Plan: | Partiële herziening Beneden-Leeuwen Zuid, Het Leeuwse Veld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0668.BENLeeuwseVeldherz-BOH1 |
De kern Beneden-Leeuwen van de gemeente West Maas en Waal wordt aan de zuidzijde uitgebreid met de nieuwe woonwijk 'Het Leeuwse Veld'. De gemeenteraad heeft op 10 mei 2012 het bestemmingsplan ‘Beneden Leeuwen, Het Leeuwse Veld’ vastgesteld voor de bouw van deze nieuwe woonwijk met daarin twee uit te werken woonbestemmingen.
Voor het oostelijke deel is op 17 september 2013 het uitwerkingsplan 'Beneden Leeuwen, Het Leeuwse Veld fase 1' vastgesteld. In dit deelgebied is inmiddels een groot deel van de woningen gerealiseerd door Leeuwse Veld VOF, een samenwerkingsverband tussen Van Wanrooij Projectontwikkeling bv en woonstichting De Kernen.
In het oorspronkelijke plan 'Beneden Leeuwen, Het Leeuwse Veld' was bepaald dat het westelijk deel maximaal 100 woningen mag bevatten, het oostelijk deel maximaal 300 woningen. Daarnaast is bepaald dat het aantal van de twee vlekken samen niet meer mag bedragen dan 310 woningen. Doordat de vraag naar woningen in de afgelopen jaren is toegenomen, is besloten om het aantal te bouwen woningen te wijzigen naar maximaal 420 woningen, waarvan maximaal 340 in het oostelijk deel en 90 in het westelijk deel.
Voorliggende partiële herziening is opgesteld om:
Op basis van de bestemmingen 'Woongebied' is het mogelijk om direct een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen af te geven.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Beneden-Leeuwen. Het woongebied bestaat uit twee deelgebieden, het tussenliggende gebied behoudt de agrarische functie conform het vigerende bestemmingsplan en is in gebruik als weiland, bouwland of boomgaard. In de volgende paragraaf wordt het plangebied weergegeven.
Voor het westelijke deel (fase 2) geldt nu het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen Zuid' (vastgesteld d.d. 10-05-2012). In dit plan hebben de bouwgronden de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gekregen. Daarnaast gelden er enkele dubbelbestemmingen, gericht op de bescherming van A-watergangen, gasleiding en archeologie. Deze komen terug in voorliggende partiële herziening.
Verbeelding van het bestemmingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld"
Aan de westzijde is het plangebied een klein stukje uitgebreid met een deel van het achterterrein van het bedrijf gelegen aan de Zijveld 85a. Dit terrein valt nu onder het bestemmingsplan 'Dorpen' (vastgesteld d.d. 11-12-2014).
Voor het oostelijk deel geldt het uitwerkingsplan 'Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld fase 1'. Hier is de toekomstige woonwijk bestemd als 'Woongebied', met daarbij ook de dubbelbestemmingen.
Verbeelding van het uitwerkingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld fase 1"
Kort samengevat is de bestemming 'Woongebied' bedoeld voor de realisering van (voornamelijk grondgebonden) woningen met de daarbij behorende:
Deze toelichting bevat alleen die onderdelen die nieuw of aanvullend zijn ten opzichte van de eerdere vastgestelde plannen. De beleidskaders en de meeste milieu- en omgevingsaspecten zijn al uitputtend behandeld in de toelichting van het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen Zuid'. Daarom wordt voor deze onderwerpen volstaan met een verwijzing naar de toelichting van het moederplan. Deze is als bijlage bij onderhavige toelichting opgenomen (zie bijlage 1).
Aanvullend bevat deze toelichting de volgende onderdelen:
Voor het gehele plangebied
- een onderbouwing van het groepsrisico externe veiligheid;
- een stikstofdepositieberekening in relatie tot het Natura 2000-gebied Rijntakken;
- een berekening van de benodigde waterberging. Vanwege de toename van het aantal te bouwen woningen zijn eerdere berekeningen geactualiseerd.
Deze onderzoeken zijn uitgevoerd voor het totale plangebied (fase 1 en 2).
Voor fase 2
Hoofdstuk 2 (Planbeschrijving) bevat een toelichting op de stedenbouwkundige opzet van het westelijk plan. Voor fase 1 was dit reeds beschreven in de toelichting van het Uitwerkingsplan. Deze is opgenomen als bijlage 2 bij onderhavige toelichting. Daarnaast wordt in hoofdstuk 4 (Milieu- en omgevingsaspecten) verslag gedaan van de voor dit plandeel uitgevoerde onderzoeken naar archeologie, ecologie, cultuurhistorie, geluid, geur, milieucontouren en bodem.
Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische opzet en inhoud van de verbeelding en de regels. Daarna wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 worden de uitkomsten van vooroverleg, inspraak en zienswijzen opgenomen.
Voor fase 2 (het westelijk deel van Het Leeuwse Veld) is een stedenbouwkundig uitwerking gemaakt. Hierin is de hoofdopzet aangegeven. De exacte invulling kan gedurende het ontwikkelingsproces op onderdelen wijzigen, zodat ingespeeld kan worden op actuele economische en/of maatschappelijke ontwikkelingen.
