direct naar inhoud van 4.12 Cultuurhistorie
Plan: Molenaarsgraaf Oost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0693.BPMolengraafoost-OH01

4.12 Cultuurhistorie

Het landschap van de Alblasserwaard wordt gekenmerkt door de overwegend open tot zeer open landschapsstructuur van de veenweidenpolders, de langgerekte dorpslinten langs natuurlijke en gegraven veenstromen en weteringen en door een slagenverkaveling bestaande uit langgerekte, overwegend noord-zuidgerichte kavels. De meeste nederzettingen ontstonden in de 13e en 14e eeuw als lintbebouwing langs natuurlijke of gegraven waterlopen zoals de Goudriaan, Graafstroom en Alblas. Vanaf de stroomruggen langs deze watergangen werden haaks op de stroomruggen sloten gegraven. Ook ging men over tot de aanleg van min of meer parallel aan de riviertjes gelegen voor- en achterweteringen en kaden. Deze kaden dienden onder meer om wateroverlast vanuit het achterliggende nog onontgonnen veengebied te voorkomen.

Molenaarsgraaf heeft zich ontwikkeld langs de noord- en zuidzijde van de Graafstroom, een rechtgetrokken (gegraven) deel van een oude veenstroom. Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het historische dorpslint. De Voorwetering vormt de scheiding tussen het dorpslint en de locatie Molenaarsgraaf Oost. Het dorpslint onderscheidt zich van de overige binnen de gemeente gelegen dorpslinten door het kaarsrechte verloop van de watergang en de twee aanliggende dorpswegen.

Evenals de andere lintdorpen kenmerkt het historische dorpslint van Molenaarsgraaf zich door een eenvoudige lineaire plattegrond met een plaatselijke verdichting in de omgeving van een brug of de kerk. Deze verdichting ligt in Molenaarsgraaf ter hoogte van de Kerkweg (circa 175 m ten westen van het plangebied).

Ter hoogte van het plangebied neemt de bebouwingsdichtheid van het lint geleidelijk af en verschijnen er meer van oorsprong agrarische panden in het ruimtelijk beeld van het lint. Ook ontstaan er meer doorzichten tussen de op grotere afstand geplaatste panden. Hierdoor is sprake van een zekere afwisseling van bebouwde en onbebouwde kavels.

De bebouwing in het lint ligt doorgaans op individuele kavels waarbij de grote agrarische schuren veelal liggen aan de zijde van het landschap en de woonboerderijen aan de weg. Via sloten is tussen de bebouwing door plaatselijk doorzicht mogelijk naar het achterliggende landschap. In de loop der tijd zijn ook deze buiten de kern gelegen linten verdicht maar het ruimtelijk karakteristieke beeld van de linten is relatief weinig aangetast. De bebouwing is sterk georiënteerd op de oude, op langgerekte stroomruggen gelegen, dorpswegen waardoor –onder ander ter hoogte van het plangebied- meestal de achtererven naar het landschap zijn toegekeerd.

Mede door het handhaven van de bij Molenaarsgraaf Oost gelegen oostelijke en westelijke sloot en het behoud van de bestaande parkeerlocatie ten noorden van de Voorwetering blijft de afwisseling van open en bebouwde zones en daarmee de relatie met het polderlandschap bewaard. Het bestemmen van een deel van de aan de Voorwetering gelegen gronden als 'Tuin' draagt mede bij aan de beleving van de groene omgeving van de Voorwetering.

Molenbiotoop

De in 1844 gebouwde Kerkmolen betreft een maalvaardige ronde stenen poldermolen. De molen behoort tot het type van grondzeilers en staat aan de Molenhoek 24. De molen dient voor het (op vrijwillige basis) bemalen van de Polder Giessen-Oudebenedenkerk en Molenaarsgraaf. De molen heeft een Oudhollandse wiekenvorm met een vlucht van 26,35 m en is voorzien van een rieten kap. De landschappelijke waarde van de molen is betrekkelijk gering omdat de molen door de dorpsbebouwing ingesloten is geraakt. De nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd op een afstand die varieert van 300 tot 400 m.

Om in het geval van een maalvaardige molen voldoende windvang te kunnen garanderen worden er door middel van de molenbiotoop en de biotoopformule voorwaarden gesteld aan de inrichting van de omgeving. Enerzijds moet sprake zijn van voldoende windvang, anderzijds van het tegengaan van turbulentie in de directe nabijheid van de molen. Met betrekking tot de windvang van molens zijn molenbeschermingszones ingesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in molenbeschermingszones in stedelijke gebieden, buitengebieden en in combinaties daarvan.

Omdat de molen binnen bebouwd dorpsgebied staat en de vrije windvang en het zicht reeds door de aanwezige bebouwing worden beperkt kan voor Molenaarsgraaf-Oost worden uitgegaan van de 1:30-regel. Deze stelt dat binnen een gebied met een straal van 100 tot 400 m gerekend vanuit het middelpunt van de molen, de uitbreiding niet hoger mag zijn het 1/30 deel van de afstand tussen de uitbreiding en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Omdat de woningen worden gebouwd op een afstand van 300 tot 400 m loopt de maximaal toegestane bouwhoogte op van 9 tot 12 m. De grootste overschrijding bedraagt circa 1,5 m. Bij dit verschil is echter geen rekening gehouden met het verschil in het maaiveldniveau van de molen en de geplande uitbreiding. Daarnaast is bij de aanwezigheid van tussenliggende bestaande bebouwing afwijking van deze regel mogelijk. Omdat de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn door de bestaande bebouwing staat de molenbiotoop de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.