Ontwikkeling 'Moerdamme'. Deze ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe basisschool en circa 24 woningen.
    • 2. De ontwikkeling 'Bolwerk Oostdijk'. Deze ontwikkeling betreft de realisering van 5 woningen op ruime kavels.
    • 3. De bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf aan de 2e Oostdijkweg 8, waarbij de voormalige agrarische bedrijfswoning tot woning wordt bestemd en één loods zal worden geamoveerd.

3.3 Bedrijvigheid en andere economische aspecten

Detailhandel en dienstverlening

In de kern Oostdijk zijn geen commerciële voorzieningen aanwezig.

Maatschappelijke voorzieningen

In de kern zijn beperkte maatschappelijke voorzieningen aanwezig:

  • basisschool;
  • dorpshuis.
  • Speelterrein /sportveld aan de noordzijde van de kern.

Bedrijvigheid

Er is nog één agrarisch bedrijf: 2e Vlietweg 16. De overige (agrarische) bedrijvigheid is recent beëindigd.

3.4 Verkeer en vervoer

Auto-ontsluiting

Karakteristiek voor Oostdijk is de achtsprong. Vier van de acht wegen vormen de hoofdontsluitingsroutes voor Oostdijk en de andere wegen zijn evenwijdige routes benedendijks. De route door 'Moerdamme' is een kortsluiting op deze oorspronkelijke routes.

De gehele kern is in het kader van het uitvoeringsprogramma duurzaam veilig ingericht en vormgegeven als 30 km/uur-gebied. In het kader hiervan zijn diverse (snelheidsremmende)

maatregelen uitgevoerd.

Voor de 2e Vlietweg geldt dat deze weg is afgesloten voor vrachtverkeer.

Parkeren

Langs de hoofdontsluitingsroutes wordt niet op de rijbaan geparkeerd conform de uitgangspunten van duurzaam veilig. In de overige woonstraten van de kern wordt op eigen terrein en op of langs de rijbaan geparkeerd. Ook dit is conform de uitgangspunten van duurzaam veilig voor dit soort wegen en straten.

Fietsvoorzieningen

Binnen de kern vindt uitsluitend een gemengde verkeersafwikkeling plaats.

Openbaar vervoer

Niet aanwezig. Men is voor openbaar vervoer aangewezen op Kruiningen, Yerseke of Krabbendijke.

3.5 Wonen

Oostdijk is de kleinste van de 7 woonkernen van de gemeente.

  • Met de recente ontwikkelingen Moerdamme (Oostdijk-West) en Bolwerk is de komende periode voorzien in een bijdrage aan de woningbouwbehoefte.
  • Mogelijk dat voor de locatie aan de 2e Vlietweg 16 een wijzigingsbevoegdheid van Agrarisch naar Wonen wordt toegepast. Het gaat daarbij om het omzetten van één agrarische bedrijfswoning in één burgerwoning.

3.6 Ondergrondse infrastructuur

Door het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen.

3.7 Waterhuishouding

Ten aanzien van het huidige waterhuishoudingssysteem worden de volgende constateringen gedaan:

  • Binnen de kern Oostdijk wordt het hemelwater afgevoerd.
  • Binnen de bebouwde kom zijn het Waterschap Scheldestromen en de gemeente verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
  • Het rioleringsstelsel in de kern van Oostdijk is een gemengd rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel voldoet aan de zogenaamde basisinspanning voor milieumaatregelen (onderdeel van het verplichte gemeentelijke rioleringsplan). Het realiseren van extra berging om bij piekafvoeren overstortingen van rioolwater op oppervlaktewater te verminderen, is een van die maatregelen.
  • Het niveau van het grondwater is zodanig dat er thans geen problemen zijn.

3.8 Landschap, natuur en ecologie

Groenstructuur

Een samenhangende groenstructuur bestaat uit lijnen, vlakken en punten:

  • De lijnen in de groenstructuur omvatten de groenvoorzieningen gekoppeld aan lineaire elementen als wegen of singels. Deze lijnen structureren de buitenruimte en verbinden (groen)elementen. In Oostdijk zijn de groene lijnen gekoppeld aan de hoofdontsluitingswegen en dijken.
  • De vlakken in de groenstructuur worden gevormd door groengebieden en parken. Deze vlakken zijn van belang voor de afwisseling en verbinding tussen bebouwd en onbebouwd gebied, en voor de ruimtelijke en functionele kwaliteit van woon- en leefomgeving. In Oostdijk zijn deze aanwezig in de vorm van een speelterrein aan de noordzijde van de kern en een groentje in 'Moerdamme'.
  • Punten in de groenstructuur zijn op zichzelf staande groenelementen op bijzondere plaatsen. De achtsprong in Oostdijk is hiervan een voorbeeld.

Natuur en ecologie

In of in de omgeving van het plangebied zijn enkele dijken in het provinciaal beleid aangewezen als Ecologische HoofdStructuur. Overigens zijn verder geen specifieke natuur- en/of landschapswaarden aanwezig.

3.9 Sociale en maatschappelijke samenhang

Gestreefd wordt de sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid in dorpen te bevorderen. Zorgen voor aantrekkelijke plekken waar burgers elkaar kunnen ontmoeten is daar een voorbeeld van. Het bevorderen van sociale en maatschappelijke samenhang en leefbaarheid raakt ook andere sectoren zoals:

  • wonen;
  • ruimtelijke ordening;
  • integratiebeleid;
  • veiligheid;
  • economie.

Leefbaarheid laat zich definiëren als: het wonen in een prettige en veilige omgeving, met de mogelijkheid om (thuis of in de buurt) gebruik te kunnen maken van (eenvoudige) diensten en (maatschappelijke) voorzieningen.

De sociale en maatschappelijke samenhang en een goede leefomgeving worden bepaald door:

  • goed toegankelijke – aanpasbare of aangepaste – woningen;
  • betaalbare en bereikbare diensten en voorzieningen;
  • een veilige, toegankelijke openbare ruimte.

Het beleidsterrein kent twee belangrijke uitgangspunten om de leefbare woonomgeving zodanig te maken dat het de sociale samenhang bevordert.

  • Het bevorderen van de sociale samenhang en de leefbaarheid ontstaat door de inzet van de door de gemeente gefinancierde professionele organisaties en bovenal de inzet van de bewoners zelf. Een leefbare woonomgeving heeft geen vast format maar wordt bepaald door de bewoners zelf. Gemeente en bewoners werken samen aan uitwerking van dit beleidsterrein waardoor de voorzieningen in de wijk optimaal aansluiten bij de wensen en behoeften van de bewoners.
  • Sociale samenhang wordt daarnaast bevorderd door het bieden van principeoplossingen voor de leefbaarheid voor iedereen in de wijk. Daarbij is het uitgangspunt dat oplossingen worden gekozen die niet voor specifieke doelgroepen, maar voor iedereen bruikbaar zijn. Dit zorgt ervoor dat mensen meer mogelijkheid krijgen om direct of meer op afstand elkaar tegen te komen en/of elkaar te ontmoeten.

Onderwijs

In het plangebied bevinden zich de volgende onderwijsvoorzieningen.

  • De Bornput, christelijke basisschool, Moerdamme 26

Overige voorzieningen

In het plangebied bevinden zich onder andere de volgende niet-commerciële voorzieningen.

  • Dorpshuis, 2e Vlietweg 9

3.10 Leefbaarheid en veiligheid

Externe veiligheid

De toetsing van het bestemmingsplan aan BEVI en externe veiligheid wordt in hoofdstuk 5 in beeld gebracht (zie paragraaf 5.8).

Fysieke veiligheid

In het plangebied zijn thans geen fysiek onveilige bedrijven gevestigd. Aan de noordzijde van de kern ligt een buisleidingenstrook (zie ook hoofdstuk 5.8).

Sociale veiligheid

De sociaal-maatschappelijke veiligheid in het plangebied is goed. Oostdijk heeft een hechte sociaal-ruimtelijke structuur. De openbare ruimte heeft een goede ruimtelijke uitstraling.

Hoofdstuk 4 Visie op het plangebied

4.1 Doelstelling

Ten behoeve van het bestemmingsplan Oostdijk worden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden gehanteerd:

  • consolideren, inclusief beperkte verandering;
  • behoud van functiemenging
  • ontwikkelingsgebieden.

Consolideren, inclusief beperkte verandering

Consolidatie

Consolidatie van de huidige ruimtelijk-functionele situatie in het plangebied houdt in het bevestigen van:

  • voorkomende woningtypologieën;
  • functies en waarden (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie);
  • continuering van de reeds toegestane en/of aanvaardbare planologische mogelijkheden voor verandering en ontwikkeling van aanwezige gebruiksvormen.

