direct naar inhoud van 6.2 Land- en tuinbouw
Plan: Buitengebied West Maas en Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BUIWestMenW-BOH1

6.2 Land- en tuinbouw

6.2.1 Inleiding

West Maas en Waal is van oorsprong een sterk agrarische gemeente. Met name het komgebied biedt goede voorwaarden voor de uitoefening van agrarische bedrijven. De gemeente wil ruimte bieden voor ontwikkelingen gericht op schaalvergroting van de productie. Ook op de oeverwallen moeten de bestaande agrarische bedrijven zich kunnen ontwikkelen, maar hier moet wel rekening worden gehouden met de ruimtelijke en milieuhygiënische inpasbaarheid. De fysieke en milieuhygiënische ruimte is daar beperkter.

6.2.2 Grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven

Beleid

Gelet op de ruimtelijke verschillen is het verhelderend om een onderscheid te maken tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn agrarisch bedrijven die functioneel van - hoofdzakelijk zelfstandig in eigendom zijnde, gehuurde of gepachte - grond, als productiefactor afhankelijk zijn voor het houden van dieren, de teelt van (voeder)gewassen of de weidegang van vee, zoals een veehouderij `niet intensief`', akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.

Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn agrarische bedrijven die functioneel niet of nagenoeg niet afhankelijk zijn van grond als productiefactor, maar waarvan de productie geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen zoals een varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, champignonkwekerij of pot- en containerteelt.

Een intensieve veehouderij is een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee ten behoeve van de voedselvoorziening de hoofdzaak is. Op een dergelijke veehouderij moet tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig zijn die volgens de Wet milieubeheer gebruikt wordt voor het houden van vee, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen.


Bestemmingsregeling

De bovenstaande begripsbepalingen worden in het bestemmingsplan overgenomen. De intensieve veehouderijen zijn niet van een aparte aanduiding op de verbeelding voorzien.

De mogelijkheid voor het agrarische gebruik van de gronden en de wijzigingen daarin in de verschillende deelgebieden (uiterwaarden, oeverwal en kom) wordt vermeld in de specifieke gebruiksbepalingen van de bijbehorende gebiedsbestemmingen.

6.2.3 Bepaling en begrenzing agrarische bouwpercelen

Beleid toekenning agrarisch bouwperceel

Een bouwvlak wordt in het nieuwe bestemmingsplan toegekend als:

  • het bedrijf in een vigerend bestemmingsplan al een bouwperceel heeft, én
  • het bedrijf een (milieu)vergunning heeft en/of melding heeft gedaan.


Er zijn bedrijven waar de bedrijfsvoering reeds is beëindigd, maar waar nog wel een (milieu)vergunning op rust. Zolang de vergunning niet actief is ingetrokken, bestaat hier dus de mogelijkheid opnieuw een agrarisch bedrijf te voeren. Deze bedrijven krijgen dus wel een agrarisch bouwperceel toegekend.

Ruimtelijke randvoorwaarden

  • De bedrijfsbebouwing dient te worden geconcentreerd binnen het agrarisch bouwperceel. Dit geldt voor het woonhuis, de schuren, de stallen, eventuele teeltondersteunende kassen en voor de opslag van voer en mest.
  • Het is niet mogelijk om bij recht buiten het bouwperceel te bouwen, met uitzondering van permanente verankeringen van teeltondersteunende voorzieningen.
  • Middels een afwijkingsprocedure is het mogelijk om in bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden buiten het agrarische bouwvlak een kleine melkstal, een paardenbak, een kleine schuilgelegenheid voor dieren of een mestopslagplaats te bouwen.

Beleid bepaling en begrenzing van het bouwperceel
De bouwpercelen worden begrensd op een wijze waarbij de geldende rechten en de huidige omvang van het bedrijf (gebouwen, erf en overige voorzieningen) zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Bij de vorm van het bouwperceel is rekening gehouden met eigendomsgrenzen en de aanwezigheid van beplantingen, sloten e.d. (op basis van een kadastrale kaart, GBKN en luchtfoto).

De bepaling en begrenzing van de bouwpercelen op de oeverwal en in het komgebied is gebeurd met inachtneming van de volgende uitgangspunten.

  • De bouwpercelen uit het vigerende bestemmingsplan buitengebied zijn leidend geweest. In de meeste gevallen is er binnen deze bouwpercelen nog voldoende ruimte voor uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de overige voorzieningen.
  • Bij het vaststellen van de begrenzing is in beginsel uitgegaan van de maximale grootte van een bouwperceel van 1,5 ha. Bij gevallen waar deze oppervlakte niet voldeed is uitgegaan van het vigerende bestemmingsplan en de feitelijke situatie.
  • De bestaande vorm en ontwikkelingsrichting op basis van het oude bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk gerespecteerd.

Bij de bepaling en begrenzing van de bouwpercelen in de uiterwaarden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • De bouwpercelen zijn op maat ingetekend met een maximum van 1 ha. Per bedrijf is aangegeven welke oppervlakte aan bebouwing op dit moment aanwezig is. De inventarisatie van de aanwezige bebouwing is geschied op basis van de GBKN ('Grootschalige basiskaart Nederland') en de BAG ('Basisregistraties adressen en gebouwen').

