direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein
Plan: Heerjansdam - Gors
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp16heerjansdam-3003

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijventerrein” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage);
  • b. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage), uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
  • c. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage) alsmede een vuiloverslagstation (SBI-code 2008 381) en laad, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart: ertsen, mineralen en dergelijke tot 2.000 m2 (SBI-code 2008 52242 onder 2) in milieucategorie 4.2 alsmede een mobiele puinbreker, uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemingsbedrijf';
  • d. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • f. een lpg vulpunt met een maximale lpg-doorzet 1.000 m3 is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  • g. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • h. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • i. een kraanbaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kraanbaan';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1

Bedrijfsgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  • c. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage.
5.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal voor:

  • a. bedrijfsinstallaties 3 m;
  • b. lichtmasten 6 m;
  • c. vlaggenmasten 5 m;
  • d. erf- en terreinafscheidingen 2 m;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m;
  • f. zend- en ontvangstinstallaties ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' 26 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • c. detailhandel, detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan;
  • d. per bedrijf zijn aan het bedrijf gerelateerde kantoorfuncties tot 50% van het bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 1500 m2 toegestaan;
  • e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van een bedrijf uit ten hoogste één categorie hoger dan toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toegestane maximale categorie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid en aannemelijk is dat in de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen en laad- en losgelegenheid kan worden voorzien;
  • 2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden ten gevolge van de uitoefening van het bedrijf en de verkeersaantrekkende werking die daarvan uitgaat;
  • 3. de betreffende bedrijfsactiviteiten, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, kunnen redelijkerwijs worden gelijkgesteld met bedrijfsactiviteiten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 op het betreffende bouwvlak rechtstreeks zijn toegestaan.