direct naar inhoud van Bijlage 1 Verantwoording van het groepsrisico
Plan: Schelluinen-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP6001-vast

Bijlage 1 Verantwoording van het groepsrisico

B1.1. Beleidskader

Op basis van het artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen dient de toename van het groepsrisico (GR) als gevolg van een ruimtelijk besluit te worden verantwoord. Bij de verantwoording komen aan bod:

de verwachte dichtheid van personen in het invloedsgebied als gevolg van het besluit;

de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde12;

  • indien mogelijk, maatregelen ter beperking van het groepsrisico van degene die de inrichting drijft, die in het ruimtelijk besluit zijn opgenomen of die mogelijk in de nabije toekomst worden genomen;
  • de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.

In relatie tot de laatste twee aspecten, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, dient het bevoegd gezag de regionale brandweer of veiligheidsdienst om advies te vragen (artikel 13 lid 3 Bevi).

In dit geval heeft de Directie Brandweer van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid op 19 maart 2010 advies uitgebracht. In dat advies wordt in verband met het groepsrisico ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en op de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. Aangenomen wordt dat toekomstig beleid, zoals het Basisnet Spoor, niet zal leiden tot een ander advies ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

B1.2. Personendichtheid en hoogte van het groepsrisico

Het plangebied met de beoogde woningen is deels gelegen binnen het invloedsgebied van de nabijgelegen Betuweroute. Voor de beoordeling van de veiligheidssituatie in de omgeving van de Betuweroute geldt dat rekening moet worden gehouden met enkele scenario's voor ongevallen met gevaarlijke stoffen. De relevante scenario's zijn de volgende:

  • Exploderen van een tankwagen met brandbaar gas. Dit wordt ook wel een BLEVE genoemd dat staat voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank.
  • Het vrijkomen van toxische stoffen waardoor een toxische wolk ontstaat. De omvang wordt bepaald door de hoeveelheid toxische damp die vrijkomt en de verspreiding van de dampwolk. De verspreiding van de dampwolk wordt mede bepaald door weersomstandigheden (windrichting en snelheid e.d.). Het effectgebied dat bij dit scenario optreedt kan variëren van enkele honderden meters tot meerdere kilometers.
  • Het vrijkomen van een brandbare vloeistof die door een ontstekingsbron tot ontbranding wordt gebracht waardoor een plasbrand ontstaat. Ter hoogte van het plangebied is het spoor voorzien van geluidsschermen waardoor de plas zich hoofdzakelijk concentreert bij de spoorrails. Hierdoor zullen de effecten in de richting van het plangebied te verwaarlozen zijn.

Overige risicobronnen zoals de A15 en de A27 liggen op meer dan 200 m van het plangebied. Het kan voorkomen dat het plangebied te maken krijgt met effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen op de A15 en A27, maar deze bronnen worden in deze verantwoording buiten beschouwing gelaten.

Plaatsgebonden risico

Uit een recent onderzoek ten behoeven van het bestemmingsplan Gorinchem Noord (zie toelichting bij bestemmingsplan) blijkt dat de PR 10-6 contour 36 m bedraagt. Het plangebied ligt op 150 tot 600m van de Betuweroute zodat de PR 10-6 contour niet tot in het plangebied reikt.

Huidige en toekomstige hoogte van het Groepsrisico

Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of transportmodaliteit en een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een fN-curve, waarin het aantal doden is uitgezet tegen de cumulatieve kans op scenario's met dat aantal doden tot gevolg. In de fN-curve wordt een oriëntatiewaarde aangegeven die het ijkpunt vormt voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het groepsrisico.

Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van 37 woningen mogelijk gemaakt die zijn verdeeld in drie clusters. Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de Betuweroute is geen kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld. Uit de Tracé/MER studie voor de Betuweroute blijkt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico nergens wordt overschreden. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de Betuweroute is de verwachting dat de toename van het groepsrisico marginaal zal zijn.

In deze verantwoording wordt ingegaan op enkele voorwaarden waaronder een ruimtelijke ontwikkeling kan worden toegestaan:

  • alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren;
  • de hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen;
  • de bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een ramp.

