direct naar inhoud van 4.9 Ecologie
Plan: Dorpskern Hoornaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP3000-vast

4.9 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het plangebied voor dit bestemmingsplan omvat de bebouwde kom van Hoornaar. De bebouwde kom van Hoornaar bestaat onder andere uit: bebouwing, verharding, tuinen, opgaand groen (bomen en struiken), kikker- en paddenpoel, moeras, grasland en watergangen. In het plangebied (ter hoogte van de kerk) bevinden zich tevens een tweetal natuurgebieden. Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen functieverandering en/of herinrichting gepland zijn. Binnen de vigerende bestemmingen zijn wel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (deels vergunning vrij) of het aanleggen van paden of verhardingen. Ontwikkelingen in de directe omgeving van de natuurgebieden en de watergangen vragen om specifieke aandacht met betrekking tot ecologie.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de (voormalige) minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de (voormalige) minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het meest dichtbijgelegen Natuurbeschermingswetgebied zijn de oeverlanden langs de Giessen op circa 1 km ten westen van het plangebied. De herinrichting van het groengebied heeft geen ecologische gevolgen voor dit natuurgebied. Het maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gebiedsbescherming komt derhalve niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Planten

Volgens het natuurloket zijn planten goed onderzocht en is er slechts één wettelijk beschermde soort aanwezig. De meest gevarieerde vegetaties zijn aanwezig in de oevers en sloten. De aanwezige soorten zijn karakteristiek voor het veenweidegebied zoals echte koekoeksbloem, kale jonker, veldzuring, pijlkruid, watermunt, moerasvergeetmenietje en de licht beschermde zwanenbloem. Mogelijk is tevens de licht beschermde dotterbloem aanwezig in het plangebied.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels goed onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Gezien de rust en de relatief vochtige graslanden in de omgeving van de ontwikkelingslocatie is de weidevogelstand in de nabije omgeving goed. Het plangebied zelf kent enige verstoring als gevolg van de bebouwde omgeving en daarom zullen weidevogels naar verwachting hier niet broeden. In de winter zijn in het plangebied naar verwachting wel kleine aantallen smienten of een enkele watersnip aanwezig in het om te vormen groengebied. In de slootkanten zijn waarschijnlijk ook broedende meerkoeten, waterhoentjes en wilde eenden aanwezig. Vanwege de gevarieerde vegetatiestructuur met rijke oevervegetaties, sloten, opgaande beplantingen en grasland is het groengebied binnen het plangebied naar verwachting relatief rijk aan kleine zangvogels zoals bosrietzanger, kleine karekiet, heggenmus, winterkoning, witte kwikstaart en tuinfluiter. Mogelijk dat de bebouwing nestgelegenheid biedt aan (gier)zwaluw, huismus en zwarte roodstaart.

Zoogdieren

Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn zoogdieren matig onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Er komen zwaar beschermde zoogdieren voor binnen de betreffende kilometerhokken. Waarschijnlijk gaat het hier om vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis). Het gaat daarbij zowel om soorten die verblijven in gebouwen (onder dakpannen, spouwmuren, etc.) en om soorten die in bomen verblijven. Het plangebied biedt mogelijk foerageergebied, vliegroutes en vaste verblijfplaatsen.

Een zwaar beschermde soort als de waterspitsmuis is ook zeker te verwachten in de ruige oeverbegroeiing langs de watergangen die deel uitmaken van het plangebied (VZZ, verspreidingsgegevens, 2006). Het plangebied biedt ook leefgebied aan algemene soorten als egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis.

Amfibieën

Amfibieën zijn volgens het Natuurloket goed onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn zwaar beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. De Alblasserwaard is rijk aan amfibieën, waaronder verschillende bedreigde en/of streng beschermde soorten. Het plangebied herbergt naar verwachting meerdere soorten. Mogelijk hebben zwaar beschermde soorten als poelkikker, heikikker, kamsalamander en rugstreeppad naast meer algemene soorten als middelste groene en bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander hier hun leefgebied. De heikikker is in de Alblasserwaard niet zeldzaam en daarom mogelijk aanwezig in de kavelsloten binnen het plangebied.

Een soort als de kamsalamander komt voor in gebieden waar kwel optreedt. De soort is afhankelijk van een goede waterkwaliteit met grote variatie aan waterplanten. Mogelijk maakt de kamsalamander gebruik van het plangebied als onderdeel van zijn leefgebied. De combinatie van watergangen en zandvlakte (tijdens graafwerkzaamheden) is een zeer geschikt biotoop voor de rugstreeppad. De groene kikker, poelkikker en kleine watersalamander komen naar verwachting alleen in en langs de Lage Giessen voor. Bruine kikker en gewone pad zullen gebruikmaken van de bebouwing en ruigten als (winter)verblijfplaats.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat er geen onderzoek is gedaan binnen de betreffende kilometerhokken naar vissen. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soorten als de kleine modderkruiper, grote modderkruiper, bittervoorn voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet de ontwikkelingslocatie niet aan.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.3 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     dotterbloem en zwanenbloem

egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis

middelste groene en bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   grote modderkruiper en bittervoorn  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad, kamsalamander, poelkikker en heikikker  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, met uitzondering van kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau.

Hierbij kan sprake zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, dient rekening te worden gehouden met het volgende.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). In het plangebied gaat het mogelijk om de gierzwaluw en huismus. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn3. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten4 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Nader onderzoek naar de soorten uit tabel 2 en 3 en vogels met vaste nesten is noodzakelijk. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is. Voor de kleine modderkruiper geldt dat de werkzaamheden zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode.

Met inachtneming van genoemde voorwaarden (in geval van ontwikkelingen) staat de Flora- en faunawet de uitvoering hiervan niet in de weg. De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling eveneens niet in de weg staan.