direct naar inhoud van Regels
Plan: Oostdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het bestemmingsplan Oostdijk van de gemeente Reimerswaal.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0703.04OoBPKom-va01 met bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een aan-huis-gebonden beroep is een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch gebied, dat in een woning, aan- of uitbouw, maar geen bijgebouw, door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.6 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw (aanbouw) of een functioneel deel van een hoofdgebouw (uitbouw), dat daarmee één geheel vormt, terwijl het in bouwkundig opzicht wel herkenbaar blijft als een afzonderlijke uiterlijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw.

1.7 achtererf

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn.

1.8 achtergevel

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw.

1.9 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.10 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 m achter de voorgevel.

1.11 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringt.

1.12 afhankelijke woonruimte

een aan- of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.13 agrarisch bedrijf

een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt en/of het houden of fokken van vee (exclusief paarden), pluimvee of pelsdieren, nader te onderscheiden in:

  • a. grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 m, nader te onderscheiden in:
    • 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
    • 2. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    • 3. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
    • 4. bollenteelt: de teelt van bloembollen, veelal in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    • 5. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
    • 6. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
    • 7. grondgebonden veehouderij: het houden van melkvee en/of ander vee waarvoor in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
    • 8. paardenfokkerij: een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; het africhten van en de handel in paarden vindt in ondergeschikte mate plaats;
  • b. glastuinbouw: een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • c. niet-grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, nader te onderscheiden in:
    • 1. intensieve veehouderij: een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en/of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang;
    • 2. intensieve tuinbouw in gebouwen: een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van gebouwen;
    • 3. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.14 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.15 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.16 arbeidsmigrant

economisch actieve migrant wiens doel het is arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland, op eigen initiatief en op vrijwillige basis.

1.17 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.18 archeologisch vooronderzoek

archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend.

1.19 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.20 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.21 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.22 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.

1.23 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor een huishouden, waarvan huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.24 bedrijfsvloeroppervlak

de oppervlakte op vloerniveau van een kantoor, winkel of bedrijf volgens NEN 2580, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.25 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.26 bestaande bebouwing

bebouwing zoals die bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven omgevingsvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.

1.27 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.28 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.30 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.31 bewoonbaar vloeroppervlak

de gebruiksoppervlakte van de leefruimten in een gebouw volgens NEN 2580. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 m hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

1.32 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.33 bijzondere woonvormen

een woonvorm die niet op één lijn te stellen is met een huishouden, omdat er geen sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling van de groep en omdat de bewoners zijn aangewezen op noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie ter plaatse of in de directe omgeving.

1.34 bodemingrepen

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.35 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.36 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.37 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.38 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.39 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.40 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.41 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.42 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.43 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok kan uitkomen en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlakken zijn geplaatst.

1.44 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.46 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.47 erkende partij

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.48 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.50 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.51 gevellijn

zie voorgevellijn.

1.52 hobbymatig houden van dieren

het op kleine schaal houden van paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee.

1.53 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.54 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  • a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  • b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • c. het verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde logies voor arbeidsmigranten.
1.55 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.56 huisdierenverblijf

een bijgebouw bedoeld voor het niet beroeps- of bedrijfsmatig huisvesten van door de mens ter wille van nut en gezelligheid gehouden tamme dieren, niet zijnde paarden, pony's, en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen ander vee.

1.57 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.58 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij het kenmerk is dat de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.59 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid of daaraan vergelijkbare activiteiten, geheel of overwegend door handwerk, die door de beperkte omvang en de aan het wonen ondergeschikte ruimtelijke uitstraling in een woning en de aan- of uitbouwen kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft. Hiertoe worden in ieder geval gerekend activiteiten zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.

1.60 ladder van duurzame verstedelijking

toetsingsvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zoals omschreven in lid 2 van artikel 3.1.6. van het Bro.

1.61 logies

het (bedrijfsmatig)(nacht) verblijf aanbieden, waarbij de betreffende personen het hoofdverblijf elders hebben.

1.62 logies voor arbeidsmigranten

het bedrijfsmatig verblijf en/of nachtverblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of arbeidsmigranten hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.

1.63 logies seizoenarbeiders

het bedrijfsmatig verblijf en / of nacht verblijf (altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of seizoensarbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.

1.64 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.65 milieudeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu.

1.66 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.67 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.68 opslag en distributie voor internet verkoop

detailhandel via internet en andere media, waar een elektronische transactie tot stand komt, al dan niet met:

  • a. opslag- en verzendfunctie;
  • b. beperkte mogelijkheid tot afhalen en afrekenen;
  • c. beperkte mogelijkheid goederen ter plaatse te bekijken.
1.69 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.70 peil
  • a. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5,00 m bedraagt: de kruin van de weg;
  • c. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • d. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • e. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouders een peil aanwijzen.
1.71 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.72 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.73 spuitvrije zone

een bufferzone waarbinnen geen spuitactiviteiten plaats mogen vinden ten behoeve van de fruitteelt.

1.74 Staat van Activiteiten

de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.75 tijdelijke woongelegenheid

een tijdelijk bouwwerk in één bouwlaag, bedoeld voor de tijdelijke huisvesting van een huishouden.

1.76 uitwendig karakter van een gebouw in bestaande toestand

de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande totaliteit van:

  • a. bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;
  • b. dakvorm, nokrichting en dakhelling;
  • c. de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;
  • d. dakoverstekken, goot- en daklijsten;
  • e. stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten;
  • f. materiaalgebruik.
1.77 verkoopvloeroppervlak

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580 van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.78 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.79 voorgevelrooilijn

de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.80 vrijstaand

een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw.

1.81 vuurwerk

voorwerpen gevuld met ontplofbare of brandbare lichtgevende mengsels.

1.82 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.83 weg

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde inwerkingtreding van dit plan.

1.84 weidegang

nagenoeg dagelijks en gedurende een groot gedeelte van het jaar buiten laten lopen van het vee, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.

1.85 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.86 wooneenheid

een afzonderlijke woonruimte die volgens de bouw of door verbouwing blijven is bestemd voor de permanente bewoning door één- of meerdere huishoudens en die niet als bewoning kan worden aangemerkt vanwege het ontbreken van een keukeninrichting die is bestemd voor het bereiden van complete maaltijden en/of het ontbreken van een toilet, dat uitkomt op een gang, overloop of portaal, terwijl die ruimte bovendien gelegen is in een gebouw of een deel van een gebouw dat ter compensatie van deze aan de woonruimte ontbrekende elementen, gemeenschappelijke voorzieningen bevat.

1.87 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.88 Wro

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.89 zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

1.90 zijgevellijn

(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.