Voorlopige stedenbouwkundige opzet Het Leeuwse Veld fase 2
De belangrijkste uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plangebied zijn:
Parkeernormen
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Nota Parkeren (versie april 2012) van de gemeente West Maas en Waal. Voor het plangebied gelden de volgende normen:
Het parkeren op eigen terrein wordt op de volgende wijze in de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen meegenomen:
Voor de beschrijving van het beleidskader wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan ‘Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld’, die als bijlage bij dit uitwerkingsplan is opgenomen. Hierin is het beleidskader waaronder de uitbreiding Het Leeuwse Veld tot stand is gekomen, reeds uitputtend beschreven en is aangetoond dat de ontwikkeling beleidsmatig aanvaardbaar is (zie Bijlage 1 en Bijlage 2).
Een nieuw onderwerp in het ruimtelijk beleid dat in de tussenliggende periode is vastgesteld, is de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In de volgende paragraaf wordt onderhavig plan getoetst aan deze ladder.
Ladder duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en doorvertaald in de Provinciale Verordening Ruimte. Doel van de ladder is een zorgvuldige afweging en besluitvorming te borgen bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Met voorliggende partiële herziening wordt het mogelijk gemaakt om het totaal aantal te bouwen woningen te verhogen van 310 naar 420 woningen. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden aangetoond dat deze uitbreiding van het aantal te bouwen woningen voorziet in de aanwezige behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
Reeds in het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld' is het plangebied bestemd als woongebied. Voor zowel het oostelijk als het westelijk deel kan daarom worden gesproken van "bestaand stedelijk gebied". Er is geen sprake van uitbreiding van het stedelijk gebied.
Regionaal woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. De kwantitatieve opgave voor de regio is door de provincie Gelderland vastgelegd op 7.000 tot 8.600 woningen voor de periode 2015-2025 (bestuurlijk overleg d.d. 30 mei 2016). Daarbij is afgesproken dat bij de monitor van 2017 de kwantitatieve opgave wonen opnieuw bekeken wordt op basis van nieuwe bevolkingsprognoses (Primos2016). Ook was er bij bovengenoemde kwantitatieve opgave nog geen rekening gehouden met de verhoogde taakstelling voor het huisvesten van statushouders.
Het regionale woningbouwprogramma Rivierenland, met alle projecten tot 2025, wordt jaarlijks geactualiseerd. In onderstaande tabel is de harde en zachte plancapaciteit per gemeente weergegeven. Deze is vergeleken met de (voorlopige) nieuwe kwantitatieve opgave wonen van de regio Rivierenland.
Woningbouw: Behoefte en plannen Regio Rivierenland (bron: 'Monitor 2016, actualisatie en vervolgacties, d.d. 20 juni 2017)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de gemeente West Maas en Waal een opgave heeft voor 699 woningen in de periode 2015-2025.
Van genoemde 699 woningen is reeds 50% vastgelegd in plannen (harde plancapaciteit). Hieronder vallen ook de nog niet gerealiseerde woningen in fase 1 van Het Leeuwse Veld.
Fase 2 valt op dit moment nog in de categorie 'zachte plannen', hiervoor is immers nog geen vastgesteld bestemmingsplan. Op het plangebied rust volgens het geldende plan nog de bestemming 'Woongebied - Uit te werken', wat geen rechtstreekse bouwtitel is.
Met onderhavig plan wordt de plancapaciteit van Het Leeuwse Veld uitgebreid van 310 naar 420 woningen (+ 110 woningen). Het gaat hierbij om 90 woningen in fase 2 en 20 woningen ten behoeve van huisvesting statushouders. Als gevolg van de sterk verhoogde taakstelling zijn hiervoor regionaal extra woningen/contingenten beschikbaar gesteld. Deze woningen worden/zijn gerealiseerd in fase 1.
De kwalitatieve invulling voor Het Leeuwse Veld, fase 2 is nog niet bekend.
Conclusie: uit het bovenstaande blijkt dat er sprake is van een woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en dat er behoefte is aan deze nieuwe woningen. In de woningbouwprogrammering voor de gemeente West Maas en Waal zijn de woningen voor Het Leeuwse Veld meegenomen, deels als harde capaciteit (fase 1), 20 woningen voor statushouders en 90 woningen als zachte plancapaciteit.
De milieu- en omgevingsaspecten zijn reeds beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld" en het uitwerkingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld fase 1". Kortheidshalve wordt verwezen naar bijlage 1 en 2 waarin deze toelichtingen zijn opgenomen.
Voorliggende herziening maakt het mogelijk om een groter aantal woningen te bouwen dan in de eerdere plannen was opgenomen. Om die reden is het onderzoek naar het groepsrisico externe veiligheid geactualiseerd naar de nieuwe aantallen. Tevens is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de woningbouwontwikkeling op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal, in de vorm van een stikstofdepositieberekening. Beide onderzoeken gelden voor het gehele plangebied (fase 1 en 2).
Daarnaast zijn voor fase 2 enkele aanvullende onderzoeken uitgevoerd (archeologie, ecologie, water en milieuzonering).