Behoud van functiemenging

Het algemene gemeentelijk beleid dat is gericht op behoud van functiemenging in de kernen wordt voortgezet. Dit resulteert in de waarborging en bevordering van de leefbaarheid. Uitgangspunt is het behoud van een goede milieu- en woonkwaliteit. De aanwezigheid van de niet-woonfuncties, voor zover deze niet hinderlijk zijn voor de woonomgeving, is dan ook gewenst. Hiervoor is een flexibele bestemmingsregeling van belang voor:

  • maatschappelijke voorzieningen;
  • aan-huis-gebonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten vanuit een woning.

Het toelatingsbeleid en de bestemmingsregeling voor horeca en overige bedrijven is afgestemd op het tegengaan van milieuhinder om zo de milieu- en woonkwaliteit te waarborgen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Ontwikkelingslocaties

Wijzigingsbevoegdheid naar wonen bij vrijkomende bedrijfsmatige bebouwing in de kern
In relatie tot zorgvuldig ruimtegebruik is het denkbaar dat eventueel in de kern vrijkomende locaties (maatschappelijke voorzieningen en een agrarisch bedrijf) worden benut voor woningen of voor niet-hinderlijke andere functies. In dit bestemmingsplan wordt voor deze locaties in de kern, waar na een afweging transformatie naar een woonfunctie wenselijk wordt geacht, voorzien in een regeling, waarmee na beëindiging van de activiteiten het gebruik van het perceel voor wonen mogelijk kan worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid anticipeert op het moment dat die mogelijkheid zich wel voordoet.

In de wijzigingsregels zijn voorwaarden opgenomen waaronder planwijziging mag plaatsvinden. Uitgangspunt is dat sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat. Uit dat oogpunt kan onderzoek worden voorgeschreven naar bijvoorbeeld:

  • archeologie;
  • bodemhygiëne;
  • Wet geluidhinder;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • duurzaamheidsladder;
  • woningbouwprogramma.

De wijzigingsbevoegdheid mag niet worden toegepast als sprake is van negatieve resultaten. Het is niet vereist deze onderzoeken reeds in het kader van de actualisering van de kern Oostdijk te verrichten.

Wijzigingen van het bestemmingsplan zijn mogelijk volgens artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor een wijzigingsplan moet een afzonderlijke procedure worden doorlopen. Dit is geregeld in artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening.

Verder geldt het volgende. Bij het mogelijk maken van nieuwe woningen op basis van een wijzigingsbevoegdheid of een andere ruimtelijke procedure moet altijd worden getoetst of voldaan kan worden aan de volgende voorwaarden:

  • wordt er voldaan aan de duurzaamheidsladder;
  • past de ontwikkeling binnen de regionale woningmarktafspraken;
  • past de ontwikkeling binnen de woningbouwplanning.

4.2 Hoofdstructuur

Ten aanzien van de hoofdstructuur gelden de volgende beleidsmatige uitgangspunten.

  • De dijken en de oksel. Het is van belang om bij toekomstige ontwikkelingen deze diversiteit en kleinschaligheid te waarborgen en verticale geleding en continuïteit van de gevelwanden te handhaven.
  • Planmatige woonwijken. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden. Uitgangspunt is de kwaliteit en de leefbaarheid te handhaven.
  • Sport en speelvoorzieningen. Uitgangspunt is handhaven van de huidige kwaliteit.

4.3 Bedrijven

Er zijn geen wezenlijke veranderingen voorzien. Wel is een mogelijkheid opgenomen om de bestemming Agrarisch en Maatschappelijk onder voorwaarden te wijzigen naar Wonen (zie paragraaf 4.1).

4.4 Wonen

De bestaande woongebieden worden behouden. De recente ontwikkelingslocaties worden consoliderend vastgelegd in het bestemmingsplan.

4.5 Verkeer

Er zijn geen wezenlijke veranderingen in de verkeersstructuur voorzien.

4.6 Groen/natuur

Groen

Er zijn geen veranderingen in de groenstructuur voorzien. De aanwezige groenvoorzieningen worden onderhouden door particulieren en voor zover openbaar, door het gemeentelijke groenbeheer.

Natuur

Er zijn geen wezenlijke veranderingen voorzien in het grondgebruik in de kern Oostdijk. Ook in het gebruik als woongebied zijn geen veranderingen voorzien.

4.7 Water

Dit bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een consoliderend karakter. Er zijn geen ontwikkelingen in het watersysteem voorzien. In geval van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid wordt het Waterschap in dat kader geraadpleegd.

Hoofdstuk 5 Milieu- en andere aspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

Beleid

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie 2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan.

Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende.

  • Archeologische waarden zijn vastgelegd op de AMK (Archeologische Monumenten Kaart).
  • Op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) zijn de trefkansen (laag middelhoog en hoog) opgenomen.
  • Archis2 is de nationale database voor archeologische vindplaatsen.
  • Het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) vormt de Zeeuwse database.

Gemeentelijk beleid

Door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen is archeologiebeleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:

  • deel A: Beleidsnota archeologie;
  • deel B: Toelichting beleidskaart, 30-06-2011.

In het beleid vastgelegd (op 22 november 2011) zijn de archeologische verwachting en bekende vindplaatsen en archeologische monumenten vastgelegd.

Doel van het beleid is een verantwoorde balans te vinden tussen het belang van ruimtelijke ontwikkelingen en archeologie. Het beleid is dan ook een verdiepingsslag ten opzichte van het provinciaal beleid.

In dit bestemmingsplan zijn de in het beleid geformuleerde uitgangspunten vertaald. Het grootste deel van de bodemingrepen vindt plaats in de bovenste laag van het bodemarchief (maatregelenkaart in lagen, kaartlaag I, Walcheren). Deze laag is veelal maatgevend. Bij vergunningaanvragen voor diepere bodemingrepen wordt door de bevoegde overheidsinstantie vastgelegd of met de ingreep de diepere lagen (lagen 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) worden geraakt. Op basis van het beleid gelden voor kaartlaag 1 (Walcheren) de volgende categorieën:

Tabel 5.1. Maatregelcategorieën

maatregel
categorie  
verwachtingswaarde   onderzoeks-
verplichting  
bestemmingsregeling*  
categorie 1   wettelijk beschermd monument   Wettelijke bescherming   -  
categorie 2   terreinen van archeologische waarde   50 m² en 40 cm   WR - A 1  
categorie 3   gewaardeerde stads-/dorpskern   50 m² en 40 cm   WR - A 1  
categorie 4   hoge verwachting   250 m² en 40 cm   WR - A 2  
categorie 5   gematigde verwachting   500 m² en 40 cm   WR - A 3  
categorie 6   lage verwachting   2.500 m² en 40 cm   WR - A 4  
categorie 7   waterbodem   500 m² en 40 cm   WR - A 3  
categorie 8   geen verwachting   -   -  

* WR - A staat voor Waarde - Archeologie

Toetsing

In de kern Oostdijk geldt een hoge verwachtingswaarde (maatregelcategorie 4).

Conclusie

Op basis van het gemeentelijk beleid wordt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend. Voor de gronden met een hoge archeologische verwachting geldt een Waarde - Archeologie 2. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 250 m² en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing;

Voor die delen die vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek wordt gewezen op de wettelijke meldingsplicht voor archeologische waarden conform ex artikel 53 van de Monumentenwet. Dit betekent dat bij het aantreffen van archeologische sporen en vondsten direct melding wordt gedaan bij het meldpunt archeologie van de SCEZ.

5.1.2 Cultuurhistorie

Beleid

De cultuurhistorische waarden zijn aangegeven op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofdstructuur) van de provincie.

Ruimtelijke structuur

  • Het dorp is gelegen in de Kruiningen-polder en rond het kruispunt van de Lavendeldijk, de Nieuwlandse Binnendijk en het Bolwerk.
  • De Lavendeldijk is na de zware stormvloeden van 1530 en 1532 aangelegd.
  • Aan de noordzijde van deze dijk is bebouwing ontstaan die in de loop der eeuwen is uitgegroeid tot het huidige dorp Oostdijk. Het dorp is te typeren als een dijkdorp.
  • Dorpsbebouwing concentreert zich in de oksel van de Lavendeldijk en de Nieuwlandse Binnendijk.
  • Recente planmatige ontwikkeling heeft zich voorgedaan in Oostdijk-west (Moerdamme) en ter hoogte van Bolwerk.

Cultuurhistorische elementen

In Oostdijk is één rijksmonument aanwezig. Dit betreft Bolwerk 5. Het monument wordt door een aanduiding 'cultuurhistorische waarde' op de verbeelding bevestigd.