1.91 zorgafhankelijk wonen

woning voor mensen die 24 uur per dag van zorg afhankelijk zijn of zorg op afroep nodig hebben.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakkapellen

indien zich aan de voorzijde of zijkant van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte en op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%, wordt de goot of boeibord van de dakkapel of dakopbouw als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580, gelegen binnen de buitenste/scheidende muren inclusief dragende en niet-dragende binnenmuren.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. de verkoop van streek- of bedrijfseigen producten als nevenactiviteit, tot een verkoop vloeroppervlak van maximaal 200 m² binnen het bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur': tevens veldschuren;
  • d. extensief recreatief medegebruik; bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals:
    • 1. groen;
    • 2. laad- en losvoorzieningen;
    • 3. natuurvriendelijke oevers,
    • 4. nutsvoorzieningen;
    • 5. ontsluitingswegen;
    • 6. parkeervoorzieningen;
    • 7. sloten en watergangen, water en waterberging.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Binnen het bouwvlak
  • a. toegestaan zijn:
    • 1. gebouwen, waaronder bedrijfswoningen met aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de goot- en/of boeibordhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. bedrijfsgebouwen: de aangegeven goothoogte;
    • 2. bedrijfswoningen: 6 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. bedrijfsgebouwen: de aangegeven bouwhoogte;
    • 2. bedrijfswoningen: 10 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 2. overkappingen: 6 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m
  • e. de afstand van overkappingen tot de voorgevel van gebouwen bedraagt ten minste 1 m;
  • f. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 1 m;
  • g. indien gebouwen niet op de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • h. gebouwen mogen niet worden opgericht voor de voorgevelrooilijn;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel.
  • j. per bouwvlak mag ten hoogste 1 bedrijfswoning worden gebouwd.

3.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
  • b. toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. het aanbrengen van doek ten behoeve van containervelden, tot maximaal 2 hectare, zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan het bouwvlak;
    • 2. tijdelijke afdekfolies, anders dan voor containervelden zijn toegestaan;
    • 3. boog- en tunnelkassen zijn toegestaan;
    • 4. overige (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen, regenkappen, hagelnetten, vogelnetten, (voer)opslagvoorzieningen anti-hagelkanonnen en paardenbakken niet zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 2. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 3. (voorzieningen voor) hagelschermen en vogelnetten: 5 m;
    • 4. boog- en tunnelkassen: 1,5 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c bedraagt de goothoogte en / of boeibordhoogte van veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' niet meer dan 3 m en bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 6 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Beperkte overschrijding

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 voor beperkte overschrijdingen van de bouwregels, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de maximaal toelaatbare goot- en/of boeibordhoogte met ten hoogste 20%.

3.4.2 Hogere hoogte boog- en tunnelkassen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor overschrijding van de maximale toelaatbare goot- en bouwhoogte voor boog- en/of tunnelkassen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van tunnelkassen bedraagt per agrarisch bedrijf niet meer dan 2 ha;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van boogkassen bedraagt per agrarisch bedrijf niet meer dan 1 ha;
  • d. de boog- en/of tunnelkassen worden binnen en/of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd;
  • e. de verhoging is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • f. de boog- en tunnelkassen staan ten dienste aan en zijn bedrijfseconomisch ondergeschikt aan een agrarisch grondgebonden bedrijf;
  • g. afwijking mag niet leiden tot:
    • 1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • h. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarvoor in ieder geval geldt dat de teeltondersteunende voorzieningen in de winterperiode aan het zicht worden onttrokken en in een privaatrechtelijke overeenkomst afspraken omtrent de voorwaarden en specificaties voor realisering van de landschappelijke inpassing zijn vastgelegd.

3.4.3 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen, anders dan boog- of tunnelkassen, anti-hagelkanonnen, hagelschermen of vogelnetten, buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen bedraagt per agrarisch bedrijf niet meer dan 3 ha;
  • c. de teeltondersteunende voorzieningen worden aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd;
  • d. de verhoging is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • e. afwijking mag niet leiden tot:
    • 1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
    • 2. onevenredige verstening, verglazing en versnippering van de agrarische gronden;
  • f. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing, waarvoor in ieder geval geldt dat de teeltondersteunende voorzieningen in de winterperiode aan het zicht worden onttrokken en in een privaatrechtelijke overeenkomst afspraken omtrent de voorwaarden en specificaties voor realisering van de landschappelijke inpassing zijn vastgelegd.

3.4.4 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.6.3 en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte wordt gerealiseerd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximum oppervlakte voor aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag inclusief bijgebouwen in gebruik als afhankelijke woonruimte, niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak tot een maximum van 100 m² per perceel;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4.5 Tijdelijke woongelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
  • b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en/of werknemers en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan;
  • b. het bewonen dan wel laten bewonen van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering is niet toegestaan.

3.5.2 Agrarische gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen, is niet toegestaan;
  • b. het aanbrengen van nieuwe fruitboomgaarden binnen een afstand van 50 m tot gronden met de bestemming Wonen - 1, Wonen - 2, Wonen - 3 en Maatschappelijk is niet toegestaan;
  • c. permanente containervelden zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

3.5.3 Paardenbakken

Gebruik van hobbymatige paardenbakken is toegestaan voor zover:

  • a. geheel gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. de paardenbak is gelegen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. maximaal 1 paardenbak per woning aanwezig is;
  • d. de oppervlakte van de buiten de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
  • e. de hoogte van de omheining maximaal 1,80 m bedraagt;
  • f. de afstand tot het bouwvlak van een (bedrijfs)woning van derden minimaal 25 m bedraagt;
  • g. geen lichtmasten aanwezig zijn ten behoeve van de paardenbak.

3.5.4 Opslag
  • a. het gebruiken van mestopslagruimten voor handelsdoeleinden en anders te gebruiken dan voor het eigen agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden binnen en direct grenzend aan het bouwvlak als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering zoals mestopslag tot maximaal 1.500 m³, is niet toegestaan;
  • c. buitenopslag is buiten het bouwvlak niet toegestaan, uitgezonderd tijdelijke mestopslag;

3.5.5 Aan-huis-gebonden beroepen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan in de bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de woonfunctie wordt in overwegende mate behouden;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
    • 3. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw;
    • 4. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
    • 5. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving;
    • 6. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte.

