Plan: | Molenaarsgraaf Oost |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0693.BPMolengraafoost-OH01 |
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied vindt een functiewijziging plaats van agrarisch naar wonen. Gelet op de historische activiteiten die in het plangebied hebben plaatsgevonden en vanwege de functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Er is in januari 2006 een verkennend (water)bodemonderzoek verricht voor de binnen het plangebied gelegen gronden1).
Het verkennend onderzoek heeft tot doel na te gaan of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem beperkingen stelt aan het toekomstige gebruik van de locatie dan wel financiële en/of juridische consequenties heeft. Tevens heeft het onderzoek tot doel om vast te stellen op welke wijze de baggerspecie die eventueel vrijkomt bij de onderhoudswerkzaamheden, kan worden verwerkt. Daartoe is de te baggeren waterbodem bemonsterd, geanalyseerd en beoordeeld om de klasse van onderhoudsspecie te bepalen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 'Bodem-Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek' (NNI, oktober 1999).
Algemene bodemkwaliteit
In de bovengrond zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van (sporen) puin. Er zijn geen of slechts lichte verontreinigingen met één of meerdere zware metalen en/of PAK aangetoond. De ondergrond is niet tot plaatselijk licht verontreinigd met nikkel. Plaatselijk wordt in de boven- en ondergrond de triggerwaarde voor EOX overschreden.
Er zijn geen afwijkingen aan het grondwater waargenomen die mogelijk op een bodemverontreiniging kunnen wijzen.
Gedempte sloten
Plaatselijk zijn slib of sporen slib en zeer plaatselijk een klein stuk ijzer en bot aangetroffen. Er zijn geen afwijkingen aan het grondwater waargenomen die mogelijk op een bodemverontreiniging kunnen wijzen.
Alleen in de sliblaag van de gedempte sloot op het westelijk terreindeel zijn lichte verontreinigingen met één of meerdere zware metalen aangetoond. Voorts wordt in deze bodemlaag de triggerwaarde voor EOX overschreden. Het grondwater ter plaatse is niet of slechts licht verontreinigd met chroom.
Waterbodem
Het mengmonster uit de watergang wordt ingedeeld in klasse 2. De indeling in klasse 2 is het gevolg van een verhoogde concentratie polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK).
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de aangetroffen concentraties geen milieuhygiënische risico's voor de gebruikers of het milieu opleveren. Het plangebied is daarmee geschikt voor het voorgenomen gebruik. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de eigendomsoverdracht van de gronden. Opgemerkt wordt dat het onderzoek niet is uitgevoerd om de hergebruikmogelijkheden van de grond te bepalen. Hiervoor is een onderzoek conform het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk.