direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied, Walstraat 9 - Vissersweg ong. Appeltern
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BuiWalstrVisser-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat in een veehouderij de volgende maximumaantallen dieren mogen worden gehouden: 600 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg, 50 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 48 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 18 vleesstieren tot 6 maanden en 70 vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden;
  • b. de bescherming van landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke beplanting';
  • c. watergangen ten behoeve van de waterhuishouding.

Daarnaast zijn de gronden als medegebruik bestemd voor de extensieve dagrecreatie.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

  • a. op het bouwperceel:
    • 1. bedrijfsgebouwen met een maximale hoogte van 12,5 m, uitsluitend binnen het bouwvlak;
    • 2. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' met een maximale hoogte van 9 m, een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale inhoud van 500 m3, dan wel de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande hoogte, goothoogte en/of inhoud;
    • 3. bijgebouwen ten behoeve van een bedrijfswoning met een maximum totaal bebouwde oppervlakte van 50 m2 en een maximale hoogte en goothoogte van 6 m respectievelijk 3 m;
    • 4. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder sleufsilo's en mestopslagplaatsen met een maximale hoogte van 6 m;
    • 5. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat op gronden gelegen buiten het bouwperceel geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen mogen worden opgericht.
3.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering en maatvoering van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning, voorzover deze bijgebouwen zijn geprojecteerd op een afstand van meer dan 50 m gemeten uit het hoofdgebouw en zulks nodig is om:

  • de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied te beschermen;
  • een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
3.4 Afwijking van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2:

  • a. van de maximale hoogte ten behoeve van hooibergen en voedersilo's tot maximaal 15 m alsmede de behoefte van het oprichten van één windturbine met een hoogte van maximaal 15 m;
  • b. ten behoeve van het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het bouwperceel met een goothoogte van maximaal 4 m en een bebouwde oppervlakte van maximaal 750 m2, indien opslag op het bouwperceel feitelijk of vanwege milieuhygiënische redenen onmogelijk is en afvoer naar een centrale c.q. gebundelde mestopslagplaatsen niet tot de reële mogelijkheden behoort;
  • c. voor de bouw van melkstallen en open, maximaal aan één zijde gesloten, schuilgelegenheden buiten het bouwperceel anders dan reeds kan worden toegestaan op grond van lid 3.2 onder b, met per bedrijf een maximale bebouwde oppervlakte van 50 m2, ten aanzien van melkstallen een maximale bebouwde goothoogte van 2,5 m en ten aanzien van schuilgelegenheden een maximale hoogte van 2,5 m;
  • d. ten behoeve van het vergroten van de bestaande inhoud van de bedrijfswoning met maximaal 10% tot een maximum van 100 m3, een en ander met dien verstande dat de hoogte niet meer gaat bedragen dan 9 m en het aantal bedrijfswoningen beperkt blijft tot één;
  • e. voor het overschrijden van de bindend vastgelegde begrenzingen van het agrarische bouwperceel, mits:
    - geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en/of waarden van de naburige percelen c.q. gronden;
    - de overschrijding noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
    - geen groter oppervlakte van het bouwperceel dan 1,5 ha ontstaat;
    - er een compacte bouwperceelsvorm blijft bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwperceel de oude vorm in grote lijnen volgt.
3.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.5.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning houtopstanden te rooien en te vellen ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke beplanting'.

3.5.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschapselementen, beplantingselementen respectievelijk landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.5.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 is niet vereist voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.