3.5.6 Detailhandel
  • a. detailhandel, anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 is niet toegestaan.
  • b. dienstverlening is niet toegestaan.  
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Aan-huis-gebonden beroep en/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van het ontplooien van aan-huis-gebonden beroep en / of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. de vloeroppervlakte ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroep en / of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, met een maximum van 30 m²;
  • c. aan-huis-gebonden beroep en / of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving;
  • f. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

3.6.2 Kleinschalige detailhandel en of dienstverlening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid  3.5.6 voor de uitoefening van kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening in de (bedrijfs)woning en/of aan- of uitbouw, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
  • c. kleinschalige detailhandel is niet toegestaan in een bijgebouw;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.6.3 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 voor het gebruik van een aan- of uitbouw bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen wordt de vigerende regeling inzake bijgebouwen ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bij het afwijken van de gebruiksregels bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6.4 Nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van het ontplooien van nevenactiviteiten, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan het bestaand agrarisch gebruik van het perceel;
  • b. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
  • c. de omvang van de nevenactiviteiten past bij de functie van de nevenactiviteit, met dien verstande dat:
    • 1. inpandige opslag van statische goederen is toegestaan tot 500 m²;
    • 2. agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven zijn toegestaan tot een oppervlakte van 1.500 m²;
    • 3. recreatieve doeleinden zijn toegestaan tot een vloeroppervlakte van 250 m²;
    • 4. niet-agrarische bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m²;
    • 5. zorglandbouw is toegestaan tot 500 m²;
    • 6. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden, met dien verstande dat uitbreiding van bestaande bebouwing tot 20% is toegestaan met een maximale vloeroppervlakte van 250 m²;
  • d. de oppervlakte aan nevenactiviteiten in totaal niet meer bedraagt dan 1.500 m²;
  • e. kleinschalige ondergeschikte horeca is toegestaan tot een oppervlakte van 35 m²;
  • f. buitenopslag en opslag van niet-statische goederen zijn niet toegestaan;
  • g. de nevenactiviteit geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende (agrarische) bedrijven of woningen;
  • h. de nevenactiviteiten qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
  • i. de nevenactiviteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • j. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;
  • k. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien in een privaatrechtelijke overeenkomst afspraken omtrent de voorwaarden en specificaties voor realisering van de landschappelijke inpassing zijn vastgelegd.

3.6.5 Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5 voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:

  • a. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het desbetreffende agrarisch bedrijf en structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. het desbetreffende bedrijf heeft een volwaardig agrarische hoofdactiviteit;
  • c. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op arbeiders die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • d. de huisvesting is toegestaan gedurende een periode tussen 15 maart en 31 oktober en/of van maximaal zes weken buiten die periode per jaar;
  • e. de huisvesting plaatsvindt in binnen het bouwvlak, in kampeermiddelen en/of units;
  • f. maximaal 10 kampeermiddelen of units zijn toegestaan vanaf 15 maart tot en met 31 oktober. Gedurende zes weken per jaar zijn 5 extra kampeermiddelen of units toegestaan;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • h. de oppervlakte van de kampeermiddelen en units tezamen bedraagt maximaal 300 m²;
  • i. de kampeermiddelen en units dienen buiten de onder f genoemde periode verwijderd te worden;
  • j. de huisvesting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbare ruimte per persoon van ten minste 12 m²;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. keukenvoorzieningen;
  • k. de afstand tussen kampeermiddelen of units en bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 5 m;
  • l. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • m. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • n. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

3.6.6 Toestaan huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5 ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten in de vorm van logies, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de grote arbeidsbehoefte op het desbetreffende agrarisch bedrijf en structurele voorzieningen ten behoeve van huisvesting in het stedelijk gebied ontbreken;
  • b. het desbetreffende bedrijf heeft een volwaardig agrarische hoofdactiviteit;
  • c. de huisvesting uitsluitend betrekking heeft op personen die alleen werkzaam zijn binnen het bedrijf waar ze tijdelijk zijn gehuisvest;
  • d. er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • e. de huisvesting vindt plaats in bestaande gebouwen;
  • f. er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;
  • g. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • i. de gebouwde voorziening voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbare ruimte per persoon van ten minste 12 m²;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. toereikende keukenvoorzieningen;
  • j. de bewoonbare oppervlakte – inclusief sanitair, keukenvoorzieningen, verblijfs- en slaapruimten – voor huisvesting van arbeidsmigranten mag niet meer dan 300 m² bedragen;
  • k. ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 personen worden gehuisvest.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

3.6.7 Mantelzorg

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5 ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Hiervoor is een medische indicatie benodigd, afgegeven door een van gemeentewege erkende instelling;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er wordt voldaan aan natuur- en milieuwetregelgeving;
  • d. de afhankelijke woonruimte heeft een maximale gebruiksoppervlakte van 60 m²;
  • e. de omgevingsvergunning bevat de naam van de zorgbehoevende(n), de naam van de zorgverlener(s) en de aanwijzing van het bijbehorend bouwwerk dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt.

Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het woongedeelte dient daarbij weer onderdeel uit te gaan maken van de bestaande woning.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van vormverandering van een bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • b. wijziging dient noodzakelijk te zijn voor:
    • 1. een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. toepassing van milieuvoorschriften en/of andere wettelijke bepalingen;
    • 3. continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • c. wijziging mag niet leiden tot:
    • 1. onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
    • 2. onevenredige verstening en versnippering van de agrarische gronden.

3.7.2 Bedrijfsbeëindiging: wijzigingsbevoegdheid Bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemmingen Tuin en Wonen - 1, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de agrarische bedrijfsvoering is ter plaatse beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal bestaande bedrijfswoningen;
  • c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan de toegestane inhoud van de bestaande bedrijfswoning;
  • d. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij geldt dat 200 m² als bijgebouw per woning is toegestaan;
  • e. het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning(en) met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  • f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
  • g. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • h. vóóraf wordt inzicht gegeven in:
    • 1. de bodemhygiëne;
    • 2. externe veiligheid;
    • 3. wegverkeerslawaai;
    • 4. spoorweglawaai;
    • 5. de luchtkwaliteit;
    • 6. ecologische waarden;
  • i. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn.

3.7.3 Toestaan bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen ten behoeve van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bijzondere woonvorm past naar omvang in het beoogde gebouw, een en ander conform de Prestatie-eisen AWBZ-voorzieningen, en in de omgeving;
  • b. de bijzondere woonvorm mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt, waarbij tevens wordt aangetoond dat de bijzondere woonvorm geen onevenredige beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van aangrenzende woonpercelen;
  • c. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn;
  • d. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • e. voorzien wordt in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;
  • f. in het wijzigingsplan wordt:
    • 1. de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' opgenomen;
    • 2. de bepaling 'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' zijn gronden tevens bestemd voor een bijzondere woonvorm' opgenomen.

3.7.4 Beëindiging bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 2 jaar aaneengesloten is onderbroken of zoveel eerder als met belanghebbenden is overeengekomen;
  • b. in het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging.

