direct naar inhoud van Regels
Plan: Kapelle Biezelinge 9e herziening (parkeren Zuidhoek)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.kapbiezHZ009-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Kapelle Biezelinge 9e herziening (parkeren Zuidhoek) met identificatienummer NL.IMRO.0678.kapbiezHZ009-VAST van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achterste perceelsgrens

de van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.12 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.23 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.24 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.25 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.29 kantoor(ruimte)

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.33 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. voor een bouwwerk ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'spoorweg': 'bovenkant spoorstaaf'.
  • c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
  • d. wanneer onduidelijkheid bestaat over het peil kunnen burgemeester en wethouder een peil aanwijzen.
1.34 perceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.35 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.36 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.37 voorgevel-/achtergevellijn

de op de kaart als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de wegafgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.

1.38 voorste perceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.39 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht

1.40 zendmast

bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

1.41 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

1.42 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de breedte, lengte of diepte van een gebouw:

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en / of het hart van de scheidsmuren.

2.5 de bouwhoogte van een ander bouwwerk:

Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.6 de afstanden:

Afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.2.2 Bouwhoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   terreinafscheiding voor de gevel van het hoofdgebouw     1 m    
2   overige terreinafscheidingen     2 m    
3   bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3 m    
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, ter plaatse van de bestemming, voor het aan- of uit- van gebouwen en overkappingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met inachtneming de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uit- of bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 8 m², de goothoogte niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • b. afwijken mag niet tot gevolg hebben dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld of de verkeersveiligheid onevenredig worden aangetast;
  • c. afwijken mag niet indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bermen en bermsloten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeerplaatsen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. wegen bestaande uit ten hoogste twee rijbanen;
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. bushokjes en andere abri's;
    • 2. nutsgebouwen;
    • 3. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor spoorwegen alsmede een wandel- en fietstunnel;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.2 Bouwhoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   bushokjes en andere abri's   3,5 m   5 m   15 m² per gebouw  
2   nutsgebouwen   3,5 m   5 m   25 m² per gebouw  
3   gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor spoorwegen     10 m   100 m2  
4   wandel- en fietstunnel     4 m    
5   terreinafscheidingen     2 m    
6   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     10 m    

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. aan-, uit- en bijgebouwen worden op het bouwperceel gebouwd;
  • c. per bouwperceel is ten hoogste één woning met aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, tenzij anders is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwd bouwen;
  • e. de afstand van gebouwen onderling, niet aaneengebouwd, bedraagt ten minste 1 meter;
  • f. van aan-, uit- en bijgebouwen ligt de voorgevel ten minste 1 meter naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. de afstand tussen de voorgevel van een aan-, uit- en bijgebouw dat als garage wordt gebouwd en de naar de weg gekeerde perceelsgrens ten minste 5 meter;
  • h. de totale oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50% van het bouwperceel en bedraagt per perceel niet meer dan voor:
    • 1. percelen kleiner dan 450 m² 45 m²;
    • 2. percelen vanaf 450 m² 60 m²;
    • 3. percelen vanaf 800 m² 75 m².

5.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   woning   zie maatvoerings-aanduiding   5 meter hoger dan de goothoogte op kaartblad 5 en
4 m hoger dan de goothoogte elders  
 
2   aan-, uit- en bijgebouwen bij een woning, inclusief overkappingen   3,5 m   7 m   zie lid 5.2.1 onder q  
3   terreinafscheiding grenzend aan openbaar gebied     1 m    
4   overige terreinafscheidingen     2 m    
5   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3 m    
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, alsmede de kapvorm, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het beeldkwaliteitsplan;
  • c. toetsing aan welstand;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van lid 5.2.1 onder h voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ter plaatse van percelen:
    • 1. kleiner dan 450 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m²;
    • 2. vanaf 450 m² tot 800 m² een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;
    • 3. percelen vanaf 800 m² een gezamenlijke oppervlakte van 100 m²;
  • b. de gronden buiten het bouwvlak mogen niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het is niet toegestaan de (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. de vloeroppervlakte voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 50 m² en ten hoogste 30% van het vloeroppervlak.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Logies en ontbijt

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van lid 5.1 voor logies en ontbijt in hoofdgebouwen en in aan-, uit- en bijgebouwen, mits:

  • a. het bouwperceel ten minste 800 m² bedraagt;
  • b. geen sprake is van nadelige gevolgen voor de omgeving;
  • c. tot een omvang van 120 m²;
  • d. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.

