direct naar inhoud van 8.2 PlanMER
Plan: Buitengebied West Maas en Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1

8.2 PlanMER

8.2.1 Algemeen

Algemeen

Vanaf 21 juli 2004 houden overheden rekening met de Europese strategische milieubeoordelingsrichtlijn. Dat brengt de verplichting met zich mee om na te gaan of er voor een plan of programma een strategische milieubeoordeling, anders genaamd een planMER, vereist is. Voor de beantwoording van de vraag of een planMER moet worden gemaakt, worden de volgende drie selectiecriteria toegepast:

  • 1. Het gaat om plannen en programma's met mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu.
  • 2. Deze plannen en programma's moeten wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven zijn.
  • 3. Het gaat om:
    • a. plannen en programma's op het terrein van landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme, ruimtelijke ordening en grondgebruik waarin activiteiten worden aangewezen of overwogen die het kader vormen voor een m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit zoals die zijn opgenomen in bijlage I of II van de Europese richtlijn m.e.r. en/of
    • b. plannen waarvoor een passende beoordeling is vereist op grond van de Europese Habitatrichtlijn.

Zijn deze criteria alle 3 van toepassing, dan dient een strategische milieubeoordeling te worden gemaakt.

De strategische milieubeoordeling-richtlijn is in 2006 omgezet in Nederlandse regelgeving en heeft geleid tot aanpassingen in de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r. 1994. Vanaf dat moment zijn er 2 soorten milieueffectrapportages: het planMER en het besluitMER.

Het doel van een afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1_0033.png" planMER is de milieubelangen van een vroegtijdige en volwaardige plaats te geven in het plan- en besluitvormingsproces. Het milieueffectrapport (MER) geeft inzicht in de (mogelijke) milieueffecten van een activiteit. Door deze milieueffecten in een vroeg stadium in beeld te brengen is het mogelijk om verschillende alternatieven af te wegen en keuzes te maken. Hierdoor krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming.

8.2.2 Situatie voorontwerp en ontwerpbestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan Buitengebied, West Maas en Waal is een plan-m.e.r.-procedure opgestart. Deze plan-m.e.r.-procedure is verplicht, omdat het bestemmingsplan het kader biedt voor mogelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Dit betreft met name activiteiten met betrekking tot de uitbreiding van rundveehouderijbedrijven en de intensieve veehouderij. In het milieueffectrapport worden de milieueffecten van het bestemmingsplan beoordeeld. Ook is een zogenaamde Passende Beoordeling opgesteld, omdat de voorgenomen activiteiten mogelijke significante effecten hebben het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal'. De PlanMER en de Passende Beoordeling zijn als bijlagen aan de plantoelichting toegevoegd.

In de planMER zijn twee varianten onderzocht waarbij in de ene variant wordt uitgegaan van de maximale invulling die het nieuwe bestemmingsplan biedt (de worst-case scenario) en in andere variant wordt uitgegaan van een meer realistische invulling (realistisch scenario) van de ruimte die het nieuwe bestemmingsplan biedt. Bij het onderzoek is gekeken naar de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven, nevenfuncties, recreatie en energieopwekking door windmolens en de effecten hiervan op:

  • 1. de natuur; de invloed van de stikstofdepositie (vooral ammoniak) door de landbouw op de natuurwaarden die gevoelig zijn voor vermesting en de invloed van recreatie op de natuurwaarden;
  • 2. landschap en cultuurhistorie; de invloed van de ontwikkelingen op de landschappelijk karakteristieken van het buitengebied;
  • 3. leefbaarheid en gezondheid; de invloed en de effecten van geur en fijn stof op gezondheid en verkeersveiligheid.

Voor een uitgebreide beschrijving van de scenario's', de effecten en de aanbevelingen wordt verwezen naar de planMER.

8.2.3 Advies Commissie voor de m.e.r.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de planMER tevens ter advisering aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Commissie) voorgelegd. De Commissie heeft op 29 januari 2013 advies uitgebracht over het opgestelde planMER (rapportnummer 2669-66).

De Commissie is positief over de heldere en navolgbare beschrijving van de effecten van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan maximaal mogelijk maakt. De diepgang van de analyses past bij het abstractieniveau van het plan. Verder bevat het MER een aantal zinvolle mitigerende maatregelen en zijn duidelijke aanbevelingen voor het bestemmingsplan geformuleerd.

De commissie constateert dat er ook een drietal tekortkomingen zijn die een oplossing vragen om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in het besluitvormingsproces (zie aanvulling planMER d.d. 21-06-2013, die als bijlage bij het plan is gevoegd):

1. Uit het MER blijkt dat bij de twee beschreven ontwikkelscenario's aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' door depositie van stikstof niet kan worden uitgesloten. Het MER werkt echter geen alternatieven of combinatie(s) van mitigerende maatregelen uit waarmee deze aantasting met zekerheid kan worden voorkomen. Het MER beschrijft dus geen uitvoerbaar alternatief;

2. Bij het in kaart brengen van de milieugevolgen van het plan zijn uitgangspunten gekozen die niet in overeenstemming zijn met de randvoorwaarden die het plan stelt. Het gaat om het aantal dieren dat bij grondgebonden veehouderijen gehouden kan worden en om het feit dat het plan mestvergisting mogelijk maakt;

3. In het MER ontbreekt een analyse van de gevolgen voor het milieu verbonden aan het uitbreiden van de waterberging ten zuiden van Beneden – Leeuwen.

Ad 1. Het advies van de commissie is nog gebaseerd op oude wetgeving. Op 25 april 2013 is de Natuurbeschermingswet (hierna Nbw) 1998 aangepast. Hierover onder 8.2.4 meer.

Ad 2. Mestvergisting, zoals vermeld onder 2, wordt niet binnen het bestemmingsplan toegestaan;

Ad 3. De bedoelde waterberging is al gerealiseerd en daarvoor is in 2006 een m.e.r. doorlopen.

8.2.4 Situatie tussen het ontwerpplan en het vast te stellen plan

Nadat door de Commissie een advies is uitgebracht, is de Nbw 1998 aangepast. Deze wet is zodanig aangepast dat voor de gevolgen van een bestemmingsplan op het gebied van stikstof niet de huidige feitelijke situatie als referentie moet worden genomen, maar in dit geval het vigerende bestemmingsplan. Op basis hiervan zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat maximalisatie van het nieuwe bestemmingsplan niet tot significante effecten leidt op Natura 2000-gebieden en derhalve het niet nodig is alternatieven of combinatie(s) van mitigerende maatregelen uit te werken. Zowel het maximale scenario als het realistische scenario zijn uitvoerbaar.

De verdere uitwerking is te vinden in de Aanvulling planMER bestemmingsplan Buitengebied West Maas en Waal van 21 juni 2013, die als bijlage aan de plantoelichting is toegevoegd.