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door de productie, opslag, vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op:
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het ruimtelijk beleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
Toetsingskaders vanuit wet- en regelgeving zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 (dat betekent dat de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan 1 op een miljoen). Deze 10-6 contour geldt als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Beperkt kwetsbare objecten zijn in principe niet toegestaan, maar mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij het groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk (i.c. de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen komt te overlijden). Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk. Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt kan het bevoegd gezag dit risico bewust accepteren met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbare objecten zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen worden blootgesteld te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).
De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen. Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.
De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 50 en 70 mm voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone (PR) worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.
LPG-tankstations
De richtlijnen voor LPG-tankstations zijn opgenomen inde Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Per 29 juni 2016 zijn de risicocontouren tussen LPG-tankstations en (beperkt) kwetsbare objecten verkleind. Voor LPG-tankstations moeten de volgende veiligheidsafstanden in acht worden genomen:
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | afstand (m) vanaf afleverzuil |
= 1.000 500 – 1.000 < 500 |
40 35 25 |
25 25 25 |
15 15 15 |
Deze afstanden gelden als grenswaarde ten opzichte van kwetsbare objecten en als richtwaarde ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten.
Naast deze veiligheidsafstanden volgens het Revi wordt voor LPG-tankstations een aanvullend effectgericht beleid gevoerd, waarmee de gevolgen van een ongeval bij een LPG-tankstation worden beperkt (i.c. de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico). Met de effectgerichte benadering wordt deels een verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag gelegd: het is aan het bevoegd gezag om een afweging te maken of een object binnen het aangegeven effectgebied mag worden gerealiseerd. Rekening moet worden gehouden met een effectafstand van 60 meter van het LPG-tankstation voor (beperkt) kwetsbare objecten en een afstand van 160 meter voor zeer kwetsbare objecten (dit zijn objecten waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten).
Planspecifiek
Het plan ligt in de nabijheid van de hogedruk aardgastransportleiding N575-60. De leiding kent met het invloedsgebied én met de 100% letaliteitsgebied een overlap met het plangebied. Er mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gerealiseerd binnen de zakelijk rechtstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding.
Overzicht invloedsgebieden (bruin is invloedsgebied [1% letaliteit], rood is het 100% letaliteitgebied) (bron: bijlage 3)
Om te onderzoeken of er sprake is van een overschrijding van de normen ten aanzien van veiligheidsaspecten, zoals genoemd in het Bevb, is een kwantitatieve risicoanalyse hogedruk aardgastransportleiding uitgevoerd (zie bijlage 3). Hierin is onder meer de toename van het groepsrisico bepaald.
Met het programma CAROLA is een kwantitatieve risicoanalyse verricht van zowel de huidige als de toekomstige situatie. Door het bevoegd gezag zijn de leidinggegevens verstrekt. Uit de berekeningen blijkt dat de leiding geen 10-6/j PR-contour heeft. Geconstateerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico blijft ruim onder de 0,1 maal de oriënterende waarde, maar neemt wel met meer dan 10% toe. Het groepsrisico bedraagt 0,00844 maal de oriënterende waarde.
Er is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen (zie bijlage 3). Het plan is erop gericht om de bouw van woningen mogelijk te maken. Er worden geen bestemmingen gerealiseerd met een maatschappelijke functie voor opvang van groepen die verminderd zelfredzaam zijn. Omdat de meeste wegen van de buisleiding af zijn gericht, kunnen bewoners bij een eventuele calamiteit zich in veiligheid stellen zonder hierover na te denken. Zij vluchten in dat geval in noordelijke richting naar de Van Heemstraweg, dus van de buisleiding af. Hulpdiensten kunnen het plangebied gemakkelijk bereiken via de Van Heemstraweg.
Het volledige rapport 'Kwantitatieve risicoanalyse hogedruk aardgastransportleiding Leeuwse Veld" is opgenomen in bijlage 3. Hierover is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Het advies is opgenomen in bijlage 14.
Er zijn ten aanzien van het voorgenomen plan geen belemmeringen voor het aspect externe veiligheid.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Verzuring en vermesting zijn mogelijke negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000 gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Met behulp van het rekeninstrument Aerius wordt de stikstofdepositie berekend als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden.
Als uit de Aerius calculatie blijkt dat de extra depositie door het project of plan onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar blijft, hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden en is geen vergunning nodig. Als de depositie hoger ligt is vervolgonderzoek nodig om te beoordelen of een vergunning verleend kan worden.
Deze toetsing is ingevoerd op 1 juli 2015. Het bestemmingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld" en het uitwerkingsplan "Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld, fase 1" zijn derhalve nog niet op deze wijze getoetst.
Planspecifiek
De bouw van woningen leidt tot een toename van de emissie van stikstof (NOx en NH3), afkomstig van de verwarming (CV installatie) van de woningen en het verkeer dat wordt gegenereerd door het plan. Het plangebied ligt op ca. 1 km van het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Waal. Met behulp van het rekenprogramma Aerius is in beeld gebracht wat de effecten zijn van de totale woningbouwontwikkeling op de stikstofdepositie in dit natuurgebied.