5.6.2 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor wat betreft de woonfunctie om af te wijken van het bepaalde in lid 5.5 onder a voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijk woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. een en ander met dien verstande dat burgemeester en wethouders de afwijking kan intrekken, indien bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

5.6.3 Kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van lid 5.1 voor het uitoefenen van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, aanbouwen en / of bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie van het bouwperceel;
  • b. de gebruiker van de woning is tevens degene die de kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten uitvoert bij de woning;
  • c. afwijking leidt niet tot verkeersaantrekkende werking of onevenredige parkeerdruk;
  • d. detailhandel, anders dan verkoop van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten is niet toegestaan;
  • e. het gezamenlijk oppervlak voor kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, aan-, uit- en bijgebouwen is voor ten hoogste 50 m² en ten hoogste 30% van het vloeroppervlak toegestaan;
  • f. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen, functies en indien van toepassing cultuurhistorische waarden;
  • g. er mag niet worden afgeweken voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • h. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • i. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • j. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Aanduidingen

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduidingen en bouwaanduidingen binnen de bestemming wijzigen in een bestemming zonder functie- of bouwaanduiding of met een andere functie- of bouwaanduiding, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functie en woningtypen in de omgeving, tegen verandering van functie- of bouwaanduiding;
  • b. wijziging is toegepast indien geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • d. in het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging;
  • e. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwregels voor de dubbelbestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebouwd mogen worden ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen wordt alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  • c. indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. het bepaalde onder b en c is niet van toepassing indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
    • 2. het bouwwerk en de fundering komen niet dieper te liggen dan 30 cm beneden het maaiveld, met uitzondering van paalfunderingen;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 100 m².

6.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een bouwwerk bedraagt ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied     2 m    
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder b voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) die niet aan de in lid 6.2.1 onder b genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat de archeologische waarden niet onevenredig mogen worden geschaad.

6.3.2 Afwijken archeologisch onderzoek

Een omgevingsvergunning, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden afgegeven indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing zoals bedoeld in lid 6.3.1 of bouwvergunning is verleend;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in lid  6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en / of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en / of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken en / of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning of ontgrondingsvergunning;
  • d. werken en / of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • f. archeologisch onderzoek.

6.4.3 Voorwaarde voor omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijziging voor verwijdering van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door van een of meer bestemmingen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
8.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds af kan worden geweken  - met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en / of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch en / of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Verkeer, Groen en Water

Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingen wijzigen in de bestemmingen Verkeer, Groen en Water, met inachtneming van het volgende:

  • a. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  • b. wijziging wordt toegepast nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie;
  • c. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.
10.3 Uitgifte openbare ruimte

Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingen Verkeer en Groen wijzigen in de bestemming Tuin en / of de aanduiding 'garage' met de bestemming Wonen, om de percelen bij woningen te kunnen vergroten in het kader van uitgifte van openbare ruimte en / of voor het optimaliseren van een zo efficiënt en doelmatig mogelijk ruimtegebruik, met inachtneming van het volgende:

  • a. wijziging leidt niet tot verlegging van de op de plankaart ingetekende bouwgrenzen, tenzij de aanduiding 'garage' met de bestemming wonen wordt geprojecteerd;
  • b. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat de uit te geven openbare ruimte geen structurele betekenis heeft voor de verkeersafwikkeling en / of groenstructuur;
  • c. indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan deze regels moet de procedure worden gevolgd als omschreven in artikel 11.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Indien in de bestemmingsplanregels naar deze regel is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot afwijken, uitwerking of wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Kapelle Biezelinge 9e herziening (parkeren Zuidhoek)'.