direct naar inhoud van Artikel 19 Waarde - Archeologie
Plan: Heerjansdam - Gors
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp16heerjansdam-3003

Artikel 19 Waarde - Archeologie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels
19.2.1

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 19.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

19.2.2

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid, of;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, of;
  • c. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

19.3.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3.1 , wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

19.3.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 100 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3 is verleend;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
19.4.2

Het verbod, zoals in artikel 19.4.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  • c. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
19.4.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

19.4.4

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    - het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    - het doen van opgravingen;
    - begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
19.5 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het toepassen van een afwijking als bedoeld in artikel 19.3 of het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische belangen niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

19.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming “Waarde - Archeologie” geheel of gedeeltelijke van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.