3.7.5 Bestemmingen Agrarisch met waarden - Beschermde dijken, Verkeer en / of Waterkering

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemmingen Agrarisch met waarden - Beschermde dijken, Verkeer en / of Waterstaat - Waterkering met inachtneming van de volgende regels:

  • a. planwijziging dient noodzakelijk te zijn voor verbreding van wegen, dijken en / of waterstaatkundige voorzieningen;
  • b. wijziging mag worden toegepast indien de gronden hiervoor gebruiksvrij zijn verworven;
  • c. wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Beschermde dijken

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Beschermde dijken' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en/ of herstel van de daaraan eigen landschappelijke, natuur en / of cultuurhistorische waarden, alsmede voor:

  • a. grondgebonden agrarisch medegebruik;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. bestaande wegen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt:
    • 1. voor erf- en terreinafscheidingen: niet meer dan 2 m;
    • 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de verkeersveiligheid.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • d. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • e. het dempen van aanwezige waterlopen;
  • f. het vellen of rooien van struiken of bomen.

4.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de in lid 4.1 genoemde waarden en wezenlijke kenmerken van de gronden:

  • a. niet worden aangetast;
  • b. niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen verkleind en indien mitigerende en zodanig compenserende maatregelen worden getroffen.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beschermde dijken' wijzigen in de bestemmingen 'Verkeer' en / of 'Waterstaat - Waterkering', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. planwijziging dient noodzakelijk te zijn voor verbreding van wegen, waterkeringen en / of andere waterstaatkundige voorzieningen;
  • b. wijziging mag worden toegepast indien de gronden hiervoor gebruiksvrij zijn verworven;
  • c. wijziging mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • d. wijziging mag niet leiden tot aantasting van de waterstaatkundige functie.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. groen;
    • 2. keerwanden;
    • 3. laad- en losvoorzieningen;
    • 4. nutsvoorzieningen;
    • 5. parkeervoorzieningen;
    • 6. toegangs- en achterpaden;
    • 7. water;
    • 8. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. hoofdgebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. hoofdgebouwen: de aangegeven bouwhoogte;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde: 3 m;
  • c. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 5 m; 
  • d. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 5 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan het aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 75% van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel.

5.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 2. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde: 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemene afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel de bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Algemeen
  • a. geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van vuurwerk is niet toegestaan;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. waterpartijen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. bermen;
    • 2. bermsloten;
    • 3. voet- en fietspaden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bruggen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan:
    • 1. bewegwijzering en overig straatmeubilair: 4,5 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. lichtmasten en overige masten: 10 m;
    • 4. speelvoorzieningen: 3 m;
    • 5. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 6. ballenvangers 6 m;
    • 7. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m;
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
6.3.1 'Verkeer' of 'Water'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Verkeer' of 'Water', indien is aangetoond dat wijziging noodzakelijk is voor de realisering van het gemeentelijk beleid inzake verkeersstructuur, waterhuishouding en/of de aanpassing van de ondergrondse infrastructuur alsmede voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

6.3.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemming 'Groen' wijzigen voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare voorzieningen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de inhoud van het op te richten gebouw bedraagt maximaal 50 m³;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 5 m;

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. zorgafhankelijk wonen met bijbehorende bewoning;
  • b. culturele voorzieningen;
  • c. dienstverlening van overheidswege;
  • d. godsdienstuitoefening;
  • e. onderwijs;
  • f. sociale voorzieningen;
  • g. volksgezondheid en daarmee gelijk te stellen instellingen;
  • h. uitoefening van het openbaar bestuur;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. groen;
    • 2. nutsvoorzieningen;
    • 3. parkeervoorzieningen;
    • 4. water;
    • 5. waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. gebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de goot- en/of boeibordhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. gebouwen: de aangegeven goothoogte;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. gebouwen: de aangegeven bouwhoogte;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • d. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak van het betreffende bouwperceel.

7.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, met uitzondering van overdekte fietsenstallingen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. overdekte fietsenstallingen: 2 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde: 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Overschrijding bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor overschrijden van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overschrijding van het bouwvlak geldt uitsluitend per bouwperceel;
  • b. het bouwvlak mag uitsluitend aan de achterzijde worden overschreden;
  • c. de overschrijding bedraagt per bouwperceel niet meer dan 20% van het bouwvlak;
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

7.3.2 Algemene afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel de bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Toestaan huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.4 onder a ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten in de vorm van logies, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;
  • b. het karakter van het gebouw mag niet veranderen;
  • c. er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • d. afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw in gebruik en/of bestemd voor logies voor arbeidsmigranten;
  • e. er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;
  • f. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • h. de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SKIA-keurmerk en/of aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m² als bedoeld in het Bouwbesluit;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. keukenvoorzieningen;
    • 6. toereikende brandveiligheidssituatie;
  • i. ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 10 personen worden gehuisvest.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Bestemming Detailhandel

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Maatschappelijk', ongeacht of deze bestemming is voorzien van een aanduiding, voorzien van een aanduiding 'detailhandel', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur;
  • b. wijziging betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • d. de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte wordt bepaald op niet meer dan 6 m;
  • e. verkoopvloeroppervlakte wordt alleen gerealiseerd op de begane grond;
  • f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
  • g. vooraf wordt inzicht verkregen in:
    • 1. de bodemhygiëne;
    • 2. de externe veiligheid;
    • 3. de luchtkwaliteit;
    • 4. de milieuhygiënische kwaliteit;
    • 5. de ecologische waarden;
    • 6. de resultaten van de toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking';
  • h. in het wijzigingsplan wordt:
    • 1. de aanduiding 'detailhandel' opgenomen;
    • 2. de bepaling 'ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' zijn de gronden tevens bestemd voor detailhandel en het wonen in een woning, al dan niet met aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten' opgenomen.

7.6.2 Bestemming Kantoor

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Maatschappelijk', ongeacht of deze bestemming is voorzien van een aanduiding, voorzien van de aanduiding 'kantoor', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur;
  • b. wijziging betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • d. de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte wordt bepaald op niet meer dan 6 m;
  • e. het maximaal toelaatbare bruto kantoorvloeroppervlak wordt bepaald op niet meer dan 200 m²;
  • f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
  • g. vooraf wordt inzicht verkregen in:
    • 1. de bodemhygiëne;
    • 2. de externe veiligheid;
    • 3. de luchtkwaliteit;
    • 4. de milieuhygiënische kwaliteit;
    • 5. de ecologische waarden;
    • 6. de resultaten van de toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking';
  • h. in het wijzigingsplan wordt:
    • 1. de aanduiding 'kantoor' opgenomen;
    • 2. de bepaling 'ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn gronden tevens bestemd voor kantoor en het wonen in een woning al dan niet met aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten' opgenomen.