Bestemmingsregeling
Het bouwperceel is als een bouwvlak op de verbeelding opgenomen. In de bouwregels is opgenomen dat binnen het bouwvlak het volgende mag worden gebouwd:

  • indien er reeds bedrijfswoningen op een bouwperceel aanwezig zijn dan is het bestaande aantal als maximum beschouwd;
  • overige bedrijfsgebouwen en bedrijfsbebouwing (waaronder voedersilo's, mestopslagplaatsen en verhardingen.

Voor de bedrijfsgebouwen binnen het bouwperceel gelden de volgende bouwregels:

  • de maximale hoogte van bedrijfsgebouwen (niet de bedrijfswoning) bedraagt 12,5 m en de maximale goothoogte 6 m;
  • het houden van dieren in een stal dient beperkt te worden tot maximaal één bouwlaag. Dus kelders ten behoeve van neerwaartse stallen voor het houden van dieren zijn niet toegestaan.

6.2.4 Bouwen buiten het agrarisch bouwperceel

Beleid bouwen buiten het bouwperceel

In de veehouderij en de tuinbouw bestaat de behoefte om bepaalde voorzieningen ook buiten het agrarische bouwperceel te kunnen bouwen. Het gaat daarbij om kleine melkstallen, schuilgelegenheden voor dieren, mestopslagplaatsen en permanente verankeringen van bepaalde teeltondersteunende voorzieningen. Om de ruimtelijke en ecologische kwaliteit van het landelijke gebied te waarborgen zijn hier regels aan verbonden. Voor kleine melkstallen, schuilgelegenheden voor dieren en mestopslagplaatsen komen deze hier aan de orde. De permanente verankeringen van teeltondersteunende voorzieningen komen aan de orde in paragraaf 6.2.10.

Ook niet-agrariërs kunnen behoefte hebben aan de mogelijkheid om in het landelijke gebied een schuilgelegenheid voor dieren te bouwen. In dat geval mag de schuilgelegenheid alleen gebruikt worden voor het hobbymatig houden van dieren.


Bestemmingsregeling melkstal en/of schuilgelegenheid buiten het bouwperceel
De bouw van deze gebouwen is verbonden aan de volgende voorwaarden.

  • Het perceel waarop de melkstal en/of schuilgelegenheid wordt gebouwd grenst niet aan het huisperceel van de eigenaar.
  • Een schuilgelegenheid voor dieren mag ook worden gebouwd om te worden gebruikt voor het hobbymatig houden van dieren door niet-agrariërs, dat wil zeggen: personen die niet als agrariër in de gemeente West Maas en Waal een agrarisch bedrijf uitoefenen.
  • De bouw van de melkstal en/of schuilgelegenheid in de EHS is alleen toegestaan als is aangetoond dat de bouw de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS ter plaatse niet aantast.
  • De bouw van de melkstal en/of schuilgelegenheid is niet toegestaan op buitendijks gelegen gronden.
  • De melkstal en/of schuilgelegenheid dient op verantwoorde wijze landschappelijk te worden ingepast.
  • De schuilgelegenheid heeft een oppervlakte van maximaal 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 m en wordt afgedekt met een kap. De schuilgelegenheid is aan één zijde open zodat dieren onbelemmerd in/uit de schuilstal kunnen gaan.
  • De melkstal heeft een oppervlakte van maximaal 50 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 m.
  • De melkstal en/of schuilgelegenheid is geen stal voor permanent verblijf van dieren.
  • Het opslaan van materiaal is niet toegestaan.


Bestemmingsregeling mestopslag buiten het bouwperceel

De bouw van deze mestopslag is verbonden aan de volgende voorwaarden.

  • De opslag is feitelijk of vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk binnen het bouwvlak.
  • De afvoer naar een centrale of gebundelde mestopslagplaats is geen reële mogelijkheid.
  • Een mestopslag in de EHS is alleen toegestaan als is aangetoond dat de aanleg de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS ter plaatse niet aantast.
  • De bouw van de mestopslag is niet toegestaan op buitendijks gelegen gronden.
  • De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • De oppervlakte van de mestopslag bedraagt maximaal 750 m2 en de hoogte bedraagt maximaal 4 meter.
  • De mestopslag dient aan te sluiten op het bouwvlak van het betreffende agrarisch bedrijf.
  • Deze mogelijkheid bestaat niet voor agrarische bedrijven met een bouwvlak dat groter is dan 2 ha.

Procedure

De bovenvermelde gebouwen en bouwwerken kunnen middels een afwijkingsprocedure buiten het agrarisch bouwperceel worden gebouwd.

6.2.5 Uitbreiding agrarisch bouwperceel

Beleid

Gelet op het feit dat de productie per bedrijf toeneemt en gelet op de strengere milieu- en welzijnseisen neemt de benodigde ruimte per bedrijf toe (schaalvergroting). Deze schaalvergroting wordt mede veroorzaakt door de bouw van grotere stallen waarin elk dier meer hokruimte kan worden geboden. Deze ontwikkeling doet zich voor in de (melk)rundveehouderij, maar ook in de intensieve veehouderij.