Toetsing en conclusie

De relevante cultuurhistorische elementen worden in het bestemmingsplan in stand gehouden en voorzien van een passende juridisch-planologische regeling.

5.2 Milieuhinder

5.2.1 Milieuhinder bedrijvigheid

Beleid en regelgeving

VNG-publicatie en Staat van bedrijfsactiviteiten

Wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen, wordt gebruikgemaakt van milieuzonering aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dat is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan ook gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand.

In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand.

De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Toetsing

In de kern bevinden zich geen bedrijven. Gesteld kan worden dat sprake is van een 'rustige woonwijk'.

Er bevindt zich nog wel één agrarisch bedrijf (2e Vlietweg 16). Ter plaatse is het houden van vee niet toegestaan. Conform de VNG-brochure beschikken akkerbouwbedrijven over een richtafstand van 30 m, aan deze afstand wordt ten aanzien van de bedrijfsbebouwing niet voldaan, er is echter sprake van een bestaande situatie. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig agrarisch bedrijf vestigen. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.

Ontwikkelingen

Wanneer op korte afstand van bedrijven nieuwe gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat het bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige functies sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Wijzigingsbevoegdheden

Voor functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan in een later stadium een afweging plaatsvinden aangaande het milieuaspect. In de wijzigingsregels is opgenomen dat dient te blijken dat de locatie geschikt is voor de toekomstig beoogde functies.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.2.2 Milieuhinder Horeca

Analyse

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horeca.

Logies

Logies is het aanbieden van bedrijfsmatig verblijf of (nacht) verblijf (altijd voor meerdere nachten), waarbij de betreffende personen het hoofdverblijf elders hebben.

Hotel

Een hotel is een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

Hotels hebben de volgende kenmerken:

  • Gasten voorzien niet zelf in (het verzorgen van) maaltijden en dranken.
  • Gasten beschikken (grotendeels) over eigen sanitaire voorzieningen.
  • Gasten beschikken over eigen kamers.
  • Het verblijf van gasten is veelal beperkt tot een korte periode.

Pension

In een pension kan men per nacht of voor een langere periode verblijven. In Reimerswaal zijn pensions uitdrukkelijk niet opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten.

Huisvesting arbeidsmigranten

De gemeente wenst de huisvesting voor arbeidsmigranten op een goede wijze te regelen. Locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten zijn onder voorwaarden via afwijken bij een omgevingsvergunning mogelijk.

  • Locaties waar tot 4 arbeidsmigranten zijn toegestaan zijn geregeld binnen de bestemming Wonen en Agrarisch.
  • Locaties waar tot 10 arbeidsmigranten zijn toegestaan zijn geregeld binnen de bestemming Maatschappelijk.

Logies voor arbeidsmigranten wordt daarbij gedefinieerd als:

'het bedrijfsmatig verblijf en/of nachtverblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of arbeidsmigranten hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.'

Onderzoek

In de kern zijn geen horecavoorzieningen aanwezig. Een nadere toelichting is zodoende niet nodig.

Conclusie

Het aspect milieuzonering horeca staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.2.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

Actualisering

In de kern worden geen rechtstreekse nieuwe geluidsgevoelige functies geprojecteerd. Er is met betrekking tot de actualisering van het bestemmingsplan sprake van het vastleggen van de huidige situatie. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Wijzigingsbevoegdheden

Voor functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan in een later stadium een afweging plaatsvinden aangaande het wegverkeerslawaai. In de wijzigingsregels is opgenomen dat onderzoek naar de Wgh moet worden verricht en dient te blijken dat de locatie geschikt is voor de toekomstig beoogde functies.

Spoorweglawaai

Voor het realiseren van nieuwe (nog niet planologisch mogelijk gemaakte) geluidsgevoelige bestemmingen zoals Wonen is akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai volgens de Wgh verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een spoorweg. Voorliggend bestemmingsplan maakt niet direct nieuwe woningbouwontwikkelingen mogelijk. Daarnaast ligt de kern niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Onderzoek is dan ook niet noodzakelijk en uitgevoerd.

Industrielawaai

Oostdijk is niet gesitueerd binnen een geluidszone Industrielawaai.

5.3 Bodemkwaliteit

Beleid

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Provinciaal en gemeentelijk beleid

Door de provincie Zeeland in samenwerking met de gemeenten is een inventarisatie gedaan naar spoedlocaties. Dit zijn locaties waar als gevolg van bodemverontreiniging in de bestaande situatie onaanvaardbare risico's voor mens en milieu aanwezig zijn. 

Door de gemeente is een bodemkwaliteitskaart opgesteld in het kader van grondverzet binnen de gemeente. Deze kaart is opgesteld in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Deze kaart geeft een bepaalde verwachting aan waar welke diffuse verontreinigingen kunnen worden verwacht. Er zijn hierbij zones aangebracht. Dit kan lokaal verschillen door de invloed van menselijke activiteiten die bodembedreigend zijn, zoals tanks, werkplaatsen en andere bodembedreigende activiteiten.

Toetsing

Kern

Kijkende naar de verwachte diffuse verontreiniging met zware metalen en PAK in de vooroorlogse en naoorlogse kerndelen van Oostdijk worden er geen risico's verwacht voor de bestaande functies/belemmering.

Voor de recente ontwikkeling Moerdamme zijn bodemonderzoeken uitgevoerd, waaruit is geconcludeerd dat geen belemmeringen ten aanzien van de woonfunctie bestaan. Voor de recente ontwikkeling Bolwerk heeft sanering van de bodem plaatsgevonden en is middels onderzoek aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de bestemming Wonen.

 

Voor de bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf aan de 2e Oostdijkweg 8, waarbij de voormalige agrarische bedrijfswoning tot woning wordt bestemd en één loods zal worden geamoveerd, is bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt dat de locatie weliswaar is verontreinigd maar dat deze geen risico's vormt voor de bestemming wonen. De verontreiniging dient op het moment van herontwikkeling en nieuwbouw te worden gesaneerd.

 

Er zijn voor andere delen ook geen aanwijzingen bekend van geregistreerde bodemonderzoeken, dat dit risico's en belemmeringen oplevert voor het bestaande gebruik en bestemming. Bij toekomstige wijzigingen in bestemming en bij ruimtelijke ontwikkelingen dient hier evenwel bodemonderzoek uitgevoerd te worden om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor deze ontwikkelingen.

Gelet op het doel van voorliggend bestemmingsplan, actualisering van de bestemmingsregeling voor de kern Oostdijk, is er geen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is er geen bodemonderzoek verricht.

Wijzigingsgebieden

Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Voor functies waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, kan in een later stadium een afweging plaatsvinden in het kader van de bodemkwaliteit. In de wijzigingsregels is als voorwaarde opgenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de toekomstig beoogde functie.

Conclusie

Bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de actualisering van het bestemmingsplan voor de kern Oostdijk.

5.4 Luchtkwaliteit

Beleid

Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.

Tabel 5.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en zorgt daarom niet voor een extra verkeersgeneratie. Gezien dit feit draagt dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bij aan de verstoring van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.

De maatgevende dichtstbijzijnde weg betreft de Rijksweg A58. Uit de monitoringstool blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 29,5 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 20,8 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen. In afbeelding 5.1 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2011 en 2020 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01_0003.png"

Figuur 5.1. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en daarom ook niet in een bijdrage voor de verstoring van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Uitgaande van de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied, wordt gesteld dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wm. De Wm staat derhalve de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.5 Verkeer en vervoer

Algemeen

De huidige verkeersstructuur blijft gehandhaafd. Er zijn, omdat sprake is van actualisering, geen ingrijpende verandering in verkeersintensiteit of ontsluiting te verwachten.

De infrastructuur in en rondom de kern voldoet in de huidige en toekomstige situatie aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling is daarmee gewaarborgd en er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

Wijzigingsgebieden

In de wijzigingsregels wordt opgenomen dat aangetoond dient te worden dat zich geen onevenredige gevolgen in de afwikkeling van het verkeer voordoen.

5.6 Afval

De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen de gemeente worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen is geplaatst in de openbare ruimte, zoals glasbakken en textielbakken. Een deel van de voorzieningen staat ook bij de burgers thuis.

5.7 Ecologie

Beleid

Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden

De toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 moet inzicht geven in:

  • de binnen dit Natura 2000-gebied aanwezige te beschermen soorten en habitats;
  • aard en de omvang van de effecten voor de te beschermen soorten en habitats waarvoor het gebied is aangewezen;
  • mogelijke maatregelen ter voorkoming en/of beperking van de negatieve effecten;
  • de noodzaak tot het verkrijgen van een Natuurbeschermingswetvergunning en de kans dat deze verkregen zal worden.