B1.3. Advies van de regionale brandweer

Op basis van artikel 13 lid 3 van het Bevi, is de regionale brandweer de wettelijke aangewezen adviseur met betrekking tot de aspecten zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied en de bestrijdbaarheid van een eventuele ramp. In het advies dat is uitgebracht door de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is een veiligheidstoets opgenomen waarin is ingegaan op de aspecten plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect. Onderstaand wordt op de laatste drie aspecten ingegaan.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen.

Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geheel geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er wellicht enige tijd. Aangezien er geen mogelijkheid is tot evacuatie binnen het effectgebied zullen de personen op eigen kracht het onveilige gebied moeten ontvluchten. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht.

In het kader van een effectieve zelfredzaamheid verdient het aanbeveling om de volgende maatregelen te treffen:

  • het wegenplan zodanig in te richten dat de vluchtwegen van de risicobron af lopen;
  • de woningen binnen het plangebied ver mogelijk van de risicobron te realiseren;
  • het toepassen van zo min mogelijk glas aan de gevaarszijde;
  • de gebouwen zodanig te ontwerpen zodat niet-verblijfsruimten als bergingen, keukens, wc's en trappenhuizen aan de gevaarszijde zijn geplaatst;
  • de gebouwen loodrecht te projecteren ten opzichte van de risicobron.

Bij het scenario van een toxische stof is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatiepompen worden gesloten. Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat de sirenes worden ingezet met de daarbij horende boodschap via radio en televisie. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd om de volgende bouwkundige maatregel te treffen:

  • Het toepassen van centraal afsluitbare ventilatiesystemen in de woningen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden.

Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen zijn de volgende organisatorische maatregelen noodzakelijk:

  • Bewoners dienen door middel van risicocommunicatie te worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen. De gemeente heeft in dat kader een informatieplicht.

Bestrijdbaarheid van rampen en hulpverlening

Bij de uitvoering van het plan dient rekening te worden gehouden met het advies van de Veiligheidsregio ten aanzien van de beheersbaarheid in geval van een incident. Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, op de vraag in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan worden gedacht aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Hierbij speelt de brandweerzorgnorm een rol.

Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie 'handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. In overleg met de brandweer Giessenlanden zijn bij de beoordeling van het plan de volgende aspecten naar voren gekomen:

Bereikbaarheid

Uit de handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn voor hulpverleningsdiensten via twee aanvalswegen die onafhankelijk zijn van elkaar. Hierdoor is het plangebied in geval van werkzaamheden of calamiteiten bereikbaar. Uit overleg met de brandweer Giessenlanden komt naar voren dat het plangebied enkel via één ontsluitingsweg te bereiken en te ontvluchten is. De brandweer is hierover in overleg met de gemeente Giessenlanden.

Bluswatervoorziening

In het plangebied dient een primaire bluswatervoorziening te worden gerealiseerd die aan de norm voldoet. Deze voorziening zal in overleg met de gemeente worden gerealiseerd.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar de plaats van het incident. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer is in dit geval binnen 11 minuten na melding ter plaatse in het plangebied.

B1.4. Afweging van het groepsrisico en conclusie

Na het treffen van maatregelen resteert een resteffect. Dit betreft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario's ondanks de getroffen maatregelen. Het resteffect van een BLEVE en een toxische wolk is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven op welke wijze de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied kan worden verminderd. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling worden gedaan. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren, bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, weersinvloeden e.d.). De schade die resteert zal bestaan uit brand veroorzaakt door de hitte van de BLEVE (secundaire brand) en materiële schade aan gebouwen en inventaris door de drukeffecten.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied leiden tot een (zeer beperkte) toename van het GR. Gelet op de mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten, rampen te bestrijden en hulpverlening te bieden en maatregelen die binnen het plangebied worden getroffen, wordt de toename van het risico aanvaardbaar geacht. Ondanks de beoogde maatregelen blijft de kans op een ongeval aanwezig, dit wordt het restrisico genoemd. Het bevoegd gezag, de gemeente Giessenlanden, neemt kennis van het restrisico en neemt de verantwoording voor eventuele gevolgen.