Voor de berekening is uitgegaan van de volgende gegevens:
De te bouwen woningtypen zijn nog niet bekend. Dit zal een mix zijn van rijenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en appartementen. De berekening is uitgevoerd met halfvrijstaande woningen, deze geven een goede gemiddelde weergave van de stikstofemissie.
De rapportage van de Aerius-berekening is opgenomen in bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat de toename van stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkeling onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar blijft. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling niet vergunningplichting op grond van de Wet natuurbescherming.
Het plan is uitvoerbaar op grond van de Wet Natuurbescherming.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Fase 1
Voor het oostelijk deel van het plangebied is een berekening gemaakt voor de benodigde compensatie van de toename van verharding. Hieruit volgt dat er door middel van retentie binnen het plangebied van fase 1 alsmede het eerder aanleggen van een aanvullende waterbergingsbank reeds een overschot van 624 m³ aan bergingsruimte beschikbaar is in het 'Cool Nature'-gebied dat is aangelegd ten zuiden van Het Leeuwse Veld fase 1. In bijlage 5 is de berekening opgenomen. Deze berekening is goedgekeurd door het Waterschap Rivierenland (besluit d.d. 27 maart 2017).
Fase 2
Voor fase 2 is een actualisatie gemaakt van het eerder opgestelde 'Waterhuishoudkundig plan' voor het totaalplan Leeuwse Veld. Deze actualisatie is opgenomen in bijlage 6. Op basis van de oppervlakte aan bebouwing en verharding in het stedenbouwkundig plan is een berekening gemaakt van de benodigde waterberging.
Centraal binnen en grenzend aan het plangebied is in de huidige situatie een watergang met A-status aanwezig. Daarnaast zijn rondom het plangebied diverse watergangen met een B- of C-status aanwezig. De actuele situatie is in onderstaande figuur weergegeven:
Legger watergangen (bron: waterschap Rivierenland)
Ten behoeve van compensatie dient voor de toename aan verhard oppervlak berging te worden gerealiseerd. De berging bij een maatgevende situatie T=T+10% bedraagt:
In het ‘Cool nature’ gebied is, conform afspraken tussen de projectontwikkelaar en de gemeente, eerder een berging van 1.000 m3 gerealiseerd ten behoeve van het totaalplan Leeuwse Veld. Voor de realisatie van fase 1 wordt, conform de waterbalans behorend bij de reeds verleende watervergunningen, totaal slechts 376 m3 berging hiervan benut. Voor realisatie van Leeuwse Veld West (fase 2) is in het ‘Cool nature’ gebied daarmee nog een berging beschikbaar van (1.000 – 376 =) 624 m3.
De bestaande watergangen met een A of B status binnen en grenzend aan het plangebied worden opgeschoond en waar nodig opnieuw onder profiel gebracht. Het huidige stuk C-watergang langs de westzijde van het plangebied wordt opgewaardeerd naar B-status. In eerste instantie wordt hiermee geen verbreding van de watergangen c.q. realisatie van extra wateroppervlak binnen het plan gerealiseerd.
Het plan Leeuwse Veld West is gelegen in een ander peilgebied dan het ‘Cool nature’ gebied, waarin reeds berging is gereserveerd. Om de beschikbare berging daadwerkelijk te benutten wordt een verbinding gemaakt tussen de A-watergang langs de zuidzijde van het plangebied en de A- watergang vanuit het ’Cool nature’ gebied. In samenspraak met waterschap en gemeente is besloten de verbinding tussen de twee peilgebieden uit te voeren door aanleg van een nieuwe verbindingswatergang (B-status), voorzien van een duiker met stuw.
Waterberging t.b.v. compensatie (bron: zie bijlage 6)
De gereserveerde berging in het ‘Cool nature’ gebied is toereikend om een groot deel van de toename aan verhard oppervlak te compenseren. De resterend benodigde berging (ca. 279 m3), wordt gerealiseerd door uitbreiding van wateroppervlak. De minimaal benodigde uitbreiding van wateroppervlak ten behoeve van het plan bedraagt:
De aanvullende berging wordt gevonden in realisatie van nieuw wateroppervlak langs de zuid- en westzijde van het zonnepark dat ten zuiden van fase 2 wordt aangelegd. Hier wordt een nieuwe B-watergang gerealiseerd. Bij een geprojecteerde lengte van de watergang van ca. 250 m1 is een minimale waterbreedte van ca. (930 m² / 250 m1 = ) 3,72 m benodigd. Er is voldoende ruimte om deze benodigde waterbreedte te realiseren. Met uitvoering van deze watergang wordt voldaan aan de retentieopgave.
In het plangebied voor fase 2 zijn volgens het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' twee dubbelbestemmingen van kracht:
Archeologisch dubbelbestemmingen (bron: bijlage 7)
Bij vergelijking van het bouwplan en de daarvoor benodigde grondwerkzaamheden met deze regeling blijkt dat de voorziene ophogingen in oppervlak en dikte boven de toegestane waarden vallen. Dit geldt voor de beide bestemmingszones. De geplande ingravingen, inclusief de verstoring door de geheide funderingspalen, komen niet boven de toegestane grenswaarde uit.
