Plan: | Kapelle Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0678.buitengebied-OW01 |
Inleiding
Ten behoeve van de onderbouwing van de bestemmingsregeling voor de intensieve veehouderij zijn door de gemeente in overleg met de provincie Zeeland berekeningen uitgevoerd ter bepaling van de dierlijke mestaanwendingsruimte. In de Zeeuwse situatie wordt de milieuruimte bepaald door de grenswaarde voor stikstof in het oppervlaktewater, waaraan conform de Vierde Nota Waterhuishouding en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan alle binnenwateren dienen te voldoen. Om die reden is uitgegaan van stikstof (N) als maatgevende factor bij het bepalen van de aanwendingsruimte voor dierlijke mest.
De aanwendingsruimte voor dierlijke mest kan op twee manieren worden bepaald: op basis van de Meststoffenwet en op basis van de feitelijke belasting van het oppervlaktewater met nutriënten. De aanwendingsruimte op basis van de Meststoffenwet is gebaseerd op de landelijke normen voor het uitrijden van mest. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijke belasting van het grond- en oppervlaktewater met nutriënten. Juist in Zeeland is dat laatste van groot belang. Het grond- en oppervlaktewater in de provincie is in het algemeen in sterke mate belast met nutriënten door zoute kwel. Het tweede model houdt wel rekening met deze factoren en geeft voor de Zeeuwse situatie een veel beter beeld van de stikstofruimte. Dit model wordt hierna voor het plangebied geconcretiseerd.
Uitgangspunten berekeningen
De berekening van de aanwendingsruimte voor dierlijke mest (op basis van uitspoeling van stikstof) is afhankelijk van de volgende factoren:
De betreffende factoren zijn op de volgende wijze in de berekeningen verwerkt.
Uitspoeling
Bij een uitspoeling van 25 kg stikstof per hectare wordt de grenswaarde voor stikstof in grotere wateren gehaald; de grenswaarde9 in sloten wordt dan overschreden. De uitspoelingsgrens van 25 kg stikstof per hectare wordt als maximumnorm aangehouden; de uitspoeling op landbouwpercelen mag niet hoger zijn, omdat dan de grenswaarde ook in grote wateren wordt overschreden.
Grondgebruik
In de uitgevoerde berekeningen is uitgegaan van het grondgebruik zoals aangegeven in de Landbouwtellingen van het CBS. Het gaat daarbij voor het plangebied om de volgende oppervlakten.
landbouwgrond | oppervlakte |
grasland | 259 ha |
bouwland | 1.913 ha |
tuinbouw | 746ha |
Aangezien het gebruik van dierlijke mest in de tuinbouw relatief gering is, is in de berekeningen de helft van de oppervlakte tuinbouw als bouwland aangemerkt. Voor het overige is de oppervlakte tuinbouw niet in de berekeningen meegenomen.
Bodemsoort
De uitspoelingscijfers zijn voor zand en klei verschillend. In de berekeningen is voor de oppervlakte klei en zand uitgegaan van de gegevens van de 1:50.000 bodemkaart van de Stiboka. 9% van de oppervlakte van de gemeente is aangemerkt als zandgrond en 91% als kleigrond.
Mestsoort
In de berekeningen is ervan uitgegaan dat op bouwland met name varkens- of kippenmest wordt uitgereden en op grasland rundermest. Rundermest heeft een andere fosfaat / stikstofverhouding dan varkens- en kippenmest. Rundermest bevat relatief meer stikstof. Bij de op basis van de Meststoffenwet toegestane mestgiften wordt, uitgaande van de genoemde soorten mest de fosfaatnorm niet overschreden, wanneer er varkensmest op grasland wordt gebracht volgens de stikstofnorm, dan zal de fosfaatnorm worden overschreden.