Voorwaarden voor bouwpercelen op de oeverwal en in het komgebied

  • Het vergroten van een bouwperceel is mogelijk tot maximaal 2 ha. Bij bouwvlakken tussen de 1,5 ha en 2 ha dient een inrichtingsplan te worden gemaakt. De maxima hebben betrekking op de nuttig bruikbare oppervlakte, exclusief de oppervlakten van de stroken die nodig zijn voor een goede erfbeplanting .
  • Het bouwperceel dient in beginsel zó te worden vergroot dat de afstand tot de naastgelegen bedrijven niet wordt verkleind. De bebouwing dient, mede daarom, in de lengterichting haaks op de weg te worden geplaatst (tenzij een goede stedenbouwkundige inpassing vraagt om plaatsing parallel aan de weg).
  • Indien het bouwperceel in de EHS ligt mag de uitbreiding geen significant negatief effect hebben op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.

Voorwaarden voor bouwpercelen in de uiterwaarden

  • Het agrarische bouwperceel kan maximaal met 10% van de bestaande oppervlakte worden uitgebreid.

In bijzondere gevallen kan het bouwperceel met meer dan 10% worden uitgebreid, mits:

  • de bedrijfseconomische redenen daarvoor kunnen worden aangetoond;
  • de uitbreiding van de bebouwing niet binnendijks kan plaatsvinden;
  • de uitbreiding van de bebouwing leidt tot een vergroting van het dierenwelzijn;
  • de uitbreiding geen belemmering vormt voor de bestaande en toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • Rijkswaterstaat en het waterschap hieraan goedkeuring hebben verleend.

Procedure

Een uitbreiding van het agrarische bouwperceel in het komgebied en op de oeverwal tot een oppervlakte van 1,5 ha is mogelijk met een afwijkingsprocedure ex art. 3.6 Wro. Een uitbreiding van de bouwpercelen in het komgebied en op de oeverwal tot een oppervlakte van maximaal 2 ha is mogelijk middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro.

Een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel in de uiterwaarden met maximaal 10 % van de bestaande oppervlakte is mogelijk middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro. Voor een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel met meer dan 10 % in de uiterwaarden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

6.2.6 Nieuwvestiging agrarisch bedrijf

Beleid

Op de oeverwal en in het komgebied kan een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd worden bij een bestaande burgerwoning. Deze woning zal daarbij de functie van bedrijfswoning krijgen.

Voorwaarden bij nieuwvestiging zijn.

  • 1. Toekenning van een agrarisch bouwperceel komt alleen aan de orde als de bedrijfsomvang meer bedraagt dan 10 NGE (Afkorting van Nederlandse Grootte Eenheden).
  • 2. Het moet gaan om een volwaardig bedrijf; deze voorwaarde moet door een onafhankelijk door de gemeente aan te wijzen deskundige worden getoetst.
  • 3. De afstand tussen de bouwperceelsgrens van een nieuw agrarisch bedrijf en de meest nabijgelegen woning van derden dient minimaal 100 meter te bedragen om de kans op hinder te minimaliseren.
  • 4. Het bedrijf moet ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar zijn.
  • 5. Het bedrijf moet landschappelijk en stedenbouwkundig worden ingepast (inrichtingsplan).
  • 6. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf is niet mogelijk in de bestemming 'Agrarisch met waarden-Komgebied' en in de EHS.

Procedure

Vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuwe locatie vraagt om een gedegen onderbouwing van de ruimtelijke en milieuhygiënische haalbaarheid. Daarvoor is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig.

6.2.7 Bedrijfssplitsing

Beleid

Het kan gewenst zijn om een agrarisch bedrijf op te delen in meerdere nieuwe bedrijven. Daarbij moeten de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • de opdeling levert twee of meer volwaardige agrarische bedrijven op; dit moet door een onafhankelijke, door de gemeente aan te wijzen deskundige worden getoetst;
  • het afgesplitste bedrijf of de afgesplitste bedrijven zijn ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar;
  • een goede landschappelijk en stedenbouwkundig inpassing is verzekerd (inrichtingsplan);
  • de bedrijfsgebouwen van het afgesplitste bedrijf of de afgesplitste bedrijven dienen te zijn voltooid (voorwaardelijke bestemming) alvorens het planologisch juridisch mogelijk is om het nieuwe perceel (of de nieuwe percelen) als agrarisch bouwperceel (-percelen) in gebruik te nemen;
  • de opdeling van een agrarisch bedrijf is niet mogelijk in de bestemming 'Agrarisch met waarden-Komgebied' en in de EHS;
  • de nieuwe bebouwing van het afgesplitste bedrijf of de afgesplitste bedrijven dient zoveel mogelijk in ruimtelijke aansluiting bij reeds bestaande bebouwing te worden gebouwd zodat extra verstening van het landelijke gebied tot een minimum wordt beperkt.

Procedure

De splitsing van een agrarisch bedrijf vraagt om een gedegen onderbouwing van de ruimtelijke en milieuhygiënische haalbaarheid. Daarvoor is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig.