Vanwege de overschrijdingen van toegestane ophoging is een omgevingsvergunning nodig, en daarmee een inhoudelijke archeologische beoordeling van het plan.
Uit eerder uitgevoerd bureau- en booronderzoek blijkt dat er in het zuidwesten een rivierduin ligt met daarop een archeologische vindplaats. Hoewel de top door erosie is verstoord, kan de vindplaats toch nog behoudenswaardig zijn en dient verdere aantasting voorkomen te worden. Omdat het duin uit zand bestaat, is de impact van zetting als gevolg van de geplande ophoging echter te verwaarlozen. Ook zal het gebied in zijn geheel wordt opgehoogd, zodat ook de kans op partiele zetting of afglijden van bodemlagen gering is.
In het overige plangebied bestaat de ondergrond uit komklei met veenlagen. Hier zal door het aan te brengen ophoogpakket wel zetting optreden. De archeologische verwachting voor deze zone is echter laag: het lag altijd laag en nat en was daarmee geen aantrekkelijk woongebied. De kans dat door de nieuwe bodemzetting archeologische waarden verloren gaan, is dan ook gering.
Daarmee is te voorzien dat door de aanleg van fase 2 van Het Leeuwse Veld geen archeologische waarden verloren zullen gaan.
De volledige onderbouwing van de archeologische inpassing is opgenomen in bijlage 7.
Omdat er geen nader onderzoek is gedaan naar de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied blijft het bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' van kracht.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en de bosopstanden in Nederland.
Ten behoeve van de planontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. De verslagen daarvan zijn opgenomen in bijlage 8, 9, 10 en 11. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek samengevat.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het vogelrichtlijngebied 'Rijntakken' op 1,2 km afstand. De afstand tot het Natuurnetwerk Nederland bedraagt respectievelijk 500 m en 1,2 km ten oosten en noorden van de planlocatie. De 'Rijntakken' zijn matig voedselrijke tot voedselrijke habitattypen met soorten van het rivierengebied (o.a. weidevogels, watervogels, kamsalamander, grote modderkruiper). Ze zijn minder gevoelig voor stikstofdepositie, omdat ze van nature al voedselrijk zijn. Ten behoeve van voorliggend plan is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie paragraaf 4.2 en bijlage 4). Uit deze toets is gebleken dat de depositie als gevolg van dit plan onder de drempelwaarde van 0,05 mol per hectare per jaar blijft. Voor overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot omliggende Natura 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland per definitie te groot is.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan betreft voor fase 1 slechts een wijziging van het aantal te bouwen woningen. Dit zal niet leiden tot negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Binnen fase 2 en directe omgeving kunnen mogelijk beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de functie van fase 2 voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen (bron: bijlage 8).
De percelen hebben mogelijk betekenis voor de poelkikker (habitatrichtlijnsoort), grote modderkruiper (Wnb art. 3.10) en de steenuil (jaarronde nest- en territoriumbescherming). Het gebied kan tevens functioneren als opportunistisch leefgebied van vleermuizen. Het is zeker geen essentieel foerageergebied. Door tijdens de uitvoering rekening te houden met de vleermuis (door gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting) zal de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen effect hebben op opportunistische vleermuizen.
Vervolgonderzoek steenuil
Een natuurtoets uit 2010 (Bureau Waardenburg, 2010) maakte vermelding van de aanwezigheid van de steenuil. Om te onderzoeken of deze steenuil nog aanwezig is, is vervolgonderzoek gedaan (zie bijlage 9 en 11).
Het onderzoek uit 2010 betrof het gehele gebied ten zuiden van de Van Heemstraweg, dus zowel fase 1, fase 2 als ook het tussenliggende gebied. In dit tussengebied was de steenuil aanwezig.
Op het perceel Van Heemstraweg 61 huist een steenuilenechtpaar in een nestkast. De bewoners van het perceel aan de Van Heemstraweg 61 hebben een kavel ter grootte van circa 9. 000 m2 teruggekocht, wat eerder als onderdeel van het project Leeuwse Veld bestemd was. De bestemming 'woongebied' wordt met onderhavig plan gewijzigd in 'Agrarisch'. Dit draagt bij aan bij aan het behoud van het leefgebied van het betreffende steenuilenpaartje. Het territorium zoals in 2010 beschreven (dus in het tussengebied) blijft onaangetast in de huidige plannen. Daarnaast worden in het kader van de aanleg van het zonnepark, ten zuiden van het plangebied, inrichtingsmaatregelen getroffen (aanleg structuurrijke elementen) die ook ten goede komen aan de steenuil.
Geconcludeerd wordt dat het aannemelijk is dat, gelet op de toename van structuurrijke elementen, het behouden van een belangrijk deel van de directe omgeving rondom de nestkast en de toename van geschikt leefgebied voor een verscheidenheid aan soorten prooidieren, er voldoende oppervlakte aan territorium en functioneel leefgebied voor de steenuilen behouden blijft en tevens ontwikkeld wordt. Cumulatief kan worden gesteld dat de functionaliteit van de nestlocatie en de functionele leefomgeving van het betreffende steenuilenpaar niet in het geding zijn.
