Plan: | Buitengebied Giessenlanden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0689.BP8001-vast |
Het bestemmingsplan zal slechts ontwikkelingen mogelijk maken die niet of 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het plan heeft dan ook geen relevante gevolgen voor de luchtkwaliteit binnen het plangebied en in de omgeving daarvan. In het voorontwerpbestemmingsplan wordt aan de hand van een berekening aangetoond dat de uitvoering van het plan in geen geval zal leiden tot een overschrijding van grenswaarden.
Het bestemmingsplan zal slechts op beperkte schaal nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Bij het mogelijk maken van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare functies in de omgeving van risicobronnen dient aandacht te worden besteed aan het aspect externe veiligheid. Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen PR 10-6-contouren zijn niet toelaatbaar en bij het mogelijk maken van nieuwe functies binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico, dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Er wordt in het bestemmingsplan gebruikgemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de regels wordt vastgelegd dat bedrijven uit categorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar zijn. Bestaande bedrijven uit een hogere categorie krijgen een maatbestemming.
Wanneer op korte afstand van bestaande niet-agrarische bedrijven nieuwe gevoelige functies (zoals woningen) worden mogelijk gemaakt, dient te worden aangetoond dat het bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat er plaatse van de gevoelige functies sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van veehouderijbedrijven. Daarnaast dient het bestemmingsplan bij het toestaan van nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen rekening te houden met kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.
Voor de locaties binnen het plangebied waar een functiewijziging wordt mogelijk gemaakt, dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is, of is te maken, voor de beoogde functiewijziging.