6.2.8 Verplaatsing agrarisch bedrijf

Beleid

Het komgebied is bij uitstek het meest geschikt voor grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven die nu gevestigd zijn op de oeverwal en daar om milieuhygiënische redenen geen ontplooiingskansen meer hebben. Daarom is het gemeentelijke beleid erop gericht om de verplaatsing van deze bedrijven van de oeverwal naar het komgebied mogelijk te maken.

Er zijn twee situaties waarin het mogelijk is om een agrarisch bedrijf van de oeverwal naar het komgebied te verplaatsen en dit bedrijf te vestigen op een geheel nieuwe onbebouwde locatie:

  • 1. indien door de verplaatsing een belangrijke ruimtelijke of milieuwinst valt te behalen op de oeverwal (zie boven),
  • 2. indien het grondgebonden bedrijven betreft die in het kader van de ruilverkaveling worden verplaatst.

Op de oeverwal is alleen verplaatsing van een grondgebonden bedrijf naar een andere locatie mogelijk.

Bij de verplaatsing van een agrarisch bedrijf vanuit de oeverwal naar het komgebied of van de ene locatie naar de andere locatie binnen de oeverwal of de kom zijn de volgende voorwaarden altijd van toepassing:

  • 1. Toekenning van een agrarisch bouwperceel komt alleen aan de orde als de bedrijfsomvang van het te verplaatsen bedrijf meer bedraagt dan 10 NGE (Afkorting van Nederlandse Grootte Eenheden).
  • 2. Het moet gaan om een volwaardig bedrijf; deze voorwaarde moet door een onafhankelijke, door de gemeente aan te wijzen, deskundige worden getoetst.
  • 3. De afstand tussen de bouwperceelgrens van het verplaatste agrarisch bedrijf en de meest nabijgelegen woning van derden dient minimaal 100 meter te bedragen om de kans op hinder te minimaliseren.
  • 4. De noodzaak van een bedrijfswoning moet door een onafhankelijke, door de gemeente aan te wijzen deskundige worden aangetoond en getoetst.
  • 5. Het bedrijf moet ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar zijn.
  • 6. Het bedrijf moet landschappelijk en stedenbouwkundig worden ingepast (inrichtingsplan).
  • 7. De bedrijfsgebouwen dienen te zijn voltooid (voorwaardelijke bestemming) alvorens het planologisch juridisch mogelijk is om het perceel als agrarisch bouwperceel in gebruik te nemen.
  • 8. Er dient aantoonbaar gezocht te zijn naar vrijgekomen agrarische bouwpercelen.
  • 9. De agrarische bestemming van de oorspronkelijke locatie van vestiging vervalt en deze locatie krijgt middels functiewijziging een niet-agrarische bestemming.

Procedure

De verplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een nieuwe locatie vraagt om een gedegen onderbouwing van de ruimtelijke en milieuhygiënische haalbaarheid. Daarvoor is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig. Dat bestemmingsplan voorziet tevens in de functiewijziging van de voormalige agrarische bedrijfslocatie in een woonbestemming.

6.2.9 Paardenhouderijen

Beleid

Onder paardenhouderijen worden bedrijven gerekend die gericht zijn op het houden, stallen, trainen en fokken van paarden en het aanbieden van paardrijlessen. Vaak komen deze activiteiten gecombineerd bij één bedrijf voor. Het onderscheid in de productiegerichte paardenhouderij (paardenfokkerijen, africhtbedrijven enz.) en overige paardenhouderijen (paardenpensions) is theoretisch gezien duidelijk maar is in de praktijk moeilijk te maken.

Bestemmingsregeling

In dit plan worden de paardenhouderijen, met uitzondering van maneges, als grondgebonden agrarisch bedrijf beschouwd. Maneges vallen onder de bestemming 'Sport'.

6.2.10 Glastuinbouw en teeltondersteunende voorzieningen

Beleid glastuinbouwbedrijven
In het plangebied liggen enkele glastuinbouwbedrijven. Nieuwe glastuinbouwbedrijven zijn niet toegestaan. Het provinciaal beleid staat een eenmalige uitbreiding van de glasopstand met 20% toe. Verdergaande uitbreiding is slechts mogelijk mits de vergroting zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde kwaliteiten (natuur, landschap en/of water) en de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf. Tevens dient te zijn aangetoond dat verplaatsing naar een concentratiegebied, dan wel regionale cluster, financieel niet mogelijk is.


Bestemmingsregeling
De glastuinbouwbedrijven die geheel bestaan uit opstaand glas (kassen) zijn van een aparte aanduiding voorzien.


Procedure
De bestaande oppervlakte aan kassen kan zonder planologische procedure met 20% worden uitgebreid onder voorwaarde dat de uitbreiding gerealiseerd kan worden binnen het bestaande bouwvlak. Indien het bouwvlak te klein is om deze uitbreiding mogelijk te maken is het volgen van een planwijzigingsprocedure gerechtvaardigd.