Soortbescherming: Flora- en faunawet

De toetsing aan de Flora- en faunawet moet inzicht geven in:

  • de aanwezigheid van beschermde soorten ter plaatse en in de directe omgeving;
  • aard en de omvang van de effecten voor de beschermde soorten;
  • mogelijke maatregelen ter voorkoming en/of beperking van de negatieve effecten voor zwaar beschermde soorten;
  • de noodzaak tot het verkrijgen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet en de kans dat deze verkregen zal worden.

Toetsing

Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan. Voor die delen waar geen ontwikkeling is voorzien, of geldende juridisch-planologische ontwikkelingen worden gecontinueerd, is geen (nieuw) ecologisch onderzoek nodig. De actualisering van de bestemmingsregeling heeft derhalve geen gevolgen voor de flora en fauna in de kern.

Er is als gevolg van het continueren van het huidige gebruik geen aantasting van de huidige waarden.

Wijzigingsgebieden

Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In geval van het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheden is in de regels bepaald dat pas toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, indien uit ecologisch onderzoek is gebleken dat hiervoor uit oogpunt van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet geen belemmeringen bestaan.

Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen actualisatie van het bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

Beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en Water opgenomen in de circulaire. De veiligheidsafstanden uit het Basisnet Spoor zijn per 1 augustus 2012 aan de circulaire toegevoegd. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) voor hogedruk aardgas- en aardolie-leidingen in werking getreden. Per 1 juli 2014 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aangevuld voor alle overige transporten door buisleidingen. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen.

Transport gevaarlijke stoffen

A58

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich op circa 600 m de snelweg A-58.

Voor dit tracé geldt dat er een plasbrandaandachtsgebied (PAG) geldt. Het PAG reikt tot maximaal 30 m vanaf de buitenste rijlijn. Dit gebied reikt niet tot het plangebied. Voor het groepsrisico geldt dat dit in de huidige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan is consoliderend en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Daarom zal ten gevolge van het bestemmingsplan de personendichtheid niet toenemen. Het groepsrisico zal dan ook niet beïnvloed worden en onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijven en vormt geen belemmering. Een verantwoording van het groepsrisico is voor dit aspect niet van toepassing.

Spoor

Ten noorden van het plangebied loopt op circa 300 m het spoortraject Sloehaven-Roosendaal-west gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het traject beschikt niet over een veiligheidsafstand of een plasbrandaandachtsgebied.

Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan en de afstand tot de transportroute kan gesteld worden dat het bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Conform het Basisnet spoor is het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit een eerdere kwantitatieve risicoanalyse die gemaakt is voor dit traject (AVIV, Risico-inventarisatie spoortransport gevaarlijke stoffen Zeeland, document 05822, februari 2006, te vinden op www.relevant.nl) blijkt het groepsrisico maximaal 0,002 maal de oriëntatiewaarde te bedragen. Hiermee is het groepsrisico een factor 500 kleiner dan de oriëntatiewaarde. De vaststelling van dit bestemmingsplan zorgt niet voor een wijziging van het groepsrisico. Ook in de toekomstige situatie zal het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde zijn. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Buisleidingenstrook

Ten noorden van het plangebied ligt op circa 300 m de buisleidingenstrook. In de buisleidingenstrook liggen voor het plangebied 3 relevante leidingen:

  • Total-leiding, ruwe olie, diameter 24 inch:
  • aardgastransportleiding Zebra Gasnetwerk B.V., 47,24 inch
  • aardgastransportleiding Zebra Gasnetwerk B.V., 10 inch

Voor de Total-leiding geldt een PR10-6 contour van 29 m. Het invloedsgebied is niet bekend, maar in het algemeen geldt dat het invloedsgebied van K1-leidingen ten hoogste een 10-tal meter groter is dan de PR10-6. Het invloedsgebied van de Total-leiding ligt dus niet over het plangebied. De afstand tot het bestemmingsplan bedraagt circa 300 m, derhalve vormt deze leiding geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Voor onder andere de hogedruk aardgasleidingen van Zebra (A513 en A515) binnen de gemeente Reimerswaal is een QRA opgesteld door de RMD( april 2012). Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risico ten gevolge van deze leidingen niet buiten de leiding is gelegen en daardoor niet tot het plangebied reikt en geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingplan.

  • Het groepsrisico ten gevolge van de A513 leiding is kleiner dan 0.01 maal de oriëntatiewaarde.
  • Voor de A515 leiding bedraagt het groepsrisico maximaal 0.034 maal de oriëntatiewaarde. Het deel van de leiding waarbij het groepsrisico 0.034 maal de oriëntatiewaarde bedraagt, loopt echter niet langs Oostdijk. Het groepsrisico van het deel van de leiding langs het plangebied is dus kleiner dan 0.034 maal de oriëntatiewaarde.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en vormt daardoor geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het groepsrisico is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde gelegen.

Gezien de grote afstand van het plangebied tot de leidingen in combinatie met het consoliderende karakter van het bestemmingsplan en de hoogte van het groepsrisico heeft het bestemmingsplan geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico, en vormen de leidingen geen belemmering vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Nader onderzoek en een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.9 Planologisch relevante kabels en leidingen

Beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarop het Bevb van toepassing is. Het kan echter ook gaan om kabels en leidingen, die vanuit een ander oogpunt planologisch relevant zijn. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld:

  • 1. leidingen voor defensiebrandstoffen;
  • 2. leidingen voor warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening;
  • 3. hoogspanningsleidingen.

Toetsing

Hoogspanningsleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt (op een afstand van circa 400 m) een hoogspanningsverbinding. Deze 380 kV leiding heeft een zakelijk rechtstrook van 36 m aan weerszijden van de hartlijn. Dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

Buisleidingenstrook

Ten noorden van het plangebied ligt op circa 300 m de buisleidingenstrook. In de buisleidingenstrook liggen voor het plangebied 3 relevante leidingen:

  • Total-leiding, ruwe olie, diameter 24 inch:
  • aardgastransportleiding Zebra Gasnetwerk B.V., 47,24 inch;
  • aardgastransportleiding Zebra Gasnetwerk B.V., 10 inch.

In paragraaf 5.8 is uitgebreid ingegaan op deze leidingen. Voor het plangebied vormen deze leidingen geen belemmeringen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.10 Waterparagraaf

Beleid

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. De kern Oostdijk ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer.

De tekst is voorgelegd aan de waterbeheerder. Het Waterschap heeft over deze tekst het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro. Er zijn daarbij geen belemmeringen geconstateerd. Het wateradvies is opgenomen in de bijlage 4.

Het Waterschap Scheldestromen hanteert een zogenaamde watertoetstabel. Deze is ook voor dit plan opgesteld en opgenomen als tabel 5.3.

Dit bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een consoliderend karakter. In het plangebied zijn geen grote en ingrijpende wijzigingen in de bebouwing en infrastructuur voorzien. Het Waterschap wordt gevraagd in het kader van de bestemmingsplanprocedure haar wateradvies uit te brengen.

Tabel 5.3 Toetsing

De watertoetstabel ondersteunt de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  

De Lavendeldijk, Nieuwlandse Binnendijk en Bolwerk zijn regionale waterkeringen. Zowel de kern- als beschermingszone A en B zijn in het plangebied gelegen. De juridisch-planologische regeling houdt rekening met de waterschapsbelangen van deze dijken.
Het bestemmingsplan is echter consoliderend van aard en binnen de kern- of beschermingszone worden dan ook geen ontwikkelingen voorzien. Het bestemmingsplan heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om
inundatie vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, van nieuwe ontwikkelingen is geen sprake.
De ontwikkelingen Moerdamme en Bolwerk zijn weliswaar nog niet geheeld gerealiseerd, maar hiervoor zijn reeds planologische procedures gevoerd, waarin de effecten op het watersysteem door het Waterschap positief zijn beoordeeld. Voor deze ontwikkelingen wordt zodoende ook uitgegaan van consolidatie.
Het verhard oppervlak zal ten opzichte van de huidige situatie in de kern wel toenemen: de ontwikkelingen zullen worden voltooid in de planperiode. Ten opzichte van de planologische ruimte voor verharding vindt echter geen uitbreiding plaats. Watercompenserende maatregelen in het kader van de actualisatie zijn niet noodzakelijk.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  

Het bestemmingsplan voorziet niet in de onttrekking van grondwater. Tevens wordt er geen extra water geïnfiltreerd ten opzichte van de huidige situatie. Van verdroging of overlast is dan ook geen sprake.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  

Het plangebied is in de huidige situatie reeds aangesloten op de bestaande riolering. Ten gevolge van dit bestemmingsplan wordt dit niet gewijzigd. De situatie blijft onveranderd, de werking van de zuiveringen en gemeentelijke rioleringen wordt niet (negatief) beïnvloed.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte.  

Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  

Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Van nieuwe bouwmaterialen is daarom ook geen sprake. Mochten ontwikkelingen in de toekomst worden gerealiseerd dan dient dit te geschieden met niet uitloogbare bouwmaterialen. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen (negatieve) invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Van nieuwe bouwmaterialen is daarom ook geen sprake. Mochten ontwikkelingen in de toekomst worden gerealiseerd dan dient dit te geschieden met niet uitloogbare bouwmaterialen. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen (negatieve) invloed op de grondwaterkwaliteit.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  

Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  

Dit aspect is niet relevant voor dit consoliderende bestemmingsplan.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die eigendommen van de waterbeheerder kunnen belemmeren.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.  

Dit aspect is beantwoord in de verkeersparagraaf behorende bij dit bestemmingsplan. Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend is dit niet te verwachten.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling beschreven. De bestemmingsregeling bestaat uit de volgende onderdelen:

  • a. de verbeelding met het renvooi (paragraaf 6.1);
  • b. de regels (vier hoofdstukken, paragraaf 6.2).

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormen het wettelijk kader voor het bestemmingsplan Oostdijk. Alle nieuwe ruimtelijke plannen – zoals bestemmingsplannen – moeten digitaal worden vervaardigd. Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en is derhalve digitaal raadpleegbaar. SVBP2012 heeft alleen betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling.

6.1 Verbeelding en renvooi

Digitaal

Nieuwe bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.

Analoog

Ondergrond

Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand (versie juni 2013). Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld W) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.

Bestemmingen

De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld W) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.

Aanduidingen en renvooi (analoog plan)

De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen in het bestemmingsplan Oostdijk opgesplitst in:

  • gebiedsaanduidingen;
  • functieaanduidingen;
  • bouwvlak;
  • bouwaanduidingen;
  • maatvoeringsaanduidingen.

Leeswijzer

Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.

6.2 Regels

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels.
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van deze regels.

Artikel 1 Begrippen

De begrippen geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.

Er zijn enkele begrippen specifiek uit geldende bestemmingsplannen overgenomen in relatie tot Wonen -2.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (Algemeen)

Opbouw bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.

  • Bestemmingsomschrijving
    In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven. Dit houdt in: de functies die binnen de bestemming 'als recht' zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste 'toetssteen' voor gebruiksvormen en ook voor bouwactiviteiten (past het beoogde gebruik van gronden/gebouw binnen de bestemming). Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
  • Bouwregels
    Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
  • Afwijken van de bouwregels 
    De bevoegdheid tot het afwijken van de bouwregels zijn in dit deel van de regels opgenomen.
  • Specifieke gebruiksregels 
    In dit onderdeel wordt ten opzichte van de Bestemmingsomschrijving, specifiek bepaald welke functies al dan niet specifiek zijn toegestaan. Deze bepaling vormt een aanvulling op de Bestemmingsomschrijving.
  • Afwijken van de gebruiksregels 
    De bevoegdheid tot het afwijken van de gebruiksregels is in dit deel van de regels opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    Voor zover nodig zijn hierin de regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke regels.
  • Wijzigingsregels
    Enkele bestemmingen of locaties binnen een bestemming kunnen worden gewijzigd wat betreft gebruik of bouwmogelijkheden. De bevoegdheden staan in dit deel vermeld.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Toelaatbaarheid functies in woningen

In de praktijk neemt het aantal situaties toe waarin sprake is van een aan-huis-gebonden-beroep, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Tevens komen in Reimerswaal aanvragen voor ten behoeve van kleinschalige detailhandel. In ruimtelijk-functioneel opzicht bestaan hiertegen geen bezwaren voor zover dit kleinschalig is en geen nadelige effecten heeft op de omgeving en/of voor de centrumgebieden. Dit laatste is van betekenis voor kleinschalige detailhandel en dienstverlening.

Ingevolge jurisprudentie zijn aan-huis-gebonden-beroepen binnen de reguliere woonbestemmingen (in zekere mate) toegestaan. In Reimerswaal worden ook kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in dezelfde beperkte omvang zoals aan-huis-gebonden-beroepen aanvaardbaar geacht. Voor kleinschalige detailhandel en dienstverlening is een specifieke afweging vereist, zodat die functies alleen worden toegestaan via een afwijking bij een omgevingsvergunning waarin relevante criteria zijn opgenomen.

In de bestemmingsregeling is het volgende opgenomen.

  • Aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn direct toegestaan. Hiervoor zijn begripsbepalingen opgenomen. De aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die hiertoe in elk geval worden gerekend, zijn vermeld in de Staat van Activiteiten. In specifieke gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen gericht op behoud van de (uitstraling van de) woonfunctie.
  • Kleinschalige detailhandel en dienstverlening worden toegestaan via een afwijking bij een omgevingsvergunning. Dienstverlening die hiertoe in elk geval wordt gerekend is vermeld in de Staat van Activiteiten. Naast bepalingen gericht op behoud van de (uitstraling van de) woonfunctie, zijn daarin voorwaarden opgenomen, zoals marktonderzoek. Marktonderzoek moet uitwijzen dat dit niet strijdig is met de distributie-planologische structuur van de kern.
  • In bijlage 2 is een nadere toelichting opgenomen, evenals overzichten van activiteiten. Maatschappelijke ontwikkelingen zullen zorgen voor nieuwe functies. Die zullen dan ook vergeleken worden met de andere vormen, zodat kan worden bepaald of een dergelijke nieuwe vorm toelaatbaar is of niet.
  • De activiteiten kunnen worden toegestaan in de woning (hoofdgebouw met aan- en uitbouwen), maar niet in een bijgebouw (vrijstaand). Dit kan namelijk ongewenste verzelfstandiging van de activiteit tot gevolg hebben.

Bijzondere woonvormen

In de praktijk komen woonvormen steeds vaker voor die verwantschap hebben met een regulier huishouden, maar daarvan in enige mate afwijken. Sommige woonvormen zijn duidelijk vergelijkbaar. Belangrijk daarbij is dat er sprake is van continuïteit in de samenstelling of van onderlinge verbondenheid. In die situaties past die woonvorm binnen de reguliere woonbestemming doordat die woonvorm als een huishouden is aan te merken. Kortheidshalve wordt ook verwezen naar jurisprudentie.

Enkele bijzondere woonvormen zijn niet direct gelijk te stellen met een huishouden. Er is dan ook een specifieke regeling noodzakelijk, omdat dergelijke woonvormen afwijken van de reguliere bewoning door een huishouden. Het onderscheid vloeit in de bijzondere woonvormen veelal voort uit de zorgcomponent en wisseling van samenstelling van bewoners. Dit heeft doorgaans twee effecten op de omgeving: extra verkeers- en parkeerdruk door personeel en bezoekers en ander woonmilieu (hinder, gewenste rust). Om deze redenen is er sprake van afwijkende effecten op het woon- en leefmilieu dan bij reguliere bewoning.

In diverse situaties kunnen de bijzondere woonvormen wel worden toegestaan. Dit is afhankelijk van de situatie ter plaatse en de bijzondere woonvorm. Vandaar dat een specifieke afwijkingsbevoegdheid nodig is voor het toestaan van die bijzondere woonvormen. Een nadere toelichting is opgenomen in bijlage 3.

Mantelzorg

Mantelzorg mogelijk binnen de functie wonen

Voor zover ruimtelijk relevant zijn er twee soorten van mantelzorg te onderscheiden die gangbaar zijn binnen de woonfunctie.

  • Inwoning: Hierbij gaat het om vormen van huisvesting in de woning zelf (inwoning). Inwoning wordt in de bestemmingsplannen rechtstreeks toegestaan, aangezien bestemmingsplannen geen regels stellen aan de samenstelling van een huishouden. Door de mogelijkheden voor aan- en uitbouw optimaal te benutten, kan de vorm van inwonen in veel gevallen een oplossing bieden aan de behoefte van tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg.
  • Afhankelijke woonruimte: In de praktijk blijkt ook behoefte te bestaan aan een meer zelfstandige (in de vorm van een eigen toegang en eigen voorzieningen) woonvorm in een bijgebouw. Deze zogenaamde 'afhankelijke woonruimte' moet dienen voor de opvang van iemand met een aantoonbare vraag naar verzorging.