Vervolgonderzoek grote modderkruiper en poelkikker
Vanwege de mogelijke aanwezigheid van de grote modderkruiper en poelkikker heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 10 en de aanvulling over de poelkikker in bijlage 11). Zowel de grote modderkruiper als de poelkikker zijn niet aangetroffen. Tijdens de inventarisaties zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Ten aanzien van de poelkikker wordt opgemerkt dat deze niet is onderzocht in de meest gunstige periode. Gelet op de beperkte watervoering en het landgebruik rondom de kavelsloten wordt door de ecoloog beoordeeld dat het plangebied hoogstens in zeer beperkte mate geschikt is als leefgebied voor de poelkikker. Dit in tegenstelling tot de watergangen ten zuiden van de planlocatie. Juist in het zuidelijke deel zijn in 2010 vier individuen van de poelkikker gevangen. In de afgelopen jaren is ten zuidoosten van de planlocatie een grootschalig mitigatiegebied ten behoeve van onder andere de poelkikker aangelegd. Dit is tevens in de buurt van de gevangen poelkikkers en in het gebied van de roepende individuen. Het mitigatiegebied heeft een positief effect op het vestigingsklimaat en de instandhouding van de thans aanwezige poelkikkers.
Om zekerheidshalve mogelijke effecten op enkele individuen uit te sluiten wordt geadviseerd om werkzaamheden buiten de kwetsbare periode uit te voeren. Indien de sloten gedempt, verlegd of anderszins significant beïnvloed worden door de beoogde ontwikkeling en bijkomende werkzaamheden dient bij de werkzaamheden de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. De notitie in bijlage 10 geeft aan op welke wijze de effecten op vissen en amfibieën kunnen worden geminimaliseerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie, zowel wat betreft de gebiedsbescherming als de soortenbescherming van de Wet natuurbeheer.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
In de Structuurvisie Dorpen 2025 staat historische structuur van Beneden Leeuwen beschreven. De eerste ontwikkeling van Beneden Leeuwen vond plaats op de oeverwal langs de rivier. Daardoor ontstonden een aantal oost-westassen met een redelijke bebouwingsdichtheid: de Waalbandijk, de Zandstraat en de Koningstraat (nu grotendeels de Van Heemstraweg). Haaks daarop ontstonden verbindingen die het gebied in grote kwadranten verdelen.
In het Dorpskwaliteitsplan Beneden-Leeuwen is de Van Heemstraweg benoemd als structuurdrager en waardevol (historisch) lint. Om het specifieke karakter ervan te waarborgen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Kenmerkend zijn de van oorsprong verschillende verkavelingsrichtingen aan weerszijden van de Van Heemstraweg: de oeverwal aan de noordzijde en de komgronden aan de zuidzijde.
De uitbreiding het Leeuwse Veld ligt ten zuiden van de Van Heemstraweg. De nabijgelegen rotonde Van Heemstraweg - Zijveld is een belangrijke toegang tot Beneden-Leeuwen. In vergelijking met fase 1, dat op enige afstand en met de rug naar de weg toe ligt, zal fase 2 zich meer presenteren naar de Van Heemstraweg. Dit sluit aan bij de wens voor een uitnodigende en herkenbare dorpsentree.
De hoofdstructuur van de buurt is gebaseerd op het bestaande verkavelingspatroon. Doordat de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd, blijft de Van Heemstraweg herkenbaar als onderdeel van de historische structuur. Er zijn geen monumentale panden of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Omdat een gebied tussen fase 1 en fase 2 niet worden bebouwd, blijven er doorzichten bestaan naar het landschap.
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai
Hierna wordt ingegaan op de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer. Het aspect industrielawaai komt aan de orde in paragraaf 4.9 Milieuzonering (fase 2). In het plangebied is geen sprake van geluid door spoorwegen.
Planspecifiek
Voor het plangebied is eerder een akoestisch onderzoek uitgevoerd (december 2010). De verkeersintensiteiten in de berekening van toen blijken niet meer overeen te komen met de situatie nu. In het eerdere rapport werd uitgegaan van een verkeerintensiteit op de Van Heemstraweg van ongeveer 6.000 mvt/etmaal. Inmiddels is de verwachting dat dit 10.000 mvt/etmaal zal bedragen. Bij de N322 is uitgegaan van ongeveer 20.000 mvt terwijl gebleken is dat dit er ruim 13.000 zijn. Er is daarom voor fase 2 een nieuwe berekening van de geluidsbelasting uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 12.
Alleen ten gevolge van de Van Heemstraweg treden ter plaatse van 11 woningen overschrijdingen op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 10 dB overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Van Heemstraweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.