Beleid teeltondersteunende voorzieningen
Teeltondersteunende voorzieningen worden in verschillende open teelten gebruikt, waaronder de fruitteelt die in de gemeente veel voorkomt. Deze voorzieningen worden gebruikt om de productieomstandigheden beter te kunnen controleren. Het onderstaande overzicht van teeltondersteunende voorzieningen in de open teelten is een verkorte weergave van het overzicht uit bijlage 2 van de nota 'Teeltondersteunende voorzieningen, een handleiding voor de praktijk' van de 'Stuurgroep Fruitpact' (in samenspraak met diverse gemeenten, de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO), de Boomkwekersvereniging Opheusden en LTO).

In dit overzicht wordt een indeling gemaakt tussen tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  • 1. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Afdekfolies en acryldoek

Afdekfolies en acryldoek worden aangebracht ter voorkoming van aantasting door luizen of andere insecten en ter voorkoming van wind- en vorstschade (aardbeien en prei, stekken bij de boomteelt).

Vlakveldsfolie

Transparante vlakveldsfolie wordt toegepast vanwege vervroeging van de oogst.

Vraatnetten

Vraatnetten worden gebruikt om te voorkomen dat beesten het gewas aantasten, zoals konijnen en vogels.

Lage tunnels

Lage tunnels bestaan uit halfronde bogen tot acryldoek circa 50 cm hoogte waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen. Van deze lage tijdelijke tunnels wordt vooral in de boom- en de aardbeienteelt gebruik gemaakt.

Wandelkappen

Bij de aardbeien-, bloemen- en boomteelt wordt gebruik gemaakt van menstoegankelijke wandelkappen. In verband met teelt- en oogsthandelingen hebben deze kappen een hoogte van minimaal 2 à 2,5 m. Deze wandelen als het ware over het veld, omdat bij de teelt in de volle grond een roulatieschema nodig is vanwege de vruchtwisseling. Daarom hebben deze voorzieningen een tijdelijk karakter.

Schaduwhallen of schaduwnetten

In de boomteelt, bloementeelt en ook bij de ginsengteelt worden schaduwhallen toegepast voor het afharden van producten en voor het beschermen van het gewas tegen scherpe zon.

Hagelnetten

In de fruitteelt worden hagelnetten aangebracht om het afrijpende fruit tegen hagelschade te beschermen.

  • 2. Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Containervelden

In de boomteelt en de vaste plantenteelt wordt gebruik gemaakt van zogenaamde containerteelt. Dit zijn potjes op een geheel verharde ondergrond van beton/asfalt of op anti-worteldoek met daartussen opneembare verhardingen vanwege de logistiek.

Bakken op stellingen en regenkappen

In de aardbeienteelt worden om arbeids- en teelttechnische redenen bakken op stellingen gehangen op werkhoogte. De stellingen kunnen voorzien worden van regenkappen. Bij deze techniek is vruchtwisseling niet nodig omdat er sprake is van substraatteelt.

Teeltondersteunende kassen

Een teeltondersteunende kas is een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal. De kas dient voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.

Bestemmingsregeling

Voor tuin- en fruitteeltbedrijven bestaan de volgende mogelijkheden:

  • Binnen het agrarisch bouwperceel zijn de bovenstaande tijdelijke en/of permanente teeltondersteunende voorzieningen toegelaten. Het totaal aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het agrarische bouwperceel is gebonden aan een oppervlakte van maximaal 1.500 m². Indien de huidige oppervlakte van deze voorzieningen in de huidige situatie reeds groter is, dan geldt de bestaande totale oppervlakte als maximum.
  • Buiten het agrarisch bouwperceel zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan. Deze mogen worden opgericht in de periode 1 maart t/m 30 november voor een maximale duur van 7 maanden. De verankerde palen en constructies van deze tijdelijke voorzieningen mogen permanent aanwezig zijn. De hoogte van deze voorzieningen bedraagt maximaal 6 meter.
  • In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Komgebied' zijn buiten het agrarische bouwperceel geen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan. Deze beperking is in de regels opgenomen om de landschappelijke openheid van het gebied goed te beschermen.
6.2.11 Zonering gebruik bestrijdingsmiddelen

Beleid

Het bestemmingsplan is erop gericht (zie de specifieke gebruiksregels in de verschillende agrarische bestemmingen) om de kwetsbare bestemmingen ´Wonen´ en de bestemming ´Recreatie´ (verblijfsrecreatie) te beschermen tegen een ongewenste depositie van gewasbeschermingsmiddelen die afkomstig zijn van fruitteelt en van boom- en sierteelt.

Om die bescherming te bereiken is de regel opgenomen dat rondom percelen met de bestemmingen ´Wonen´ en ´Recreatie´ in beginsel een zone van 50 meter dient te worden vrijgehouden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die een gevaar kunnen opleveren voor de mens. Deze zone kan middels een lichte planologische procedure (omgevingsvergunning) worden verkleind op basis van (nieuwe) informatie waaruit blijkt dat er technieken worden gebruikt en/of maatregelen kunnen worden genomen waarmee de depositie van gewasbeschermingsmiddelen op de grens van de bestemmingen ´Wonen´ en ´Recreatie´ kan worden gereduceerd tot een niveau dat de risico´s op schade voor de gezondheid van de mens verwaarloosbaar klein maakt.

