direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: Kapelle-Biezelinge 1e uitwerking
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.kapbiezUW001-VAST

4.6 Ecologie

Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen

Bestaande situatie

Het plangebied is een geheel verhard perceel met bedrijfsbebouwing, te weten de oude veiling. De bebouwing bestaat zowel uit bakstenen (kantoor)gebouwen als uit damwanden bedrijfshallen. Het binnengebied is volledig verhard en aan de stationszijde wordt verharding benut als parkeerplaats. Aan de zuid- en oostrand wordt het perceel begrensd door een groenstrook met bomen en struweel.

Beoogde ontwikkelingen

De bebouwing zal worden gesloopt en ter plaatse zullen woningen worden gebouwd. De volgende werkzaamheden zijn gepland:

  • a. sloop huidige bebouwing;
  • b. verwijderen groenstructuur en grondwerkzaamheden (voor bouwrijp maken);
  • c. bouwwerkzaamheden (woningbouw).

Toetsingskader

Flora- en faunawet (soortbescherming)

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • a. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • b. er geen alternatief is;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor - voor zover vereist - geen ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.

Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c. bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.

Bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuurgebied zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortbescherming

Het plangebied bestaat uit bebouwing met verharding, alleen aan de zuid- en oostzijde zijn bomen en struweel aanwezig. Er zijn naar verwachting natuurwaarden aanwezig, die gekoppeld zijn aan menselijk gebruik. Het plangebied is bezocht op 09 juni 2006.

Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; Bergmans en Zuiderwijk, 1986) zijn in de omgeving van het plangebied de volgende beschermde soorten waargenomen:

  • a. zoogdieren: gewone dwergvleermuis, egel en mol.

De zoogdieren zullen gebruik maken van de groenstrook langs het plangebied. De bebouwing en verharding is ongeschikt voor deze soorten. De bakstenen gebouwen hebben potentie voor de gewone dwergvleermuis.

In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde soorten planten, reptielen of insecten waargenomen. Door het ontbreken van oppervlaktewater is het plangebied niet geschikt voor vissen of amfibieën. Ook langs de spoorlijn zijn alleen niet beschermde plantensoorten waargenomen.

De groenstrook is mogelijk geschikt voor algemene soorten vogels als merel en koolmees. De bebouwing kan gebruikt worden door spreeuw en huismus.

Toetsing

De sloop van de bebouwing heeft naar verwachting aantasting van de aanwezige soorten vogels en zoogdieren die gebruik maken van bebouwing tot gevolg. Bovendien kunnen de soorten in de groenstrook worden verstoord.

De grondwerkzaamheden en het verwijderen van de groenstructuur, hebben aantasting van de zoogdiersoorten en vogels in de groenstructuur tot gevolg.

Na de sloop- en grondwerkzaamheden zal het realiseren van de bebouwing geen aantasting of extra verstoring meer tot gevolg hebben.

Conclusies

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een beschermd natuurgebied. In het plangebied zijn alleen licht beschermde soorten aanwezig, waarvoor een vrijstelling geldt voor het aanvragen van ontheffing van de Flora- en faunawet.

Mogelijk zijn in het plangebied zwaar beschermde soorten (vleermuizen) aanwezig, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens de sloop van de gebouwen. Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen is aan te bevelen. Indien deze worden vastgesteld is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Eventueel moeten mitigerende en/of compenserende maatregelen worden genomen alvorens ontheffing kan worden verleend. Het betreft hier echter een soort die relatief veel voorkomt.

In het plangebied zijn vogels aanwezig, welke licht beschermd zijn, maar niet mogen worden verstoord of aangetast. Dit is te voorkomen door buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) te starten met de werkzaamheden of op een afstand van minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Wat de gebieds- en soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat noch de Natuurbeschermingswet noch de Flora- en faunawet een beletsel vormen voor uitvoering van het uitwerkingsplan.

Zorgvuldig handelen

In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldig handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de boombeplanting te rooien en grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.