Jurisprudentie en consequenties

  • In de uitspraak van de Raad van State van 20 mei 2009 (gemeente Oudewater, zaaknummer 200806381/1) blijkt dat wonen in een bijgebouw is toegestaan ongeacht of de bouwvoorschriften slechts één woning toestaan.
  • Inwoning in het kader van mantelzorg is zonder meer toegestaan binnen de functie wonen.
  • Indien gewenst, wordt mantelzorg in bijgebouwen (vrijstaand) door een specifieke gebruiksbepaling voorkomen.

Extra bouwmogelijkheden

Bij mantelzorg is het soms wenselijk om extra woonruimte te creëren bij de woning, door bijvoorbeeld extra aanbouwen en uitbouwen geschikt te maken om in te wonen.

Uitgangspunten voor de bestemmingsregeling

Op basis van het voorgaande blijkt dat mantelzorg en de behoefte aan mantelzorg niet in alle gevallen past of wenselijk is binnen de reguliere woonbestemming. De gemeente wenst via een binnenplanse afwijkingsprocedure te voorzien in een toegesneden regeling. In SVBP is het voorgeschreven dat eerst bouwregels worden gegeven en daarna gebruiksregels. Vandaar dat eerst bouwregels en afwijkingen voor bouwen voor mantelzorg zijn opgenomen en pas later het gebruik is geregeld.

Bestemmingsregeling

Begrippen

De volgende begrippen zijn toegevoegd:

  • Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

  • Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

Gebruik en afwijken gebruik

In de Specifieke gebruiksregels is in de artikelen opgenomen dat het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte niet is toegestaan.

Onder voorwaarden kan bij een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag worden afgeweken en het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimten worden toegestaan:

  • indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • indien de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Om ongewenste splitsing te voorkomen is tevens voorzien in een mogelijkheid de omgevingsvergunning in te trekken indien de noodzaak voor mantelzorg niet meer bestaat.

Bouwen

In sommige gevallen volstaat de maximaal toegestane oppervlakte van 80 m² niet en is er ruimtelijk geen bezwaar een grotere oppervlakte maat (maximaal 100 m²) toe te staan. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de oppervlakte van 80 m² (oppervlakte aan/uitbouwen) en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte (maximaal 100 m²) wordt gerealiseerd. Er gelden dan de volgende voorwaarden:

  • de maximum oppervlakte voor aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (inclusief bijgebouwen in gebruik als afhankelijke woonruimte) bedraagt niet meer dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak;
  • de maximum oppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m² per perceel;
  • er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Huisvesting arbeidsmigranten

Binnen de gemeente worden steeds meer groepen arbeidsmigranten ondergebracht in bestaande panden. De omgeving is daar vaak niet op berekend en ingesteld, zeker als het om relatief grotere aantallen gaat. In beleid, notities van VROM en in jurisprudentie wordt hier op ingegaan. Deze huisvestingsvorm kan in de praktijk ook knelpunten tot gevolg hebben. Hiervoor is door de gemeente Reimerswaal een afzonderlijke beleidsnotitie vastgesteld. Op basis daarvan is het volgende overwogen en geregeld.

Huisvesting in de praktijk

Bij de huisvesting van arbeidsmigranten kunnen zich de volgende knelpunten voordoen.

  • Gebruik en belasting van het openbare gebied: bij een intensiever gebruik van het openbare gebied kan huisvesting van arbeidsmigranten extra verkeerstoename en parkeerdruk tot gevolg hebben. Intensieve 'bewoning' van een 'gewone' woning kan overlast (geluidsoverlast) en onveiligheid voor de omgeving tot gevolg hebben.
  • Gebruik en belasting van de woning. Huisvesting kan plaatsvinden in panden die naar hedendaagse maatstaven bouwtechnisch en/of in hygiënisch opzicht (ernstige) gebreken vertonen.
  • Er wordt met zodanig veel mensen in een eengezinswoning 'gewoond' dat er (potentieel) gevaarlijke situaties ontstaan, zoals brandveiligheid (mogelijkheid om te vluchten). In sommige situaties is er een schrijnend gebrek aan privacy en een voldoende leefbaar woonoppervlak.

Uit de genoemde knelpunten volgt dat een zorgvuldige afweging van locaties en regeling van omvang van huisvesting noodzakelijk zijn.

Op basis van het vorenstaande blijkt dat huisvesting van arbeidsmigranten niet direct past binnen de reguliere woonbestemming maar onder voorwaarden wel mogelijk moet zijn.

  • Huisvesting van arbeidsmigranten is niet op één lijn te stellen met de huisvesting van een huishouden. Er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling of van onderlinge verbondenheid, ongeacht arbeidsmigranten hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.
  • De locaties en de omvang van huisvesting van arbeidsmigranten vragen om een zorgvuldig afwegingskader.

Bestemmingsregeling

In de bestemmingsregeling zijn begrippen opgenomen inzake bewoonbaar vloeroppervlak, huishouden, logies, kamerverhuur en woning (bewoning door een huishouden). Voor de verschillende functies in de kern wordt het volgende beleid ten aanzien van het aantal te huisvesten arbeidsmigranten voorgestaan.

  • Wonen
    Vanuit een gemiddelde gezinssituatie geredeneerd, zijn in een doorsnee woning globaal vier personen gehuisvest. De doorsnee eengezinswoningen zijn qua grootte hiervoor geschikt. Belangrijk is dat bij nachtverblijf van meer dan vier personen dan wel een woonfunctie voor kamergewijze verhuur met 5 of meer wooneenheden, de eisen vanuit het Bouwbesluit soms anders (strenger) zijn dan bij een normale woonsituatie. Dan moet aan specifieke eisen inzake brandveiligheid worden voldaan. Er is dan sprake van een andere woonsituatie dan bij een regulier huishouden. Om die redenen wordt voor huisvesting van arbeidsmigranten in reguliere woningen het toelaatbaar gevonden dat in een standaard woning/wooneenheid aan maximaal vier afzonderlijke personen huisvesting wordt geboden.
  • Agrarisch

Als bij agrarische bedrijven het niet mogelijk is arbeidsmigranten te vestigen in stedelijk gebied dan is het onder voorwaarden toegestaan dit op het agrarisch bedrijf te laten plaatsvinden.

  • Centrum, Horeca en Maatschappelijk bestemmingen

Ter plaatse van de bestemmingen Centrum, Horeca en Maatschappelijk kunnen ten hoogste 10 arbeidsmigranten worden gehuisvest. In Oostdijk zijn alleen maatschappelijke bestemmingen aanwezig.

Naast functionele aspecten en ligging zijn voorts de volgende criteria van belang.

  • Omvang pand
    Niet alle woningen zijn geschikt voor huisvesting van vier of tien personen. Belangrijk is dat per persoon 12 m² aan bewoonbaar vloeroppervlak vereist is vanuit het Bouwbesluit. Deze eis is dan ook overgenomen in het 'Beleid ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten' van de gemeente en zodanig geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • Afstanden tussen locaties
    De afstand tussen de woningen voor arbeidsmigranten dient ten minste 250 m te bedragen, Met de afstandsmaat van 250 m wordt gewaarborgd dat er geen nadelige effecten op de omgeving zijn te verwachten of effecten die te zeer afwijken van de effecten van een regulier huishouden. De ruimtelijk-functionele structuur wordt zodoende niet veranderd.

Locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten zijn onder voorwaarden, waaronder de hierboven genoemde criteria mogelijk, bij afwijken van een omgevingsvergunning mogelijk.

Bouwvlakken

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen bouwen binnen het bouwvlak en het bouwen buiten het bouwvlak.

Binnen het bouwvlak zijn naast hoofdgebouwen, aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Buiten het bouwvlak zijn over het algemeen aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak is begrensd tot 50% met een maximum van 100 m². Door dit onderscheid is op eenvoudige wijze snel inzichtelijk welke bouwwerken, waar gebouwd mogen worden.

Bouwperceel

Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruikgemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de plankaart ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient. Door de bouwpercelen niet op de kaart aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.