Bij de bedoelde woningen is de planologische bescherming tevens gericht op de percelen rondom de woningen. Deze percelen liggen binnen het bestemmingsvlak van de woning en zijn in gele kleur op de verbeelding weergegeven.

De zone van 50 meter hoeft niet te worden vrijgehouden in bestaande situaties die gelegaliseerd zijn in het kader van de Wro en de Wet milieubeheer ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor die situaties mag immers als uitgangspunt gelden dat een passende beoordeling van het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen reeds heeft plaatsgevonden en/of periodiek plaatsvindt in het kader van de beide voormelde wetten.

Er is sprake van een bestaande situatie als:

  • 1. de betreffende gronden in de afgelopen jaren ononderbroken in gebruik zijn geweest voor de betreffende teelten;
  • 2. de betreffende gronden na een onderbreking met maximaal 3 jaar (weer) in gebruik worden genomen voor deze teelten.

In alle andere gevallen is er sprake van een nieuw gebruik van de grond voor deze teelten.

Het bovenbeschreven zoneringsbeleid voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet tevens gevoerd worden als er nieuwe kwetsbare bestemmingen bijkomen of als de grenzen van deze bestemmingen gewijzigd moeten worden. Dan zijn het niet de agrariërs die nieuwe gronden in gebruik nemen maar andere initiatiefnemers. Dus nieuwe situaties doen zich niet alleen voor bij het gebruik van de grond voor de bovenbeschreven teelten, maar ook bij het gebruik van de grond voor kwetsbare bestemmingen.

Er is in het kader van dit bestemmingsplan (en de Wro) in het kader van de zonering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen sprake van nieuwe situaties in de volgende gevallen:

  • 1. Nieuw gebruik van de grond die nog niet eerder in gebruik is geweest voor de bovenbeschreven teelten.
  • 2. Nieuwe woningen die gebouwd worden in het kader van een functieverandering van een voormalig agrarisch of niet-agrarisch bedrijf als compensatie voor de afbraak van bedrijfsgebouwen en die voorzien worden van een aparte woonbestemming met een apart bestemmingsvlak.
    Reeds bestaande voormalige bedrijfswoningen die in het kader van de functieverandering een woonbestemming krijgen worden niet beschouwd als een nieuwe situatie.
  • 3. Wijzigingen in de begrenzingen van de bestemmingen ´Wonen` en ´Recreatie´ ten koste van de gronden die voor de bovenvermelde teelten worden gebruikt.
  • 4. Nieuwe recreatieve voorzieningen op het gebied van de verblijfsrecreatie die voorzien worden van de bestemming ´Recreatie´ of toekomstige zorgboerderijen die voorzien worden van de bestemming ´Maatschappelijk´.

Bestemmingsregeling

Aan het begrip ´bestaand´ (zie art. 1 van de regels) is een apart lid toegevoegd waarin het bestaande gebruik van gronden voor fruitteelt en boom- en sierteelt nader is gedefinieerd.

In de specifieke gebruiksregels van de agrarische bestemmingen voor de oeverwal en het komgebied is de regel opgenomen dat een afstand van minimaal 50 meter gehandhaafd moet worden tussen gronden waar fruitteelt, bomenteelt of sierteelt plaatsvindt aan de ene kant en woningen (van derden) en recreatieterreinen aan de andere kant.

Van deze gebruiksregel kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken. Deze afwijkingsmogelijkheid kan worden benut om tot een verkleining van de 50 m-zone te komen bij het in gebruik nemen van gronden voor de bovenbeschreven teelten (nieuwe situaties).

Het bestemmingsplan biedt een aantal mogelijkheden om agrarische bedrijven middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro een woonbestemming te geven of een recreatieve bestemming op het gebied van verblijfsrecreatie. Verder is mogelijk een agrarisch bedrijf om te zetten in een zorgboerderij waar mensen permanent verblijven. Ten slotte kan een niet-agrarisch bedrijf middels deze procedure worden omgezet in een woonbestemming.

Indien in het kader van deze procedures nieuwe bestemmingsvlakken worden bepaald met grenzen die op kortere afstand gelegen zijn van gronden waar de bovenbeschreven teelten plaatsvinden (of kunnen plaatsvinden op basis van de definitie van ´bestaand gebruik´) dienen de initiatiefnemers van deze wijziging in het kader van de betreffende procedure te onderzoeken of de gebruiksmogelijkheden van de grond voor deze teelten in de aangrenzende zone van 50 meter niet worden aangetast.

6.2.12 Bedrijfswoning

Beleid

Agrarische bedrijfswoningen zijn woningen die functioneel verbonden zijn met een agrarisch bedrijf en worden bewoond door de eigenaar, de toezichthouder of beheerder van het betreffende bedrijf.

De regeling (maatvoering) is deels gebaseerd op de bestaande regeling uit het geldende bestemmingsplan en deels aangepast aan de hand van het VAB-beleid. Dat laatste betreft de mogelijkheid voor uitbreiding en nieuwbouw van de voormalige bedrijfswoning na bedrijfsbeëindiging. De bedoelde uitbreiding van de woning na bedrijfsbeëindiging is niet mogelijk voor woningen in de uiterwaarden.