7.6.3 Bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Maatschappelijk', ongeacht of deze bestemming is voorzien van een aanduiding, wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging leidt tot behoud en/of versterking van de ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur;
  • b. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • c. de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte wordt bepaald op niet meer dan 6 m;
  • d. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
  • e. vooraf wordt inzicht verkregen in:
    • 1. de bodemhygiëne;
    • 2. de externe veiligheid;
    • 3. de luchtkwaliteit;
    • 4. de milieuhygiënische kwaliteit;
    • 5. de ecologische waarden;
    • 6. de resultaten van de toetsing aan de 'ladder van duurzame verstedelijking';
    • 7. de actuele behoefte in relatie tot de gemeentelijke woningbouwplanning;
  • f. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn.

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': uitsluitend speelvoorzieningen waaronder:
    • 1. trapveld;
    • 2. skatebaan;
    • 3. jongerenontmoetingsplek;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. groen;
    • 2. parkeervoorzieningen;
    • 3. nutsvoorzieningen;
    • 4. water;
    • 5. waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. een gebouw ten behoeve van een jongerenontmoetingsplek;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 2. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
    • 4. een gebouw voor een jongerenontmoetingsplek: 3 m;
  • c. de oppervlakte van een gebouw voor een jongerenontmoetingsplek mag niet meer dan 24 m² bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Algemene afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel de bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (voor)tuinen, al dan niet verhard, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 1 m;
    • 2. vrijstaande antennes: 5 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Uitbreiding gebouwen en overkappingen in de bestemming Tuin

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 onder a, teneinde ter plaatse van de bestemming Tuin, aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 8 m² en de goot(- of boeibord)hoogte niet meer dan 3 m;
  • b. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.3.2 Tijdelijke woongelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
  • b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afvalverzamelplaatsen;
  • b. beplantingen;
  • c. bermen;
  • d. fietspaden;
  • e. geluidswerende voorzieningen;
  • f. parkeerplaatsen;
  • g. voetpaden;
  • h. waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals een bergbezinkbassin;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. wegen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bruggen;
    • 2. duikers;
    • 3. keermuren voor de waterbeheersing;
    • 4. oeverbeschoeiingen;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. bewegwijzering en overig straatmeubilair: 4,5 m;
    • 2. lichtmasten en overige masten: 10 m;
    • 3. speelvoorzieningen: 3 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.
10.3 Wijzigingsbevoegdheid
10.3.1 Groen of Water

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Verkeer' wijzigen in de bestemmingen 'Groen' of 'Water', indien is aangetoond dat wijziging noodzakelijk is voor de realisering van het gemeentelijk beleid inzake groenstructuur, waterhuishouding en/of de aanpassing van de ondergrondse infrastructuur alsmede voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

10.3.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemming 'Verkeer' wijzigen voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare voorzieningen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de inhoud van het op te richten gebouw bedraagt maximaal 50 m³;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 5 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aan- en afvoer van water;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. bruggen;
    • 2. duikers;
    • 3. keermuren voor de waterbeheersing;
    • 4. oeverbeschoeiingen;
    • 5. steigers;
    • 6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. bewegwijzering en overig straatmeubilair: 4,5 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. lichtmasten en overige masten: 10 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
11.3.1 Groen of Verkeer

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Water' wijzigen in de bestemmingen 'Groen' of 'Verkeer', indien is aangetoond dat wijziging noodzakelijk is voor de realisering van het gemeentelijk beleid inzake groenstructuur, verkeersstructuur en/of de aanpassing van de ondergrondse infrastructuur alsmede voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

 

11.3.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemming Water wijzigen voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare voorzieningen met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de inhoud van het op te richten gebouw bedraagt maximaal 50 m³;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan 5 m.

Artikel 12 Wonen - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • c. bijbehorende voorzieningen zoals:
    • 1. erven;
    • 2. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
    • 3. toegangs- en achterpaden;
    • 4. tuinen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. hoofdgebouwen;
    • 2. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. hoofdgebouwen worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de gronden zonder aanduiding: vrijstaand of aaneen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaand;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': vrijstaand of twee aaneen;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': ten minste twee aaneen;
  • c. de goot- en/of boeibordhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. hoofdgebouwen: de aangegeven goothoogte;
    • 2. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen: 3 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. hoofdgebouwen: de aangegeven bouwhoogte;
    • 2. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen: 6 m;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 4. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': 3 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen: 3 m;
  • f. de afstand van een aan- en/of uitbouw en bijgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' ten minste 3 m;
  • g. de afstand van een aan- of uitbouw tot de voorste gevel van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 3 m;
  • h. de afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  • i. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 1 m;
  • j. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' kunnen gebouwen op onderdelen worden vernieuwd of veranderd en voor zover toelaatbaar binnen de bestemmingsgrenzen en de regels worden uitgebreid, mits het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud van het uitwendige karakter van het gebouw in bestaande toestand.

12.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de goot- en/of boeibordhoogte van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan: 3 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen: 6 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. afscheidingen ten behoeve van een paardenbak: 1,8 m;
    • 4. vrijstaande antennes: 5 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • d. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 1 m;
  • e. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • f. gronden buiten het bouwvlak behorende bij het bouwperceel worden tot ten hoogste 50% bebouwd met aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een maximum van 100 m² per perceel;
  • g. voor de berekening van het percentage van de oppervlakte als bedoeld onder g mogen ook worden gerekend de gronden met de bestemming Tuin, voor zover die gronden grenzen aan en in het verlengde liggen van de gronden buiten het bouwvlak.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Overschrijding bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor overschrijden van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. overschrijding van het bouwvlak geldt uitsluitend per bouwperceel;
  • b. het bouwvlak mag uitsluitend aan de achterzijde worden overschreden;
  • c. de overschrijding bedraagt per bouwperceel niet meer dan 20% van het bouwvlak;
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.3.2 Algemene afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel de bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.3.3 Woningtype en nieuwe woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2.1 onder b teneinde nieuwe woningen of een ander woningtype te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wat betreft een ander woningtype:
    • 1. ter plaatse van gronden met een aanduiding 'vrijstaand' zijn tevens twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van gronden met een aanduiding 'twee-aaneen' zijn tevens aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • b. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de geluidsbelasting ter plaatse van de gevel van de woning is niet groter dan 48 dB.

12.3.4 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.5.3 en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte wordt gerealiseerd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximum oppervlakte voor aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag inclusief bijgebouwen in gebruik als afhankelijke woonruimte, niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak tot een maximum van 100 m² per perceel;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.3.5 Tijdelijke woongelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
  • b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Algemeen
  • a. het gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan.