Afwijken van de bouwregels

Uitbreiden bouwvlak

In voorkomende gevallen kan het wenselijk zijn dat het bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de straat gezien) wordt vergroot. Hiervoor is een bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen, waardoor burgemeester en wethouders het bouwvlak met ten hoogste 20% kunnen vergroten. Bij een omgevingsvergunning wordt niet afgeweken van de bouwregels indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Algemene afwijking

In het bestemmingsplan is in de bestemming Wonen een algemene afwijking opgenomen voor het afwijken van de maximale goot- of boeibordhoogte, bouwhoogte, afstand van het gebouw tot de perceelsgrens, de toelaatbare oppervlakte en het bebouwingspercentage tot ten hoogste 15%. Bij een omgevingsvergunning wordt niet afgeweken van de bouwregels indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Tijdelijke woongelegenheid bij bouwen/verbouwen woningen

Bij de gemeente worden regelmatig verzoeken ingediend voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit bij grootschalige verbouwingen. De plaatsing van de tijdelijke woonunits (ook (sta)caravan) voldoet bijna nooit aan het bestemmingsplan. Onder voorwaarden kan medewerking worden verleend aan tijdelijke woonruimte in dit soort situaties. Er worden drie situaties onderscheiden:

  • plaatsing in bestaande woongebieden/buitengebied;
  • plaatsing in nieuwe woongebieden;
  • plaatsing bij overige functies.

Plaatsing in bestaande woongebieden/buitengebied.

Indien het gaat om vervangende woonruimte ten tijde van een ingrijpende verbouwing van de bestaande woning dan wel nieuwbouw op de plek van de eigen bestaande woning waarbij de bestaande woning tijdelijk niet voor bewoning geschikt is, is onder voorwaarden medewerking aan een tijdelijke woonunit aanvaardbaar. Dit geldt voor zowel het bestaand stedelijk gebied als het buitengebied. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen met voorwaarden, binnen de bestemmingen waar wonen in een woning is toegestaan.

Plaatsing in nieuwe woongebieden

Ook in nieuwe woongebieden kan worden verzocht om toestemming voor tijdelijke woonunits. De gemeente acht plaatsing hier eveneens aanvaardbaar, onder andere vanwege de volgende redenen.

  • In verband met de economische crisis wordt door initiatiefnemers pas besloten tot nieuwbouw en aankoop van een kavel op het moment dat de oude woning is verkocht. Tijdelijke huisvesting op de kavel waar de nieuwe eigen woning wordt gerealiseerd wordt in die omstandigheden aanvaardbaar geacht.
  • De nieuwbouwlocaties in de gemeente zijn alle goed bereikbaar en reeds bouwrijp gemaakt. Er is derhalve geen sprake van een wezenlijk ruimtelijk verschil met vervangende nieuwbouw in bestaande woongebieden.

Overige functies

Realisering van tijdelijke woonunits bij andere bestemmingen dan waar wonen in een woning is toegestaan (bijvoorbeeld Maatschappelijk) vragen een specifieke afweging. Hiervoor biedt de Wabo voldoende ruimte. Regeling voor tijdelijke huisvesting volgt dan via een separate procedure.

Voorwaarden

De gemeente acht medewerking aan een tijdelijke woongelegenheid uitsluitend onder specifieke voorwaarden mogelijk:

  • omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van bestaande woningen en realisering van een nieuwe woning;
  • de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
6.2.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (per bestemming)

Artikel 3 Agrarisch

De agrarische gronden en bedrijven zijn voorzien van de bestemming Agrarisch.

  • De gronden zijn primair bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening met grondgebonden agrarisch gebruik. De verkoop van streek- of bedrijfseigen producten als nevenactiviteit, tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m² binnen het bouwvlak, is toegestaan.
  • Extensief recreatief medegebruik en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals:
    • 1. groen;
    • 2. laad- en losvoorzieningen;
    • 3. natuurvriendelijke oevers;
    • 4. nutsvoorzieningen;
    • 5. ontsluitingswegen;
    • 6. parkeervoorzieningen;
    • 7. sloten en watergangen;
    • 8. water en waterberging;

zijn zonder meer mogelijk.

Bouwregels

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak. Er zijn regels opgenomen voor de goot- en bouwhoogte van:

  • gebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bouwregels zijn deze genuanceerd voor onder andere silo's, mestopslagen en dergelijke.

Afwijken van de bouwregels

Met regels in 'Afwijken van de bouwregels' kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels is het gebruik gespecificeerd.

Afwijking van de gebruiksregels

In de afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels zijn de voor Reimerswaal gebruikelijke afwijkingen van de gebruiksregels opgenomen. Het gaat dan om:

  • aan huisgebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • kleinschalige detailhandel en dienstverlening;
  • afhankelijke woonruimte;
  • nevenactiviteiten;
  • tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten;
  • mantelzorg.

Wijzigingsbevoegdheid

Onder de wijzigingsbevoegdheid, zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Onder andere naar Wonen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Beschermde dijken

Dit artikel is opgenomen in verband met de aanwezige regionale waterkering. Overeenkomstig de systematiek van de gemeente wordt hieraan deze bestemming gegeven, in combinatie met de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' is het waterschapsbelang op basis van de keur en de provinciale Verordening Ruimte zo voldoende veilig gesteld.

In verband met de randzone is deze regeling vanuit het reguliere agrarisch artikel overgenomen.

De regeling is uniform met de regeling in het buitengebied. Dit betekent dat ook de wijzigingsbevoegdheid naar 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen.

Artikel 5 Bedrijf

Dit artikel is alleen opgenomen in verband met de aanwezige nutsvoorzieningen die bovendien met een aanduiding zijn bevestigd. Ander bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan. Zodoende is voorzien in een slechts zeer beknopt artikel Bedrijf.

Artikel 6 Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor de belangrijke groenstroken en groenvoorzieningen in de kern alsmede de landschappelijke inpassing van enkele specifieke objecten en functies. In verband met de flexibiliteit zijn langzaamverkeersverbindingen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen (erftoegangswegen) en parkeervoorzieningen zijn uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan.

Algemeen is water en waterberging toegestaan, hieronder worden ook waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bergbezinkbassins verstaan.

Aan het groengebied ten noordwesten van de kern is ook een groenbestemming toegekend. Hier bevinden zich een trapveldje en voorzieningen voor de jeugd (een jongerenontmoetingsplaats en een skatevoorziening, alsmede een speeltuin.

Er zijn voorts twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • een wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van de bestemming in 'Verkeer' en 'Water' voor zover dat nodig is voor de groenstructuur of waterhuishouding;
  • een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden oprichten van nutsvoorzieningen.

Artikel 7 Maatschappelijk

Bestemmingsomschrijving

De percelen met de bestemming Maatschappelijk mogen worden gebruikt voor de meest gangbare maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, gezondheidszorgvoorzieningen en sociaal-culturele voorzieningen.

Bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water zijn zonder meer mogelijk.

  • In de bouw en gebruiksregels zijn de regels uit het handboek van de gemeente opgenomen.
  • Bepaald is verder dat buiten een bouwvlak alleen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn toegestaan. Voor fietsenstallingen is een uitzondering gemaakt.
  • Binnen de bestemmingen is bij afwijken van een omgevingsvergunning het mogelijk om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk te maken.

Artikel 9 Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen, daar waar direct grenzend aan de openbare ruimte geen bebouwing gewenst is. Daarmee is feitelijk de voorgevelrooilijn vastgelegd. Omdat in een aantal situaties het doorbreken van deze voorgevelrooilijn niet leidt tot nadelige effecten op de verkeersveiligheid en / of het bebouwingsbeeld is een bevoegdheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen voor het toestaan van bijgebouwen of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Artikel 10 Verkeer

De met de bestemming Verkeer aangeduide gronden omvatten niet alleen wegen, parkeerplaatsen, fiets, en voetpaden, maar ook groenstroken, bermen, beplantingen en eventuele geluidwerende voorzieningen en afvalverzamelplaatsen. Door deze bestemmingslegging is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk, zonder dat gedetailleerde regels dergelijke ontwikkelingen in de weg staan. Ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen (sloten, vijvers, maar ook ondergrondse bergbezinkbassins) zijn direct binnen deze bestemming mogelijk.

Artikel 11 Water

De grote beeldbepalende waterpartijen en waterlopen met een waterhuishoudkundige functie zijn als zodanig aangegeven. De gronden zijn bestemd voor water, aan en afvoer en waterberging. Op de gronden mogen uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd.

Artikel 12 Wonen - 1, Artikel 13 Wonen - 2 en Artikel 14 Wonen - 3

Binnen de bestemmingen is wonen in een woning toegestaan. In een aantal situaties is een aanduiding opgenomen.

Voor beeldbepalende panden en monumentale panden (Bolwerk 5) is de aanduiding cultuurhistorische waarde opgenomen, waarmee aantasting van het uitwendige karakter van het gebouw in de bestaande toestand wordt voorkomen en behoud van de cultuurhistorische waarde wordt voorgestaan.

Er zijn in totaal drie woonbestemmingen opgenomen.

