direct naar inhoud van 4.11 Bodem
Plan: Starterswoningen Wijngaarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0693.BPDorpsstr17WGD-VG01

4.11 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in onderstaande paragraaf. Een volledige rapportage van het onderzoek is te vinden in Bijlage 3.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • in de boven- en ondergrond zijn bijmengingen met bodemvreemd materieel (puin e.d.) waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de boven- en ondergrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood en zink en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en in niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie.

De gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen verwacht voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.