12.4.2 Huisdierenverblijven, paarden en pony's en ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee
  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van huisdierenverblijven bedraagt niet meer dan 10 m²;
  • b. het houden van en/of huisvesten van paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee is niet toegestaan.

12.4.3 Aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de woonfunctie wordt in overwegende mate behouden;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
    • 3. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw;
    • 4. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
    • 5. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving;
    • 6. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Kleinschalige detailhandel en of dienstverlening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1 voor de uitoefening van kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening in de woning en/of aan- of uitbouw, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. kleinschalige detailhandel en / of dienstverlening is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
  • c. kleinschalige detailhandel en / of dienstverlening is niet toegestaan in een bijgebouw;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.5.2 Huisvesten van paarden, pony's en ander naar aard en omvang gelijk te stellen vee

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.4.2 onder b, voor het houden van en/of huisvesten van niet beroeps- of bedrijfsmatig gehouden paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee worden buiten het bouwvlak gehouden en gehuisvest;
  • b. de maximum oppervlakte van het bijgebouw (inclusief overkappingen) bedraagt niet meer dan 40 m²;
  • c. de afstand van het bijgebouw (inclusief overkappingen) tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 8 m;
  • d. de afstand van het gebouw tot een bouwvlak bedraagt ten minste 35 m;
  • e. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.000 m²;
  • f. de in lid 12.2.2 onder g genoemde oppervlakte wordt niet overschreden;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.5.3 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.4 voor het gebruik van een aan- of uitbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen wordt de vigerende regeling inzake bijgebouwen ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bij het afwijken van de gebruiksregels bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

12.5.4 Toestaan huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.4.1 onder b ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten in de vorm van logies, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;
  • b. het karakter van het gebouw mag niet veranderen;
  • c. er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • d. afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw in gebruik en/of bestemd voor logies voor arbeidsmigranten;
  • e. er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;
  • f. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • h. de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SKIA-keurmerk en/of aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m² als bedoeld in het Bouwbesluit;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. keukenvoorzieningen;
    • 6. toereikende brandveiligheidssituatie;
  • i. ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 personen worden gehuisvest.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

12.6 Wijzigingsbevoegdheid
12.6.1 Toestaan bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen ten behoeve van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bijzondere woonvorm past naar omvang in het beoogde gebouw, een en ander conform de Prestatie-eisen AWBZ-voorzieningen, en in de omgeving;
  • b. de bijzondere woonvorm mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt, waarbij tevens wordt aangetoond dat de bijzondere woonvorm geen onevenredige beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van aangrenzende woonpercelen;
  • c. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn;
  • d. wijziging is niet toegestaan binnen 50 m van gronden waarop fruitteelt is toegelaten, met dien verstande dat een kortere afstand is toegestaan indien wijziging niet of nagenoeg niet leidt tot hinder bij de woonfunctie en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • e. voorzien wordt in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;
  • f. in het wijzigingsplan wordt:
    • 1. de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' opgenomen;
    • 2. de bepaling 'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' zijn gronden tevens bestemd voor een bijzondere woonvorm' opgenomen.

12.6.2 Beëindiging bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 2 jaar aaneengesloten is onderbroken of zoveel eerder als met belanghebbenden is overeengekomen;
  • b. in het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging.

Artikel 13 Wonen - 2

Dit artikel geldt alleen voor de gronden in Oostdijk - West

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, al dan niet met aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bijbehorende voorzieningen zoals:
    • 1. erven;
    • 2. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
    • 3. toegangs- en achterpaden;
    • 4. tuinen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. hoofdgebouwen;
    • 2. aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. hoofdgebouwen worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de gronden zonder aanduiding: vrijstaand of aaneen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd": ten minste twee aaneen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" en "specifieke bouwaanduiding vrijstaand - 1": vrijstaand;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding "twee aaneen" en "specifieke bouwaanduiding twee aaneen - 1": vrijstaand of twee aaneen;

      met dien verstande dat:
    • 5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding vrijstaand-1” het bouwperceel (inclusief de daaraan grenzende voor ‘Tuin’ aangewezen gronden) maximaal 1.000 m² groot mag zijn;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding twee aaneen-1” de bouwpercelen (inclusief de daaraan grenzende voor ‘Tuin’ aangewezen gronden) maximaal 750 m² groot mogen zijn, behoudens één bouwperceel van maximaal 1.200 m² groot;
  • c. de goothoogte en / of boeibordhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. hoofdgebouwen: de aangegeven goothoogte;
    • 2. aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen: 4 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. hoofdgebouwen: de aangegeven bouwhoogte;
    • 2. aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen: 7 m en ten minste 1 m lager dan van het hoofdgebouw;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 4. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" en "specifieke bouwaanduiding vrijstaand-1": 3 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "twee aaneen" en "specifieke bouwaanduiding twee aaneen-1" tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen: 3 m;
  • f. de afstand van een aan- en/of uitbouw en bijgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" en "specifieke bouwaanduiding vrijstaand-1" ten minste 3 m;
  • g. de afstand van een aan- of uitbouw tot de voorste gevel van een hoofdgebouw bedraagt ten minste 3 m;
  • h. de afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  • i. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 1 meter;
  • j. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m.

13.2.2 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn:
    • 1. aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de goothoogte en / of boeibordhoogte van aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. aan- en / of uitbouwen en bijgebouwen: 5 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. vrijstaande antennes: 10 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • d. de afstand van een bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  • e. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 1 m;
  • f. indien gebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m;
  • g. gronden buiten het bouwvlak behorende bij het bouwperceel worden tot ten hoogste 50% bebouwd met aan- en / of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een maximum van 100 m² per perceel;
  • h. voor de berekening van het percentage van de oppervlakte als bedoeld onder g mogen ook worden gerekend de gronden met de bestemming Tuin, voor zover die gronden grenzen aan en in het verlengde liggen van de gronden buiten het bouwvlak;
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Uitbreiden bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximum oppervlakte van het bouwvlak, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag uitsluitend aan de achterzijde worden vergroot;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt met niet meer dan 20% vergroot;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.3.2 Algemene afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte dan wel bouwhoogte, de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens, de maximaal toelaatbare oppervlakte en het aangegeven bebouwingspercentage, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de afwijking bedraagt niet meer dan 15%;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.3.3 Woningtype en nieuwe woningen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2.1 sub b teneinde nieuwe woningen of een ander woningtype te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

wat betreft een ander woningtype:

  • a. ter plaatse van gronden met een aanduiding 'vrijstaand' zijn tevens twee aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • b. ter plaatse van gronden met een aanduiding 'twee aaneen' zijn tevens aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • c. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de geluidsbelasting ter plaatse van de gevel van de woning is niet groter dan 48 dB.