Bestemmingsregeling bedrijfswoningen op de oeverwal en in het komgebied
De bouwregels van de betreffende bestemmingen zullen de volgende bepalingen bevatten:

  • De maximale inhoud van een bedrijfswoning is 650 m3. Indien de inhoud van de woning groter is dan die maat, dan geldt de inhoud van de woning zoals die is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan als de maximaal toelaatbare inhoud.
  • De maximale goothoogte bedraagt 5 meter en de maximale nokhoogte bedraagt 10 meter (een grotere hoogte is toegestaan indien de bestaande hoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan enz.).
  • Via een afwijkingsregel is een vergroting van de woning tot 800 m3 toegestaan.
  • Indien er sprake is van een bedrijfswoning die met een bedrijfsruimte onder dezelfde kap ligt is het mogelijk om middels een afwijkingsregel de inhoud van de woning uit te breiden tot maximaal de inhoud van het gehele gebouw, mits het aantal woningen beperkt blijft tot één en de vergroting geen belemmering oplevert voor de ter plaatse aanwezige bedrijven.
  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing/uitbreiding bij bedrijfswoningen in de boerderijstraat, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.

Procedure
Bij bedrijfsbeëindiging kan het bedrijfsperceel middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro een woonbestemming krijgen. In dat kader kan de bestaande woning worden uitgebreid tot een inhoud van maximaal 1.200 m3. Dit is afhankelijk van het aantal te slopen m2 bedrijfsbebouwing. Eén en ander conform het vigerende VAB-beleid.

Bestemmingsregeling bedrijfswoningen in de uiterwaarden
Hiervoor geldt de volgende afwijkende regeling in verband met de Beleidslijn Grote Rivieren.

  • De bestaande inhoud, hoogte en goothoogte van de bedrijfswoning zijn maatgevend. (De bestaande oppervlakte van de woningen dient te worden geïnventariseerd op basis van de GBKN).
  • Bij agrarische bedrijfswoningen of bedrijfswoningen van bedrijven die gevestigd zijn in voormalige agrarische bedrijven mag de maximaal toelaatbare inhoud van bedrijfswoning gelijk zijn aan de totale inhoud van het bestaande hoofdgebouw waarvan de bedrijfswoning (oorspronkelijk) deel uitmaakte.
  • De inhoud van de bedrijfswoning mag bij recht vergroot worden met maximaal 10%, mits de vergroting van de bestaande inhoud van de woning niet meer bedraagt dan 100 m3.

Procedure
Bij bedrijfsbeëindiging kan het bedrijfsperceel middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro een woonbestemming krijgen.

6.2.13 Tweede agrarische bedrijfswoning

Beleid

Er is in principe per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegestaan. Onder bepaalde voorwaarden kan een agrariër een 2de bedrijfswoning krijgen. Deze voorwaarden worden hier vermeld.

  • De initiatiefnemer moet op basis van een advies van een onafhankelijke, door de gemeente aan te wijzen, deskundige kunnen aantonen dat de werkzaamheden op het bedrijf een omvang hebben van ten minste twee volwaardige arbeidskrachten en dat een 2de bedrijfswoning op de lange termijn noodzakelijk is om de arbeidskrachten te huisvesten;
  • de tweede bedrijfswoning moet worden gerealiseerd binnen het agrarisch bouwperceel.
  • er dient sprake te zijn van een duidelijke ruimtelijke relatie met het bedrijf om te voorkomen dat de woning als burgerwoning gebruikt zal worden.
  • de tweede bedrijfswoning dient aan de wegzijde van het agrarische bouwperceel te worden opgericht
  • eventueel kan het bouwperceel met maximaal 200 m2 worden vergroot als dit leidt tot een ruimtelijk betere situatie.

Procedure

Afwijkingsregel, al of niet in combinatie met een uitbreiding van het agrarische bouwperceel tot maximaal 200 m2 .

6.2.14 Huisvesting seizoenarbeiders

Beleid

Het bestemmingsplan biedt in navolging van de regionale beleidsnotitie over de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders de mogelijkheid om op een agrarisch bedrijf in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan seizoenarbeiders te huisvesten. Alleen binnen de piekperiode van het betreffende agrarisch bedrijf (zie regionaal beleid), dus als er heel veel seizoensarbeiders nodig zijn, geldt dat huisvesting van deze arbeiders in tijdelijke units of caravans is toegestaan (zie regionaal beleid). Voorwaarde daarbij is dat deze tijdelijke logiesvoorzieningen binnen het bouwvlak moeten worden geplaatst en slechts gedurende 4 maanden op het erf aanwezig mogen zijn.

Procedure

De huisvesting kan geboden worden middels een afwijkingsregel onder de volgende voorwaarden.