Voor 11 woningen dient ten gevolge van de overschrijding een hogere waarde te worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Voor deze 11 woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
In het kader van het Activiteitenbesluit geldt er voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Achtergrondbelasting
Op onderstaande kaart is de achtergrondbelasting van geur weergegeven, gebaseerd op de vergunde situatie. Deze kaart is afkomstig uit de milieueffectrapportage die is opgesteld voor het bestemmingsplan "Buitengebied West Maas en Waal" (2012). Uit de kaart blijkt dat de milieukwaliteit in relatie tot geur ter hoogte van Beneden-Leeuwen over het algemeen goed is. Juist ter hoogte van Het Leeuwse Veld is het leefklimaat op deze kaart aangemerkt als 'matig' (lichtgele kleur). Dit wordt veroorzaakt door het ten tijde van het opstellen van de kaart nog aanwezige vleeskuikenbedrijf op het adres Van Heemstraweg 61. Dit bedrijf is inmiddels beëindigd. In de afgelopen jaren zijn in de omgeving van het plangebied geen uitbreidingen van intensieve veehouderijen geweest. Hieruit wordt geconcludeerd dat er voor wat betreft de achtergrondbelasting van geur sprake is van een goed leefklimaat.
Voorgrondbelasting
In de nabijheid van het plangebied worden dieren gehouden op het perceel Van Heemstraweg 59-59a. Voor dit bedrijf is een melding Activiteitenbesluit gedaan voor het houden van 10 paarden. Dit betreft vaste afstandsdieren waarvoor een afstand geldt van 100 meter tot de bebouwde kom. De feitelijke afstand tussen de grens van het agrarisch bouwvlak en het plangebied van fase 2 bedraagt meer dan 130 meter. De afstand tot fase 1 is nog groter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Rondom de toekomstige woonwijk liggen enkele milieubelastende functies.
Op het gebied van milieuzonering is het plan uitvoerbaar met de restrictie dat voor de woningen die zijn geprojecteerd binnen de huidige milieuzone van het natuurbewerkingsbedrijf een oplossing is gevonden ten aanzien van geluid alvorens deze woningen kunnen worden gebouwd.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
De bodemkwaliteit in het plangebied is reeds eerder onderzocht (zie Bijlage 1 Toelichting 'Bestemmingsplan Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld'). Hieruit blijkt dat er geen bodemverontreinigingen aanwezig zijn die aanleiding geven tot sanering of verontreinigingen die een woningbouwontwikkeling in de weg staan. In de afgelopen jaren hebben in het plangebied geen activiteiten plaatsgevonden die deze conclusie ondermijnen.
Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is het plangebied uitgebreid met het achterterrein van het natuursteenverwerkingsbedrijf op het adres Zijveld 85a. Voor deze locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 13. De conclusie van het onderzoek is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen woningbouwontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De doelstellingen voor het plan zijn juridisch vertaald in de regels en de verbeelding. De plangrens op de verbeelding is afgestemd op de grenzen van de bestemming 'Woongebied - uit te werken' uit het bestemmingsplan 'Beneden-Leeuwen Zuid' (westelijk plandeel) en uitwerkingsplan 'Beneden-Leeuwen, Het Leeuwse Veld, fase 1' (oostelijk plandeel) met een kleine uitbreiding aan de westzijde.
Bovengenoemde bestemmingsplannen zijn ook het uitgangspunt voor de regels. Belangrijkste wijziging is dat het maximaal aantal te bouwen woningen is verhoogd.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Hieronder volgt een toelichting op de afzonderlijke bestemmingen.
Artikel 3: Agrarisch
In het westelijke plandeel is besloten dat het perceel achter de bebouwing op Van Heemstraweg 61 bij nader inzien niet worden ontwikkeld tot woongebied. De reden is dat er in fase 1 meer woningen worden gebouwd dan eerst was voorzien, waardoor fase 2 kleiner in omvang kan blijven. Dit perceel blijft derhalve zijn agrarische functie behouden. De eerdere bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is gewijzigd in 'Agrarisch'. Onder agrarisch gebruik wordt hier verstaan het gebruik van de grond als weiland of bouwland. Fruitteelt of boomteelt is niet toegestaan. Op de grond mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Artikel 4: Woongebied
Deze bestemming bevat regels voor de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied, alsmede voor water, openbare wegen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en dergelijke.
Er is gekozen voor een flexibele regeling, die ruimte laat bij de toekomstige ontwikkeling van het plangebied maar die tevens belangrijke randvoorwaarden stelt waar de nieuw te bouwen woningen aan moeten voldoen, zodat geen stedenbouwkundig ongewenste situaties ontstaan en de rechtszekerheid van omwonenden is gewaarborgd. Door deze flexibele regeling kan optimaal worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de woningbouwmarkt.
De bestemming 'Woongebied' bevat zoals gezegd alle functies die binnen een woonwijk voorkomen, waarbij in het bijzonder regels zijn opgenomen voor de woningen en de maatvoering en situering hiervan.
Voor de woningen geldt dat deze in principe binnen het gehele bestemmingsvlak kunnen worden gerealiseerd (behoudens ter plaatse van de aanduidingen ‘ontsluiting’ en ‘langzaamverkeersverbinding’), met dien verstande dat op basis van de regels enkele nadere regels in acht genomen dienen te worden:
In de regels is aangegeven welke goot- en bouwhoogte maximaal is toegestaan door het aantal bouwlagen te maximeren.