13.3.4 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.5.3 en worden toegestaan dat voor afhankelijke woonruimte een grotere oppervlakte wordt gerealiseerd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de maximum oppervlakte voor aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag inclusief bijgebouwen in gebruik als afhankelijke woonruimte, niet meer bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak tot een maximum van 100 m² per perceel;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.3.5 Tijdelijke woongelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
  • b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-gebonden beroepen en / of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de woonfunctie wordt in overwegende mate behouden;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
    • 3. aan-huis-gebonden beroepen en / of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw;
    • 4. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
    • 5. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving;
    • 6. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte van huisdierenverblijven bedraagt niet meer dan 10 m²;
  • c. het houden van en/of huisvesten van paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee is niet toegestaan;
  • d. het gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
13.5.1 Kleinschalige detailhandel en of dienstverlening

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.1 voor de uitoefening van kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening in de woning en/of aan- of uitbouw, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
  • c. kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening is niet toegestaan in een bijgebouw;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.5.2 Huisvesten van paarden, pony's en ander naar aard en omvang gelijk te stellen vee

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.4 sub c, voor het houden van en/of huisvesten van niet beroeps- of bedrijfsmatig gehouden paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee worden buiten het bouwvlak gehouden en gehuisvest;
  • b. de maximum oppervlakte van het bijgebouw (inclusief overkappingen) bedraagt niet meer dan 40 m²;
  • c. de afstand van het bijgebouw (inclusief overkappingen) tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 8 meter;
  • d. de afstand van het gebouw tot een bouwvlak bedraagt ten minste 35 m;
  • e. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.000 m² ;
  • f. de in lid 13.2.2 sub g genoemde oppervlakte wordt niet overschreden;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.5.3 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.4 sub d. voor het gebruik van een aan- of uitbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen wordt de vigerende regeling inzake bijgebouwen ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bij het afwijken van de gebruiksregels bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

13.5.4 Toestaan huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.4 onder e. ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten in de vorm van logies, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;
  • b. het karakter van het gebouw mag niet veranderen;
  • c. er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • d. afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw in gebruik en/of bestemd voor logies voor arbeidsmigranten;
  • e. er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;
  • f. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • h. de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SKIA-keurmerk en/of aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m² als bedoeld in het Bouwbesluit;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. keukenvoorzieningen;
    • 6. toereikende brandveiligheidssituatie;
  • i. ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 personen worden gehuisvest.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

13.6 Wijzigingsbevoegdheid
13.6.1 Toestaan bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Wonen wijzigen ten behoeve van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bijzondere woonvorm past naar omvang in het beoogde gebouw, een en ander conform de Prestatie-eisen AWBZ-voorzieningen, en in de omgeving;
  • b. de bijzondere woonvorm mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt, waarbij tevens wordt aangetoond dat de bijzondere woonvorm geen onevenredige beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van aangrenzende woonpercelen;
  • c. in de toelichting van het wijzigingsplan wordt getoetst aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders op het gebied van wonen. Hierbij worden de in de wet- en regelgeving en in het beleid voorgeschreven en aangereikte instrumenten toegepast. Tevens wordt aangetoond dat wordt voorzien in een woningbehoefte op zowel de korte als op de lange termijn;
  • d. voorzien wordt in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;
  • e. in het wijzigingsplan wordt:
    • 1. de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm" opgenomen;
    • 2. de bepaling "ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm" zijn gronden tevens bestemd voor een bijzondere woonvorm" opgenomen.

13.6.2 Beëindiging bijzondere woonvorm

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - bijzondere woonvorm" verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 2 jaar aaneengesloten is onderbroken of zoveel eerder als met belanghebbenden is overeengekomen;
  • b. in het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging.

Artikel 14 Wonen - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van personen;
  • b. tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2.2 Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • c. hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven;
  • d. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 14.2.1 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding ‘vrijstaand’: 6 m;
  • e. de afstand tussen een hoofdgebouw en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding ‘vrijstaand’: 3 m;
  • f. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • g. bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 40°;
  • h. de achtergevel mag de achtergevelrooilijn niet overschrijden.

14.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 100 m²;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,50 m en de bouwhoogte maximaal 7 m bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 10°.

14.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.2, sub c voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd.
  • b. lid 14.2.2, sub f mits deze maat met maximaal 1 m zal worden overschreden;
  • c. lid 14.2.4, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.

14.3.2 Voorwaarden

De in lid 14.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.3.3 Tijdelijke woongelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 ten aanzien van de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt alleen verleend bij ingrijpende bouwwerkzaamheden of vervangende nieuwbouw van een bestaande woning en realisering van een nieuwe woning;
  • b. de tijdelijke woongelegenheid wordt geplaatst binnen het bouwvlak of binnen een straal van 30 m achter de naar de weg gerichte grens van het bouwvlak;
  • c. de afstand van een tijdelijke woongelegenheid tot de openbare weg bedraagt niet minder dan 3 m;
  • d. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de bereikbaarheid voor hulpverlenende instanties;
  • e. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de situering van de tijdelijke woongelegenheid in verband met de ruimtelijke uitstraling voor de omgeving;
  • f. het bevoegd gezag kan voorwaarden stellen aan de aansluiting van de tijdelijke woongelegenheid op de nutsvoorzieningen in verband met de bestaande situatie inzake nutsvoorzieningen en de duur van de plaatsing;
  • g. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • h. de tijdelijke woongelegenheid is zodanig gesitueerd dat bouwmaterialen en bouwafval op het eigen perceel kunnen worden geplaatst;
  • i. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor de plaatsing van een tijdelijke woongelegenheid voor de duur van de werkzaamheden tot een maximum van 3 jaar;
  • j. omgevingsvergunning voor een tijdelijke woongelegenheid wordt niet verleend indien sprake is van grootschalige herstructurering van woningen;
  • k. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van tijdelijke huisvesting niet meer aanwezig is.
14.4 Specifieke gebruiksregel
14.4.1 Algemeen
  • a. het gebruik van aan- of uitbouwen of bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor huisvesting van arbeidsmigranten en de direct daarmee in verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches, toiletten), kook- en wasgelegenheid is niet toegestaan.

14.4.2 Huisdierenverblijven, paarden en pony's en ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee
  • a. de gezamenlijke vloeroppervlakte van huisdierenverblijven bedraagt niet meer dan 10 m²;
  • b. het houden van en/of huisvesten van paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee is niet toegestaan.