  • Voor de Nieuwlandse Binnendijk en de 'voormalige' kern gelden de regels 'Wonen - 1'.
  • Voor het woongebied Moerdamme (Oostdijk-west) geldt het artikel 'Wonen - 2'.
  • Voor het woongebied 'Bolwerk' geldt de bestemming 'Wonen - 3'.

'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'

Wonen - 1 is het 'basis' artikel voor Wonen, overeenkomstig de modelregels van de gemeente. Op hoofdlijnen geldt dat de systematiek van het artikel Wonen - 2 gelijk is aan het artikel Wonen - 1. Echter zijn er enkele kleine verschillen ten aanzien van de toegelaten maatvoeringen en is voor sommige percelen (vrijstaand en tweeaaneen) een specifieke regeling opgenomen inzake de perceelsgrootte.

Ten aanzien van deze artikelen zijn de bouw- en gebruiksregels alsmede de afwijkingen afgestemd op het gemeentelijk handboek.

'Wonen - 3'

De systematiek in 'Wonen - 3' is in het geldende plan beduidend afwijkend dan in het basisartikel 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Er is voor gekozen deze geldende systematiek integraal over te nemen, in de vorm van een nieuw woonartikel 'Wonen - 3'.

Motivering behoud regeling Moerdamme en Bolwerk

De gemeente heeft de wens geuit voor beide nog in ontwikkeling zijnde woongebieden deze relatief jonge bestemmingsregeling vooralsnog te handhaven. Om deze reden is voor deze gebieden zodoende voorzien in een op maat gesneden regeling, overeenkomstig het geldend planologisch regime.

In het kader van de afstemming van recente ontwikkelingen ten aanzien van tijdelijke woongelegenheden en mantelzorg en afhankelijke woonruimte heeft wel afstemming op deze onderdelen plaatsgevonden.

Bouwregels Wonen

In de bouwregels is opgenomen dat hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in het bouwvlak. Voor het bouwvlak geldt dat afhankelijk van de aanduiding, aaneengebouwd, gestapeld, vrijstaand of twee aaneen kan worden gebouwd. Daar waar geen aanduiding is opgenomen kan vrijstaand of aaneen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.

De bouwvlakken zijn veelal als een strook weergegeven. De diepte varieert veelal tussen 10 en 15 m. In de meeste gevallen is een diepte van 12 m ingetekend. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen, met dien verstande dat de afstandsmaten in de bouwregels in acht dienen te worden genomen.

Bouwregels

Binnen de bouwregels zijn de reguliere bouwregels ter plaatse van het hoofdgebouw (bouwvlak) en voor het aansluitende erf (de gronden buiten het bouwvlak) opgenomen. In de bouwregels is opgenomen dat voor de gronden binnen het bouwvlak hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Voor aan- of uitbouwen en bijgebouwen geldt hier een goot- en / of boeibordhoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6 m.

In de bouwregels is opgenomen dat voor de gronden buiten het bouwvlak bouwmogelijkheden gelden voor aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot ten hoogste 50% en tot een maximum van 100 m².
In de regels is bepaald dat op de gronden buiten het bouwvlak een goot- en / of boeibordhoogte geldt van 3 m. De bouwhoogte is hier uit ruimtelijk oogpunt vastgelegd op 6 m. De afstand van bijgebouwen tot de woning is bepaald op 1 meter. Voor woningen met de aanduiding "vrijstaand" geldt een afstand van 3 m van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens. Voor woningen met de aanduiding "twee aaneen" geldt een afstand van 3 m van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen.

Afwijken van de bouwregels

Uit oogpunt van flexibiliteit zijn onder voorwaarden de reguliere bevoegdheden tot afwijken opgenomen:

  • uitbreiden van het bouwvlak;
  • afwijken van maten tot 15%;
  • woningtype en nieuwe woningen;
  • afhankelijke woonruimte;
  • tijdelijke woongelegenheid.

Specifieke gebruiksregels

De gebruikelijke gebruiksregels zijn overgenomen uit het handboek, zie ook 6.2.2. Daarnaast is binnen de bestemmingen via afwijken van een omgevingsvergunning het mogelijk om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk te maken.

Afwijken van de gebruiksregels

Uit oogpunt van flexibiliteit is onder voorwaarden naast de reguliere bevoegdheden tot afwijken, de volgende specifieke bevoegdheden tot afwijken opgenomen:

  • huisvesting van paarden, pony's en ander naar aard en omvang gelijk te stellen vee.
  • toestaan van kleinschalige detailhandel of dienstverlening (zie toelaatbaarheid functies).
  • afhankelijke woonruimte.

Door middel van wijzigingsbevoegdheden is het toestaan en weer schrappen van arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen geregeld.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2 

In het bestemmingsplan is overeenkomstig het op 22 november 2011 vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid gezien de hoge verwachtingswaarden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toegekend aan de gronden binnen de kern.

De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is. Voor een nadere toelichting op het archeologiebeleid wordt voorts verwezen naar paragraaf 5.1.

De artikelen Artikel 15 Waarde - Archeologie 1, Artikel 17 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 18 Waarde - Archeologie 4 zijn opgenomen, omdat naar aanleiding van archeologisch onderzoek planwijziging mogelijk is naar deze archeologische dubbelbestemming.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

Ter plaatse van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (regionale waterkering) zijn de gronden mede bestemd voor de waterkering. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hier toegestaan. Voorts is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen om het belang van de waterkering veilig te stellen.

6.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal bepalingen die op de bestemmingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreffen de volgende bepalingen:


Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Hiermee wordt voorkomen dat gronden oneigenlijk worden gebruikt voor het optimaliseren van bouwmogelijkheden.

Artikel 21 Algemene bouwregels

Bestaande maten (uitgezonderd van de overgangsregels), overschrijding van bouwgrenzen, percentages. Met de regels inzake bestaande maten wordt voorkomen dat (ondergeschikte) afwijkingen onder het overgangsrecht komen te vallen.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

Overeenkomstig het buitengebied zijn binnen de agrarische bestemming aanduidingen opgenomen waarmee de kernrandzone en de ruimte voor landschappelijke verdichting zijn bestendigd. Ook is de aanduiding vrijwaringszone radar opgenomen. tot slot is in het kader van de Bro de vrijwaringszone - dijken opgenomen.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

6.2.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 24 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.

Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.

Artikel 25 Slotregel

Dit artikel ten slotte geeft aan de naam waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald (bestemmingsplan ).

6.3 Handhaving

Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt echter vanzelf dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.

Om een aanvaardbaar handhavingsbeleid tot stand te brengen, dient in de eerste plaats het draagvlak te worden vergroot. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten.

Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.

Daarnaast dient bestuurlijke bereidheid te ontstaan om regels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.

Bij consoliderende bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan Oostdijk, waar nauwelijks nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt, kan er voor worden gekozen geen exploitatieplan vast te stellen. In deze gevallen is namelijk geen sprake van te verhalen (plan)kosten, dan wel is de potentiële opbrengst van de bouwmogelijkheden zo gering dat de kosten voor het opstellen van een exploitatieplan niet opwegen tegen de eventuele opbrengsten ervan.

Recentelijk is daarom het Bro gewijzigd (Besluit van 15 december 2009, Stcr. 2009, 19 907). Artikel 6.2.1a Bro (nieuw) maakt het mogelijk om het vaststellen van een exploitatieplan achterwege te laten indien het mogelijke (netto) bedrag aan exploitatie opbrengsten minder dan € 10.000,- bedraagt.

Gelet op de beperkte omvang van de resterende bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan, in relatie tot de voor de gemeente Reimerswaal te maken plankosten, is het niet waarschijnlijk dat de opbrengsten dit bedrag te boven zullen gaan. Daarom wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke toetsing en kwaliteit

8.1 Resultaten inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Oostdijk' (versie 12 mei 2014) met planidentificatie NL.IMRO.0703.04O0BPKom-vo01 heeft met bijbehorende onderliggende stukken van 12 juni 2014 tot en met 9 juli 2014 ter visie gelegen op grond van de Inspraakverordening Reimerswaal.

Tijdens de termijn van terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan hebben ingezetenen van Reimerswaal en belanghebbenden de gelegenheid gehad schriftelijke of mondeling inspraakreacties naar voren te brengen.

Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

8.2 Resultaten overlegprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Dorpsraad;
  • Veiligheidsregio.

Er zijn geen inhoudelijke reacties op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen van de bovengenoemde instanties.

De reactie van Waterschap Scheldestromen is dat het voorontwerpbestemmingsplan 'Oostdijk' geen aanleiding geeft om opmerkingen te maken. In de waterparagraaf is aan de hand van de relevante thema's goed uiteengezet wat de consequenties zijn van het plan en hoe daarmee wordt omgegaan.