Voor grondgebonden woningen is maximaal 2 bouwlagen met kap het uitgangspunt, maar 3 bouwlagen is ook mogelijk indien de 3e bouwlaag wordt voorzien van een plat dak. In afwijking van het voorgaande geldt dat maximaal 10 % van de grondgebonden woningen mag worden gebouwd in 3 bouwlagen met een kap.
Voor gestapelde woningen geldt dat maximaal 4 bouwlagen met kap is toegestaan, 5 bouwlagen is echter mogelijk indien het gebouw wordt voorzien van een plat dak.
In de regels is opgenomen dat de hoogte van een bouwlaag maximaal 3,5 m mag bedragen.
De ligging van bijbehorende bouwwerken is niet op de verbeelding opgenomen maar in de regels geregeld. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze op minimaal 3,0 m achter de voorgevellijn dienen te worden gerealiseerd.
In afwijking van het voorgaande mogen aan de voorgevel van het hoofdgebouw erkers en entrees worden opgericht, met inachtneming van de volgende maatvoeringseisen:
Voor veranda’s aan de voorgevel van woningen is een specifieke bouwregeling opgenomen in de regels. De diepte hiervan mag niet meer bedragen dan 1,5 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 6 m en de maximale oppervlakte is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel (zie tabel hieronder), met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.
totale oppervlakte per bouwperceel | maximale gezamenlijk oppervlakte |
tot 300 m² | 60 m² |
van 3000 m² tot 500 m² | 80 m² |
van 500 m² tot 750 m² | 90 m² |
van 750 m² tot 1000 m² | 100 m² |
van 1000 m² en meer | 150 m² |
Voor carports is een specifieke regeling opgenomen naast de bijbehorende bouwwerken-regeling. Voor carports geldt onder meer dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m en dat deze tot aan de voorgevellijn van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat bij flexwoningen het perceel voor 75% wordt bebouwd.
Gebiedsaanduiding - milieuzone
Aan de westkant van het plangebied is een gebiedsaanduiding 'milieuzone - bedrijf' opgenomen. Binnen deze aanduiding geldt de voorwaarde dat hier alleen woningen kunnen worden gebouwd als is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de aspecten geluid en stof vanwege de aanwezigheid van het natuursteenbedrijf aan Zijveld 85a.
Gebiedsaanduiding - veiligheidszone-leiding
De gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' reikt tot 70 meter vanaf de gasleiding. Binnen deze zone kan het bevoegd gezag, met het oog op het aspect externe veiligheid en brandveiligheid, nader eisen stellen aan de situering van de woningen en in verband daarmee de vluchtmogelijkheden vanuit de woningen en de brandwerendheid van de gevels. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.
Artikel 5: Leiding - Gas (dubbelbestemming)
Aan de zuidzijde van het plangebied is een (ondergrondse) gasleiding gelegen. Deze is opgenomen in de dubbelbestemming Leiding – Gas. Ter bescherming van de gasleiding zijn binnen de op de verbeelding opgenomen beschermingszone uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, zoals meet- en regelkasten. Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemmingen is uitsluitend na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels toegestaan.
Tevens is in de regels een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Dit houdt in dat voor bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig is, waarbij afgewogen wordt of de werken leiden tot veiligheidsrisico’s en aantasting van de gasleiding. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als hiervoor bedoeld, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 8: Waterstaat - Beschermingszone watergang (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de watergang langs de Van Heemstraweg aan de noordzijde van het plangebied en de watergang door het westelijk deel (fase 2) van het plangebied. Binnen deze bestemming is uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming toegestaan.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om van het voorgaande af te wijken, teneinde ten behoeve van de onderliggende bestemming 'Woongebied' te kunnen bouwen. Alvorens deze vergunning te verlenen wordt het waterschap gehoord.
De gemeente West Maas en Waal en de Leeuwse Veld VOF hebben een exploitatieovereenkomst afgesloten, waarin procedurele en financiële afspraken zijn vastgelegd. Hierin is bepaald dat het ontwikkelingstraject van de woningbouw geheel voor risico en rekening van de ontwikkelende partij is. Ter afdekking van het risico en de eventuele kosten van planschade heeft de gemeente een planschadeovereenkomst gesloten met de ontwikkelende partij. Kern van deze overeenkomst is dat de kosten van eventuele planschade voor rekening zijn van de ontwikkelaar. Om te onderzoeken of er sprake is van een overschrijding van de normen ten aanzien van veiligheidsaspecten, zoals genoemd in het Bevb, is een kwantitatieve risicoanalyse hogedruk aardgastransportleiding uitgevoerd (zie bijlage 3). Hierin is onder meer de toename van het groepsrisico bepaald.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Deze partiële herziening is ter beoordeling voorgelegd aan:
Een verslag van het vooroverleg is opgenomen in bijlage 15. Tevens is aangegeven op welke onderdelen de reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 4 oktober tot en met 14 november 2018 voor belanghebbenden ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie binnengekomen. In bijlage 15 is deze samengevat en van een gemeentelijk antwoord voorzien.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder een mondelinge of schriftelijke zienswijze indienen bij het college van burgemeester en wethouders.
In deze paragraaf wordt t.z.t. een verslag van de zienswijzen opgenomen.