Werkingspercentage en uitspoeling
Slechts een gedeelte van de uitgereden mest is in het eerste groeiseizoen beschikbaar voor de plant (werkingspercentage). Het overige deel komt in de daarop volgende jaren beschikbaar. Het werkingspercentage is afhankelijk van de soort mest en de methode van aanwending. Bij de uitgevoerde berekeningen is uitgegaan van het gemiddelde werkingspercentage van runder- en varkensmest (60%). Een deel van de stikstof in de mest spoelt uit. Dat geldt ook voor de stikstof die in de volgende jaren ter beschikking komt.
Acceptatie
De dierlijke mestaanwendingsruimte wordt mede bepaald door de acceptatiegraad van dierlijke mest door bijvoorbeeld akkerbouwers. De verhouding dierlijke mest / kunstmest – en daarmee de uitspoeling van mest – wordt in belangrijke mate bepaald door de acceptatiegraad. Naarmate de acceptatiegraad van dierlijke mest lager is, zal eerder mest uit Zeeland moeten worden geëxporteerd en wordt de aanwendingsruimte voor dierlijke mest kleiner.
Momenteel ligt de acceptatiegraad voor dierlijke mest op ongeveer 50% in Zeeland.
Bedrijfsvoering
De uitspoelingspercentages van de mest worden mede bepaald door het tijdstip van uitrijden. Bij de berekeningen is uitgegaan van toepassing van de mest in het voorjaar. Omdat een deel van de dierlijke mest ook na het groeiseizoen nog in de bodem verblijft en kan uitspoelen, zijn uitspoelingspercentages voor het voor- en najaar gebruikt om te berekenen hoeveel dierlijke mest opgebracht kan worden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bouw- en grasland. Omdat aan de gewasbehoefte voldaan moet worden, wordt de dierlijke mestgift aangevuld met een kunstmestgift (uitspoelingspercentages van kunstmest zijn lager dan van dierlijke mest).
Op grond van de aangegeven uitgangspunten is bepaald welke maximale dierlijke mestgiften mogelijk zijn (zie het schema).
bodem / gebruik | mestgift (kg N / ha / jr) dierlijke kunstmest |
gewasbehoefte (kn N / ha / jr) |
uitspoeling kg N / ha / jr) dierlijk kunstmest |
||
bouwland op klei | 85 | 124 | 175 | 12,6 | 12,4 |
bouwland op zand | 69 | 134 | 175 | 11,5 | 13,4 |
grasland op klei | 22 | 237 | 250 | 3,6 | 21,3 |
grasland op zand | 0 | 250 | 250 | 0 | 27,5 |
Berekeningen
Op basis van de uitgangspunten zoals hiervoor beschreven kan de aanwendingsruimte voor dierlijke mest worden berekend. De beschikbare stikstofruimte kan vervolgens worden bepaald door van de totale stikstofruimte de bestaande geproduceerde hoeveelheid stikstof (bron: CBS) af te trekken. Het laatste jaar waarover de geproduceerde hoeveelheid stikstof is bepaald is 2001 (voor de gemeente Kapelle 138.900 kg). De berekeningen zijn om die reden gebaseerd op gegevens uit 1001.
In navolgend overzicht zijn de uitgevoerde berekeningen samengevat uitgaande van de beschreven uitgangspunten:
Acceptatiegraad | 75% |
ruimte N-totaal (kg N) | 57.223 |
Huidige stikstofproductie | 138.900 |
mestaanwendingsruimte (kg N) | -81.677 |
Conclusie
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aanwendingsruimte voor dierlijke mest in het plangebied negatief is, wanneer als maatgevende factor de uitspoeling van stikstof naar het grondwater wordt gehanteerd.
Om aan de grenswaarden voor stikstof in het oppervlaktewater te voldoen zou derhalve dierlijke mest uit het plangebied moeten worden geëxporteerd. In de praktijk gebeurt dat niet, omdat de normen uit de Meststoffenwet ruimer en niet toegesneden zijn op de zoute kwel in Zeeland.