14.4.3 Aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de woonfunctie wordt in overwegende mate behouden;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m²;
    • 3. aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw;
    • 4. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
    • 5. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving;
    • 6. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
14.5.1 Kleinschalige detailhandel en dienstverlening

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.1 voor de uitoefening van kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening in de woning en/of aan- of uitbouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate behouden;
  • b. kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening is niet groter dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 40 m²;
  • c. kleinschalige detailhandel en/of dienstverlening is niet toegestaan in een bijgebouw;
  • d. de activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker;
  • e. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • f. de omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.5.2 Huisvesten van paarden, pony's en ander naar aard en omvang gelijk te stellen vee

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.4.2 onder b, voor het houden van en/of huisvesten van niet beroeps- of bedrijfsmatig gehouden paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. paarden, pony's of ander daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen vee worden buiten het bouwvlak gehouden en gehuisvest;
  • b. de maximum oppervlakte van het bijgebouw (inclusief overkappingen) bedraagt niet meer dan 40 m²;
  • c. de afstand van het bijgebouw (inclusief overkappingen) tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 8 m;
  • d. de afstand van het gebouw tot een bouwvlak bedraagt ten minste 35 m;
  • e. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.000 m²;
  • f. de in lid 14.2.3 onder b genoemde oppervlakte wordt niet overschreden;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.5.3 Afhankelijke woonruimte

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.4.1 voor het gebruik van een aan- of uitbouw of bijgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen wordt de vigerende regeling inzake bijgebouwen ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning tot afwijken in, indien de bij het afwijken van de gebruiksregels bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

14.5.4 Toestaan huisvesting arbeidsmigranten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 14.4.1 onder b ten behoeve van huisvesting door arbeidsmigranten in de vorm van logies, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de huisvesting vindt plaats in een bestaand gebouw;
  • b. het karakter van het gebouw mag niet veranderen;
  • c. er dient sprake te zijn van gebruik door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • d. afwijken is niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een gebouw in gebruik en/of bestemd voor logies voor arbeidsmigranten;
  • e. er mag geen sprake zijn van een zodanige verkeersaantrekkende werking die de normale afwikkeling van het verkeer nadelig beïnvloedt, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt;
  • f. de omgevingsvergunning mag worden verleend indien er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
  • h. de gebouwde voorziening voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SKIA-keurmerk en/of aan de volgende voorwaarden:
    • 1. beschikbaar bewoonbaar vloeroppervlakte per persoon ten minste 12 m² als bedoeld in het Bouwbesluit;
    • 2. voldoende privacy;
    • 3. toereikende sanitaire voorzieningen;
    • 4. toereikende verwarming;
    • 5. keukenvoorzieningen;
    • 6. toereikende brandveiligheidssituatie;
  • i. ongeacht het vorenstaande mogen in geen geval meer dan 4 personen worden gehuisvest.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning intrekken wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de omgevingsvergunning, indien in strijd met de omgevingsvergunning wordt gehandeld of er geen gebruik (meer) wordt gemaakt van deze vergunning.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

15.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 15.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 15.2 in acht is genomen;
  • d. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld;
  • e. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

15.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
15.4.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', met inachtneming van de volgende regels, wijzigen:

  • a. voor het toekennen van de aanduiding 'Wettelijk beschermd archeologisch monument' aan gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn of worden beschermd;
  • b. in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

15.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen 'Waarde - Archeologie 1' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

15.4.3 Wijzigen vorm dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

16.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 16.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 16.2 in acht is genomen;
  • d. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld;
  • e. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

16.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
16.4.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', met inachtneming van de volgende regels, wijzigen:

  • a. voor het toekennen van de aanduiding 'Wettelijk beschermd archeologisch monument' aan gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn of worden beschermd;
  • b. in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

16.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen 'Waarde - Archeologie 2' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

16.4.3 Wijzigen vorm dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

Artikel 17 Waarde - Archeologie 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 500 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

17.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 17.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 17.2 in acht is genomen;
  • d. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld;
  • e. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

17.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
17.4.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', met inachtneming van de volgende regels, wijzigen:

  • a. voor het toekennen van de aanduiding 'Wettelijk beschermd archeologisch monument' aan gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn of worden beschermd;
  • b. in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 4' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

17.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen 'Waarde - Archeologie 3' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

17.4.3 Wijzigen vorm dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

Artikel 18 Waarde - Archeologie 4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 2.500 m² bedraagt;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • c. het aanleggen of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

18.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 18.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 18.2 in acht is genomen;
  • d. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld;
  • e. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

18.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op:
    • 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
18.4.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', met inachtneming van de volgende regels, wijzigen:

  • a. voor het toekennen van de aanduiding 'Wettelijk beschermd archeologisch monument' aan gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn of worden beschermd;
  • b. in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

18.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen 'Waarde - Archeologie 4' verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

18.4.3 Wijzigen vorm dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede bestemd voor waterstaatkundige en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende bestemmingen.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. ;

met dien verstande dat:

  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitende worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 19.2 onder b, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de waterstaatkundige functie wordt door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
  • c. de waterbeheerder wordt om advies gevraagd.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
21.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
21.3 Percentages

Een in deze regels aangegeven percentage geeft aan hoeveel van de desbetreffende gronden ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mogen de betreffende gronden volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 Kernrandzone
22.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Kernrandzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de karakteristiek van kernen en verblijfsrecreatiegebied en een beperktere agrarische ontwikkeling.

22.2 Milieuzone
22.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bufferzone voor de aan de grond grenzende milieugevoelige bestemmingen.

22.3 Ruimte voor verdichting
22.3.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Ruimte voor verdichting' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor landschappelijke verdichting.

22.4 Vrijwaringszone - dijk
22.4.1 Aanduidingsomschrijving

De voor Vrijwaringszone - dijk aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor de bescherming van de waterkering.

22.4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen voor de in lid 22.4.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldende (bouw)regels mag uitsluitend worden gebouwd, als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

22.4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.4.2 onder c, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. de waterstaatkundige belangen worden door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
  • c. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten in het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.
22.5 Vrijwaringszone - radar
22.5.1 Verbod

Binnen de 'Vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 63 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.

22.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.5.1 is niet van toepassing op windturbines die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan bestaan en voor nog te bouwen windturbines waarvoor de desbetreffende van toepassing zijnde ruimtelijke procedure is doorlopen en afgerond op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Bouwen in strijd met het plan

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking lid 24.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. het in lid 24.1 onder a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Gebruik in strijd met het plan

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in lid 24.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het in lid 24.2 onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'regels van het bestemmingsplan Oostdijk'.