  • Het betreft werknemers van het bedrijf dat ter plaatse agrarische bedrijfsactiviteiten uitvoert.
  • De huisvesting in bestaande bebouwing is toegestaan voor maximaal 6 maanden per jaar en in tijdelijke units of caravans bij piekbelasting, gedurende maximaal 4 maanden per jaar.
  • Voldaan moet worden aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
  • De periode waarin het gebruik van de gebouwen voor de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders mogelijk is wordt geregeld in de omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik.

6.2.15 Nevenfuncties agrarisch bedrijf

Beleid

Nevenfuncties bij agrarische bedrijven zijn toegestaan. De functies zijn kleinschalig en beperken de zittende agrariërs niet, maar dragen wel bij aan de levendigheid en duurzaamheid van het buitengebied.

Over nevenfuncties bij agrarische bedrijven doet de Structuurvisie geen beleidsuitspraken die aanknopingspunt vormen voor een bestemmingsregeling. De provincie doet dat in de provinciale structuurvisie wel. Daarin staat dat 25% van het bebouwd oppervlak van een agrarisch bedrijf tot een maximum van 350 m2 bij recht gebruikt mag worden voor niet-agrarische nevenfuncties.

  • Conform provinciaal beleid mag 25% van het bebouwd oppervlak van een agrarisch bedrijf tot een maximum van 350 m2 bij recht gebruikt worden voor niet-agrarische nevenfuncties die vermeld zijn in de lijst van 'Toegelaten functies' die als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd.
  • Deze lijst bevat agrarisch verwante bedrijven, buitengebiedgebonden (of daarbij passende) functies op het gebied van dagrecreatie, extensieve verblijfsrecreatie, zorg, ambachtelijke bedrijven en kunstnijverheid, opslagbedrijven (caravans) en ook een aantal overige bedrijven. De lijst is gebaseerd op de bedrijvenlijsten uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
  • Detailhandelsactiviteiten in eigen voortgebrachte producten of streekgebonden producten. Daarvoor mogen ook kraampjes en standjes gebruikt worden die buiten het agrarisch bouwperceel zijn opgericht.
  • Kleinschalige horeca-activiteiten met een maximum oppervlakte van 50 m² in het kader van de extensieve recreatie (b.v. theetuin).

Er zijn in het plangebied geen nevenfuncties aanwezig die niet passen in de Lijst van toegelaten functies en/of die een grotere oppervlakte van de bedrijfsbebouwing innemen dan 350 m².

Bestemmingsregeling

Een nevenfunctie die voldoet aan de bovenstaande voorwaarden is bij recht mogelijk.

6.2.16 Zorgboerderijen

Beleid

In de Structuurvisie (par. 4.3 Regeling hergebruik blz. 19) worden 'Aan het buitengebied gebonden bedrijven' en 'Zorg' als aparte soorten van bedrijvigheid opgevoerd. Een zorgboerderij, de naam zegt het al, is echter een ruimtelijke functie die alleen in buitengebied kan voorkomen. Een zorgboerderij dient daarom, voor wat betreft de maximaal toelaatbare omvang in het kader van de functiewijziging te worden beschouwd als een 'aan het buitengebied gebonden bedrijf'.

Aan de zorg als nevenfunctie van een agrarisch bedrijf of als nieuwe functie van een voormalig agrarisch bedrijf zijn de volgende voorwaarden gebonden.

  • De zorg als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf is toelaatbaar in het komgebied en op de oeverwal.
  • In zijn algemeenheid geldt voor de functie 'zorg' als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf de algemene norm voor nevenfuncties van agrarische bedrijven (maximaal 25 % van de bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 350 m2).
  • Als de zorgbehoevenden gedurende een groot deel van het jaar ook 's nachts op het agrarisch bedrijf verblijven, dan dient toetsing plaats te vinden van de milieuhygiënische inpasbaarheid van de functie.
  • Indien er ten behoeve van het nachtverblijf van zorgbehoevenden aparte ruimten worden gecreëerd mogen dit geen zelfstandige wooneenheden worden.
  • Een verdere uitbreiding van de nevenfunctie zorg tot een hoofdfunctie van een voormalig agrarisch bedrijf is alleen mogelijk op de oeverwal.
  • Het bovenstaande met in achtneming van het VAB beleid (zie paragraaf 6.3).

Bestemmingsregeling

De start van een zorgfunctie als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf is bij recht mogelijk indien de zorgbehoevenden alleen overdag op de zorgboerderij aanwezig zijn.

Procedure

Indien er in het kader van de zorgfunctie sprake is van permanent verblijf en bewoning in apart daarvoor ingerichte en/of verbouwde verblijfsruimten is dat alleen mogelijk middels een afwijkingsregel in het bestemmingsplan. In dat kader wordt onder andere onderzocht of de nieuwe functie een belemmering kan opleveren voor de agrarische bedrijven in de omgeving.

Deze afwijkingsregel hoeft niet gevolgd te worden indien dat permanente verblijf plaatsvindt in de (voormalige) bedrijfswoning.

Een uitbreiding van zorg als hoofdfunctie van een voormalig agrarisch bedrijf op de oeverwal is alleen mogelijk middels een planwijziging ex art. 3.6 Wro. Deze regeling komt in de orde in paragraaf 6.3.