direct naar inhoud van 4.12 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Woonbuurt te Arkel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP1004-vast

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reƫle verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota Archeologie

De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.

In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.

Als het voornemen bestaat om een bodem verstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die er op is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodem verstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.

Onderzoek

In opdracht van Gemeente Giessenlanden heeft BAAC voor enkele locaties in Oud-Arkel een archeologisch bureauonderzoek en voor enkele van die locaties ook een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 10). Uit het bureauonderzoek is gebleken dat vanaf 200 voor Chr. de Linge belangrijk werd in het gebied. Op de oeverwallen van deze rivier zijn vindplaatsen bekend uit de periodes: late ijzertijd, Romeinse tijd, late middeleeuwen en nieuwe tijd. Waarnemingen in en nabij het plangebied tonen aan dat de kans zeer groot is dat er vindplaatsen uit de Romeinse tijd en late middeleeuwen binnen het plangebied aanwezig zijn. In het noordelijke deel van het plangebied kunnen crevasse afzettingen van de Linge verwacht worden die mogelijk bewoond zijn geweest. Deze bewoning heeft dan waarschijnlijk plaatsgevonden in de late ijzertijd of Romeinse tijd. In het uiterste noorden van het plangebied kunnen op enkele meters onder het maaiveld oeverafzettingen van de Arkel-Gorkum stroomgordel aanwezig zijn. De bewoning heeft kunnen plaatsvinden tot het gebied bedekt raakte met veen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1004-vast_0009.png"

Figuur 4.5 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart Giessenlanden

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, het noordelijk deel heeft een zeer hoge verwachting voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Gezien de geplande ingreep dient volgens het onderzoek van BAAC een karterend booronderzoek uitgevoerd te worden. Als gevolg van de bestaande bebouwing is het niet mogelijk om vooraf in het gehele plangebied een karterend booronderzoek uit te voeren. In dit geval dienen dan ook na het bovengrondse sloopwerk grondboringen uitgevoerd te worden om de bodemopbouw te bepalen. Eventueel kan dit booronderzoek gevolgd worden door gravend archeologisch onderzoek of kunnen andersoortige graafwerkzaamheden archeologisch begeleid worden.

Conclusie

De conclusie is dat in het plan voor het gehele plangebied een beschermingsconstructie vereist is in de vorm van een dubbelbestemming met een omgevingsvergunningenstelsel. De gemeenteraad voldoet hiermee aan haar wettelijke verplichtingen inzake de archeologische monumentenzorg. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan hiermee de vaststelling van het plan niet in de weg.